Alkmaarsche Courant. BALANS-UITVERKOOP B. W. G. LIENESCH Het kostbare meesterstukje Van mijn Palestijnsche reis Radionieuws l^uiCleian Stad en Omgeving. Bij Rheumatlek, Jicht en Ischias, Honderd vier en dertigste Jaargang. Vrijdag- Januari. No. 6 1932 Zaterdag 9 Januari. Hilversum, 1875 Al. (Uitsluitend V.A.R A 6.457.en 7.30—7.45 Gymnastiekles. 8.Concert V.A.R A.-septet en gramofoon- platen. 10.— v.P.R.O.-Morgenwijdmg. 10. la Het V.A.R.A.-tooneel en gramofoonplaten. 12.Concert door het V.A.R.A.-septet en gramofoonplaten. 1.45 Pauze. 2.15 Coöpera- tie-kwartiertje. 2.30 Concert door het V.A. R.A.-Mandoline-orkest o. 1 v. J. B. Kok en gramofoonplaten. 3.40 Zang en piano: tlka Vandi, zang en Jan Trom, piano. 410 Le zing over Crediet en Werkgelegenheid. 4.30 Gramofoonplaten. 4.50 Beoefening der nuis- muziek. 5.30 S.D.A.P.-kwartiertje. 5.45 Wla- dimir-Pique Trio en gramofoonplaten. 6.30 Literair halfuurtje door A. M. de Jong. 7.— Groningsch uurtje door K. de Jonge. Bestuursmededeelingen door A. de Vries. 8.Het V.A.R A.-orkest o. 1. v. Hugo de Groot, „The two Hodlars (accordeon) en het Modern Amsterd. Kleinkunst ensemble. O.a. Fant. „De Troubadour", Verdi 9 45 Vaz Dias en V.A.R.A.-Varia. 10- Veryolg concert, o.a. Ouvert. Morgen, Mittag, Abend in Wien, Suppé. Tot slot Oude Dansmuziek door het V.A.R.A.-orkest en tot 12.— Gra mofoonplaten. Huizen, 298 Af. (Uitsluitend K.R.O.) 89 15 Gramofoonplataen. 10.11.30 K.R. O.-Trio. 11.30 Godsd. halfuurtje. 12.15 K. R. O.-sextet. 2.Gramofoonplaten. 2.30 Kin deruur. 4.— KR.O.-Kunstensemble. 4.15 Sportpraatje. 4.30 Vervolg Kunstensemble. 6 20 JoJurnalistiek Weekoverzicht. 6.40 Es- peranto-cursus. 7.10 Literaire causerie. 7.45 Gramofoonplaten. 8.Ouderwetsche dansen door het Bal-orkest Woudrichem o. 1. v. Bal- letmeester Sierbeen. 9.Voordracht door den „Dré". 10.—11.— K.R.O.-Salon-orkest o. 1 v. M. van 't Woud, o.a. Offenbachpotpourri van Morena. 11.—12.— Gramofoonplaten. Daventry, 1554 AI. 10.35 Morgenwijding. 11.05 Lezing. 1.20—2.20 Commodore Grand Orkest. 3.50 Blaasconcert o. 1. v. R. Hesford. 5 05 Orgelconcert door Reginald Foort. 5.35 Kinderuur 6.20 Berichten. 6.50 Intermezzo. Liederen voordracht uit Wales door David Brazell, bariton. 7.10 Actueele causerie. 7.25 —7.45 Lezing. 7.50 „Good night Vienna", romantische radio-opera van Holt Marveil. Muziek van G. Posford. M. m. v. Luli von Hohenberg, verdere solisten, Radio-koor, B. B C. Theater-orkest en Gershom Parkington- kwintet o. 1. v. Les'ie Woodgate. 9.209.35 Berichten. 9.40 Causerie. 10.— Concert G. Parkington kwintet m. m. v. Margaret Wil- kinson, sopraan O.a. Rhapsodie, Brahms. 10.55—12.20 Ambrose en zijn orkest. Dans muziek. Parijs „Radio-Paris", 1725 M. 8.05 Gra mofoonplaten. 9.20 Orkestcon-ert. 121.50 Gramofo:nplaten. 5.20 Orkestconcert. 9.05 Tooneel „Une ducasse au pays Wallon", m m. v. solisten o. 1. v. Wicheler. Langenberg, 47Z Ai. 6*257.20, 10.40 11.55 Gramofoonplaten. 12.251.50 Concert o 1. v WoT. 1.55—^.45 Gramofoonplaten. 4 205.20 Concert. Vocaal kwartet en piano 7 20 Vroolijke avond. 9.25 Ber chten en hier na tot 11.20 Concert o. 1. v. Wolf. 11.20 12.20 Concert o. 1. v. Pensis. Kalundborg, 1153 Al. 11.20—1.20 Con eert uit Wivex. 1.502.20 Gramofoonplaten. 2 504.50 Radio-orkest o. 1. v. Reesen. 7.20 8.20 Deensche muziek o. 1. v. L. Gröndah; 8.45 Deensche lie%ren door H. Bruusgaard q 5010.20 Mando ineconcert O.a. Pour un baiser, Tosti. 10.20—11 35 Dansmuziek. Brussel, 508 en 338 Al. 508 M. 12.35 2.05 Gramofoonplaten. 