Alkmaarsche Courant.
BALANS-UITVERKOOP
B. W. G. LIENESCH
Het kostbare meesterstukje
Van mijn Palestijnsche reis
Radionieuws
l^uiCleian
Stad en Omgeving.
Bij Rheumatlek, Jicht en Ischias,
Honderd vier en dertigste Jaargang.
Vrijdag- Januari.
No. 6 1932
Zaterdag 9 Januari.
Hilversum, 1875 Al. (Uitsluitend V.A.R A
6.457.en 7.30—7.45 Gymnastiekles.
8.Concert V.A.R A.-septet en gramofoon-
platen. 10.— v.P.R.O.-Morgenwijdmg. 10. la
Het V.A.R.A.-tooneel en gramofoonplaten.
12.Concert door het V.A.R.A.-septet en
gramofoonplaten. 1.45 Pauze. 2.15 Coöpera-
tie-kwartiertje. 2.30 Concert door het V.A.
R.A.-Mandoline-orkest o. 1 v. J. B. Kok en
gramofoonplaten. 3.40 Zang en piano: tlka
Vandi, zang en Jan Trom, piano. 410 Le
zing over Crediet en Werkgelegenheid. 4.30
Gramofoonplaten. 4.50 Beoefening der nuis-
muziek. 5.30 S.D.A.P.-kwartiertje. 5.45 Wla-
dimir-Pique Trio en gramofoonplaten. 6.30
Literair halfuurtje door A. M. de Jong. 7.—
Groningsch uurtje door K. de Jonge.
Bestuursmededeelingen door A. de Vries.
8.Het V.A.R A.-orkest o. 1. v. Hugo de
Groot, „The two Hodlars (accordeon) en
het Modern Amsterd. Kleinkunst ensemble.
O.a. Fant. „De Troubadour", Verdi 9 45
Vaz Dias en V.A.R.A.-Varia. 10- Veryolg
concert, o.a. Ouvert. Morgen, Mittag, Abend
in Wien, Suppé. Tot slot Oude Dansmuziek
door het V.A.R.A.-orkest en tot 12.— Gra
mofoonplaten.
Huizen, 298 Af. (Uitsluitend K.R.O.)
89 15 Gramofoonplataen. 10.11.30 K.R.
O.-Trio. 11.30 Godsd. halfuurtje. 12.15 K. R.
O.-sextet. 2.Gramofoonplaten. 2.30 Kin
deruur. 4.— KR.O.-Kunstensemble. 4.15
Sportpraatje. 4.30 Vervolg Kunstensemble.
6 20 JoJurnalistiek Weekoverzicht. 6.40 Es-
peranto-cursus. 7.10 Literaire causerie. 7.45
Gramofoonplaten. 8.Ouderwetsche dansen
door het Bal-orkest Woudrichem o. 1. v. Bal-
letmeester Sierbeen. 9.Voordracht door
den „Dré". 10.—11.— K.R.O.-Salon-orkest o.
1 v. M. van 't Woud, o.a. Offenbachpotpourri
van Morena. 11.—12.— Gramofoonplaten.
Daventry, 1554 AI. 10.35 Morgenwijding.
11.05 Lezing. 1.20—2.20 Commodore Grand
Orkest. 3.50 Blaasconcert o. 1. v. R. Hesford.
5 05 Orgelconcert door Reginald Foort. 5.35
Kinderuur 6.20 Berichten. 6.50 Intermezzo.
Liederen voordracht uit Wales door David
Brazell, bariton. 7.10 Actueele causerie. 7.25
—7.45 Lezing. 7.50 „Good night Vienna",
romantische radio-opera van Holt Marveil.
Muziek van G. Posford. M. m. v. Luli von
Hohenberg, verdere solisten, Radio-koor, B.
B C. Theater-orkest en Gershom Parkington-
kwintet o. 1. v. Les'ie Woodgate. 9.209.35
Berichten. 9.40 Causerie. 10.— Concert G.
Parkington kwintet m. m. v. Margaret Wil-
kinson, sopraan O.a. Rhapsodie, Brahms.
10.55—12.20 Ambrose en zijn orkest. Dans
muziek.
Parijs „Radio-Paris", 1725 M. 8.05 Gra
mofoonplaten. 9.20 Orkestcon-ert. 121.50
Gramofo:nplaten. 5.20 Orkestconcert. 9.05
Tooneel „Une ducasse au pays Wallon", m
m. v. solisten o. 1. v. Wicheler.
