Vaststelling en wijziging van belastingverordeningen in ver band met de nieuwe financieele verhoudingswet. tf 1550,—; bij 1600,— tot 4000,— 18,(- 3,— voor elke \f 4,_ voor elke 100,— boven 4000,—; bij 7000,— tot ,'ii> f In bijlage No. 76 schrijven B. en W.: De wet van 15 Juli 1929 (Staatsblad nr. 388), houdende herzie ning van de financieele verhouding tusschen het rijk en de ge meenten, treedt in werking op 1 Mei a.s. Deze wet veroorzaakt ingrijpende wijzigingen in het gemeen telijk financiewezen. De plaatselijke inkomstenbelasting wordt afgeschaft. Het recht, om opcenten te heffen op de hoofdsom der vermogensbelasting, wordt tot een getal van 50 beperkt. De uitkeeringen volgens de financieele verhoudingswet van 1897 vervallen. In het verlies van inkomsten, dat hierdoor ontstaat, zal door andere heffingen en uitkeeringen worden voorzien. De wet eischt ten aanzien van sommige verordeningen, welke de nieuwe toestand vordert, vaststelling vóór 1 September a.s. Bij gebreke daarvan geschiedt de vaststelling door de Kroon. De Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw heeft er op aangedrongen, dat alle uit de financieele verhoudingswet voortvloeiende besluiten vóór genoemden datum zullen worden genomen, opdat goedkeuring daarvan vóór 1 Januari 1931 mo gelijk zal zijn. \yij ineenen goed te doen in de eerste plaats Uw aandacht te vestigen op den Hoofdinhoud der wet. Ingesteld wordt een „gemeentefonds". Als inkomsten van dit fonds zullen geiden: le. de opbrengst ;van een directe belasting naar het inkomen, welke onder den naam „gemeentefondsbelasting" door het Rijk wordt geheven; 2e. de opbrengst van door het Rijk te heffen 50 opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting; 3e. uitkeeringen uit 's Rijks kas vootr het geval de sub 1 en 2 genoemde opbrengsten niet toe reikend mochten zijn. i De gemeenten ontvangen uit het fonds over elk jaarlijksch tijdvak van 1 Mei30 April: a. eene uitkeering ten bedrage van 75 der jaarwedden van den burgemeester en den secretaris tot een maximum van 3000,-; b- eene uitkeering per inwoner. De uitkeering per inwoner wordt berekend naar een in arti kel 4 der wet opgenomen formule. Zij geldt voorshands voor de jaren 1931/1932 tot en met 1935/1936. Hoeveel die uitkeering voor Alkmaar zal bedragen staat nog niet vast. Intusschen heb ben de Ministers van Financiën en Binnenlandsche Zaken en Landbouw bij brief van 24 Juni j.1. nrs. 1 en 7400, medegedeeld, 'dat aan de hand van eene voorloopige berekening de uitkeering per inwoner voor deze gemeente wordt geraamd op 13.60842. Gerekend naar 28011 inwoners zou de uitkeering derhalve be dragen Tond 381.000. De uitkeering wordt gedaan in vier gelijke termijnen en wel öp 1 Med, 1 Augustus, 1 November en 1 Februari van elk jaar. Grondslag voor de heffing van de Gemeentefondsbelasting is het zuiver inkomen, vastgesteld naar de regelen van de wet op de Inkomstenbelasting 1914. Dit zuiver inkomen wordt verminderd met den kinderaftrek van art. 38 van laatstgenoemde wet, om daarna te worden ver hoogd met een bedrag, afhankelijk van de klasse, waarin de ge meente zich, bij verordening, rangschikt. In de eerste klasse bedraagt de verhooging voor ongehuwden f 100,—, terwijl voor gehuwden geen verhooging plaats vindt. De verhooging bedraagt: in de tweede klasse voor gehuwden 100.— en voor ongehuwden 200,—, in de derde klasse respectievelijk 200 en 300.