Waar de Vriend
als je even-
als ik 100
genot van je si
garet eischt,
dan ga je on
herroepelijk
Chief Whip
rooken Neem
de proef eens
op de som
koop vandaag
nog een doosje!
De Beste voor Uw Gezondheid7
No. 240
ALKMAARSCHE COURANT van II October 1930
Honderd twee en dertigste Jaargang
kitjiètst ieeet overheid.
Gemeentelijke subsidies in groote plaatsen onvoldoende.
De „steun", die Alkmaar verleent.
ARDATH
VIRGIN IA
LONDON
)E AFSLUITING EN DROOGLEGGING
DER ZUIDERZEE.
Twe«de blad.
Men heeft het nog heel kort geleden in
een van de groote bladen kunnen leren:
Er is sedert Thorbecke's apodictische
uitspraak „Kunst is geen regeerings-
zaak" in wezen wel heel weinig veran
derd.
Inderdaad doen in eenige groote ste
den de gemeentelijke subsidies aan too-
neelgezelschappen en andere kunstin
stellingen wel denken aan steun van
overheidswege, maar deze steun is
steeds heel betrekkelijk, wanneer men
bedenkt, dat daartegenover die gemeen
ten door de exorbitant hooge z.g. verma
kelijkheidsbelasting, geweldige sommen
aan diezelfde door hen „gesteunde"
kunstinstellingen onttrekken, in die ma
te, dat de toch al onder zoo hoogen druk
werkende kunst zich niet geheel ten on
rechte beklaagt, dat de overheid zich per
saldo te haren koste verrijkt, op haar
parasiteert.
Men zou hier tegen kunnen inbrengen,
dat er van de zijde van een gemeente
bestuur niets onbehoorlijks in is, zijn
cijns te eischen van de werkelijke pu
blieke vermakelijkheden en dat het dan
buitengewoon moeilijk wordt uit te ma
ken waar louter vermaak ophoudt en de
zuivere kunst aanvangt. Inderdaad de
twee zijn in vele gevallen niet te schei
den. t Zou immers dwaasheid zijn te
beweren, dat een avond van intens, zui
ver kunstgenot niet met geamuseerd-zijn
zou kunnen samenvallen.
Verder moge dan voor de groote ste
den de louter practische (wel niet uit
gesproken!) overweging gelden, dat, on
danks dezen druk van overheidswege,
men de kunst niet verjaagt; de bewuste
kunstinstellingen kunnen hun heil toch
niet elders zoeken, de kunst en ik wil
mij in dit geval speciaal bezig houden
met die van het tooneel is begrijpe
lijkerwijze op de groote cultuurcentra
aangewezen.
Ik maak natuurlijk geen oogenblik
deze overwegingen tot de mijne, maar
men mag ze niet zonder meer als onge
rijmd van de hand wijzen. Bovendien,
men moge bezwaren hebben tegen de
wijze waarop die steun wordt gegeven
en van meening zijn, dat men daarin
lang niet ver genoeg gaat, men doet
daar tenminste iets; als er van parasi
teeren sprake kan zijn, is het hier geen
louter parasiteeren, er is dan toch ten
slotte het uitgesproken verlangen, te
genover de genoten baten, aan de wer
kelijke kunstinstellingen eenigen steun
te verleenen.
Zoo is de toestand, de vaak scherp
becritiseerde toestand, in de meeste
groote steden. In kleinere plaatsen, waar
van een vast gezelschap, laat staan van
meerdere geregeld optredende troepen,
geen sprake kan zijiu is hij natuurlijk
nog veel bedenkelijker, want elke ongun
stig verkeerde druk zal er uiteraard toe
meewerken, de opvoering van stukken
van werkelijk artistieke waarde (waar
voor in die plaatsen veelal toch reeds
een minimale belangstelling is) volko
men uit te schakelen, doordat de direc
ties zich voornamelijk zullen toespitsen
op werk, uitsluitend bedoeld om geld in
het laatje te brengen. En ik geloof, dat
iedereen, die objectief oordeelt, zonder
blinde liefde voor de plaats zijner in
woning, mij zal toegeven, dat de toestan
den in Alkmaar in dit opzicht wel heel
weinig reden tot tevredenheid geven. We
kunnen moeilijk ontkennen, dat voor
hen, die geen volkomen bevrediging
kunnen vinden in „gezellige" avondjes
en die eenige behoefte voelen aan die
uitgaansmogelijkheden, welke een stad
preferabel maken boven een dorp, een
Alkmaarsch winterseizoen wel bedroe
vend weinig biedt. Overdrijf ik, wanneer
ik meen te mogen aannemen, dat dit
feit niet zonder invloed is bij hen, die
overwegen of zij zich hier zullen vesti
gen, of bij diegenen, voor wie op een be
paald moment geen banden van ambt,
bedrijf of bloedverwantschap meer gel
den en die dus vrij zijn Alkmaar te
verlaten?
