fllkmaarsche Courant. M I ATANDPASTA 11 I VM25&75c.p.tube De positie van de veehouders en de invoer van Deensch vleesch. 1" *rj??rï<p°r,,and ««In," Honderd drie en dertigste Jaargang. „Boerenopstand niet denkbeeldig". Een crisisvergadering te Schagen. No. 260 1931 Vrijdag 23 October Dr. H. NANNING's reinigt mond en tanden. Verbod van invoer van Deensch vleesch gevraagd. Op initiatief van het Schager veefonds was tegen gister in het Noordhollandsch koffie huis te Schagen door de in het Noorder kwartier gevestigde afdeelingen van de H. M. v. L en den L. T. B. een vergadering uit geschreven ter bespreking van de positie van den veehouder en den invoer van Deensch vleesch. De vergadering was zeer druk be zocht. Wij merkten onder de aanwezigen o.m. op den heer A. W. Michels, lid van Ged. Staten van deze provincie, den heer P. Sta pel Czn. uit Hoogkarspel, voorzitter van het hoofdbestuur der H. M. v. L., den heer K. Kuiper te Oostwoud, vice-voorz. van die or ganisatie, den heer J. Blaauboer Kzn. uit Schagen, lid van het hoofdbestuur, en ir. De Vries uit Alkmaar, rijksveeteeltconsulent. Be richt van verhindering was ingekomen van de heeren Hiemstra en van der Bild, leden der Tweede Kamer. Als voorzitter trad op de heer G. Schoorl Bzn., voorzitter der afd. Schagen van de H. M. v. L., die in zijn openingswoord de aan wezigen welkom heette. Spr. deelde mede, dat ae vergadering was bijeengeroepen op verzoek van het Schager veefonds, dat de veeprijzen een debacle vond. Spr. wist wel dat het moeilijk zal zijn verbetering te ver krijgen, de verslagen van de zitting der Tweede Kamer wijzen daar op, maar des niettegenstaande moet men wel daarnaar streven, want de toestand is inderdaad on houdbaar. Daarna gaf spr. het woord aan den heer T. P. Huisman, secretaris van het hoofdbestuur der H. M. v. L., voor het houden van zijn inleiding over: De positie van de veehouders en den invoer van Deensch vleesch. Het is precies een jaar geleden, zoo ving spr. aan, dat de besturen der akkerbouw-af- deelingen in Noord- en Zuidholland hun le den opriepen tot het bijwonen van crisisver gaderingen, om uiting te geven aan den ge moedstoestand, welke bij hen heerschte en gracht bij te zetten aan de wenschen door de landbouw-organisaties naar voren gebracht, om spoedige verbeterir/ in den hopeloozen toestand te verkrijgen. Thans hebben de bestuursleden van de af deelingen L. T. B. en H. M. v. L. in noordelij' Nooraholland het initiatief genomen om de veehouders bijeen te roepen. Ook hier is de reden te zoeken in de gevaarlijke positie waarin hun bedrijven verkeeren. Aan spr. was verzocht een inleiding over dit onder werp te houden en daaraan voldoende, zou hij aeze in drieën willen verdeelen. I. De toestand der veehoudersbedrijven. Ik heb hier voor mij liggen, zei spr., de ge middelde uitkomsten van 80 tot 90 veehon dersbedrijven in Noordholland, over de zes boekjaren Mei 19251926 tot en met 1930— 1931. Uit deze uitkomsten blijkt, dat de boer als loon en ondernemerswinst gemiddeld heeft verdiend in het eerste jaar 1250, in het tweede 151, in het derde 755, in fut 4e 1289, in het 5e 883, in het 6e 375 Er is dus in deze zes achter ons liggende ja ren nog verdiend, doch vraagt men of het loon dat verkregen is voldoet aan de norma le eischen, dan zal een ieder toegeven, dat hiervan geen sprake is. In andere weidestre ken zijn de resultaten over het geheel nog slechter. De boer heeft, zoo hij over geen vermogen beschikt, jarenlang minder verdiend dan zelfs de landarbeider. Het spreekt vanzelf, dat dit aangeeft een ongezonden toestand, dat van deze loonen niet kan worden geleefd, dat de veehouders zich bevinden op een hellend vlak. Bij deze verdiensten moet het op een cata