Langenberg, 47Z Ai. 6*257.20, 10.40
11.55 Gramofoonplaten. 12.251.50 Concert
o 1. v WoT. 1.55—^.45 Gramofoonplaten.
4 205.20 Concert. Vocaal kwartet en piano
7 20 Vroolijke avond. 9.25 Ber chten en hier
na tot 11.20 Concert o. 1. v. Wolf. 11.20
12.20 Concert o. 1. v. Pensis.
Kalundborg, 1153 Al. 11.20—1.20 Con
eert uit Wivex. 1.502.20 Gramofoonplaten.
2 504.50 Radio-orkest o. 1. v. Reesen. 7.20
8.20 Deensche muziek o. 1. v. L. Gröndah;
8.45 Deensche lie%ren door H. Bruusgaard
q 5010.20 Mando ineconcert O.a. Pour un
baiser, Tosti. 10.20—11 35 Dansmuziek.
Brussel, 508 en 338 Al. 508 M. 12.35
2.05 Gramofoonplaten. 5 20 «jrkestconcert
6.20 en 6 50 Gramo.'oonplaten. 8.20 Orkest
o 1. v. Mr. Kumps. Mr. Freziu, cello, o.a
Suite „Coin d'enfants", Debussy. 9.20—
10.20 Vervolg concert, o.a. Pavane pour un
infante defunte, Ravel
338 M.: 12.35—2.05 Gramofoonplaten
5.20 Orkéstconcert. 6.20 en 6.50 Gramoloon
platen. 8.20 Opera „De Tooverf'uit", Mo-
zart. Kon Vlaamsche Opera.
Rome, 441 Al. 8.20 Uitzending van een
opera.
Zeesen, 1635 Al. 7.20 Vroo'ijke avond uit
Langenberg. 9.20 Berichten en hierna tot
11.50 Dansmuziek door Barnaöa- von Geczy
en zijn orkest.
Door Rabbijn S. Ph. DE VRIES Mzn.
6.
NAAR DE ZOUTZEE.
Zullen we naar de Zoutzee gaan? Het lijkt
5een vraag. Maar het is erg warm, ook in
erusalem, waar we leven op een gemiddelde
hoogte van achthonderd meter. En bij de
Jam-hammélach zullen we om-en-bij de vier
honderd meter onder den zeespiegel zijn! Het
is thans de Joodsche maand Tammoez. Dat
voelt zoo wat iedereen. De inboorling natuur
lijk 't minst, de ingeburgerde wat meer, en de
toerist uit de koele landen het meest. Ezeis
schijnen de hitte het beste te verdragen. Want
het oude spreekwoord een klein beetje vrij
vertaald zegt: (1) eenen ezel vriest het zelfs
in het hartje van Tammoez. Hetgeen terloops
toch ook iets getuigt omtrent de gewone hitte
in die maand. En we zijn ongeveer in het
midden van Tammiez.
Gasten in het Hotel uit Engeland, uit
Amerika, hebben den tocht gemaakt. Heel
vroeg in den ochtend. Zij vertellen, hoe zij
gelust hebben van de hitte en raden dezen
toer niet bijzonder aan. En wat hebben zij
gezien? Het nieuwste,.dat er te zien valt
hebben zij slechts uit de verte kunnen aan
schouwen. Tot de werken der zout- en kali
winning zijn ze niet toegelaten. Daar moet
men een bepaalde vergunning, dus een toe
gangskaart, voor hebben.
En toch zal ik gaan. De „Zee der step
pen" de Jordaan Jericho- Zou ik het
Land bezoeken en daar niet komen? En ook
het nieuwste, de groote werken daar zal ik
zien. Want de Nederlandsche consul is bij de
onderneming nauw betrokken. Mr. S. A. van
Vriesland is, als ik mij niet vergis, een ge
boren Haarlemmer. Hij heeft bovendien als
kind van mij de eerste beginselen van het
Hebreeuwsch geleerd en we hebben later
samen in Zionistische zaken nog al eens con
tact gehad. Een toegangsbewijs komt me be
grijpelijkerwijze hoogstens slechts een tele
foontje. Ik verdraag de hitte goed. Dus ga ik.
