n a m m m. m. Damrubriek. B Wk H K M Sf M w Ma 3k m Tussch n twe<* Ireiuon. Ofy] m ■Ml m i mm W. Rtetltvp t# ATkrettr #k It. N. N^el to JSootd, RijkiduinbouwkeiMtn, Lr. C. Nobtl to Haarlem, Rijk*Undbouvrl««T*M en Prof. M. F. Vi««>T, Directeur van. hot Imtitnut voor Landbouvrwerktuigen on -gebouwon te Wageningen. Door A. J. B. B. •De wach tamer derde-klasse is overvol. AI maar door gaan en komea de treinen en nemen aan het drukke kruisstation drom- men haastige reizigers op of laten1 ze als een diwarrelenden sttroom op de perrons meerda- len uit de zenuwachtig geopende portieren. *t Is een wedren, wie het eerst er in, wie het eerst er uit zal zijn. Men rept zich en driagt en (hrwtt Moirgen is het Nlieuiwjaar! Van'avond is de groote f am i Idea vond der herimieringen. DuL- zenden zijn op weg naar hofis. Al die haasti- geai, die zenuwaah'tigen willen thuis zijn, hoe e order hoe liever, de mannen, die in die week voor zaken reizen olf „op werk" zijta en iede- ren morgan weggaan om's avonds terug te keeren. En in de deide-klasse-wachtkamer openen en sluiten zich de deuren voor de ver- trekkendlen, voor de tamenden op dezen laat- sten dag van het jaar. 't Is er vol, overvol. Een blauwadhtige rookwalm hangt zwaar tusschen de muren der groolte zaal. Bij het buffet is de drukte het groofcst. De fabrieksarbeiders gaan terug maar vrouw en kind. .Het weekloon is uitbe- taald en haastig wordt een glas bier gele- digd, eer de tbuiisreis begin! Men' verdringt zich om die toonbank en verovert met moeite eene kleine versterking. Loopjongens wrin- gen zidh door de waditenlden, maar het ge- iulkt hun niet alle ongeduldigen te voldoen. En inmiddels daveren de treinen met zwaar gedrdun de hooge overkapping van het stati- onsemplacemien't binnen of zetten) zich in be- weging met schel geifluit en dof gepuf van dien sitoom hmner buikige locomotieven. Het is er niet vriendelijk, niet gezellig in de wachtkamer. Het ruikt er naar bier en ta- baksrook; de iafeltjes zijn besmoezeld en vol na'te kringen en oorverdoovend vermengen zidh de luide menschensoemmen met het ge- m <f*tr bntka op df r#fls "Riuia is het beter. In een hoek van de wachtkamer staat een burgermeisje. Ze heeft herhaaldelijk getrach de tiandacht van etn btdiende te trekken. maar het is haar niet gelukt. De dringende mannen verhinderen haar en nu staat ze en wacht, d.at de groote drukte voorbiji zal zijn In de rechterhand houdt ze haar beursje ste- vig vast, haar linker laat geen oogenblik een koffertje en een parapluie los. Ze heeft dorst en honger ook, want ze is al sedert vanmor- gen tien uur op reis en heeft in den trein een boterham gegeten meer niet. Nu begint ze te bemerken, dat ze geen middageten gehad heeft. Ze Verlangt naar iets warms en wenkt en gaat op de teen en staan, maar wordt niet opgemerkt! Dat wekt het medelijden op van een groo- ten, baardigen man, die met drie kinderen aan een tafeltje zit. „Wilt u wat hebben, juffrouw?" zegt hij met een goedige bromstcm. „Zal ik eens wat voor u zien te krijgen Het meisje kijkt hem verv haar blik is dankbaar, wanneer ze antwoordt: ,,U is wel vriendelijk: ja, ik zou wel graaj een kop koffie en een oroodje met vleesc willen hebben, maar ik ben wat klein en ze zien me niet." „Nu, dan zal ik het eena probeeren", zegt de man, „Ga dan maar zoolang daar zlt- ten, dan zal ik het u wel brengen." De man wijst naar het tafeltje, waar zijn kinderen' zitten. Het kleinste is hoogstens twee het oudste misschien vijf. Het jaar, meisje gaat bij hen zitten, knikt de kinderen eens toe en heeft een gevoel, alsof haar een pak van het hart valt. Ze heeft zich zoo alleen eh zoo machteloos gevoeld tusschen al die menschen en bij al