strophe uitloopen. Dat hiervan nog niets ge merkt wordt, vindt zijn oorzaak in het feit, dat vele boeren over eenig kapitaal beschik ken. Dit laatste is ook logisch, daar men zon der eenig kapitaal al heel moeilijk boer kan zijn en nog minder kan worden. In de genoemde bedrijven is intusschen in het jaar van 1 Mei 1930 tot 1 Mei 1931 per bedrijf het vermogen ingekrompen met ge middeld 2150. Van de bedoelde veehouders zijn er velen, die de laatste 2 jaren geen loon, hoe klein ook, verdiend hebben, doch verloren hebben. De positie der veehoudersbedrijven is er eene als die van een zieke, die lijdt aan een sleepende ziekte, welke echter met zekerheid ten ondergang voert. Bij deze sleepende ziek te hebben zich in den laatsten tijd sympto men voorgedaan, die doen vermoeden, dat het einde sneller komt dan men meende te mogen verwachten. II. De oorzaken van dezen toestand. Over de oorzaken van dezen slechten toe stand is moeilijk iets met groote zekerheid te vertellen. De historie leert, dat, als de graan- bedrijven een crisis doormaken, deze gaande weg overslaat op de veehoudersbedrijven. Dpor het goedkoop worden van het veevoeder wordt dierlijke productie in de wereld uitge breid. Door het slecht gaan van den akker bouw wordt er meer land in weiland gelegd en neemt ook langs dien weg de veeteelt-pro ductie toe. Dit zou men van veehoudersstand punt als een min of meer natuurlijke oor zaak kunnen beschouwen, doch hiernaast ko men talrijke kunstmatige oorzaken voor De handelspolitiek van verschillende lan den heeft er zeer toe medégewerkt onze vee houders in deze nadeelige positie te brengen Inzonderheid de invoerrechten en andere he' schermende maatregelen welke Duitschland voor zijn landbouw en vooral ook voor de veeteelt heeft getroffen, hebben daar dd tand «Iers en voor hun concurrenten is. zeer na- deelig gewerkt. Ook in bijna alle andere lan den heeft men maatregelen genomen ter be scherming van eigen veehouders. In de laat ste weken hebben gebeurtenissen plaats ge grepen, die in dit opzicht zeer ernstig voor ons zijn. De daling van de waarde van het Engelsche pond heeft funeste gevolgen voor ons gehad. In de eerste plaats omdat Enge land een goed afzetgebied voor ons was en de plotselinge daling der waarde van het pond voor onze Engelsche afnemers betee- kende een duurder worden van onzen gulden, dus ook van onze producten, maar in de tweede plaats omdat onze concurrenten De nemarken en de andere Scandinavische laiv den hun munt-eenheid hebben aangepast bij de daling van het Engelsch pond en zoo doende plotseling goedkooper konden aanbie den. De Deensche munt-eenheid, de öre, is ook gedaald op 4/5 van haar oorspronkelijke waarde, evenals het pond. Dit werkt voor de Deensche veehouders, van ons standpunt be zien, als een uitvoerpremie. Wel zullen de Denen hun voederstoffen voor de wereld marktprijzen moeten invoeren, doch hun loo nen, bedrijfs-onkosten en levensonderhoud zullen zij in öre kunnen voldoen, dus in gul dens uitgedrukt met 4/5 der waarde die zij kortgeleden nog moesten betalen. Zij kunnen dus hun vleesch- en zuivelproducten goed kooper aanbieden dan wij. Indien de Neder landsche regeering den gouden standaard tracht te handhaven, den gulden op waarde wil houden, dan worden onze veehouders, als er geen bijzondere maatregelen getroffen worden, min of meer daaraan opgeofferd. Niet alleen dat hierdoor de invoer van het Deensche vleesch in ons land wordt gestimu leerd, men verkoopt graag voor den duren gulden, maar bovendien wordt Denemarken een concurrent met flinken voorsprong op de Engelsche, Belgische, Fransche en andere markten. Toen Duitschland in Febr. 1930 een zeer belangrijk invoerrecht op vleesch ging heffen, is de Deensche