5 20 «jrkestconcert 6.20 en 6 50 Gramo.'oonplaten. 8.20 Orkest o 1. v. Mr. Kumps. Mr. Freziu, cello, o.a Suite „Coin d'enfants", Debussy. 9.20— 10.20 Vervolg concert, o.a. Pavane pour un infante defunte, Ravel 338 M.: 12.35—2.05 Gramofoonplaten 5.20 Orkéstconcert. 6.20 en 6.50 Gramoloon platen. 8.20 Opera „De Tooverf'uit", Mo- zart. Kon Vlaamsche Opera. Rome, 441 Al. 8.20 Uitzending van een opera. Zeesen, 1635 Al. 7.20 Vroo'ijke avond uit Langenberg. 9.20 Berichten en hierna tot 11.50 Dansmuziek door Barnaöa- von Geczy en zijn orkest. Door Rabbijn S. Ph. DE VRIES Mzn. 6. NAAR DE ZOUTZEE. Zullen we naar de Zoutzee gaan? Het lijkt 5een vraag. Maar het is erg warm, ook in erusalem, waar we leven op een gemiddelde hoogte van achthonderd meter. En bij de Jam-hammélach zullen we om-en-bij de vier honderd meter onder den zeespiegel zijn! Het is thans de Joodsche maand Tammoez. Dat voelt zoo wat iedereen. De inboorling natuur lijk 't minst, de ingeburgerde wat meer, en de toerist uit de koele landen het meest. Ezeis schijnen de hitte het beste te verdragen. Want het oude spreekwoord een klein beetje vrij vertaald zegt: (1) eenen ezel vriest het zelfs in het hartje van Tammoez. Hetgeen terloops toch ook iets getuigt omtrent de gewone hitte in die maand. En we zijn ongeveer in het midden van Tammiez. Gasten in het Hotel uit Engeland, uit Amerika, hebben den tocht gemaakt. Heel vroeg in den ochtend. Zij vertellen, hoe zij gelust hebben van de hitte en raden dezen toer niet bijzonder aan. En wat hebben zij gezien? Het nieuwste,.dat er te zien valt hebben zij slechts uit de verte kunnen aan schouwen. Tot de werken der zout- en kali winning zijn ze niet toegelaten. Daar moet men een bepaalde vergunning, dus een toe gangskaart, voor hebben. En toch zal ik gaan. De „Zee der step pen" de Jordaan Jericho- Zou ik het Land bezoeken en daar niet komen? En ook het nieuwste, de groote werken daar zal ik zien. Want de Nederlandsche consul is bij de onderneming nauw betrokken. Mr. S. A. van Vriesland is, als ik mij niet vergis, een ge boren Haarlemmer. Hij heeft bovendien als kind van mij de eerste beginselen van het Hebreeuwsch geleerd en we hebben later samen in Zionistische zaken nog al eens con tact gehad. Een toegangsbewijs komt me be grijpelijkerwijze hoogstens slechts een tele foontje. Ik verdraag de hitte goed. Dus ga ik. Er gaan echter geen andere toeristen met me mee. Mevrouw en mejuffrouw Goldsmit moeder en dochter willen echter gaarne van de partij zijn en vergezellen me. Onze chauffeur is Jakob Schmidt. Hij is me door een veeljarig vriend, dien we nog wel nader zullen leeren kennen zeer bijzonder aanbe volen. De jonge man heeft zich voor eenige jaren naar Palestina weten door te slaan Vanuit Presburg. Daar heeft hij o.a. ook een Jeschievah een Talmoedhoogeschool bezocht. Met een Pond doe je veel per vracht schip. Zijn broer heeft de reis per fiets weten te deen. En nu zijn de ouders ook al in Jeru- salem en is de familie weer gelukkig te zamen Schmidt kent het vak en het land; hij is een ontwikkeld jongmensch; hij is belezen in den Bijbel en niet onbedreven in den Talmoed; hij is een flinke, vroolijke, vrome Joodsche jongen. Hij zal mij van nu af aan ook op al mijn verdere tochten rijden door het Land. Wij gaan in den namiddag tegen den tijd dat we onderweg van lieverlede het afkoelen van den dak -zullen bespeuren. Men kan in onzen tijd der autowegen den tocht van