—. De belastingplicht vangt dus aan: in de eerste, tweede en 'derde klasse voor gehuwden bij een inkomen van resp. 800—, 700,— en 600,—, voor ongehuwden bij een inkomen van \f 700,—, 600,en 500,—. Bij plaatsing in een andere dan de eerste klasse ontstaat derhalve voor alle inkomens een zwaar dere drui, terwijl daarbij ook zij, die tot nu toe vrij van belas ting waren, getroffen worden. De belasting bedraagt bij een belastbare som van 800,— ff i met een verhooging van 1,— voor elke 50,— meer, tot 1/ 100,— boven 'f1600,—; bij 4000,— tot 7000,— 'f 90.(- lf 10.000,— 210.h 5,— voor elke 100,— boven 7000,—, voor 10.000,— of meer 860,— f 6.— voor elke 100. boven 10.000. Bij de rijksinkomstenbelasting vangt het tarief aan met 'f 0.60 yoor 'f 800,terwijl de progressie wordt voortgezet tot 13.50 voor elk bedrag van f 100,waarmede de belastbare som het bedrag van 85000,— overschrijdt. De gemeente heeft, ingevolge de artt. 240 d. en 243 der gemeen tewet de bevoegdheid opcenten te heffen op de hoofdsom der gemeentefondsbelasting. Deze opcenten worden op alle aanslagen tot een gelijk getal geheven. Het is echter met afwijking van dezen regel geoorloofd, het tarief der opcenten op zoodanigen voet in te richten, dat een geleidelijk stijgend getal opcenten geheven wordt bij toeneming 'van de belastbare som, m. a. w. het opcententarief mag progres sief zijn. In beide gevallen mag het getal der opcenten voor geen 'aanslag hooger zijn dan het getal opcenten, dat geheven wordt op de hoofdsom van de grondbelasting op de gebouwde eigen dommen. In deze gemeente bedraagt dit aantal opcenten 80. j Indien een gemeente, hoewel geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid tot progressieve opcentenheffing en hoewel de overige heffingen tot redelijke bedragen zijn opgevoerd, er niet ïn slaagt de begrooting sluitend te maken, kan het aantal op centen ten hoogste 100 bedragen. De opcenten op de vermogensbelasting, welke de gemeente kan heffen, worden op alle aanslagen tot een gelijk getal gehe ven. Het getal dier opcenten kan tot 50 gaan. Het Rijk heft, gelijk hiervoor is opgemerkt, eveneens 50 opcenten ten behoeve van het gemeentefonds. Aan de gemeenten wordt uitgekeerd drie vierde gedeelte van 'de zuivere opbrengst van de hoofdsom der grondbelasting, ter plaatse geheven. De nieuwe wetsbepalingen staan voorts toe de heffing van woonforensenbelasting. Deze heffing mag niet afhan kelijk zijn van het inkomen. Zij is dientengevolge met de tot dus ver bestaande belasting van woonforensen niet op één lijn te stel len, doch als een verteringsbelasting aan te merken. De woonforensenbelasting wordt geheven naar den duur van net verblijf, naar de huurwaarde der gemeubileerde woning of naar andere bij gemeentelijke verordening vast te stellen grond slagen. Belastingplichtig zijn de personen, die zonder in de ge meente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan 90 dagen nachtverblijf houden, of er op meer dan 90 dagen een gemeubileerde kamer beschikbaar houden. Ten aanzien van de personeeie belasting, die evenals vroeger 'door het Rijk zal worden geheven, doch waarvan de opbrengst aan de gemeente wordt uitgekeerd, kunnen bij verordening ver schillende bepalingen worden vastgesteld. Daarbij kan worden bepaald, in welke klasse de gemeente voor 'deze heffing wordt gerangschikt. Verder kan in onderscheidene belastingbedragen verandering worden gebracht; die verande ring kan zóó zijn, dat voor den eenen grondslag verhooging en voor den anderen verlaging wordt ingevoerd. Zelfs kan de ge meente de heffing voor een of meer der grondslagen meubilair, dienstboden, paarden, pleziervaartuigen en biljarten