uitvoer naar dat land afgeleid naar ons land, België Frankrijk. De belangrijke invoer van het Deensche vleesch dateert van dien tijd. Ook onze eigen export van rundvleesch heeft zich sindsdien van Duitschland afgewend en zich gericht naar België en ook Frankrijk. Nu heeft Frankrijk kort geleden besloten om den invoer van vleesch en van boter en ook van andere producten te contingentee ren, dat beteekent den invoer toe te laten tot een bepaalde hoeveelheid en dat is een hoe veelheid, die veel minder is dan de invoer zou geweest zonder dezen maatregel. In de maanden October, November en December mag in Frankrijk totaal worden ingevoerd ton vleesch. Thans is dit kwantum 3900 reeds vrijwel bereikt en is dus Frankrijk vanaf heden tot Januari gesloten voor den invoer van vleesch. Als wij nu nagaan, dat deze 3900 ton in 3 maanden per jaar betee kent ruim 15.000 ton en Nederland, zijnde slechts één der exporteerende landen, alleen in de eerste 8 maanden van 1931 reeds ruim 12.000 ton vleesch naar Frankrijk exporteer de, voelt men. dat hier een zeer groote be perking van den invoer aanwezig is, dat van een gedeeltelijk invoerverbod mag worden gesproken. Temeer zal dit het geval zijn, daar de uitvoer naar Frankrijk zonder dezen maatregel ongetwijfeld zou zijn toegenomen bij de tegenwoordige lage prijzen. Met boter is de verhouding iets minder on gunstig, doch ook hier beteekent die contin- genteering een ernstige belemmering, een ge deeltelijk invoerverbod. Een ander land, dat meer en meer voor ons van beteekenis werd nadat Duitschland de invoerrechten op vleesch enz. zoo verhoogd heeft, is België. Doch daar gaan zeer belang rijke stemmen op om een invoerrecht te hef fen, speciaal op vleesch en op boter. Als de voorteekenen niet bedriegen, is voor deze plannen een meerderheid in de Belgische volksvertegenwoordiging aanwezig. Zoo worden onze natuurlijke afzetgebie den meer en meer voor onze veehouders ge sloten en alles wijst er op, dat in deze rich ting nog zal worden voortgegaan. Er moet voor onze veehouders iets gebeuren. Intusschen zijn invoerrechten niet de eeni ge belemmering van de eerlijke concurrentie bij onzen afzet. Er zijn landen, die, als zij wat teveel hebben, den uitvoer subsidiëeren. Duitschland doet dit als het overschotten heeft met vleesch en granen. Australië hand haaft in het binnenland een hoogeren boter- prijs dan het bij export bijv. naar onze ko loniën en ook naar ons land vraagt. Ons land voert ruim 2 millioen kilo boter in per jaar. Dat is niet veel, wij voeren zelf 10 maal zooveel uit, doch waar onze export steeds meer wordt bemoeilijkt, is het terug winnen van dit debiet in eigen land niet zon der beteekenis. Meer dan de helft dezer 2 millioen kilo komt uit sovjet-Rusland. De andere helft komt bijna geheel uit Australië, het land dat dum pingspraktijken toepast. Uit dit alles volgt, dat, al zijn wijlang niet volledig in onze voorbeelden, de ders niet alleen te kampen hebben voerrechten, doch ook met Van recte uitvoerpremies, met dumping en eerlijke concurrentie 1S 8ee" p „nzer regee- het is niet anders dan de p n en onzen ring daarmede rekening h t zonder veehoudersstand te helgn deze hulp niet laog€ veehouders Indien ^i^S^eens dezen weg was hielp, Frankrijk niet <^efndere landen, dan opgegaan en concurreeren en on- JXlljMd'te?bedrijf loot»" kunnen «li- ■"EÏ'rSo ook nog ander, ooizaken die de' veehouder» in hun benarde positie hebben ge bracht, oorzaken die wij in om eigen land kunnen vinden. Er i» bijna geen land ter we reld waar het verschil tusschen groothan- delsprijs en kleinhandelsprijs zoo groot is als in Nederland. Er is een enorm verschil tusschen de prij zen welke de boeren en tuinders voor hun producten