Jeru- salem naar de Doode Zee heen en terug in een namiddag maken. Per wagenspan, kameel of ezel was het voorheen geen kleine onder neming. Dat hebben we ten minste thans ge wonnen. De weg er heen windt zich in ontelbare bochten door de steenheuvels heen. De stuur manskunst en de zekerheid der kennis van den weg bij onzen chauffeur zijn eenvoudig bewonderenswaardig. Elk oogenblik zou men kunnen denken: „daar gaan we!" of „hoe is het mogelijk, dat we die auto precies op de kromming net voorbij zijn gesneld!" Maar we denken het niet eens, want we geven ons in volle gerustheid aan onzen stuurman over en kijken van den weg en de omgeving alles ai: wat er van af te kijken is. De bergen en heuvels worden allengskens angstwekkend van dorheid. Toch zijn er ook hier en daar aan den weg nog enkele Arabi sche woningen, voorzoovei ze ten minste den naam van woningen verdienen. Soms grazen er geitenkudden. Wat ze te grazen hebben is me een raadsel. Zij halen het blijkbaar uit de steenen! Boven op de heuveltoppen en de bergranden weiden hier en daar kameelen gewis van Bedoeienen, die wel ergens in de buurt hun tenten zullen hebben opgeslagen Tenten och Hemel! Zwarte lappen ovet staken. Doch waar men ze in de verste ziet, doen ze als groote zwarte vogels op de wijde vlakte aan. En eenigermate verstaan we den dichter, die Schoelamieth, de heldin van het Hooglied haar eigen schoonheid laat uitjube len: „zwart ben ik maar schoon, s^j dochte- ren Jerusalems. als Kédar's tenten" (2). Wal die kameelen daar ginds overigens te weiden hebben, beorriin ik evenmin als het raadsel van de geiten hier. De weg zelf, het wegdek, is prachtig. Welk een vooruitgang tegen vroeger, toen men avond de windingen van den weg achter ons door het mulle zand moest waden. Aan het eind is ook ons evenwel het zand niet be spaard Nog ben ik verbaasd, hoe de chauf feur ons met de auto daar doorheen heeft ge bracht. Als we, ondanks de temperatuur, de ramen niet stijfdicht hadden gedaan, zouden we daar zeker zoo ongeveer op de wijze van de vrouw van Lot zandpilaren zijn geworden. We zijn in de Woestijn. Nog lang niet in de echte, waarschuwt Schmidt voor alle zekerheid. De echte, de Woestijn van Juda, zullen we natuurlijk vandaag niet bereiken. Maar toch komt me opeens het woord van Jeremia in de gedachte: „Zoo zegt de Eeuwige: „Ik gedenk U Uw overgave in Uw jeugd, Uw liefde in Uwen bruidsstaat, toen gij Mij volgdet in de woestijn, in een nooit jezaaid land" (3). En ik begrijp het beter, dan ooit te voren. Soms vraag ik me angstig af: wat zoeken we toch in een land, waar het zóó is? En ik ben in haast huiverende afwachting van het- feen de kolonies mij zullen leeren. We gaan oor diepten en zandstuivingen verder. We hebben door heuvelopeningen heen de zee reeds van verre gezien met de plek, waar de Jordaan er in valt en we schijnen er al vlak bij te zijn. Mahr de lucht is hier onbegrijpe lijk doorschijnend. En ofschoon we het weten, bedriegt het ons telkens. We rijden nog wei een half in vijftig- a zestigkilometervaart langs de wegwinaingen. En het laatste kwar tier door het zand, en toch nog met een kleine veertig kilometersnelheid schijnt het mij, alsof we niet verder dan een gewone strandbreedte van ons doel verwijderd zijn. Gezichtsbedrog. We zijn er en staan stil voor een soort slag- boomen, die neergelaten zijn. De wachter komt en controleert onze toegangskaart: wij mogen het terrein der zout- en kaliwinning binnenrijden. Merkwaardig! Die