geheel doen vervallen. De bevoegdheid, om op cie personeeie belasting pro gressieve opcenten te heffen, blijft, doch in de plaats daarvan of zelfs daarnaast kan nu ook progressie worden ingevoerd voor de hoofdsom van de heffing naar de huurwaarde. De gemeente heeft dus de bevoegdheid door verschillende maatregelen de opbrengst der personeeie belasting te verhoogen, in welk geval met een kleiner aantal opcenten op de gemeente fondsbelasting kan worden volstaan. Op deze wijze kan derhalve de belastingdruk naar gelang van het inkomen in meerdere of mindere mate worden verlegd naar belastingdruk in verband met de vertering. Omgekeerd kan de verteringsbelasting worden verlaagd en de inkomstenbelasting verhoogd. In de bevoegdheid om opcenten op de personeeie belasting te heffen is geen verandering gebracht. Evenals vroeger heeft de gemeente de keus tusschen progressieve en niet-progressieve op centenheffing. Zooals hierboven reeds is gezegd, kan ook voor de hoofdsom naar den grondslag huurwaarde progressie worden ingevoerd. Uwe Vergadering zal, voor wat deze gemeente betreft, een be slissing hebben te nemen omtrent de volgende punten: I. De classificatie voor de gemeentefondsbelasting. II. De opcenten op de hoofdsom dier belasting. III. De classificatie voor de personeeie belasting. IV. De opcenten op de.hoofdsom dier belasting. V. De wijziging van de verordening op de heffing van opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting. VI. De woonforensenbelasting. I. Classificatie voor de gemeeniefondsbelasting. Volgens de nog geldende verordening op de heffing van een plaatselijke inkomstenbelasting bedraagt naast den kinderaftrek dc aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud: voor gehuwden 800,en voor ongehuwden 650,terwijl de belastingplicht aanvangt bij een inkomen van 50,—. Inkomens tot resp. 850, en 700,zijn derhalve vrij van belasting. Het tarief van de financieele verhoudingswet vangt aan bij een belastbare som van 800,—. Rangschikt de gemeente zich in de le klasse, dan begint de belastingplicht voor gehuwden bij 800,— en voor ongehuwden bij 700,—. Plaatsing in de 2e of 3e klasse zou tengevolge hebben, dat nog lagere inkomens door de belasting zouden worden getroffen. Tevens zou voor alle inkomens een zwaardere druk ontstaan. Hoewel de wet bepaalt, dat hetgeen de gemeentefondsbelasting door de rangschikking der gemeente in de 2e of 3e klasse meer opbrengt dan bij plaatsing in de le klasse, rechtstreeks aan de ge meente wordt uitgekeerd (welke opbrengst hier in hoofdsom voor de 2e klasse 20.000,en aan opcenten maximaal 16.000, zou bedragen) is het naar onze meening voor Alkmaar niet ge- wenscht hiervan gebruik te maken. Het komt ons raadzaam voor bij den bestaanden toestand aan sluiting te zoeken. Wij stellen U mitsdien voor deze,gemeente te rangschikken in de eerste klasse. De Commissie van bijstand voor de financiën kan zich, blijkens haar bij de stukken gevoegd advies, hiermede vereenigen. II. Opcenten gemeentefondsbelasting. De opcentenheffing kan zijn: a. voor alle aanslagen gelijk; b. progressief. Het argument, dat vóór de heffing van een gelijk aan nu opcen ten op alle aanslagen is aan te voeren, n.1. dat het tarief der ge meentefondsbelasting zelf reeds progressief is en het onjuist zou zijn progressie op progressie te stapelen, is naar onze meening voor wat deze gemeente betreft, minder sterk dan de overwegin gen, die vóór een progressief opcententarief pleiten. De progres sie toch in de gemeentefondsbelastihg is veel geringer