Er gaan echter geen andere toeristen met me
mee. Mevrouw en mejuffrouw Goldsmit
moeder en dochter willen echter gaarne
van de partij zijn en vergezellen me. Onze
chauffeur is Jakob Schmidt. Hij is me door
een veeljarig vriend, dien we nog wel nader
zullen leeren kennen zeer bijzonder aanbe
volen. De jonge man heeft zich voor eenige
jaren naar Palestina weten door te slaan
Vanuit Presburg. Daar heeft hij o.a. ook een
Jeschievah een Talmoedhoogeschool
bezocht. Met een Pond doe je veel per vracht
schip. Zijn broer heeft de reis per fiets weten
te deen. En nu zijn de ouders ook al in Jeru-
salem en is de familie weer gelukkig te zamen
Schmidt kent het vak en het land; hij is een
ontwikkeld jongmensch; hij is belezen in den
Bijbel en niet onbedreven in den Talmoed;
hij is een flinke, vroolijke, vrome Joodsche
jongen. Hij zal mij van nu af aan ook op al
mijn verdere tochten rijden door het Land.
Wij gaan in den namiddag tegen den tijd
dat we onderweg van lieverlede het afkoelen
van den dak -zullen bespeuren. Men kan in
onzen tijd der autowegen den tocht van Jeru-
salem naar de Doode Zee heen en terug in
een namiddag maken. Per wagenspan, kameel
of ezel was het voorheen geen kleine onder
neming. Dat hebben we ten minste thans ge
wonnen.
De weg er heen windt zich in ontelbare
bochten door de steenheuvels heen. De stuur
manskunst en de zekerheid der kennis van
den weg bij onzen chauffeur zijn eenvoudig
bewonderenswaardig. Elk oogenblik zou men
kunnen denken: „daar gaan we!" of „hoe is
het mogelijk, dat we die auto precies op de
kromming net voorbij zijn gesneld!" Maar
we denken het niet eens, want we geven ons in
volle gerustheid aan onzen stuurman over en
kijken van den weg en de omgeving alles ai:
wat er van af te kijken is.
De bergen en heuvels worden allengskens
angstwekkend van dorheid. Toch zijn er ook
hier en daar aan den weg nog enkele Arabi
sche woningen, voorzoovei ze ten minste den
naam van woningen verdienen. Soms grazen
er geitenkudden. Wat ze te grazen hebben is
me een raadsel. Zij halen het blijkbaar uit de
steenen! Boven op de heuveltoppen en de
bergranden weiden hier en daar kameelen
gewis van Bedoeienen, die wel ergens in de
buurt hun tenten zullen hebben opgeslagen
Tenten och Hemel! Zwarte lappen ovet
staken. Doch waar men ze in de verste ziet,
doen ze als groote zwarte vogels op de wijde
vlakte aan. En eenigermate verstaan we den
dichter, die Schoelamieth, de heldin van het
Hooglied haar eigen schoonheid laat uitjube
len: „zwart ben ik maar schoon, s^j dochte-
ren Jerusalems. als Kédar's tenten" (2). Wal
die kameelen daar ginds overigens te weiden
hebben, beorriin ik evenmin als het raadsel
van de geiten hier.
De weg zelf, het wegdek, is prachtig. Welk
een vooruitgang tegen vroeger, toen men avond de windingen van den weg achter ons
door het mulle zand moest waden. Aan het
eind is ook ons evenwel het zand niet be
spaard Nog ben ik verbaasd, hoe de chauf
feur ons met de auto daar doorheen heeft ge
bracht. Als we, ondanks de temperatuur, de
ramen niet stijfdicht hadden gedaan, zouden
we daar zeker zoo ongeveer op de wijze
van de vrouw van Lot zandpilaren zijn
geworden.
We zijn in de Woestijn. Nog lang niet in
de echte, waarschuwt Schmidt voor alle
zekerheid. De echte, de Woestijn van Juda,
zullen we natuurlijk vandaag niet bereiken.
Maar toch komt me opeens het woord van
Jeremia in de gedachte: „Zoo zegt de
Eeuwige: „Ik gedenk U Uw overgave in Uw
jeugd, Uw liefde in Uwen bruidsstaat, toen
gij Mij volgdet in de woestijn, in een nooit
jezaaid land" (3). En ik begrijp het beter,
dan ooit te voren.