werken zeg gen eerst meer, dan de historie nu spreekt. Er heeft zich hier een heel barakkendorp gevormd voor werklieden en beambten. Thans is niet alles bewoond. Want in dit jaargetijde zijn de arbeiders betrekkelijk gering in aan tal en doet de zon het meeste aan het groote werk. Een deskundige gaat met ons rond en geeft ons uitleg. Daar liggen uitgestrekte plase nals oesterplaten. Ze zijn gegraven, volgeloopen met het zeewater en omdijkt Dat is het werk der arbeiders in den tijd van het jaar, dien wij gewoon zijn winter te noe men en die hier bijzonder heerlijk moet zijn Nu doet de zon het water wel verdampen en machines en verdere techniek doen vervol gens het hunne. Het bedrijf is ook nu in vol len gang, al is het heet. Zoo heet als het in Palestina aan de Doode Zee maar kan zijn Vlak aan de zee, waar men onder een afdak schaduw vinden kan, is het niettemin best uit te houden. En de zee biedt als badplaats een uitgezochte heerlijkheid Natuurlijk staat er een badhuis, een heel eenvoudig, maar voldoende. De kunst van zwemmen is hier overbodig. Men drijft vanzelf en verdrinkt niet in de Zoutzee. Het water draagt. Het ziet er heel helder uit en is zeer doorzichtig Geen wezen leeft er in. Er is veel deinig en het kan zelfs heel onstuimig zijn. Het lijkt niet breed. Vlak vóór ons rijst aan den overkant het Moabietische gebergte. Toch ligt er een afstand tusschen ons en ginds gewis niet minder dan van een mijl of tien. Daar moet de Pisgah zijn en de top Nebo, vanwaar Mozes een groet, zijn wel koms- en zijn afscheidsgroet tegelijk aan het Land mocht brengen en zijn blik kon laten weiden van het Oosten naar het Noor den, naar het westelijk strand en naar het dorre Zuiden (4). Niet met zijn geestesoog of met profetischen blik Zonder eenigen twijfel kon hij met het menschelijke, sterfelijke oog deze afstanden meten. Zooals waarschijnlijk iedereen dat zal kunnen. Heb ik niet zelf eeni ge dagen later, op den weg naar Safed in het Galilëische gebergte het Meer van Tiberias en de Doode Zee met ongewapend oog dicht bij gezien en, mij omwendende, de Middel- landsche Zee en in het Noorden den sneeuw op den Hermon aanschouwd? Wij moeten opbreken. We willen ook naar Jericho. We kunnen vandaag niet ook nog naar Den Jordaan trekken en naar de plek, waar hij zijn steilen, snellen loop in de Zout zee eindigt. Want wij willen vóór of met den hebben en in Jerusalem terugkeeren. De plaatsen van den doortocht onder Josua zul len we nu dus niet opzoeken. Tijdens het ver blijf en onder het heengaan doemen vanzelf al deze en dergelijk Bijbelsche herinneringen op. Lot en zijn vrouw en zijn dochter op hun vlucht uit Sodom. De strijd in het Jordaan- dal tusschen de vier koningen uit het Twee- stroomenland tegen de vijf koningen der Jordaanvlakte. Abraham, de Hebreeuwer, den overwinnaars hunnen buit ontrukkende Abraham in gebed verzonken voor het zon dige Sedom Maar we zijn al op weg naar Jericho Kale, zwarte vlakte, waarin nauwelijks een pad is te onderscheiden. En evenmin veel leven. Het is niet ver. Misschien een kwartier rijdens. En dan opeens verandert de aanblik. Daar klatert het water van een bron. En daar zijn gaarden en plantages. En daar wuiven palmen. Bij de bron staan we stil. Zij draagt den naam van den Profeet Elischa'. want dit zou de bron bij Jericho zijn, welke Elischa' met zout gezond en rein heeft ge maakt. (5) Zij is rein en frisch en helder. Maar wij zullen niettemin voorzichtig