krijgen en den prijs welken de con sumenten moeten betalen. De middenstand laat zich voor zijn bemiddeling veel te hoog betalen. Spr. memoreerde, aat groote partijen bloemkool op de mestvaalt worden gegooid en dat men desondanks in de steden 15 cent per stuk betaalt. Spruitjes kosten op de vei ling 4 cent en in de stad 22 cent. Vóór den oorlog kostte 1 K G. tarwe 9 ct en 1 K.G. wittebrood, welke hieruit wordt bereid 14 cent, doch toen in dit voorjaar, vóórdat de tarwewet m werking trad, de tarwe 6 ct. per kilo waard was, kostte 1 kilo wittebrood 23 cent. De bereidingskosten van 1 kilo brood, welke voor den oorlog 5 cent bedroegen, bedragen nu dus 17 cent of meer dan 3 maal zooveel. Zoo is het ook met de andere artikelen. De bakkersgezellen hebben zich door sterke organisatie en een collectieve arbeidsoveren- komst een hoog loon verzekerd, de bakkers verhalen dit op den prijs en zorgen er voor meer te verdienen dan hun arbeiders. Bij de schilders, niet in het minst bij' de smeden, bouwvakken, bij al de bedrijven die voor de plaatselijke markt werken, zien wij hetzelfde. Hun meerdere welvaart, of, zoo de concurrentie hun aantal teveel uitbreidt, dit te groote aantal, wordt door de verbruikers, waaronder steeds de landbouwende bevol king, bekostigd. Bij een onderzoek van het Internationaal Arbeidsbureau te Geneve, enkele jaren gele den gehouden, is volgens dr. Oortwijn Bot- ies het loonpeil in de diverse hoofdsteden in Europa onderling vergeleken. Als het loon peil te Amsterdam aangegeven werd met 85, dan was dat van Berlijn 71, Parijs 56, Brus sel 49. Alleen de Scandinavische landen en Engeland kwamen boven het Amsterdamsche loonpeil uit, doch sinds het Engelsche pond met 1/5 in waarde is gedaald en de Scandi navische landen hup munteenheid daarbij hebben aangepast, is het Amsterdamsche en zeker ook het Nederlandsche loonpeil het hoogste in Europa. Dit komt in de eerste plaats door de hooge loonen in de genoemde bedrijven, die voor de plaatselijke markt werken. Daarnaast hebben zich ook vele in- dustrieele bedrijven, door zich te vereenigen in kartels of trusts, een zoodanige positie verschaft, dat zij door prijsafspraken en pro ductieregeling de hooge loonen op de prijzen der producten weten te verhalen. Al deze bedrijven zijn er in geslaagd op kosten van de rest van ons volk hm welvaart te vermeerderen. Het Nederlandsche land bouwbedrijf brengt een groot deel dezer wel vaart op. De kosten van levensonderhoud en de bedrijfsuitgaven zijn daardoor veel hooger dan redelijk is. De concurrentie-mogelijkheid met andere landen wordt hierdoor te eenen male vernietigd. Meer dan ooit treedt aan het licht, dat de beschutte bedrijven een te groot gedeelte dep volkswelvaart zich toe eigenen, niet door meerderen arbeid, doch door het brandschatten van hen, die in de niet-beschutte bedrijven werkzaam zijn. De overheid werkt aan dezen onhoudbaren toestand mede zoowel door hare loon- als door hare sociale politiek. De sociale lasten, welke de beschutte bedrijven moeten opbren gen, worden door dezen, evenals dat met de Hooge loonen het geval is, op de verbruikers, waaronder in de eerste plaats de boeren stand, verhaald. De werkloozenondersteuning gaat het dalen van dit hooge loonpeil tegen, vooral omdat daar de steun het grootst is, waar de loonen het hoogst zijn. Ook uit dezen hoofde hebben de veehouders het recht, zich tot de overheid te wenden. Niet zij heb ben schuld aan den slechten toestand hunner bedrijven, niet alleen de vreemde regeeringen treft schuld, ook onze eigen regeering heeft daaraan medegewerkt. Wij pleiten niet tegen goede belooning of tegen verzekering en zorg voor werkloozen, maar wij wenschen niet dat alles wordt af geschoven