Soms vraag ik me angstig af: wat zoeken
we toch in een land, waar het zóó is? En ik
ben in haast huiverende afwachting van het-
feen de kolonies mij zullen leeren. We gaan
oor diepten en zandstuivingen verder. We
hebben door heuvelopeningen heen de zee
reeds van verre gezien met de plek, waar de
Jordaan er in valt en we schijnen er al vlak
bij te zijn. Mahr de lucht is hier onbegrijpe
lijk doorschijnend. En ofschoon we het weten,
bedriegt het ons telkens. We rijden nog wei
een half in vijftig- a zestigkilometervaart
langs de wegwinaingen. En het laatste kwar
tier door het zand, en toch nog met een
kleine veertig kilometersnelheid schijnt
het mij, alsof we niet verder dan een gewone
strandbreedte van ons doel verwijderd zijn.
Gezichtsbedrog.
We zijn er en staan stil voor een soort slag-
boomen, die neergelaten zijn. De wachter
komt en controleert onze toegangskaart: wij
mogen het terrein der zout- en kaliwinning
binnenrijden. Merkwaardig! Die werken zeg
gen eerst meer, dan de historie nu spreekt.
Er heeft zich hier een heel barakkendorp
gevormd voor werklieden en beambten. Thans
is niet alles bewoond. Want in dit jaargetijde
zijn de arbeiders betrekkelijk gering in aan
tal en doet de zon het meeste aan het groote
werk. Een deskundige gaat met ons rond en
geeft ons uitleg. Daar liggen uitgestrekte
plase nals oesterplaten. Ze zijn gegraven,
volgeloopen met het zeewater en omdijkt
Dat is het werk der arbeiders in den tijd van
het jaar, dien wij gewoon zijn winter te noe
men en die hier bijzonder heerlijk moet zijn
Nu doet de zon het water wel verdampen en
machines en verdere techniek doen vervol
gens het hunne. Het bedrijf is ook nu in vol
len gang, al is het heet. Zoo heet als het in
Palestina aan de Doode Zee maar kan zijn
Vlak aan de zee, waar men onder een afdak
schaduw vinden kan, is het niettemin best
uit te houden. En de zee biedt als badplaats
een uitgezochte heerlijkheid Natuurlijk staat
er een badhuis, een heel eenvoudig, maar
voldoende. De kunst van zwemmen is hier
overbodig. Men drijft vanzelf en verdrinkt
niet in de Zoutzee. Het water draagt. Het
ziet er heel helder uit en is zeer doorzichtig
Geen wezen leeft er in. Er is veel deinig en
het kan zelfs heel onstuimig zijn.
Het lijkt niet breed. Vlak vóór ons rijst aan
den overkant het Moabietische gebergte.
Toch ligt er een afstand tusschen ons en
ginds gewis niet minder dan van een mijl
of tien. Daar moet de Pisgah zijn en de top
Nebo, vanwaar Mozes een groet, zijn wel
koms- en zijn afscheidsgroet tegelijk aan
het Land mocht brengen en zijn blik kon
laten weiden van het Oosten naar het Noor
den, naar het westelijk strand en naar het
dorre Zuiden (4). Niet met zijn geestesoog of
met profetischen blik Zonder eenigen twijfel
kon hij met het menschelijke, sterfelijke oog
deze afstanden meten. Zooals waarschijnlijk
iedereen dat zal kunnen. Heb ik niet zelf eeni
ge dagen later, op den weg naar Safed in het
Galilëische gebergte het Meer van Tiberias
en de Doode Zee met ongewapend oog dicht
bij gezien en, mij omwendende, de Middel-
landsche Zee en in het Noorden den sneeuw
op den Hermon aanschouwd?