blijven en zelfs uit de Elischa'-bron ons niet met een frisschen dronk verkwikken. Schmidt drenkt er onzen kameel, de auto, mede. Hier zijn we bij de heuvelen, waaronder het Bijbelsche Jericho met zijn geweldige muren ligt bedolven. Hier zijn de onderzoe kers reeds aan het graven geweest en nog bezig aan het delven. We zien gedeelten van muren, die te voorschijn zijn gebracht, maar bij ons kort vertoeven en zonder deskundige voorlichting moeten we ons met het weinige merkwaardige, dat we te aanschouwen krij gen, tevreden stellen. Over de opgravingen spreken we nog nader. Nieuw-Jericho, uit een nederzetting der kruisvaarders, ligt op ge ringen afstand. Een Arabisch dorp, haast een stadje, een marktplaats van eenige betee- kenis naar het schijnt, omgeven door tuinen, waar rijkelijk de banaan wordt geteeld en waar de oude en hooge palmen langs de wegen er aan herinneren, dat Jericho eens haar naam „de Palmenstad" met recht en met eere heeft gedragen. (6) Opmerkelijk plotseling is deze overgang: uit de woestijn ineens onder de groene pal men. Maar dit Jericho boeit ons toch niet. Het heeft ons niets te zeggen. En wij bevin den ons weldra weder op den schoonen weg vol bochten, waarlangs onze koetsier ons in snelle vaart veilig terug leidt. De avond neigt. Ginds op een heuvel verschijnt het zwartschijnende silhouet van een eenzamen kameel tegen den donkeren horizont. De tin nen van Toer-Malkah staan reeds in het op komende maanlicht. En als de zon nog bezig is onder te gaan zij wij weder binnen de oude muren van Jerusalem. zijn baas beschouwde hij als een vlaag van krankzinnigheid DAMKSCONFECTIE Langestraat 41-43-45 Uit het Engelsch door mej. CM G de W 53 HOOFDSTUK LI. punt was S. Gedge bepaald niet nor maal. Zijn gouddorst een kwaal, die zich langzameihand van hem had mees ter gemaakt had zijn verstand be paald aangetast, en nu hij, naar het scheen, door zijn eigen zorgeloosheid, den eenigen waarlijk grooten prijs, dien hij zou verwerven, had weggeworpen. In nummer 46 New Crosstraat was het kwam het zwakke punt of liever deze of de wereld op het punt was te ver- groote kwaa. duidelijk uit. gaan. Julie's vlucht met het schilder- Willem, die bepaald niet licht kwaad stuk deed Willem, zoodra hij het te we- van iemand dacht, zag alleen dat de tea kwam, ontzettend veel verdriet, oude man toch meer waarde hechtte maar maakte hem ook zeer ongerust, aan het stukje, dan hij eerst vermoed Het was een schok, waarop hij totaal had Daarom had de brave jongen alleen niet gerekend had en het gedrag van medelijden met den ouden man. Het was zijn baas scheei het, zoo het kon, nog te niets voor hem, die vertrouwen had in verergeren. De oude man was waanzin- de menschen, over de bijzonderheden nig. Nu het niet langer noodig was zijn van deze vreemde gebeurtenis na te plannen te verzwijgen, verloor hij alle denken. Hij dacht niet over de beweeg- voorzichtigheid uit het oog Toen hij van redenen na, maar trok zich de zaak toch het Victoriastation terug kwam, teleur- heel erg aan. gesteld en woedend, beschuldigde hij De oude man kon niet uit zijn hoofd Willem in het complot tegen hem be- zetten dat Willem had samengespan- trokken te zijn. nen met Julie. Zijn woede was onbere- \Villem, gekwetst en verbaasd, wist deueerd en hij stond dus niet stil bij de geen raau. Hij wist niet alles wat er ge- onwaarschijnlijkheid van zijn vermoeden; beurd was; hij wist alleen dat Julie het het was haast alsof zijn razernij, een