op de onbeschutte bedrijven. De toekomst van het Nederlandsche volk is slech ter, als de Nederlandsche veehouders niet op de 'een of andere wijze in stand worden ge houden. III. Maatregelen tot verbetering. Uit dit alles volgt duidelijk, dat, als de veehouders een beroep gaan doen op de over heid zij recht van spreken hebben. Toch is het redelijk te bedenken, dat onze regeering thans zelf in groote moeilijkheden verkeert. De crisis, welke onze veehoudersbedrijven teistert, wordt ook in vele andere bedrijven aevoelci. In deze omstandigheden zal de over heid alleen tot steun besluiten, als de positie der veehouders dit dringend noodzakelijk maakt en met dien steun een landsbelang van groote beteekenis wordt gediend. De bedrijfsuitkomsten waren slecht. Het loon der veehouders was lager dan van de arbeiders, doch de toestand is sinds dien er niet beter'op geworden en de algemeene voor uitzichten zijn slechter. Dat met een instandhouding der veehou dersbedrijven een groot landsbelang wordt gediend, blijkt uit de cijfers, welke prof. Min- derhoud noemde in zijne uiteenzetting voor de Vereen, v. Staathuishoudkunde en Sta tistiek Hij becijfert, dat het belang van onze landbouwende bevolking beteekent het belang van 2millioen zielen. Dat is de bevolking op het platteland, die niet leeft van industrie, doch haar bestaan direct of indirect te dan ken heeft aan land- en tuinbouw. Daarnaast komen nog zij, die in de steden wonen, doch door allerlei banden aan de plattelandsbe volking gebonden zijn en daarvan een ge deelte van hun inkomen moeten betrekken. Als wij dus spreken over den landbouw, dan spreken wij over een zeer groot gedeelte van ons volk, dat 8 millioen zielen omvat en als wij spreken over de veehouders, dan hebben wij het over de belangrijkste groep. Onze veehouders zijn de talrijkste greep, doch zijn bovendien als exporteurs van hun producten voor de welvaart en het voortbestaan van ons volk een onmisbare schakel. De uitvoer van landbouwproducten, waar bij de veeteeltproducten zeer sterk overwegen, bedroeg in 1929 712 millioen gulden, de uit voer van nijverheidsproducten 977 millioen Nu is 't voor de instandhouding van de goud- waarde van onzen gulden en voor de wel- vaart in ons dicht bevolkt land van zeer groot belang dat onze uitvoer blijft bestendigd, als het kan nog toeneemt. De uitvoer van land bouwproducten eischt natuurlijk een invoer van grondstoffen, doch in veel sterkere mate dan dat bij ons het geval fs, is dit het geval bij de industrie, zoodat de uitvoer vooral van landbouwproducten, die voor een groot ge deelte niet ontstaan zijn door invoer, maar door productie op eigen bodem, voor ons volk en voor onze handelsbelangen van buitenge wone beteekenis is. Als de overheid de veehouders voor onder gang behoedt, doet zij niet anders dan haar plicht en werkt zij in het belang van onze volksgemeenschap. Nu is niets moeilijker voor een overheid dan het helpen van de export-bedrijven, voor al als de export zoo belangrijk is, dat aan subsidieeren ervan om financieele redenen moeilijk valt te denken. Wij kunnen hiervan voorbeelden vinden in andere landen Canada zou gaarne zijn graanteelt beschermen, doch dat is onmogelijk. Het exporteert te veel. Duitschland beschermt zijn landbouw ontzet tend, doch zag geen kans de roggecultuur loonend te maken en is daarom gegaan in de richting van inkrimping dezer teelt tot een hoeveelheid, dat zij net aan de behoefte van het Duitsche volk voldoet In algemeen en zin zal het dus uiterst moeilijk zijn voor onze overheid, de prijzen van de veeteeitproducten te verbeteren door maatregelen aan de grens. De centrale landbouworganisaties hebben zich zeer veel moeite getroost om maatrege len te bedenken, die