Wij moeten opbreken. We willen ook naar
Jericho. We kunnen vandaag niet ook nog
naar Den Jordaan trekken en naar de plek,
waar hij zijn steilen, snellen loop in de Zout
zee eindigt. Want wij willen vóór of met den
hebben en in Jerusalem terugkeeren. De
plaatsen van den doortocht onder Josua zul
len we nu dus niet opzoeken. Tijdens het ver
blijf en onder het heengaan doemen vanzelf
al deze en dergelijk Bijbelsche herinneringen
op. Lot en zijn vrouw en zijn dochter op hun
vlucht uit Sodom. De strijd in het Jordaan-
dal tusschen de vier koningen uit het Twee-
stroomenland tegen de vijf koningen der
Jordaanvlakte. Abraham, de Hebreeuwer,
den overwinnaars hunnen buit ontrukkende
Abraham in gebed verzonken voor het zon
dige Sedom
Maar we zijn al op weg naar Jericho
Kale, zwarte vlakte, waarin nauwelijks een
pad is te onderscheiden. En evenmin veel
leven. Het is niet ver. Misschien een kwartier
rijdens. En dan opeens verandert de aanblik.
Daar klatert het water van een bron. En
daar zijn gaarden en plantages. En daar
wuiven palmen. Bij de bron staan we stil. Zij
draagt den naam van den Profeet Elischa'.
want dit zou de bron bij Jericho zijn, welke
Elischa' met zout gezond en rein heeft ge
maakt. (5) Zij is rein en frisch en helder.
Maar wij zullen niettemin voorzichtig blijven
en zelfs uit de Elischa'-bron ons niet met een
frisschen dronk verkwikken. Schmidt drenkt
er onzen kameel, de auto, mede.
Hier zijn we bij de heuvelen, waaronder
het Bijbelsche Jericho met zijn geweldige
muren ligt bedolven. Hier zijn de onderzoe
kers reeds aan het graven geweest en nog
bezig aan het delven. We zien gedeelten van
muren, die te voorschijn zijn gebracht, maar
bij ons kort vertoeven en zonder deskundige
voorlichting moeten we ons met het weinige
merkwaardige, dat we te aanschouwen krij
gen, tevreden stellen. Over de opgravingen
spreken we nog nader. Nieuw-Jericho, uit een
nederzetting der kruisvaarders, ligt op ge
ringen afstand. Een Arabisch dorp, haast
een stadje, een marktplaats van eenige betee-
kenis naar het schijnt, omgeven door tuinen,
waar rijkelijk de banaan wordt geteeld en
waar de oude en hooge palmen langs de
wegen er aan herinneren, dat Jericho eens
haar naam „de Palmenstad" met recht en
met eere heeft gedragen. (6)
Opmerkelijk plotseling is deze overgang:
uit de woestijn ineens onder de groene pal
men. Maar dit Jericho boeit ons toch niet.
Het heeft ons niets te zeggen. En wij bevin
den ons weldra weder op den schoonen weg
vol bochten, waarlangs onze koetsier ons in
snelle vaart veilig terug leidt. De avond
neigt. Ginds op een heuvel verschijnt het
zwartschijnende silhouet van een eenzamen
kameel tegen den donkeren horizont. De tin
nen van Toer-Malkah staan reeds in het op
komende maanlicht. En als de zon nog bezig
is onder te gaan zij wij weder binnen de oude
muren van Jerusalem.
zijn baas beschouwde hij als een vlaag
van krankzinnigheid
DAMKSCONFECTIE
Langestraat 41-43-45
Uit het Engelsch door mej. CM G de W
53
HOOFDSTUK LI.
punt was S. Gedge bepaald niet nor
maal. Zijn gouddorst een kwaal, die
zich langzameihand van hem had mees
ter gemaakt had zijn verstand be
paald aangetast, en nu hij, naar het
scheen, door zijn eigen zorgeloosheid,
den eenigen waarlijk grooten prijs, dien
hij zou verwerven, had weggeworpen.
In nummer 46 New Crosstraat was het kwam het zwakke punt of liever deze
of de wereld op het punt was te ver- groote kwaa. duidelijk uit.
gaan. Julie's vlucht met het schilder- Willem, die bepaald niet licht kwaad
stuk deed Willem, zoodra hij het te we- van iemand dacht, zag alleen dat de
tea kwam, ontzettend veel verdriet, oude man toch meer waarde hechtte
maar maakte hem ook zeer ongerust, aan het stukje, dan hij eerst vermoed
Het was een schok, waarop hij totaal had Daarom had de brave jongen alleen
niet gerekend had en het gedrag van medelijden met den ouden man. Het was
zijn baas scheei het, zoo het kon, nog te niets voor hem, die vertrouwen had in
verergeren. De oude man was waanzin- de menschen, over de bijzonderheden
nig. Nu het niet langer noodig was zijn van deze vreemde gebeurtenis na te
plannen te verzwijgen, verloor hij alle denken. Hij dacht niet over de beweeg-
voorzichtigheid uit het oog Toen hij van redenen na, maar trok zich de zaak toch
het Victoriastation terug kwam, teleur- heel erg aan.