huis was uitgeloopen met he. schilder- j uitweg zoekende, zich moest koeleh op stukje zonder een woord van haar plan- 1 wat het dichtst in zijn nabiiheid was nen mee te deelen en zonder adres ach- Maar het zou niet meer d: n eenige uren t r te laten en de bittere verwijten van duren voordat deze gevaarlijke obsessie zijn eigen straf meebracht. Den volgenden dag om 12 uur kwam En daar had hij gelijk in Op dat ééne mijnheer Duponnet om het schilder stukje te halen. Ze hadden afgesproken dat mijnheer Gedge den wissel op de Bank tegelijkertijd zou presenteeren en wanneer die in orde bleek te zijn, het geen zeker te verwachten was, dan zou de Van Roon hem dadelijk ter hand ge- sttld worden. Tot groote verbazing van den Fransch- man ontving hij nu zijn eigen chèque uit de handen van een man, met.doodsbleek gelaat en wanhopig om aan te zien. De schat was hem ontstolen. Ontstolen! Het gelaat van S. Gedge getuigde van de waarheid van wat hij zei. Wanneer? En door wien? Mijnheer Duponnet mocht wel vragen door wien? Het was gestolen door het dienstmeisje de man kon niet over zich verkrijgen te zeggen: door mijn nichtje en hij twijfelde er niet aan of de jonge man, die hem hielp in de zaak en die op het oogenblik in de kamer daar naast bezig was stoelen te wrijven, had haar op de hoogte gebracht en was dt medeschuldige. S. Gedge nog half krankzinnig van teleurstelling, was nauwelijks in staat het gewicht van deze beschuldiging te beseffen. Was hij zich zelf nog geheel meester geweest, dan moest hij zulk een uitspraak zorgvuldig gewikt en (1) Talmoed Babli Saböath fol°. 53a. (2) Hoogl. 1.5. (3) Jer. 2.2. (4) V Moz. 34, 1—3 (5) II Kon. 2, 19—22. (6) V Moz. 34.3. ONTSLAG EN BENOEMING ONDERWIJZEND PERSONEEL GEM. SCHOLEN VOOR NIJVERHEIDS ONDERWIJS. B. en W. schrijven in bijlage Nr. 238: Den lóen December j.1. heeft Uwe Verga dering aangehouden de beslissing over onze voorstellen F. en G. in bijlage nr. 221, betrek king hebbend op ontslag en benoeming van onderwijzend personeel aan gemeentelijke scholen voor nijverheidsonderwijs, zulks naar aanleiding van een op dien dag ingekomen adres van C. F. D. Kohnert c.s., om het voor stel F niet ongewijzigd goed te keuren en den inhoud zoodanig te willen wijzigen, dat ook met de rechtspositie en de belangen der leeraren rekening worde gehouden. Dit adres ontvingen wij van U om bericht en raad. Aan die uitnoodiging gevolg gevende, dee- len wij U het volgende mede. Ingevolge artikel 5, 5e lid, van het Ko ninklijk Besluit van 9 Januari 1930 (Staats blad nr. 8) moet bij ongevraagd ontslag aan personeel van door het Rijk gesubsidieerde scholen voor nijverheidsonderwijs tusschen den datum van opzegging en dien van ont slag een termijn van ten minste drie maanden liggen. Er bestaat echter geen voorschrift omtrent de wijze, waarop en door wie(n) de opzegging moet plaats hebben, en welke maatregel van den werkgever als opzegging is aan te merken. En juist over deze punten gaat, naar het ons voorkomt, het verschil tus schen adressanten en ons. In de eerste plaats is te letten op de bedoe ling van het betreffende voorschrift. En deze is uiteraard geen andere, dan dat de be trokkenen vooral tijdig op de hoogte zijn van hetgeen hun te wachten staat, en zij dus niet plotseling zonder van iets af te weten, voor een voldongen feit worden gesteld. En in de tweede plaats is het van belang van wie(n) de wensch tot reorganisatie of opheffin (en dus van ontslag) uitgaat. In het