effectief zonden zijn. Spr. wilde daarbij niet uitvoerig stilstaan, doch komen tot het punt: De invoer van het Deensche vleesch. Men kan de schadelijke werking van dezen invoer tegengaan door een invoerrecht en door een invoerbeperking. De regeering heeft op het oogenblik inge diend een wetsontwerp, waarbij het fiscaal invoerrecht (d.w.z. invoerrecht uitsluitend be doeld als een vorm van belasting) op toon bankartikelen van 8 dat ons land heft, gebracht wordt op 10 Op vleesch fs een invoerrecht van 10 reeds aanwezig, doch dit is te beschouwen als gelijkwaardig aan de 10 accijns, die wij zelf betalen, m.a.w. eeu bescherming is in een invoerrecht van 10 geenszins gelegen. Nu zou men denken, dat, als op alle toonbankartikelen een invoerrecht zou worden gelegd van 10 dat dan op vleesch een invoerrecht zou komen van 20 Tot nu toe is echter het standpunt van de regeering geweest, dat alle producenten van toonbankartikelen beschermd mogen worden, behalve de producten van levensmiddelen. De landbouw is dus verwaarloosd. Hieraan willen de centrale landbouworganisaties een einde gemaakt zien. In het thans aanhangige wetsontwerp is het invoerrecht op vleesch ver hoogd tot 12K doch dit moet volgens de landbouworganisaties 20 worden. De producent van landbouwproducten heeft dezelfde rechten als iedere Nederland sche producent en kan dus eischen, dat als een invoerrecht op toonbankartikelen wordt gelegd, hij ook een invoerrecht zal heiben op de toonbankartikelen, die hij voortbrengt. Hier zijn natuurlijk alleen van beteekenis die artikelen, die in ons land worden ingevoerd b.v. vleesch, doch ook boter. Niet dat dit recht steeds den prijs zal beïnvloeden, bij1 boter b.v. voeren wij 10 maal zooveel uit dan wij invoeren, zoodat de prijs hier niet boven den wereldmarktprijs zal uitkomen en het voor deel voor ons voornamelijk voortvloeit uit herwinning voor afzetgebied. Met rund- en kalfsvleesch is de toestand zoo, dat wij in 1929 nog belangrijk meer uitvoerden dan invoerden, maar sinds 1930 zijn de rollen omgekeerd en wordt meer in- dan uitgevoerd. Wij produeeeren dus minder dan ons land verbruikt. Bij dit product zou het invoerrecht, naast het scheppen van een markt in eigen land voor ons vleesch, dus ook eenigen in vloed kunnen uitoefenen op den prijs. Voor al nu Frankrijk het ons bijna onmogelijk maakt nog vleesch daarheen te exporteeren en bij de lage prijzen de consumptie in ons land zeer toeneemt, zal zoodanige maatregel voor ons van bekentenis zijn. In de Nederlandsche Conjunctuur, een uit gave van het Centraal Bureau voor de Sta tistiek, hebben eenige keeren berekeningen festaan over de prijzen van landbouwpro- ucten en de vooruitzichten daarvan. Deze waren gemaakt door den heer dr. Tinbergen. Spr. vond dezen bereid eens een poging te doen, uit te rekenen, welken invloed een in voerrecht van 10 der waarde op vleesch boven den accijns ongeveer zou hebben op den prijs en op den afzet van het Nederland sche rund- en kalfsvleesch. Hij heeft zijn be rekening gemaakt, doch daarin niet de laat ste maanden kunnen betrekken. Hij kwam daarbij wel is waar op grond van vrij gebrek kige gegevens, op een prijsverhooging bij een 10 extra invoerrecht van 5 doch op géén afzetvermeerdering in eigen land. Dit laatste vloeit voort uit het feit, dat bij een prijsstijging van rundvleesch de consumptie daalt. Volrrens de berekeningen van het Cen traal Bui iu voor de Statistiek is n.1. een prijsstijging van 10 pCt. gelijk te stellen met een afname van de consumptie van rund vleesch in ons land met 15 millioen kilo oi ongeveer ook 10 Wij verbruiken jaarlijks 150 millioen kilo. Wordt door een invoer recht de prijs is ons land verhoogd, dan zal bovendien onze export