dat rumoer. Nu heeft iemand met haar gesproken, er wordt voor haar gezorgd ze is niet meer alleen in dit drukke wereld van treinen, die komen en gaan. Ze heeft, zoo lang ze vandaag reist, nog geen woord ge- wisseld dan met de conducteurs. Ze is dank baar, dat ze weer bij vriendelijke menschen is en het gevoel der diepe eenzaamheid, dat te midden van het drukke verkeer haar beklem- de, begint te verdwijnen. Ze is het reLzen niet gewoon en het komt haar voor, dat men ner- gens meer alleen is dau in eene menigte, waarvan niet een gezicht bckend is. En den geheclen dag heeft ze zich afgevraagd, hoe de familie zal zijn, waar ze naar toe moet, hoe de naaste toekomst zal wezen in den nieuwen kring bij kinderen die ze zal moeteu oppas- sen, maar die ze nu nog zelfs niet van aan- zien kent. Dat heeft haar ook gedrukt, dat onbekende van morgeu. Ze is niet gewend ondcr vreemden te gaan. 't Is haar eerste reis en ook haar eerste arbeid buitenshuis. Want het eigen huis bestaat niet meer, sedert de ou- ders, die ze moeilijk missen kon, zijn gestor- ven. Het een en het ander heeft haar somber gestemd. Maar nu ziet ze weer licht, is ze eensklaps vroolijk gestemd. Er zijn goede menschen in de wereld en de eenvoudige vrieudelijkheid van den goedigen reus is in haar hart gevallen als een zonnestraal en heeft Ijet verwarmd. Ze is jong en het leven is toch zoo naar niet. Ook daar ginds zullen wel vriendelijke menschen zijn. De kinderen zien haar nieuwsgierig aan met groote oogen en eenigszins schuchtere, afwachtende houding. Maar het kleinste, een bleek meisje met iets droevigs in de oogen, schiint vertrouweu te hebben in de vreemde, die haar toeknikt en. zacht de waugen strijkt. Het lacht en strekt een handje uit, tot groote verbazmg van den jongeu, den oudste der drie, die zijn beide voeien op den stoel trekt en met een bedenkeiijk gezicht tegen zijn zusje zegt: „Kijk eens, Marietje lacht."' En nu begint er een gesprek met vragen van de eene zijde en eeaiettergrepige aut- woorden van de andere, dat door de zware stem van den vadcr wordt afgebroken. „Ziezoo, juffrouw, daar is het. Waar moet u naar toe? O, dan heeft u zich niet te haas- ten, een halfuurtje nog, als da trein op zijn tijd past." De man schikt bij de tafel en neemt de kleinste op zijn schoot. „Wij moeten een anderen kant uit," zegt hij. „Drie minuten na uw trein. Ik wou, dat we er al waren. Ja, juffrouw, dat is eA heel ding, zoo met drie kinderen den goheelai dag m de«i trein. U moet maar aiet ziea, hoe ze er uit zien. Ik had ze wei graag wat uetjes op- geknapt, want hun grootmoeder is er erg op gesteld. Maar daar ik niet veel verstand van t Gaat me alles zoo onhandig ai. Ja, 't is wat te zeggen, drie kinderen te hebben en geect vrouw." Het meisje ziet hem met medelijden aan, 't zijn een paar zachte oogen in een vriendelijk gezichtje. En de man, die naar het schijnt blij is eene toehoordster te vmden, gaat goedig en vertrouwelijk met zijn mededeelingen voort. „Ja, ziet u, dat is nu al een jaar zoo. Ik zou de kinderen ook graag bij me houden, maar dat gaat niet. Ik heb het al met eene fauishoudster beproefd, maar die ging weg omdat het bij ons isop de kleintjes passen we hebben het niet zoo breed, al kan ik niet ontevreden zijn. Een eigen vrouw begrijpt dat beter en is uit den aard zuiniger. Nu wil de grootmoeder de kinderen hebben. Dat is een heel ding voor 'haar, want ze behoort ook niet tot de sterksten en r aim heeft ze het evenmin. En nu zou ik ze met Oudejaar brengen, dan kan ik nog een dag 1 anger blijven am te zien of het gaat. Lukt het maar, wat doet u daar? Och, doe toch geen moeite De reizigster had haar broodje gegeten en haar koffie gedronken, toen