gesteld en woedend, beschuldigde hij De oude man kon niet uit zijn hoofd
Willem in het complot tegen hem be- zetten dat Willem had samengespan-
trokken te zijn. nen met Julie. Zijn woede was onbere-
\Villem, gekwetst en verbaasd, wist deueerd en hij stond dus niet stil bij de
geen raau. Hij wist niet alles wat er ge- onwaarschijnlijkheid van zijn vermoeden;
beurd was; hij wist alleen dat Julie het het was haast alsof zijn razernij, een
huis was uitgeloopen met he. schilder- j uitweg zoekende, zich moest koeleh op
stukje zonder een woord van haar plan- 1 wat het dichtst in zijn nabiiheid was
nen mee te deelen en zonder adres ach- Maar het zou niet meer d: n eenige uren
t r te laten en de bittere verwijten van duren voordat deze gevaarlijke obsessie
zijn eigen straf meebracht.
Den volgenden dag om 12 uur kwam
En daar had hij gelijk in Op dat ééne mijnheer Duponnet om het schilder
stukje te halen. Ze hadden afgesproken
dat mijnheer Gedge den wissel
op de
Bank tegelijkertijd zou presenteeren en
wanneer die in orde bleek te zijn, het
geen zeker te verwachten was, dan zou
de Van Roon hem dadelijk ter hand ge-
sttld worden.
Tot groote verbazing van den Fransch-
man ontving hij nu zijn eigen chèque uit
de handen van een man, met.doodsbleek
gelaat en wanhopig om aan te zien. De
schat was hem ontstolen.
Ontstolen!
Het gelaat van S. Gedge getuigde van
de waarheid van wat hij zei.
Wanneer? En door wien?
Mijnheer Duponnet mocht wel vragen
door wien? Het was gestolen door het
dienstmeisje de man kon niet over
zich verkrijgen te zeggen: door mijn
nichtje en hij twijfelde er niet aan of
de jonge man, die hem hielp in de zaak
en die op het oogenblik in de kamer
daar naast bezig was stoelen te wrijven,
had haar op de hoogte gebracht en was
dt medeschuldige.
S. Gedge nog half krankzinnig van
teleurstelling, was nauwelijks in staat
het gewicht van deze beschuldiging te
beseffen. Was hij zich zelf nog geheel
meester geweest, dan moest hij zulk een
uitspraak zorgvuldig gewikt en
(1) Talmoed Babli Saböath fol°. 53a.
(2) Hoogl. 1.5.
(3) Jer. 2.2.
(4) V Moz. 34, 1—3
(5) II Kon. 2, 19—22.
(6) V Moz. 34.3.
ONTSLAG EN BENOEMING
ONDERWIJZEND PERSONEEL GEM.
SCHOLEN VOOR NIJVERHEIDS
ONDERWIJS.
B. en W. schrijven in bijlage Nr. 238:
Den lóen December j.1. heeft Uwe Verga
dering aangehouden de beslissing over onze
voorstellen F. en G. in bijlage nr. 221, betrek
king hebbend op ontslag en benoeming van
onderwijzend personeel aan gemeentelijke
scholen voor nijverheidsonderwijs, zulks naar
aanleiding van een op dien dag ingekomen
adres van C. F. D. Kohnert c.s., om het voor
stel F niet ongewijzigd goed te keuren en den
inhoud zoodanig te willen wijzigen, dat ook
met de rechtspositie en de belangen der
leeraren rekening worde gehouden. Dit adres
ontvingen wij van U om bericht en raad.
Aan die uitnoodiging gevolg gevende, dee-
len wij U het volgende mede.
Ingevolge artikel 5, 5e lid, van het Ko
ninklijk Besluit van 9 Januari 1930 (Staats
blad nr. 8) moet bij ongevraagd ontslag aan
personeel van door het Rijk gesubsidieerde
scholen voor nijverheidsonderwijs tusschen
den datum van opzegging en dien van ont
slag een termijn van ten minste drie maanden
liggen. Er bestaat echter geen voorschrift
omtrent de wijze, waarop en door wie(n) de
opzegging moet plaats hebben, en welke
maatregel van den werkgever als opzegging
is aan te merken. En juist over deze punten
gaat, naar het ons voorkomt, het verschil tus
schen adressanten en ons.