Tot voor eenige jaren wtu, de toestand
toch eigenlijk zoo, dat een behoorlijke
voorstelling van een eerste-rangs gezel
schap tot de hooge uitzonderingen be
hoorde en kwam er al eens iets, dat
eenigszins de moeite waard was, dan
kreeg men ten slotte de een of andere
„Schlager", waarbij artistiek succes in
de allerlaatste, materieel succes in de
allereerste plaats van belang was. Vaak
moest men dan nog met tweede of der
deplans invallers genoegen nemen, om
dat één of meer hoofdrollen juist op het
laatste moment door een virulente onge
steldheid werden aangetast, die een op
treden onmogelijk maakte. (Merkwaar
dig, dat bijna altijd hoofdrollen voor die
kwaadaardige alemaritis vatbaar ble
ken). Dat décor, en technische uitrusting
in het algemeen, zelfs niet aan de meest
bescheiden eischen voldeden, behoeft
wel geen nader betoog.
Zes jaar geleden dan werden op initi
atief van den heer Van Gennep plannen
beraamd om te trachten in dien toestand
eenige verandering te brengen en het
re-ultaat is geweest, dat tenminste vier
maal gedurende een winter een voorstel
ling wordt gegeven, waarvan het gehalte
sn de behoorlijke bezetting gegarandeerd
orden door eenige ingezetenen, die zich
blijkbaar in het vertrouwen van een
groot aantal hunner medeburgers mo
gen verheugen, getuige de belangstel
ling, die de door hen georganiseerde
voorstellingen hebben kunnen wekken
Men moest natuurlijk uiterst voorzich
tig tc werk gaan, me i mocht den groei
van het zeer zwakke artistieke kas
Slantje hier niet forceeren door maar
ire^t vier voorstellingen van onbetwist
hoog artistieke hoedanigheid te bren
gen. Maar als men over de afgeloopen
vijf jaren terug blikt, kan toch zeker
w orden gezegd, dat in dien tijd een groot
aantal stukken zijn opgevoerd van een
genre, dat men voordien hier nooit zag,
stukken met een diepgaande, cultureele
strekking, zooals overigens voldoende
blijkt uit het misnoegen, ja het protest
van een zeker deel van het publiek, dat
voor de verheffende, de cultuurvor
mende beteekenis van het tooneel vol
maakt onverschillig is en er uitsluitend,
vooral zoo luchtig mogelijk, amusement
van verlangt.
Hoe dan ook, er was eenige verande
ring ten goede gekomen, men heeft lang
zamerhand, en niet zonder moeite, een
vaste kern van schouwburgbezoekers
kunnen vormen, die niet alles maar zon
der meer accepteerde. Men werd gewend
aan een zekere norm waaraan een goede
voorstelling diende te beantwoorden.
Het is wel niet te veel gezegd, dat ook
het gehalte van de niet-abonnements-
voorstellingen daardoor eenigermate
werd beïnvloed, dat tevens de verbete
ringen, die de zaalexploitanten gaande
weg in hun speelgelegenheden meenden
te moeten aanbrengen, verband hielden
met het feit, dat een uitgaand publiek
met eenige petentie („men" ging voor
heen eigenlijk in Alkmaar nooit naar de
comedie) ook recht had op een eenigs
zins menschwaardige entourage. Vooral
voor hen, die zich niet de weelde konden
veroorloven met den trein of, nog beter,
met „eigen wagen" elders de geneugten
van het drama deelachtig te worden, be-
teekende dit toch wel eenigen vooruit
gang.
