De Eerste fllkmaarsclie Kruideniersbeurs.
Voorkomen is beter dan genezen
Een middag met gezellig bezoek, een avond
met een overstelpende drukte
Nog iets over de officieele opening.
De tegenwoordige tijd wemelt van „be-
schermmiddelen" tegen verkoudheid.
De onschuldige hoestbonbons, drops en der
gelijke meer, welke alleen de slijmvliezen
vochtig houden, helpeu meestal niets. Het is
daarom van belang, te hooren, dat de op
medisch gebied opzienbarende ontdekking
van Trypaflavin, dat met zekerheid bacteriën-
dood end werkt en toch voikomen onschadelijk
voor het lichaam is. voor een nieuw preparaat
gebruikt wordt.
„Panflavin-Pastilles" is de naam van dit
preparaat, dat zijn buitengewone werkzaam
heid in den strijd tegen keelziekten en ver
koudheden reeds dikwijls bewezen heeft en
daarom door doctoren aanbevolen wordt. De
aangename smaak is ook oorzaak, dat kinde
ren, die meestal een afkeer van tabletten en
pastilles hebben, graag „Panflavin-Pastilles"
nemen. „Panflavin-Pastilles'' mogen m het
bijzonder nu in geen enkele huU ontbreken
en moeten telkens, wanneer het weer omslaat
gebruikt worden.
„Panflavin-Pastilles'' zijn verkrijgbaar bij
Apotheken en Drogisterijen.
niet tot overeenstemming. Dit zit hem hier
in, dat, al mogen wij ons als hoofddoel heb
ben gesteld: „de waarheid", de rechter, de
verdediger en de Officier trachten allen de
waarhid te vinden, maar ook dan nog ko
men wij bij de appreciatie der dingen tot een
verschillend uiteinde. Dit hangt in de eerste
plaats af van onze persoonlijke constitutie,
onze karaktereigenschappen, maar ook voor
een groot deel van het bijzonder standpunt,
dat ieder inneemt, ondanks dat wij trachten
de objectiviteit te handhaven.
Over de punten, waar het gaat over de
appreciatie van gegevens, zal ik niet repli-
ceeren, omdat dit een kwestie is van elkan
der niet toegeven. Hetg ebeurt wel eens, dat
wii in een requisitoir niet al ons kruit ver
schieten, maar in afwachting van wat de ver
dediger zegt, een hoeveelheid achterhouden.
Dat heb ik in dit geval niet gedaan. Ik heb
volledig mijn standpunt ten beste gegeven
Wanneer ik nu begin met den eersten ver
dediger, dan zie ik, dat hij moeilijkheden heeft
gevonden in de kwestie, hoe bewezen is, dat
Parijsch-groen is toegediend.
Stel, dat de rechtbank zwicht voor het ar
gument, dat de verklaring van deskundige
Wanna onvolledig is geweest en niet bewijst
dat het Parijsch-groen is geweest. Maar in
mijn ten-laste-legging staat, dat de flesch-
jes, naar beiden wisten, vergif bevatten. En
daarna komt pas „te weten dat en dat". Als
dus de rechtbank zegt: „we zijn het er wel
mee eens, dat het vergif is, maar niet, dat
het Parijsch-groen was", dan zeg ik: „Goed
heeren, het is mij best, laat dat er ook uit".
De vrouw heeft erkend, dat zij wist, dat het
vergif was. Zij wist alleen den naam niet.
Voorts is betoogd, dat het lijden van het
periphine-zenuwstelsel een andere oorzaak kon
hebben. Het is waar, dat dr. Hoeneveld ge
zegd heeft: „Het had ook gekund door lood-
vergiftiging", maar hij heeft tenslotte zonder
twijfel naar voren gebracht, dat hij hier niet
met een twijfelgeval te doen had. Verdachte
B. zou telkens op haar plan teruggekomen
zijn, zocdat er geen sprake is van kalm be
raad en rustig overleg. Maar ik stel mij op
het standpunt, dat het oude plan er was en
bleef, ondanks dat zij er een paar dagen mee
ophield.