In de eerste plaats is te letten op de bedoe
ling van het betreffende voorschrift. En
deze is uiteraard geen andere, dan dat de be
trokkenen vooral tijdig op de hoogte zijn van
hetgeen hun te wachten staat, en zij dus niet
plotseling zonder van iets af te weten, voor
een voldongen feit worden gesteld. En in de
tweede plaats is het van belang van wie(n)
de wensch tot reorganisatie of opheffin (en
dus van ontslag) uitgaat. In het onderhavige
geval was het niet de gemeente, die een en
ander wenschte, doch de Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen. Deze stel
de ons daarmede in kennis bij brief van 13
April 1931. Met betrekking tot het door ons
in deze aangelegenheid in te nemen stand
punt vroegen wij het advies van den Direc
teur der school bij brief van 23 April d.a.v.
Diens advies hield in de bestaande school
zoo mogelijk onveranderd te handhaven. Wij
stonden nu voor de keuze: of aan den wensch
van den Minister voldoen, öf het advies op
volgen. Wij kozen het laatste. Onze cor
respondentie met den Ministe rover deze aan
gelegenheid hebben wij in bijlage nr. 221 uit
voerig vermeld. Wij hadden daarmede uiter
aard in de eerste plaats op het oog voorko
ming van verslechtering van dit deel van het
nijverheidsonderwijs hier ter stede, doch de
belangen van de leeraren liepen daarmede
parallel. Wij trachtten met hetgeen wij deden
tevens hun positie te handhaven. De getrof
fen maatregelen maakten het dus niet moge
lijk vóór 1 Juni 1931 aan de leeraren mede te
deelen, dat zij met ingang van 1 September
d.a.v. zouden worden ontslagen. Het eenige
wat gedaan kon worden was hen met den
wensch van den Minister in kennis te stellen,
en dat het gevolg geven aan dien wensch hun
ontslag op 1 September 1931 beteekende. En
dit heeft tijdig plaats gehad. Het lag voor de
hand, dat de Directeur geen advies zou uit
brengen dan na voorafgaand overleg met de
leeraren. Wij mogen aannemen, dat allen
vóór 1 Mei 1931 met den inhoud van den
brief van den Minister bekend waren, vooral
ook, omdat deze aangelegenheid niet alleen
hier, doch ook in andere plaatsen aan de
orde was en in vakkringen de aandacht ge
trokken had. Het was bekend, dat de Minister
ook elders reorganisatie van dit deel van het
nijverheidsonderwijs wenschte, soms zelfs op
heffing. Doch deze omstandigheid kan hier
buiten beschouwing blijven. Het gaat er om
wanneer de leeraren officieel in kennis zijn
gesteld met den wensch van den Minister tot
reorganisatie van de school, waaraan zij ver
bonden waren. En deze kennisgeving had in
ieder geval drie maanden vóór 1 September
1931 plaats. De Directeur riep hen in verga
dering bijeen op Dinsdag 2 Juni 1931, des
avond 7 yi uur in de leeraarskamer der Am
bachtsschool, met mededeeling van het te be
handelen punt: „Bespreking ingekomen brief
betreffende Voorber. Middelb. Techn. Cur-
susu" en verzond de betreffende kennis,
geving, blijkens zijn mondelinge mededee
ling, eenige dagen te voren. Het komt on3
dan ook voor, dat met het stellen van den
datum van ingang van het het ontslag op 1
September 1931, ten volle aan het betreffen
de voorschrift is voldaan. Ook wanneer wij
de reorganisatie hadden gewenscht, kon geen
positieve mededeeling van het ontslag wor
den gedaan, voordat Uwe Vergadering ons
voorstel daartoe had aangenomen.
Wij hebben hier nog eens uitvoerig den
gasg van zaken uiteengezet om den indruk
weg te nemen, die wellicht bij U door den
inhoud van het adres kan zijn gewekt, dat
wij met de rechtspositie van de leeraren geen
rekening hebben gehouden. Na al hetgeen wij
hebben gedaan, doet het integendeel juist
vreemd aan, dat de leeraren ons ter zake een
vrwijt maken. Eerder zou een woord van
dank daarvoor op zijn plaats zijn.