uit haar koffertje een doek genomen, daarop wat water uit een karaf gegoten en, met de kleinste beginnend, tracht ze nu de besmoezelde gezichtjes en handjes der kinderen te reinigen. „Odi," zegt ze, „u is zoo beleefd voor mij geweest. Nu wil ik u de kinderen eens een beetje opknappen en maken, dat grootmoeder er pleizier aan heeft." Het toilet wordt gemaakt, de jurkjes recht getrokken, de haren een beetje gekamd en, wanneer alles klaar is, neemt ze de kleinste op haar schoot en zegt, terwiji ze de bleeke wangetjes streelt: „Jou zal het goed doen, om bij grootmoe der te zijn. Pas op maar, binnen veertien da- gen heb je roode wangen." De man heeft het alles aangezien met glim- Iachend gezicht. Nu reikt hij haar de stevige rechterhand. „Vriendelijk bedankt, juffrauw. nu kan ik nog eens met de kinderen voor dan dag ko- miQ. Oroetmoeder zal het ook w«I zien, dat het niet zoo gemakkelijk ia ze achoon te hou den. Maar ik heb u nu zooveel van inijzel! verteld, nu wii ik u ook mijn naarn zeggen. Ik heet bankman, johan Banxman, ben mcester knecht in een sigarenfabriek en woon bij Til- burg. En hoe heet u nu, als ik vragen mag?" Het juffertje vindt die vraag blijknaar dood- gewoou. Ze zegt haar naam en voelende, dat zij, na de vertrouwelijkheid van den man, ook wat mededeelzaam moet wezen, vertelt ze het doel van haar reis, hoe ze in betrekking zal gaan, maar eerst eens op proef moet komen Ze spreekt over den angst, dien ze een oogen blik had voor dat leven bij vreemden, maar toont haar goeden wil om moedig te zijn door een paar maal te herhalen. ,,Het zal wel gaan; het zal wel meevallen." i och ziet haar gezichtje zoo ernstig, nu ze dit zegt, en niet geheel in overeenstemming met de woorden. De man tegenover haar heeft heel ernstig toegeluisterd. Zijn gezicht staat strak met oogen, die kijken zonder te zien. Hij trekt zijn horloge uit den zak en dan zegt hij, een beetje onduidelijker dan gewoonlijk, ietwat stame- lend: Juffrouw Trees over vijf minuten gaat uw trein en dan moeten wij weg, naar een ande ren kant. 't Is niet gezegd, dat we elkaar weer- zien, ten minste als we nu van mekaar gaan. Ziet u, de tijd gaat ook zoo gauw maar dat wou ik u zeggen in het kort dat maar u moet er niet booa ora worden ik dacht zoo, dat u niet naar den anderen kant moesi gaan Ziet u u moest met ons meegaan naar de grootmoeder U kan wel telegrafeeren naar daar ginds, dat u niet komt U heeft toch immers gezegd, dat dat vreemde u wat bang maakte. En ik dat wou ik u maar zeggen ik heb een vrouw noodig en u is zoo goed voor de kinderen ge weest, net een moeder Zou u het niet met mij aandurven.-— Het meisje wacht even met antwoorden. Met klinlft zoo vreemd, zoo onverwacht en het ru moer in de wachtkamer is zoo groot, dat zij zich met eenige inspanning afvraagt, of dat, wat ze meent te hooren, wel werkelijk gezegd is. Maar een blik op den man, die haar zoo goed en zoo vol vertrouwen aanziet, overtuigt haar, dat haar een groote vraag is gedaau. „lk weet wel," zegt hij nog even, „ik ben zoo jong niet meer en ik heb drie kinderen en het zou eigenlijk jammer zijn voor u, maar toch, juffrouw Trees Dan legt zij haar handje in de breede hand van den man en antwoornt: ,,Ik denk, dat het met u wel te wagea is. Wilt u het met m ij probeeren? De man is opgestaaa. ,,'t Wordt onze tijd!" zegt hij gejaagd. jWia had dat gedacht! Als ik bedenk, dat ik den geheelen dag gereisd heb, dat we van el kaar ciets afwisten en dat het nu toch zoo uitgekomen ia z66 uitgekomen, dat we sa- men naar huis zullen gaan. Naar huis. En het jonge meisje, dat geen thuis meer had, omdat zij, die ze liefhad, er niet meer zijn, wordt het week om het hart bij die woor den, die op den vooravond van een teestdag, die op den Oudejaarsavond vooral, zoo liei- lijk klinken Naar huis. AAN DE DAMMERS! Met dank voor de outvangen oplossingen van probieem 579 (auteur P. Kleute). Stand Zwart: 5, 7, 8, 9, 16, 18, 19, 20, 23, 25, 30, 35. wit: 21, 31, 32, 33, 38, 39, 42, 43, 45, 47, 49, 50. 