verminderen. Daar tegenover staat, dat ook de import zal ver minderen. De vraag is nu, wat sterker is, de achteruitgang van consumptie en export of dien van den invoer. Bij den toestand der achter ons liggende jaren wogen deze twee grootheden precies tegen elkaar op. Daar onze export, inzonderheid door de maatrege len van Frankrijk, kleiner is geworden en door allerlei belemmeringen waarschijnlijk ook nog wel geringer zou geworden zijn en de invoer van Deensch vleesch juist zal toe nemen, is de toestand thans zoo, dat een in voerrecht ondanks een zekere prijsstijging belangrijker beperking van den invoer zal beteekenen en een uitbreiding van afzet voor ons product in eigen land zal teweeg bren gen. vooral ook nu het prijsniveau weer zoo veel is gedaald, dat belangrijk meer rund- en kalfsvleesch zal worden geconsumeerd. Spr. geloofde dan ook, dat een extra invoerrecht van 10 voor den afzet zoowel als voor den prijs van ons rundvleesch bij de tegenwoor dige verhoudingen zeer gunstig zal werken Intusschen moeten wij één belangrijke factor cp de prijsvorming niet uit het oog verliezen en die factor is de noodzakelijkheid yogr Denemarken om zijn geweldig overschot kwijt te raken en het feit, dat voor dat over schot meer en meer alleen Nederland het aan gewezen afzetgebied is. Het ziet er ondanks den steun van een eventueel invoerrecht dus nog somber uit. Vooral op de laatste mark ten hebben wij verschillende keeren beleefd, dat de helft van de aangevoerde dieren moest worden teruggenomen wegens gebrek aan vraag. Dit brengt de veehouders tot een wan hopige stemming en doet den prijs van het vee veel meer kelderen en de bedrijfsmoeilijk- heden grooter zijn dan strikt noodzakelijk is. Hieruit is af te leiden, dat niet een invoer recht de eenige weg moet zijn, om onze vee houders te helpen, doch dat het noodzakelijk is, den invoer van Deensch vleesch, vooral in tijden, dat wij zelf gewoon zijn veel aan te voeren, te beperken, te contingenteeren zoo als men dat noemt. De Nederlandsche veehouder heeft jaar en dag gelegenheid gevonden, zijn vee normaal af te zetten, niet altijd voor bevredigende prijzen, doch het werd verkocht. Thans is het voorgekomen, dat men voor zijn vee geen koopers vond. Dat is een toestand, die niet houdbaar is en ofschoon zich op dit gebied eiken dag veranderingen kunnen voordoen, volgt hieruit toch, dat de Nederlandsche regeering goed zal doen er voor zorg te dra gen, dat vooral in die tijden, dat de Neder landsche veehouder met grooter aanbod op de markt verschijnt, dat aanbod op normale wijze kan worden opgenomen. Als de vee- houders dit vragen, dan vragen zij niet veel, terwijl het toch voor de normale uitoefening van hun bedrijf noodzakelijk is. Tot voor kort verkeerden de Deensche vee houders in dezelfde omstandigheid als wij. Zij ondervinden al de moeilijkheden, welke de Nederl. veehouder thans ondervindt en men moet hen dus alle goeds toe wenschen Doch thans hebben zij in den vorm van een verlaging van de waarde van de Deensche munteenheid een geweldigen steun ontvan gen. Een steun, die onze overheid moeilijk zal kunnen geven zonder inflatie van onzen gulden. Als onze regeering den gouden standaard wil handhaven, moet zij niet wil len gedoogen, dat onze veehouders er de dupe van worden, doordat Denemarken en andere concurrenten dit niet hebben gedaan, omdat deze landen inzagen het geweldig be lang van hun export speciaal naar Enge land. Onze veehouders hebben als exporteurs van groote beteekenis de eer onze overheid in belangrijke mate te helpen, den gulden op waarde te houden juist door hun uitvoer. Laat de regeering dan daar tegenover ook zorgen, dat dezen veehouders een weder dienst wordt bewezen, een