Men zal, hoop ik, in het bovenstaande
geen poging zien tot zelfverheffing van
hen tot wie ook ondergeteekende be
hoort. Ten eerste omdat wat zij doen (zij
zijn daar zelf innig van overtuigd) nog
maar zoo heel uit de verte lijkt op iets
wat men zou kunnen noemen de reali
seering van een normaal opgewekt Alk
maarsch tooneelleven; ze zien in hun
werk bovendien niets meer dan een
vanzelfsprekende sociale plicht, die alle
aanspraak op waardeering ten eenen-
male uitsluit. Dat wil zeggen, waardee
ring voor iets, dat zij als burgers ten
opzichte van hun stadgenooten meenden
te moeten ondernemen. Maar wel mag
men verwachten, dat een gemeentebe
stuur zou willen inzien, dat elke verhoo
ging van het artistiek bewustzijn nood
zakelijkerwijze ook de beteekenis van
een plaats moet verhoogen en dit inzicht
ook zou willen erkennen, niet door ge-
legenheidsfrazen, maar door daadwer
kelijken steun, 'n steun te meer gerecht
vaardigd, omdat in Alkmaar, niet zooals
in de groote steden, goed tooneel iets
vanzelfsprekends is, maar uitzondering.
En op welke wijze heeft totnogtoe die
erkenning van overheidswege uiting ge
vonden? Doordat de gemeente zoo vrien
delijk is elk jaar een bedrag te eischen
grooter dan dat waarvoor een behoor
lijke voorstelling kan worden gegeven,
dat wil dus zeggen, dat zonder de ge
meentelijke „vermakelijkheids"-belas-
ting men jaarlijks minstens één voor
stelling meer zon kannen geven.
Vergelijk hiermee eens den toestand in
het nabije Bergen, waar men de abonne
mentsgelden onverkort tot verhooging
van het tooneelleven aldaar kan aan
wenden, een toestand waarover men
zich overigens voor de zoo ijverige zus
tervereniging niet anders dan van har
te kan verheugen. De contröle in Alk
maar zorgt er heel nauwkeurig voor, dat
haar niets ontgaat: zelfs van de 10 cen
ten plaatsbespreking, die in den abon
nementsprijs zijn inbegrepen en die ten
volle aan den zaalverhuurder moeten
worden afgedragen, eischt ze, met aan
doenlijke zorg voor het „gemeentebe
lang", nog haar 20 Is een dergelijke
toestand goed beschouwd eigenlijk niet
het summum van ongerijmdheid?
Want, let wel. hier staat absoluut niets
tegenover.
Nu zou men (en ten deele terecht)
kunnen aanvoeren, dat Alkmaar de ver
makelijkheidsbelasting niet kan missen,
dat, wanneer men haar in dit geval zou
schenken, men in conflict zou komen
met anderen, die dezelfde rechten zou
den doen gelden, dat men b.v. met de
kermis (waarbij men wel gerechtvaar
digd is van louter „vermaak" te spreken)
een enorme winst zou derven. Maar het
is toch zeker volkomen redelijk te ver
wachten, dat men (zonder de groote
yoordeelen op allerlei soorten vermaak
in gevaar te brengen) een klein gedeelte
van het op de kunst verhaalde voor cul
tuurdoeleinden zou willen aanwenden,
door b.v. te bevorderen, dat het genot
van goede kunst zooveel mogelijk binnen
ieders bereik wordt gebracht.
Daarvan is echter geen sprake.
Eenige jaren geleden deed het comité
een poging het geven van een z.g. „volks
voorstelling" mogelijk te maken, want
al heeft men de prijzen zóó laag gesteld,
dat niet alleen de goed-gesitueerden in
aanmerking komen, er blijft toch altijd
nog een zeer groote schare menschen
over. die ook deze prijzen niet kunnen
betalen en zich voor hun artistieke be
vrediging moeten tevreden stellen met
bioscoop of dilettantentooneel. Het co
mité vroeg derhalve een kleine gemeen
telijke subsidie van een paar honderd
gulden, zeke, niet te veel tegenover het
aanzienlijk bedrag, dat men jaarlijks
aan de kunst verdient!