dan in de bestaande plaatselijke inkomstenbelasting. Bij heffing van een gelijk aantal opcenten zouden dus de hoogere inkomens, in ver houding tot den bestaanden toestand, in te sterke mate worden ontlast. Hiertoe nu bestaat geen aanleiding, zelfs indien de op centen op de vermogensbelasting waarover in het vervolg van deze bijlage nog wordt gesproken eenigermate worden ver hoogd. Blijkens een aan de hand van de kohieren voor de rijksinkom stenbelasting 1929/1930 gemaakte berekening is de opbrengst der gemeentefondsbelasting voor Alkmaar te stellen op 338000, Bij niet progressieve opcentenheffing zou de opbrengst, naar het maximum van 80 opcenten, kunnen bedragen rond 270.000. Het is hier de plaats om uiteen te zetten, hoe de gemeente bij den nieuwen stand van zaken haar middelen over de verschil lende bronnen van inkomsten, welke hier ter sprake komen, zal hebben te verdeelen. Naar de raming voor 1930 zal worden ontvangen aan: uitkeeringen ingevolge de wet van 1897 52911.— en 600) 53.511, 70 opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting 40.000,— belasting naar het inkomen 767.000,—, verminderd met 60.000,wegens kwade posten 707.000,— extra-uitkeering bedrijven M 5 146.000, 946.511, rond 947:000,— Voor deze inkomsten zouden, gerekend naar de behoeften der begrooting voor 1930, naar ons voorkomt, de volgende in de plaats zijn te stellen: Gedeelte van de jaarwedden van den Burgemeester en den Secretaris f 3.000,— 3/4 gedeelte van de hoofdsom der grondbelasting (1929: hoofdsom 78.559,—)59.000,— Uitkeering van de hoofdsom der personeeie belas ting (1929: hoofdsom 145.012,21)145.000,— Verhooging van de gemeentelijke opcenten op de hoofdsom der personeeie belasting met de opcen ten, welke thans ten behoeve van rijk en provincie worden geheven (1929: respectievelijk 22.326,18 en 29.002,42) 5 51.000,— Opcenten op de hoofdsom der vermogensbelasting (35)s i 20.000,— Uitkeering uit het gemeentefonds t 381.000,— Opbrengst van opcenten op de hoofdsom der ge meentefondsbelasting 174.000.11.000. wegens kwade posten) t 163.000,— Beschikking over bedrijfswinsten 125.000,— 947.000, - Aan het bedrag van 270.000,dat zou worden ontvangen bij een gelijke heffing van 80 opcenten zou de gemeente over 1930 gelijk uit vorenstaand overzicht blijkt, bij lange na geen behoefte hebben gehad. Zij zou met een veel geringer aantal opcenten n.1. met bijna 52 hebben kunnen volstaan. Vermoedelijk zal het getal opcenten voor 1931'hooger moeten zijn, doch ook dan zal toch, naar wij verwachten aan een opbrengst van 270.000.— geen behoefte bestaan. Het zal derhalve mogelijk zijn een progressie in te voeren. Werd deze b.v. bepaald op 50 tot 80, dan zou een op brengst verzekerd zijn (volgens de door ons ontworpen schaal) van rond 246.000.Wij meenen, dat over geen hooger bedrag behoeft te worden beschikt. Mocht nu of later vermindering mo gelijk zijn, dan zouden wij deze willen toepassen, niet door tel kens de verordening te wijzigen, doch door een bepaling op te nemen omtrent de vaststelling, jaarlijks, van een vermenigvul digingsfactor, waardoor elk jaar naar gelang van omstandig heden kan worden beslist, welk deel van de 50—80 opcenten zal worden geheven. Het maximum van dit vermenigvuldigingscijfer zal, aangezien geen enkele aanslag met meer dan 80 opcenten magworden be last, 1 moeten zijn. Dit tarief is, naar het ons^toeschijnt, ruim genoeg om aan een eenigszins belangrijke stijging der uitgaven of vermindering der inkomsten het hoofd te kunnen den. Wij stellen U in