Het is intusschen vanzelfsprekend, dat bij
reorganisatie of opheffing van welken tak
van dienst of welke onderwijsinrichting ook,
de datum van ontslag van het personeel
samenvalt met dies van de reorganisatie of
opheffing. Ten overvloede merken wij nog
op, dat de vijf adressanten sinds 1 September
1931 in hunne betrekkingen aan de school
geen dienst hebben gedaan.
Ook het verwijt, da twellicht uit het adres
kan worden gelezen, als zouden wij met de
belangen der leeraren geen rekening hebben
gehouden, willen wij nog even weerleggen.
Wij betreuren het, dat wij hen niet onverkort
in hun positie kunnen handhaven, en willen
al het mogelijke doen om hen schadeloos te
pijn in de gewrichten en ledematen
werken Togaltabletten snel en zeker.
Onschadelijk voor maag, hart en nieren.
Duizenden, die door pijnen geplaagd
werden, verkregen door Togal weer het
genot van een goede gezondheid! Neemt
in Uw eigen belang een proef, maar sta
er op, dat U Togal krijgt! In alle Apoth.
en Drog. reeds vanaf 80 ets. verkrijgb.
gen hebben. Maar door zijn gierigheid
en schraapzucht meedoogenloos meege
sleept, wierp hij alle voorzichtigheid
over boord.
De ontstemde koopman nam de be
schuldiging gretig aan. Hij zag er dui
delijk het gewicht van in. Al begreep de
verkooper niet dadelijk wat het gevo'g
moest wezen, de kooper van de Van
Root. zag daar geen bpzwaar in.
Wij moeten de politie met het geval
bekend maken, nietwaar?
Die woorden brachten den ouden man
tot bezinning. Hij begon zijn positie te
begrijpen; zoo ver het in zijn woede mo
gelijk w as drong het tot hem door hoe de
zaken stonden. De hulp der politie in
roepen, daar had hij niets mee op. Het
was niet een zaak om er publiciteit aan
te geven, omdat het schilderstuk niet
aan hem toebehoorde, dat was te zeg
gen. het was voor hem zeer moeilijk te
bewijzen dat hij eenige aanspraak had
op de Van Roon. Neen. Hij wou de poli
tie er liever buiten laten.
Mijnheer Duponnet betoogde in een
vloed van woorden, dat de politie er
stellig en zeker mee in kennis gesteld
moest worden. De assistent was schuldig
of niet schuldig, en in ieder geval was
het natuurlijk verstandig om de hulp in
te roepen van mannen, die het best
wisten hoe met dieven om te gaan. De
man was niet van die overtuiging af te
gewo-brengen, en toch tot zijn groot verdriet
gelukte het hem niet S. Gedge te over
tuigen.
Van dat oogenblik af aan begon een
virinoeden bij den Franschman op te
komen, dat de koopman niet met open
kaarten speelde Was het misschien
mogelijk dat hij hem maar een sprookje
opdischte? Volgens den heer Thornton,
die als tusschenpersoon fungeerde, had
de oude man langen tijd den naam ge
had van een listige klant te zijn. Stellig
zag hij er dien morgen zoo uit. Jules
Duponnet had zelden een man gezien
met zulk een ongunstig voorkomen en
begon de overtuiging te krijgen, dat de
oude vos op zijn afspraak wou terug
komen en den verkoop van het stuk on
gedaan maken.
Er waren echter twee bezwaren tegen
mijnheer Duponnet's redevoering. Ten
eerste, daar er nog geen geld gegeven of
aangenomen was zou mijnheer Gedge
best op de afspraak kunnen terugkomen
zonder slinksche streken, maar recht
door zee en ten tweede zonder eenigen
twijfel was de oude man vreeselijk ont
daan over zijn verlies.
Kom, laten we naar het politiebu
reau gaan, mijnheer Gedge, zei hij, toen
hij dit overdacht had.
Neen, neen, neen! riep de oude
n an, wiens brein somtijds verbazend
sterk, nu woedend aan het werk was.
Maar waarom toch niet?
S. Gedge gaf niet dadelijk antwoord,
maar eindelijk vertoonde zich een licht
straal op dat listige gezicht.
(Wordt vervolgd).