Het comité zelf zou hiervan niet het
geringste voordeel trekken, de bedoeling
was uitsluitend (b.v. door de „volksvoor
stelling" een volgenden avond ta iaten
WHIP
aansluiten bij een der eigen voorstellin
gen) de kosten te verminderen en op
deze wijze de kansen tot verwezenlijking
van het plan te helpen vergrooten. Dit
verzoek werd echter zonder meer van de
hand gewezen.
Maar het wordt nog fraaier! Naast de
vier tooneelvoorstellingen werden den
vorigen winter drie „voordrachtavonden"
georganiseerd: Scholander over 't volks
lied, Charl. Kohier en Jan Musch over en
van Dostojewski en Scheltema. Men ziet,
van louter „amusement" kan hier moei
lijk gesproken worden. De bedoeling was
dan ook iets te geven, dat nog meer aan
het artistiek ideaal van het comité zou
beantwoorden dan de gewone tooneel-
avonden tot een prijs (die betrekkelijk
gesproken), een ieder in staat kon stel
len hiervan gebruik te maken. Die prijs
was zoo laag gesteld, dat alleen bij een
geheel bezette zaal de kosten konden
worden gedekt. Men meende dit echter
te kunnen wagen omdat men, naïevelijk
genoeg, verwachtte, dat le de belang
stelling voor deze drie „ster"-avonden
zoo groot zou zijn, dat de zaal spoedig te
klein zou blijken en2e dat de gemeente,
gezien het karakter van deze avonden,
het plan zou steunen, niet door bij te
dragen in de kosten, maar enkel ei^ al
leen door voor deze gelegenheid geen
20 belasting te berekenen. Dit laatste
had men, zonder gevaar een precedent
te scheppen, heel gemakkelijk kunnen
doen op grond van een clausule in de
verordening, die het mogelijk maakt, in j
speciale gevallen (waarbij het gepres
teerde een bepaald karakter draagt, dat
het onderscheidt van „vermaak" zonder
meer), -e belasting te schenken. En het
valt moeilijk te ontkennen, dat met eeni
gen goeden wil 't door de genoemde kun
stenaars gebodene in deze categorie kon
worden ondergebracht. Immers ze traden
meermalen voor Volksuniversiteiten op,
waarbij, op grond van een soortgelijke
bepaling als hier, voor dezelfde presta
ties geen belasting werd geheven!
In beide verwachtingen zag men zich
teleurgesteld. Ofschoon een buitenge
woon waardeerend publiek de voor
drachten met groeiende belangstelling
volgde, was er van een „uitverkocht
huis" geen sprake. En ook de hoop op
eenige medewerking van de zijde van het
gemeentebestuur bleek volkomen ijdel.
Men kon geen termen vinden aan het
verzoek te voldoen en streek heel kalm
een vijfde deel op van een bedrag, dat bij
lange na niet voldoende was om de kos
ten te dekken. En toen tegenover een
der autoriteiten op het onbillijke van dit
alles werd gewezen, kreeg men ten ant
woord dat men geen arnleiding vond,
avonden vanwege het comité georgani
seerd, anders dan onder „vermakelijk
heden" te rangschikken!
De toestand was dus zoo: de artisten
kregen natuurlijk hun honorarium;
maar verder moest het comité bijpas
sen, ook de schouwburgexploitant zag
van de berekening van zaalhuur af en
er mag den heer Mooij hier wel eens
openlijk hulde worden gebracht voor
deze nobele gestie, waarmee hij een voor
het gemeentebestuur wel zeer bescha
mend voorbeeld heeft gegeven. Want de
eenige, die hier in Alkmaar van deze
artistiek volkomen geslaagde, maar
financieel mislukte onderneming heeft
willen profiteeren is de gemeentekas!
Men zal zich kunnen voorstellen, dat
na deze ervaringen, de geestdrift van
het comité aanmerkelijk bekoelde en
men er een oogenblik ernstig over dacht
het bijltje er maar bij neer te leggen.
De gemeente zou dan de voldoening
hebben gehad de kip met de gouden
sióxén ve nebben geslacht, want ze zou
dan meteen jaarlijks haar 800 belas
tinggelden hebben gederfd. Dat men ten
slotte toch maar weer is verder gegaan,
was dus ondanks het gemeentebestuur.