overeenstemming met het advies der commis sie van bijstand voor de financiën, vóór, U door vaststelling van de betreffende ontwerp-besluiten met een en ander te veieenigen. III. Classificatie personeeie belasting. Bij gemeenteverordening moet worden bepaald, in welke van de klassen der wet op de personeeie belasting, de gemeente wordt ingedeeld. Deze classificatie kan voor verschillende gedeelten der gemeente verschillend zijn. De gemeente behoort thans voor het gedeelte stad tot de 4e klasse en voor het overig deel tot de 7e klasse. De vraag of er aanleiding bestaat in deze verouderde classificatie verandering te brengen, is reeds eerder ter sprake geweest, ook in Uwe vergaderingen. Met den Inspecteur der Directe belastingen is in 1928 overeenstemming bereikt ten aan zien van een voorstel aan den Minister, om de gemeente, voor zooveel het gedeelte „stad" betreft, te plaatsen in de 3e klasse. Evenals toen meenen wij ook nu nog dat dit gewenscht is. Het gevolg hiervan zal zijn, dat perceelen met een huurwaarde van 175—200, die thans personeeie belasting met opcenten op brengen, vrijgesteld zullen worden, terwijl tevens de aftrek yoor alle perceelen, voor wat de grondslagen huurwaarde en mobilair betreft, hooger wordt. De Inspecteur berekende het verlies aan hoofdsom op 14.000,—. Met de opcenten kan het verlies worden gesteld op 20.000, Dit bezwaar kan, naar wij meenen, door een geringe verande ring in het opcententarief ondervangen worden. Onder dit voorbehoud stellen wij U voor de gemeente voor zoo veel het gedeelte „stad" betreft te rangschikken in de 3e klasse. Ook hiermede kan zich de commissie van bijstand voor de finan ciën vereenigen. Wij merken hierbij nog op, dat voortaan in de 3e klasse ook begrepen zal zijn het gedeelte Bergerweg, liggende tusschen de Houtvaart en den Hoeverweg en het gedeelte, plaatselijk aange duid als „De Omval". IV. Opcenten op de personeeie belasting. Bij de totstandkoming van de nieuwe wet was het de bedoeling om te komen tot tempering van de groote verschillen in belas tingdruk, voor zoover de belasting naar het inkomen aangaat. Do bevoegdheid tot opcentenheffing op de gemeentefondsbelasting werd juist beperkt om de gemeente te nopen ook de verterings belasting aan te wenden als sluitpost van de gemeentebegrooting. Wij meenen echter, dat het niet gewenscht is, naast de wijzi ging in de classificatie, principieele veranderingen in de grond slagen der personeeie belasting aan te brengen, zoolang niet nauwkeurig bekend is, welke de uitwerking van de wettelijke voorschriften over een tijdsverloop van twee of drie jaren zal zijn. Tot verzwaring van den druk van deze belasting zullen wij der halve geen voorstel doen, al moet uiteraard in de verordening met de mogelijkheid, dat de omstandigheden elk jaar het aspect kunnen doen veranderen, rekening worden gehouden. Als een verzwaring beschouwen wij niet de verhooging van het opcenten tarief, welke noodig is om het bedrag van 20.000,terug te vinden, dat door de herclassificatie gederfd zou wprden. Doordat de aftrek tengevolge hiervan grooter wordt," zal voor de lager® huurwaarden ondanks de verhooging van het aantal opcenten een voordeel ontstaan, terwiji voor de hoogere huurwaarden de verhooging gering zal zijn. Evenmin als wij een verzwaring wenschen, komt ons ook een belangrijke verlichting van den druk dezer belasting niet raad zaam voor, wijl zij in het beeld van den nieuwen toestand voor alsnog niet mogelijk schijnt. Om deze reden zal de gemeente de hand moeten leggen op de opcenten, die het Rijk en de provincie tot nu toe op de hoofdsom der personeeie belasting heffen. De rijksopcenten bedragen 10 op de aanslagen van hen, wier belast bare huurwaarde niet meer is dan 350700 en 20 op de aan slagen van hen, wier huurwaarde hooger is. De provinciale op centen ten getale van 20, zijn voor alle aanslagen gelijk. De totale opbrengst van deze opcenten is 45.000,Bovendien heft het Rijk 80 opcenten op de aanslagen naar de grondslagen paarden en motorrijtuigen met een opbrengst van rond 6000.