1.33—29 1.16:36 2. 32—27 2. 23 34 3.27—22 3.18:27 4.47—4! 4.36:47 5. 38—32 5. 47 44 6. 49 29 6. 27 49 7. 29—24 7. 20 29 8. 50—44 8. 49 40. 9. 45 1 Goede oplossingen ontvingen wij van de heet enW. Blokdijk (ook 578), P. Dekker (ook 5"'3), D. Get!in..; (ook 578) te Atk- maar. P. de Groot te \V .nnenhuizeo (578 en 579) evenzoo van Jb. Toepoel, Sin! Pan- eras, W. F. v. Genclt te H:rgm en H. E. I an- tinga te Bellingwolde. SPELSTUDIE. Van den heer P. de Groot te Warmenhuizen ontvingen wij de volgende interessante spel- studie (opmerkingen van den auteur). Zwart: 7, 9, 11, 13, 14, 16, 17, 19/22, 25. Wit: 26, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 36, 38, 40, 42, 50. Direct voordeel is er voor wit niet te beha- len en hij speelt daarom als lokzet 1. 29—23. Zwart krijgt zi. nu gelegenheid tot een goeden zet en speelt 1. 20—24 Zou wit nu schijf 30 willen redden, door 40 35 dan volgt zw. 2429. Wit speelt dan ook: 2. 42-37 *2. 24 44 3. 50 39. Zwart is nu een schijf voor, maar hij heeft er niet veel plezier van. Hij kan de sdhijven 13, 14 of 21 niet spelen. Op 1924 speelt wit 23—19 en 28 8. Op 22—27 wint wit de schijf terug door 3731 en zwart behoudt 'n slechten stand. Op 22-27 zou wit ook kun nen spelen 3329 wat misschien nog sterker ia. Zwart 7—12 wit 37—31 en zwart staat ho- pelooa. 25—30 helpt zwart ook niei Blijft dus als de beste over: 3, 7—12. 4. 37—311 12—18 of 14—20 kan zwart nu niet ant woorden 22—27, 19—24 of 25—30 kosten een schijf zonder den stand te verbeteren. Blij ven dus over A. 13—18 en B. 21—27. A. 4. 13—18 5. 31 6. 27 7. 8. 5. 6. 7. 8. 5. 6. 7. 32 21 26—21 28 6 33 42 Een interessante studiel COMBINATIE VAN FABRE. Gaame vestigen wij even de aandacht bp de volgende mooie combinatie van Fabre. I Zwart: 12/19, 24, 29. Wit: 25/28, 30, 32, 33, 35, 38, 43. 1.28—231 1.19:48 2. 30 8 2. 12 3 3.27—21 3.16:27 4. 32 34 4. 48 30 5.35:24! Ter oplossing voor deze week: Probieem 580 van R. OrtigA W9L 26. Zwart: 7, 8, 10, 12, 13, 14, 17, 19/22, 24, 50. Opl. voor of op 7 Januari bureau van dit a. CORRESPONDENTIE. P. de Q. te \V. Oplossing was goed. Stu- die heden geplaatst eindspel volgende week. HISTORISCHE ANECDOTEN. Als men Bliicher complimenteerde met zijn overwinnigen zei hij Wat is het dat ge zoo prijst? Het was rniju vermetelheid Gneisenau s bezonnenheid en de barmhartigheid van den Grooten God. Daar Bliicher nogal lankmoedig was ge- beurde het natuurlijk dat de soldaten zich wel eens kleine vrijhedeu tegenover hem veroor- looiden. Het werd weliswaar niet zoo erg dat ze de maat van het veroorloofde overschreden, maar toch is het wel eens voorgekomen dat een soldaat, toen Bliicher hem voorbijreed, deze gemoedelijk op kuie sloeg en riep: Veei geluk vandaag, vader Bliicher! De btdiende kondigdc bev.oek aan. - - Laat rn de bibiiotheek, zei Walter Scati. Lven later zocht 1 ij den vreemde op, een Schotsch i .ud- edelman 1 oen hij binnen trad, zag hij dat de bezoeker om zich den tijd te korten, een boek had genomen en daarin aandachtig las Hoe bevalt u dat opus? vroeg de schrijver. O, het zijn zeer mooie verhalen, jammer dat ze zoo kort zijn was't anwtoord. Later be- merkte Scott dat de man in een woordenboek had gelezen Toen Blucher op zijn sterfbed lag, zeide hij tot de hem omringende adjudanten: Gij hebt veel van mij geTeerd, nil moet ge ook nog van mij leeren, hoe men rustig sterft. Toen men