Maar één ding heeft dit inhalig optreden
dan toch tengevolge gehad: Avonden
zooals in den afgeloopen winter gegeven
zijn, worden niet herhaald; voordracht
kunstenaars van het kaliber van een
Schclander, Charlotte Kohier en Jan
Musch zullen hier vanwege het comité
niet meer optreden. Was men van ge
meentewege wat soepeler geweest en
had men daar voor dit soort werk wat
meer waardeering getoond, het zou bij
deze eerste poging zeker niet zijn ge
bleven.
We leven in een moeilijken tijd, een tijd
waarin het ideëele, maar al te vaak
voor het materiëele moet wijken. We
begrijpen heel goed, dat tegenwoordig
de autoriteiten zich vaak noodgedron
gen in hoofdzaak moeten richten naar
de belangen der belastingbetalers. Maai
er zijn grenzen. Ook een «emeente van
den omvang van Alkmaar heeft haar
cultureele plichten, al zou het alleen
maar zijn uit welbegrepen eigenbelang,
want men zal moeten toegeven, dat in
den tegenwoordigen tijd het kleurige en
fleurige schouwspel van de wekelijksche
kaasmarkt, de schilderachtige geveltjes
en de mooie omgeving niet de eenige
trekpleisters kunnen blijven. Een be
krompen parasiteeren (ik geloof in dit
geval dit harde woord zonder voorbe
houd te mogen gebruiken) op een cultu
reele onuerneming. die bovendien geheel
onbaatzuchtig en uitsluitend in het al
gemeen belang opgezet is, kan door
niets gerechtvaardigd worden. In eerste
instantie zal dit alles wel te wijten zijn
aan, ongetwijfeld overijverige, maar in
den grond kortzichtige, alleen-maar-
cijferende ambtenaren, die slechts hoo
rnen zien en voor het bosch geen oog
hebben. Maar de hoogste autoriteiten, bij
wie men 'n ruimeren blik mag verwach
ten, dienen dergelijken al te grooten dienst
ijver te remmen en te corrigeeren. (Voors
hands echter schijnt men het ook daar
nog hoofdzaak te vinden het directe
voordeel te genieten door een handvol
zilverlingen de wacht in te sleepen. Het
welzijn van het toch al vrij anemisch
Alkmaarsche kunstleven, dat hierdoor
weer een flinken duw naar beneden heeft
gekregen, schijnt de "'eeren daarbij vol
slagen koud te laten.
J. B. VAN AMERONGEN.
De positie der Zuiderzeevisschers.
Voor de voormannen der Zuiderzeevis
schers, die gedurende de afgeloopen jaren
steeds weer gewezen hebben op de gebreken
in de Zuiderzeesteunwet, is de thans aan
hangig gemaakte wijziging dier wet aanlei
ding geweest voor een aantal journalisten
een uiteenzetting te geven van de wenschen
óer visschers. Aan boord van het instructie
vaartuig „Prins Hendrik" van het Onder
wijsfonds voor de Binnenvaart hebben de
besturen van het centraal comité van Zuider
zeevisschers, den St. Petrusbond en den
Bond van Christelijke Fabrieks- en Trans
portarbeiders (afd. Visscherij), uitvoerig de
belangen der visschers uiteengezet.
De heer B. Demmer, voorzitter van het
Centraal Comtié, heeft aan de hand van de
geschiedenis van de drooglegging der Zui-
•derzee aangetoond dat de ontwerpers steeds
rekening gehouden hebben met vergoeding
der schade, die de visschers lijden. „Wij
wenschen, aldus zeide de heer Demmer, voor
de visschers, die met veel moeite met jaren
langen arbeid een eigen bedrijf tot stan:.
hebben gebracht niet meer d§n zij thans
hebben. Maar wij wenschen ook niet minder
De Zuiderzeevisschers, die altijd een goeden
levensstandaard hebben gekend, mogen niet
tot den rand van het pauperisme worden ge
bracht". De voorzitter van het Centraal Co
mité, die reeds meer dan 50 jaar tusschen cl?