wederdienst, die volledig en naar spr. hoopte te hebben aange toond, op velerlei gronden, is te verdedigen. De ervaring heeft intusschen geleerd, dat het gemakkelijker is aan onze regeering als landbouwers iets te vragen dan om iets ge daan te krijgen. De maatschappelijke ontwikkeling doet zien, dat slechts zij, die sterk en goed geor ganiseerd zijn en bij voortduring een groo- ten druk weten uit te oefenen, veel te vertellen krijgen. Door hechte organisatie heeft de eene groep zichzelf verzekerd van een sterke posi tie in het bedrijfsleven, de andere groep heeft via de overheid veel te zijnen gunste weten te bereiken. Spr. hoopte, dat de veehoudera deze teekenen des tijds verstaan en als één man zich achter hun organisaties zullen scharen, om deze te helpen, door het toonen van eenheid van wil, de wenschen, die allen koesteren, verwezenlijkt te krijgen. (Aplaus.) Gedachtenwisseling. De afgevaardigde van Assendelft meende, dat de perspectieven, door den heer Huisman geopend, niet veel vooruitzichten bieden. Hij had niet gesproken als een boer, maar als een minister. Hij had moeten zeg gen, waar wij heen moeten met onze klach ten. De H. M. v. L. heeft niet genoeg en niet op de juiste wijze geklaagd. Spr. wilde alle politiek op zij zetten om het doel dezer verga der1 g te bereiken en beval aan om een groo te protestvergadering van alle boeren te be leggen in Den Haag en desnoods een demon stratie daaraan verbinden. Als er een beper king van den invoer komt, bereiken wij nog niets; er moet komen een invoer verbod. Spr. feloofde niet, dat het vleeschverbruik daar- oor zal dalen. Het doel moet zijn de regee ring te overtuigen van den ernst der tijden voor de boeren.Op de vergadering der H. M. v. L. op 9 Sept. te Hoorn heelt de heer Lovink gezegd, dat de regeering een warm hart had voor de boeren, maar daar hebben wij nog nooit iets van gemerkt, zei spr. Een telegram aan de regeering om een invoerver bod van Deensch vleesch moest op die Hoorn- sche vergadering op voorstel van het hoofd bestuur gewijzigd worden in een verzoek om beperking. Maar wij kunnen zoo niet door gaan, wij moeten op onze tanden bijten en de kiezen eens laten zien. Het hoofdbestuur toonde op die vergadering geen oor te heb ben voor onze belangen en speciaal de voor zitter had geen open oog voor onzen nood, dat kan trouwens ook alleen iemand die zelf boer is. De voorzitter wilde het hoofdbestuur niet in besherming nemen, maar wilde toch opmerken dat Assendelft onjuist was. In Hoorn is door de massa besloten te vragen om wat men toen als voldoende beschouwde. Daarna zijn de prijzen ten zeerste gedaald, maar dat mag men toch het hoofdbestuur niet aanwrijven. De heer De Kroes, sinds Sept. lid van het hoofdbestuur, geloofde ook dat de boeren hun stem te weinig laten hooren. Men is in Den Haag niet doordrongen van den nood der boeren, en daarom dankte spr. den minis ter van defensie voor het besluit, dat aan de militairen voortaan inlandsch vleesch zal worden voorgezet inplaats van buiten- landsch. Spr. stelde in het licht, dat de boeren met hun Lange werkdagen hij zelf had ze lan gen tijd meegemaakt van 's morgens 3 tot s avonds 7 uur wel leken te leven in slaver nij, wat vooral tot uiting kwam toen in an dere bedrijven de 48-urige werkweek werd in gevoerd en de 10 pCt. accijns op het geslacht werd gebruikt om te controleeren of die be paling wel overal werd nageleefd. Spr. waC overtuigd dat men niet den toestand van nu zou hebben gehad, als men den landbouw had laten doorgaan zooals voorheen. Spr. was eigenlijk vóór den vrijhandel maar wenschte dien dan ook voor ieder land Wij worden thans doodgedrukt door het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1931 | | pagina 9