eens aan keizer Frans I in een bibliotheek te Parijs eenige boeken met eifcen- handige aanmerkingen van den ongelukki- ken koning Lodewijlc XVI liet zien, zei hij nadenkend: Het gaat den koningen juist als anderen menschendegenen van wie men het meeste spreekt, zijn niet allemaal „de groot- sten". In de kleine Parijsche schouwburg zat een heer vlak bij het orkest en, trachtte er tever- geefs achter te komen, wat er gespeeld werd. Niemand kon het hem echter zeggen en op- merkzaam geworden, kwam in de pauze de kapelmeester en hcukende tot zijn groote ver- bazing den componist Rossini. Maar, maestre, zei de kapelmeester, wij speelden toch de ouv'erture van „Don Juan. Dank u zeer, antwoordde Rossini. ik zou het niet herkend hebben. Toen overste Franz Blucher, de zoon van generaal Blucher, gevangen genomen wcid, was Blucher daarover aiep temcergeslagen en verklaarde, dat hij zulks van zijn zoon iiiet vM wacht had. Naderhand hoorde hij, dat de overste zwaar gewond en' bewusteloos in de handen van den vijand was gevallen. Mijn Franz is toch een flinke kerel, zei de generaal gerustgesteld, ik heb hem on- recht aangeaaan Maar zijn zijn regiment hetft onverantwoordelijk gehandeld, zijn comman- danten zoo in den steek te laten. Voltaire en Alexis Piron konden elkaar niet al te best vcrdragen. Hun dramtiscn werk maakte hen tot concurrenten. Op zeke- ren avond woonde Voltaire een tooneelstuk zan zich ze!t bij en met leedwezen bemerkte hij, dat't alleen een sa.cccs d'estime verwierf. Mistroostig kcerde hij buiswaarts cn met onr der anderen Piron. Wat denkt u van mijn stuk? vroeg Vol taire. Dat is moeilijk te zeggen, wfel weet ik wat u zelf er van denkt! En dat is? vroeg Voltaire. U wenschte, waarde heer, dat ik dit stuk geschreven had! Salvator Rosa, een Italiaansch schilder van naam, gold ook voor een bekwaam mi icus en ook zijn gedidhten waren van beteekenis Eens improviseerde hij op een kicin klavier in zij a atelier, toen er een vriend binnenkwam die moord en brand schreeuwde over't lee- lijke instrument. Het is geen drie Scudi waard! riep hij uit. 'k Kan t, wed ik, morgen voor duizei ducaten verkoopen, antwoordde Rosa. Zijn vriend lachte davcrend. Toen r.ur. de ander penseel en palet en schilderde op bovenklep met zijn gewone vlugheid een landschap en werkelijk ontving hij er later 1000 ducaten voor! De graveur Bertall was zeer goede maatjes met de Balzac wiens roman hij voor een groot deel iliustreerde ook. Zoodra hij dan een minder duidelijke plaats tegen' kwam, ing hij dadelijk naar den schrijver en klaag- :e over't onbegrijpelijke van den zin. Bal zac keek de bedoelde plaats na en begon e lachen en riep uit: Je hebt gelijk dat is Gallimathins! maar opzettelijk er in gebracht Wat? Opzettelijk? Zeker? als't publiek niet van tijd tot tijd een onbegrijpelijke frase tegen komt maar alles even glad en duidelijk leest, zal het zich zelf voor even knap als de auteur hou den. Daarom plaats ik met opzet telkens een duistcre passage in mijn romans. Dan zitten de lezers met de handen in't haar en roepen uit: Dat begrijp ik niet! sapristi, wat is die Balzac toch een knappe kerel! Alle deelnemende machine# werden in de gelegenheid gesteld.met een gewonen 66n- scharigen Eckertploeg te werken op het ge- atopipelde veld en met een tweescharigen trekkerploeg op de klaverakkera en op het gestoppelde veld. Op den eersten dag was het veld nog nat door de voorafgaande regendagen, op dien dag zelf was het droog weer met eonnesehijn. Op 't gestoppelde veld was de weerstand, dien de grond aan de wielen of den rupsband bood niet groot genoeg om de trekkers in staat te stellen met den tweescharigen ploeg voren van 18 c. M. diepte