De verklaring van getuige Wokke heeft
spr. wel van waarde geacht in verband met
het geheel. Dat verdachte B. niet gestraft
kan worden in verband met de gebrekkige
ontwikkeling van haar geestvermogens, ge
zien art. 37. zeker, dat kan, maar behoeft
niet altijd. Wij hebben hier een gebrekkige
ontwikkeling van geestvermogens, maar nief
in die mate, dat de Rechtbank zou moeten
komen tot een maatregel van beschikbaar
stelling aan de regeering. Ik heb dat niet
kunnen construeeren uit het rapport van
dr. Kruytbosch en wij hebben gezien, dat hij
als deskundige, niet kan adviseeren tot een
dergelijken maatregel over te gaan.
Ten aanzien van verdachte B. blijft spr
dan ook bij zijn requisitoir.
Ten aanzien van de tweede verdachte is
ook de moeilijkheid opgeworpen, dat niet
vast is komen te staan, dat, hetgeen aan B.
is toegediend, Parijsch-groen inhield. Deze
moeilijkheid is tegenover hem niet zoo groot,
omdat hij zelf verklaard heeft, dat hij Pa
rijsch-groen in huis had en dit heeft opge
lost in een flesch met water en die oplossing
in de fleschjes heeft gedaan, die hij aan ver
dachte B. heeft gegeven. Ik geloof dan ook
niet, dat men dit dus in twijfel behoeft te
trekken. Hij heeft bovendien toegegeven, dat
er zinksel in de fleschjes zat. De mogelijk
heid, dat het geen Parijsch-groen was, is
dus hier niet zoo groot.
Voorts releveert spr. zich aan het rapport
van dr. Hoeneveld en dr. Pameijer. Als het
Parijsch-groen uit de dagvaarding wordt
gegooid, dan blijft toch over: het vergif.
Misschien is de omschrijving van het Pa
rijsch-groen niet juist geweest, hetgeen ik
nog niet toegeef, maar altijd blijft het
woord: vergif.
Wie van de twee moet men nu gelooven,
zegt de verdediger.
De grootste moeilijkheid in deze procedure
is de opzet. Het is een kwestie van aanvoe
len en appreciatie, wie men gelooft. Ik ba
seer mijn conclusie voor een groot deel op
het rapport van dr. Kruytbosch. Volgens dit
rapport heeft verdachte B. een tekort op in
tellectueel en moreel gebied, maar niet in
waarheidsliefde. Waarom mag ik daarop
niet steunen?
In mijn requisitoir heb ik aangegeven,
waarom ik opzet bewezen heb geacht. Het
is inderdaad een moeilijk punt en het is
aan de Rechtbank, om de knoop
door te hakken.
De redeneering van den verdediger is
goed begrijpelijk, maar daar tegenover kan
gezet worden, dat men niet precies weet, wat
er in het brein van de menschen is omge
gaan. Wij moeten r^den, hoe het van de eene
daad tot de andere is gekomen. Het is best
mogelijk, dat men eerst eens heeft willen
zien hoe het langzaam kón. Dat hij het lau
danum niet heeft gebruikt, kan wel geschied
zijn uit respect voor zijn vrouw, waarvoor
Jiij is een voorbeeld van fijngevoeligheid
Dat alleen bewezen geacht kan worden
medeplichtigheid, aan het benadeelen van
de gezondheid, is spr. niet eens. Ook daar
voor is noodig dezelfde opzet en waar hier
de eene daad den opzet heeft om te dooden en
de andere den opzet om de gezondheid te be
nadeelen, kunnen wij nooit spreken van me
deplichtigheid aan het benadeelen van de
gezondheid". Dat is trouwens niet ten laste
gelegd en ik geloof, dat, als ik dat wel ge
daan had, er een storm van juridisch verzet
zou zijn opgegaan en terecht.
De moeilijkheid in deze zaak was: „Hoe
moet de dagvaarding geredigeerd worden
om den schijn te vermijden dat het slaat op
„doen plegen".