visschers woont in Volendam en al de
nooden van het visschersvolk kent, wees er
op, dat de visschers altijd eb en vloed in hun
bedrijf hebben gekend. Maar na slechte ja
ren zijn altijd jaren van rijke vischvangst
gevolgd. De leveranciers en de schippers wa
ren altijd bereid op crediet te leveren, wan
neer dit in slechte jaren noodig was, wanf
zij wisten dat de visscher, die er naar streef
de zoo spoedig mogelijk een eigen schuit te
hebben, in de betere jaren zijn schulden zou
betalen. Maar wanneer de Zuiderzee zal zijn
afgesloten, dan zal de visch wegblijven en
dan zal al hetgeen de visscher voor zijn be
drijf b,zit, zijn schuit ,de netten, enz. waar
deloos zijn.
Doordat de jonge krachten uit het bedrijf
worden gehaald om hen voor andere beroe
pen op te leiden, is een gebrek aan geschool
de bemanning op de visscherijvloot ont
staan. Vele visschers moesten met anderen
gaan samenvaren en hun .eigen schuit opleg
gen. In dergelijke gevallen werd door de Ge
nerale Commissie overeenkomstig de bepalin
gen van de Zuiderzeesteunwet steun ver
leend voor vermindering van inkomsten,
doch voor de waardeloos geworden schuit
en voor de netten werd niets vergoed. Ei
wanneer deze samenwerking tusschen de vis
schers om een of andere reden niet goed
ging, dan gebeurde het dat beiden weer af
zonderlijk moesten gaan varen, hetgeen niet
altijd mogelijk was. Sinds 1918 is geen en
kele nieuwe schuit voor de visscherij op d?
Zuiderzee gebouwd, terwijl vroeger de vis
schers die het tot een eigen bedrijf hadden
gebracht, zoo mogelijk na ongeveer zeven
jaren een nieuw schip kochten. De vloot der
Zuiderzee is dan ook reeds van ongeveer
iweeduizend tot vijftienhonderd schepen ver
minderd.
De heer Demmer verterae van de klachten
der visschers over de wijze, waarop de Gene
rale Commissie de aanvragen behandelt, en..:
afwijst. Het komt meermalen voor, dat de
Generale Commissie omtrent een zeker geval
den burgemeester van de betrokken plaats
om inlichtingen vraagt. De burgemeester, die
den toestand van zijn schippersbevolking als
regel niet kent en ook heel moeilijk kan we
ten, laat dan gewoonlijk den veldwachter
een rapport samenstellen en dat een derge
lijk rapport beïnvloed kan zijn door persoon
lijke verhoudingen tusschen een veldwachter
en een visscher, is begrijpelijk. En als de Ge
nerale Commissie een aanvrage om steun
afwijst, dan doet zij dit zonder opgaaf van
redenen, zoodat beroep niet mogelijk is.
De visschers willen schadevergoeding voor
de waardevermindering van hun schuiten en
netten, om met dit geld te trachten in ee.i
ander bedrijf de kost voor zich en de hun
nen te verdienen. Het gaat thans niet aan te
zeggen, dat hun schuiten toch waardeloos
zijn en dat daarom geen vergoeding behoeft
te worden gegeven. De visschers willen al
les doen, zeide een der bestuursleden van de
visschersorganisaties, bij de conferentie aan
boord van de „Prins Hendrik" aanwezig.
Maar wat moet ik aanvangen? Ik ben thans
47 jaar en heb 25 jaar lang 'n eigen bedrijf.
Ik kan toch niet als knecht op een trawler op
de Noordzee gaan varen? En het visschers-
bedrijf op de Noordzee kan ik met mijn
schuit niet uitvoeren en evenmin met een
schuit, gekocht geheel of grootendeels op
crediet.
De heer B. Demmer verhaalde nog van
het schepenkerkhof bij de Haukes aan den
zuidkant van Wieringen, vanwaar de vis
schers door de afsluiting van het Amsteldiep
niet meer ten Noorden van het eiland hun
bedrijf kunnen uitoefenen. Hij vertelde, dat
de eischen van de schippers niet overdreven
zijn, want hetgeen zij reeds in 1920 ge
vraagd hebben, kwam nagenoeg overeen met