te ploegen. De wie len begonnen te glijden en de kammen waren dus niet bij machte op dezen grond het glij den tegen te houden. De Austin, die als regel met twee wielen in de voor loopt, bleek hiervan minder last te hebben, doordat de bodem daar voor veel vas ter is en dus meer weerstand biedt. De Fordaon, die eveneens als regel met twee wielen in de voor loopt, kon aan deze proef niet worden ontworpen, omdat hij door eon vertraging in het vervoer per spoor eerst op den tweeden dag aankwsm. De gewone Mnseharige ploeg werd door den trekker met rupsband (de Cleveland) ea door dien welke met de wielen in de voor loopt (de Austin), gemakkelijk tot een diepte van 2-5 a 30 c.M. door den grond' getrokken, de andere trekkers hadden daarmede veel meer moeite, doordat de grond, vooral later •op den dag ster'k aanbalde en de wielen daar- door met een dikken band van lossen grond omhuld werden. Op het klaverveld bleken alle trekkers, he- halve oe Cleveland, in staat met een twee scharigen trekkerploeg een voor van 18 c.M. diepte te maken. De grond was hier natuurlijk veel vaster dan op het gestoppelde veld; wel was hij door den regen en door de voetstaippen der vele toe&chouwers hier en daar glibberig. De rupsband van de Cleveland was tegen deze glibberigheid niet zoo goed opgewas- een; de kammen, die op den band zijn aan- gebraeht zijn si edits van geringe af meting en bieden blijkbaar ondanks hun groot getal, aan het glijden minder weerstand. De trekker loopt vaak met een hobbelende beweging over het veld, waardoor het vlak van aanra- king in den regel vrij wat kleiner is dan de eppervlakte van den band. Doordat de rupsband als een ketting Bon der ein'd om het voor- en achterwiel loopt en om dit mogelijk te maken de voorassen steeds evenwijdig aan de achterassen moeten blij- ven, kan men dezen trekker niet stnren door draaii'ng van het voorstel. Het sturen geschiedt door het wiel, dat te snel loopt, te remmen. Kordt nu de eene band op een plek, die glibberig is, of door een an dere oorzaak minder weerstand biedt, dan blijft deze bij de andere achter en gaat de trekker, als hij niet met den pkieg 66n geheel maakt, draaien en moet dit worden voorko- men door den anderen band te remmen. Dit maakt het sturen vrij vermoeiend, omdat de bestuurder voortdurend op moet letten aan welken kant hij de rem moet laten werken. Ook het trekvermogen wordt daardoor ver- minderd, want dit wordt daardoor niet ge- lij'k aat de som van de weerstanden van do beide banden met den grond, maar gelijk aan het dubbele van den kleinsten van beide weer standen. Op den tweeden dag was de bovenkorst van het veld vrij sterk bevroren en was het weer droog met zonneschijn. De Fordson werd direct na zijne aankomst op het gestoppelde veld aan het werk gesteld met den eenscharigen ploeg en bleek daarme de een voldoend diepe voor te kunnen ma ken. Door den eenigszins bevroren toestand van den grond, waren de omstandlgheden niet overeenkomstig die van den vorigen dag, eenerzijds balde de grond niet aan de wielen, anderzijds was de ploegweersUnd grooter. Den tweescharigen jploea kon hij slechts met moeite door het klaverveld trekken, als op een diepte van 18 c.M. moest worden ge- ploegd. Ook hier waren do omstandigheden zeer verschillend van die van den vorigen d'ag, doordat eenerzijds de bodem niet glib berig was maar eenigszins bevroren, terwiji anderzijds de weerstand tegen den ploeg be- langrijk grooter was. Wordt vervolgd. ■27 7 39—34 33 4. 18 40 11 2 40 29 B. 4. 21—27 5. 16 27 6. 17 37 7. 