Maar waarom kan het benadeelen van de
gezondheid niet door een schakel gebeuren
Spr. herinnerde aan de vergiftiging met de
bewuste taart in 1910. De dader zat in
Haarlem; daar deed hij arsenicum op de
taart, die hij door Van Gend en Loos liet ver
zenden. Daar waren dus nog veel meer
schakels. Spr. blijft dan ook bij zijn stand
punt, dat de opzet bewezen is van mede
plichtigheid tot moord.
Nu is ook ter sprake gebracht de onder
linge verhouding van verdachten Spr. ge
looft, dat de eerste daad tot de ongeoorloof
de verhouding eerder bij de vrouw gezocht
moet worden. Hij gaf dit nader aan, doch
noemde dit tenslotte een kwestie van weinig
belang.
Tenslotte gaf hij toe, dat bij een onjuist
heid tegenover verd achte E. heeft begaan,
door te zeggen, dat deze zijn vader geen ex
cuus heeft gemaakt. Dit was hem door het
hoofd gegaan en men moet hierbij niet ver
geten, dat de correspondentie van de zijde
van dezen verdachte, die naar buiten is ge
gaan, zeer uitvoerig is geweest. Spr. is dan
ook de eerste om te zeggen, dat hij hierin
verkeerd is geweest.
Met den orief van verdachte E. aan
Bruin staat de zaak toch echter anders. Het
heeft spr. gefrappeerd, dat pas in den loop
van Februari het eerste woord van berouw
van E. tegenover B. gekomen is Het toeval
wil, dat sor. tevoren juist bij B was ge
weest, en hem gevraagd heelt, of E nog
blijk had gegeven van meeleven. Een paar
dagen later kwam toen de brief en men zal
moeten begrijpen, dat spr. hiertusschen een
zeker verband zoekt. Als het niet zoo is, dan
is het des te beter.
Repliek van mr. de Groot.
Mr. de Groot deed het leed, dat de
officier in tweeden termijn niet ruiterlijk heeft
erkend, dat de deskundige, de opdracht, hem
door den rechter-commissaris verstrekt, niet
heeft volvoerd. Toch heeft deze deskundige
toegegeven, dat hij geen azijnzuur heeft ge
vonden in datgene, wat hij heeft onderzocht.
Juist daarom heeft pi. gezegd, dat hij dan
geen Parijsch-groen heeft onderzocht en dat,
wat is toegediend, wel heelemaal geen vergif
kan zijn geweest.
Als de officier nu zegt: „Ik heb het heele
Parijsch-groen niet noodig", dan zegt pl.
„neen", want dan zou de rechtbank recht
doen alleen op de verklaring van verdachte
en daarop mag geen veroordeeling volgen.
In rechten is zeker niet bewezen, dat deze
verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan
datgene, wat haar in de dagvaarding ten
laste is gelegd. In de dagvaarding wordt het
toedienen van een bepaald vergif ten laste
gelegd De opzet moet bewezen zijn van het
verstrekken van Parijsch-groen.
Pl. wijst er nog op, dat de officier vergeet,
bij de verklaringen van get. Wokke, dat het
geen door de vrouw gezegd is, in verband
staat met het minder goed worden van den
man, zonder dat er verband is gezocht mei
het toedienen van het eten. Toch moet die
verklaring in dat licht worden gezien.
Volgens de verklaring van dr. Kruytbosch
hebben wij te doen met iemand, die lijdende
is aan gebrekkige ontwikkeling van haar
geestvermogens, maar dan behoort het wel
degelijk tot de bevoegdheid van de rechtbank
om haar ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Niet strafbaar toch is hij, wiens geestvermo
gens gestoord zijn of die is van een gebrek
kige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Debat met den president.
Met alle waardeering voor dr. Kruytbosch,
oordeelde spr. toch, dat men te ver ging, om
hem alleen te laten beoordeelen, wat hier het
openbaar belang vordert.
De president: Wie zegt dat?
De verdediger, mr. de Groot: U heeft
die vraag aan hem gesteld. Maar wanneer de
rechtbank zich uit anderen hoofde daarover
wetenschap verschaft, dan leg ik mij daar
graag bij neer.