onderhavige geval was het niet de gemeente, die een en ander wenschte, doch de Minister van Onder wijs, Kunsten en Wetenschappen. Deze stel de ons daarmede in kennis bij brief van 13 April 1931. Met betrekking tot het door ons in deze aangelegenheid in te nemen stand punt vroegen wij het advies van den Direc teur der school bij brief van 23 April d.a.v. Diens advies hield in de bestaande school zoo mogelijk onveranderd te handhaven. Wij stonden nu voor de keuze: of aan den wensch van den Minister voldoen, öf het advies op volgen. Wij kozen het laatste. Onze cor respondentie met den Ministe rover deze aan gelegenheid hebben wij in bijlage nr. 221 uit voerig vermeld. Wij hadden daarmede uiter aard in de eerste plaats op het oog voorko ming van verslechtering van dit deel van het nijverheidsonderwijs hier ter stede, doch de belangen van de leeraren liepen daarmede parallel. Wij trachtten met hetgeen wij deden tevens hun positie te handhaven. De getrof fen maatregelen maakten het dus niet moge lijk vóór 1 Juni 1931 aan de leeraren mede te deelen, dat zij met ingang van 1 September d.a.v. zouden worden ontslagen. Het eenige wat gedaan kon worden was hen met den wensch van den Minister in kennis te stellen, en dat het gevolg geven aan dien wensch hun ontslag op 1 September 1931 beteekende. En dit heeft tijdig plaats gehad. Het lag voor de hand, dat de Directeur geen advies zou uit brengen dan na voorafgaand overleg met de leeraren. Wij mogen aannemen, dat allen vóór 1 Mei 1931 met den inhoud van den brief van den Minister bekend waren, vooral ook, omdat deze aangelegenheid niet alleen hier, doch ook in andere plaatsen aan de orde was en in vakkringen de aandacht ge trokken had. Het was bekend, dat de Minister ook elders reorganisatie van dit deel van het nijverheidsonderwijs wenschte, soms zelfs op heffing. Doch deze omstandigheid kan hier buiten beschouwing blijven. Het gaat er om wanneer de leeraren officieel in kennis zijn gesteld met den wensch van den Minister tot reorganisatie van de school, waaraan zij ver bonden waren. En deze kennisgeving had in ieder geval drie maanden vóór 1 September 1931 plaats. De Directeur riep hen in verga dering bijeen op Dinsdag 2 Juni 1931, des avond 7 yi uur in de leeraarskamer der Am bachtsschool, met mededeeling van het te be handelen punt: „Bespreking ingekomen brief betreffende Voorber. Middelb. Techn. Cur- susu" en verzond de betreffende kennis, geving, blijkens zijn mondelinge mededee ling, eenige dagen te voren. Het komt on3 dan ook voor, dat met het stellen van den datum van ingang van het het ontslag op 1 September 1931, ten volle aan het betreffen de voorschrift is voldaan. Ook wanneer wij de reorganisatie hadden gewenscht, kon geen positieve mededeeling van het ontslag wor den gedaan, voordat Uwe Vergadering ons voorstel daartoe had aangenomen. Wij hebben hier nog eens uitvoerig den gasg van zaken uiteengezet om den indruk weg te nemen, die wellicht bij U door den inhoud van het adres kan zijn gewekt, dat wij met de rechtspositie van de leeraren geen rekening hebben gehouden. Na al hetgeen wij hebben gedaan, doet het integendeel juist vreemd aan, dat de leeraren ons ter zake een vrwijt maken. Eerder zou een woord van dank daarvoor op zijn plaats zijn. Het is intusschen vanzelfsprekend, dat bij reorganisatie of opheffing van welken tak van dienst of welke onderwijsinrichting ook, de datum van ontslag van het personeel samenvalt met dies van