19 28 V,Zt./A «V, j§G.i blai Wit: 28, 31/34, 36, 37, 38, 40, 43, 44, 47, Talrijk zijn de j.achtverhalen, wel'ke in de bergen van den Ooatenrij ksehen monarch Franz Jozef I verteld worden. Uit de eerste jaren van zijp regeering gaat de volgende aardige geschiedenisDe keizer, die slechts door een officier begeieid was, lcgde op vreemden jaehtgrond op een audrhaan aan toen de edelman, aan wien het gebied be- hoorde, te voorschijn kwam. Boos liep hij op de beide heeren toe en sprak ze aanIs er dan geen wet meer in het land, dat de eerste de beste maar op vreemd jaehtgebied durft jagen? Wie bent U jonge man. De keizer antwoordde Officier. Ja, dat zie ik, maar ik zou graag Uw naam weten! lk beet Franz. Ik zou graag uw geheelen naam weten! Nu, doe er voor mijn part nog Jozef bij. Dus Jozef Franz in orde. Ik zal me bij zijne majesteit over U beklagen. Ik ga vandaag zelf nog naar Weenen ik kan het be'klag dan wel meenemen. Ik geef er mijn woord op, dat bet in banden van den keizer komt. De edelman keek een beetje raar maar in het bewustzijn van zijn recht wilde hij zich de vermeende spot niet laten welgevallen trad op den jongen man toe en zei: In elk ge- val neem ik Uw geweer in beslag. De keizer weerde hem met een handbewe- ging af en verklaarde beslist maar beleefd dat hij bet wapen slechts uit eigen beweging wilde afgeven. Als de woning van den jacht- heer niet te ver verwijderd was kon bij daar de buks in ontvangst nemen. De drie heeren begaven zich dus op weg naar bet landbuis waar de vrouw des huizes hen verwonderd maar vriendelijk ontving. Terwiji haar man heur hat voorgevallene verteld# boog de Ireiser rich over den wieg welke in de weonkamer stood belceek den molligen jonggeborent die er in lag en sprak opeent hartelijk. Maar dat if een, allerlief- ste engel recht van den hemel omiaag go- "komenDe gevleide moeder herinnerdc hnar echtgenoot eraan zijn gasten uit te noodigen mee te ontbijten. Een kwartier later zaten alien gemoedelijk aan de ontbijttafel. Do kwade bui van den edelman was afgedreven en toen zijn vrouw hem achertoend vroeg of hij er nog aan dacht mijnheer Jozef Franz bij den keizer aan te klagen meende hij Ach watDe keizer zou veel te doen hebben als hij zich om al dergelijke bagatellcn moest bekommeren. De vermeende heer Franz bedankte en voegde er lachend aantoe: Omdat U mij verder geen last meer wilt berokkenen hoop ik, dat U een verzoek van mij ook niet zult willen afslaan. Ik wilde u namelijk om de gunst verzoeken mij peter te laten worden van uw kind. Dit verzoek werd met genoegen toegestaan en de edelman zeide: „De doop heeft aan- staanden Zondag plaats1, kunt u dan vrij zijn?" O ja, ik; kan onder alle omstandig heden vrij zijn", antwoordde mijnheer Franz, en als ze het toestaat, breng ik ook nog een paar vrienden mee. Maar cm de hoofdzaak niet te vergeten i* er ook een meter O, jawel! verklaarde do vrouw des huizes, „mija jongste zuster komt zelf daarvoor uit Fraag naar hier toe." De Zondag kwam, en met den Zondag ook de auerhaanjager Jozef Frans, in een schit- terend' generaalsuniform de ordeteekens op de borst, gevolgd door twee adjudanten. Nu eerst herkende de edelman zijn gast, en stot- terde beduusd: „Majesteit, kunt u mij ver- geven?" „Och, er is niets te vergevenl" viel de Keizer hem in de rede, „u waart toch in uw recht, en ik herbaal u, ik zelf zal uw aanklacht verdedigen en wees overtuigd1, dat de uitspraak ten uwen gunste zal luiden. Maar wat de sc'hutter Jozef Franz misdaan heeft, kunt u den peetoom Franz Jozef niet laten gelden. Vandaag ben ik als peetoom hier en dezen wilt u den dood van een Auer- haan wel ten goede houden. Ik verzoek u echter mij nu eens de peettante voor te stel len, een feestdag moet men niet door onaan- gename herinneringen bedervon."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1920 | | pagina 6