—. Teneinde van deze bedragen, in totaal 51.000,— ook voortaan profijt te kunnen trekken, hebben wij het tarief voor de gemeen telijke opcenten zoodanig verhoogd, dat het bedrag van 45.000,— in de opbrengst der opcenten begrepen zal zijn, terwijl voor den grondslag motorrijtuigen (de grondslag „paarden" laten wij wegens de geringe opbrengst buiten beschouwing) andere belas tingbedragen, dan in de wet zijn genoemd, moeten worden vast gesteld. Wij geven U in overweging daartoe te besluiten door vaststel ling van de ontwerp-verordening, waarmede de Commissie van bijstand voor de financiën zich kan vereenigen. V. Opcenten op de Vermogensbelasting. De gemeente heft thans 70 opcenten. De opbrengst hiervan over 1929 bedroeg 40.149,74, de raming voor 1930 is 40.000,—. De wet beperkt de bevoegdheid tot heffing van opcenten tot een getal van 50. Ten behoeve van het gemeentefonds za' ook het rijk 50 op centen heffen. In overeenstemming met het advies der Commis sie van bijstand voor de financiën zouden wij het getal opcenten voor de gemeente niet op het maximum van 50, doch op 35 willen zien bepaald. Ontwerp-verordeningen tot heffing en invordering van deze op centen worden mede hierbij gevoegd. VI. Woonforensenbelasting. Van de heffing van deze belasting, die voor deze gemeente van zeer weinig beteekenis zou zijn, kan naar ons voorkomt worden afgezien. De Commissie van bijstand voor de financiën is mede van dat gevoelen. Het behoeft nauwelijks betoog, dat een jaarlijksche extra-uit keering uit de winst van het electriciteitsbedrijf en het gasbedrijf ook bij den nieuwen stand van zaken niet kan orden gemist. In 1930 bedragen de extra-uitkeeringen dezer bedrijven respectie velijk 110.000,— en 36.000,—, totaal 146.000,— bij een totaal gemaakte winst van rond 217.000,—. Gelijk hiervóór bleek heb ben wij voor de toekomst het bedrag der extra-uitkeering ge steld op 125.000,Tusschen deze som en de tot dusver ge maakte winst is mitsdien een behooilijke speling gelaten. Even als tot dusver kan jaarlijks, bij de bepaling van den factor voor d£_opcentenheffing op de gemeentefondsbelasting ten aanzien van de winst-uitkeering een nader besluit worden genomen. Wij stellen U voor thans het volgende besluit te nemen: De Raad der Gemeente Alkmaar; Besluit vast te stellen de navolgende verordeningen: A- VERORDENING, betreffende de classtficatt# ▼an de gemeente Alkmaar voor de heffing der gemeentefondsbelasting. Artikel 1. De gemeente Alkmaar wordt voor de toepassing van het be» paalde in het tweede lid van artikel 14 der wet van lè Juli 1929 (Staatsblad nr. 388) gerangschikt in de eerste klasse. Artikel 2. Deze verordening treedt in werking op 1 Mei 1931. 3 I' VERORDENING tot heffing van opcenten of de hoofdsom der gemeentefondsbelasttng in ds de gemeente Alkmaar. Artikel 1. Ten behoeve van de gemeente Alkmaar zullen met ingang va» l Mei 1931 opcenten op de hoofdsom der gemeentefondsbeiastinfl worden geheven.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1930 | | pagina 6