de reorganisatie of opheffing. Ten overvloede merken wij nog op, dat de vijf adressanten sinds 1 September 1931 in hunne betrekkingen aan de school geen dienst hebben gedaan. Ook het verwijt, da twellicht uit het adres kan worden gelezen, als zouden wij met de belangen der leeraren geen rekening hebben gehouden, willen wij nog even weerleggen. Wij betreuren het, dat wij hen niet onverkort in hun positie kunnen handhaven, en willen al het mogelijke doen om hen schadeloos te pijn in de gewrichten en ledematen werken Togaltabletten snel en zeker. Onschadelijk voor maag, hart en nieren. Duizenden, die door pijnen geplaagd werden, verkregen door Togal weer het genot van een goede gezondheid! Neemt in Uw eigen belang een proef, maar sta er op, dat U Togal krijgt! In alle Apoth. en Drog. reeds vanaf 80 ets. verkrijgb. gen hebben. Maar door zijn gierigheid en schraapzucht meedoogenloos meege sleept, wierp hij alle voorzichtigheid over boord. De ontstemde koopman nam de be schuldiging gretig aan. Hij zag er dui delijk het gewicht van in. Al begreep de verkooper niet dadelijk wat het gevo'g moest wezen, de kooper van de Van Root. zag daar geen bpzwaar in. Wij moeten de politie met het geval bekend maken, nietwaar? Die woorden brachten den ouden man tot bezinning. Hij begon zijn positie te begrijpen; zoo ver het in zijn woede mo gelijk w as drong het tot hem door hoe de zaken stonden. De hulp der politie in roepen, daar had hij niets mee op. Het was niet een zaak om er publiciteit aan te geven, omdat het schilderstuk niet aan hem toebehoorde, dat was te zeg gen. het was voor hem zeer moeilijk te bewijzen dat hij eenige aanspraak had op de Van Roon. Neen. Hij wou de poli tie er liever buiten laten. Mijnheer Duponnet betoogde in een vloed van woorden, dat de politie er stellig en zeker mee in kennis gesteld moest worden. De assistent was schuldig of niet schuldig, en in ieder geval was het natuurlijk verstandig om de hulp in te roepen van mannen, die het best wisten hoe met dieven om te gaan. De man was niet van die overtuiging af te gewo-brengen, en toch tot zijn groot verdriet gelukte het hem niet S. Gedge te over tuigen. Van dat oogenblik af aan begon een virinoeden bij den Franschman op te komen, dat de koopman niet met open kaarten speelde Was het misschien mogelijk dat hij hem maar een sprookje opdischte? Volgens den heer Thornton, die als tusschenpersoon fungeerde, had de oude man langen tijd den naam ge had van een listige klant te zijn. Stellig zag hij er dien morgen zoo uit. Jules Duponnet had zelden een man gezien met zulk een ongunstig voorkomen en begon de overtuiging te krijgen, dat de oude vos op zijn afspraak wou terug komen en den verkoop van het stuk on gedaan maken. Er waren echter twee bezwaren tegen mijnheer Duponnet's redevoering. Ten eerste, daar er nog geen geld gegeven of aangenomen was zou mijnheer Gedge best op de afspraak kunnen terugkomen zonder slinksche streken, maar recht door zee en ten tweede zonder eenigen twijfel was de oude man vreeselijk ont daan over zijn verlies. Kom, laten we naar het politiebu reau gaan, mijnheer Gedge, zei hij, toen hij dit overdacht had. Neen, neen, neen! riep de oude n an, wiens brein somtijds verbazend sterk, nu woedend aan het werk was. Maar waarom toch niet? S. Gedge gaf niet dadelijk antwoord, maar eindelijk vertoonde zich een licht straal op dat listige gezicht. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1932 | | pagina 5