De pr e s i d e n t herinnerde zich niet, dat
de deskundige Wanna heeft gezegd, dat hij
in het vocht geen azijnzuur heeft gevonden.
Wel, dat hij gezegd heeft„Ik ben uitgegaan
van de veronderstelling, dat 't was Parijsch-
groen en ik heb bevonden, dat er 51 pCt. ar
senicum in zat". Dat, dacht ik, is komen
vast te staan.
Mr. Muller Massis:Maar de op
dracht was toch: „Wat is dat?"
De president: Zeker, dat heb ik hem
ook voorgehouden, maar hij heeft gezegd:
„Ik ben uitgegaan van de veronderstelling,
dat het Parijsch-groen was .en ik heb ook be
vonden, dat er arsenic in zat", en hij heeft
toen niet verder gezocht naar andere bestand
deel en.
Mr. De Groot: Maar als het Parijsch-
groen is geweest, dan moet dat azijnzuur ook
zijn gevonden. Ik heb hem trouwens ook nog
gewezen op de verschillende formules en hij
neeft me toen gezegd„Dat is koperarsenic,
maar ik heb het er niet in gevonden".
De p r e s i d e nthij zeide: „Ik heb het er
niet op onderzocht".
De verdedigers: „Neen, neen", hij
zeide „ik heb het er niet in gevonden".
Mr. De Groot: Er is niet gebleken, dat
het Parijsch-groen was. Hij heeft niet ge
zegd: „Ik heb er naar gezocht en het niet ge
vonden", maar hij heeft gezegd: „Ik heb het
niet gevonden".
En bij het onderzoek is het ook niet gevon
den.
De president: Ik ben nu volkomen
ingelicht.
Mr. de Groot verklaarde zich nog be
reid aan de rechtbank de wetenschappelijke
boeken over te leggen, waaruit kan blijken,
uit welke bestanddeeien Parijsch-groen be
staat
De repliek van mr. Muller Massis.
Mr. Muller Massis was het met den
Officier hardroer*nd eens, dat zoo lang er
rechtszittingen zijn, er wel verschil zal ziin
in appreciatie van den officier en den ver<K-
diger. Er is echter nie alleen verschil van
appreciatie van feiten, maar er is ook de
vraag, of er voldoende feiten zijn. De wet en
de rechtspraak zijn gebaseerd op een mini
mum van eischen. En dat is mijn voornaam
ste argument geweest. Daar is de kwestie van
het Parijsch-groen. En nu zegt de officier,
dat dit voor mijn cliënt niet van zooveel be
lang is, omdat hij het zelf heeft erkend.
Maar, in de tenlastelegging van „poging
tot moord" staat: „het toedienen van Pa
rijsch-groen, samengesteld uit dat en dat".
En wanneer het niet officieel en objectief vast
staat, wat gebruikt is, kan de verklaring van
mijn cliënt geen steun geven aan een veroor-
deelend vonnis.
Spr. heeft geen lust, de verklaringen van
zijn cliënt in twijfel te trekken, maar voor de
rechtbank moet het objectief vaststaan. En al
beweert E. nu honderd maal, dat hij het ge
kocht heeft, dan kan het geen steun geven
voor een veroordeel ing van haar als daderes
en voor een veroordeeling van hem als mede
plichtige.
Nu zegt de officier, dat zonder het Pa
rijsch-groen nog overblijft het vergift. Maar
dit is wel erg vaag om voldoende te zijn voor
een veroordeeling tot medeplichtigheid aan
moord.
Wat wisten zij ervan, wat voor vergift het
was? Om te weten, dat er een poging tot ver
giftiging heeft bestaan, moet toch uit den
vorm blijken, wat het geweest is. Nooit heeft
spr. een vonnis gezien, waarin niet uitdrukke
lijk is aangegeven, wat is toegediend Voor de
bewijsconstructie is het dus evengoed ten
voordeele van pleiters cliënt. Voor de objec
tieve vaststelling geeft zijn verklaring niet.
Daarvoor is meer noodig.
De officl.r zegt zelf: „wij weten niet, wat
er in hun brein is omgegaan". Maar dan zeg
ik: „non liquet". (Het is mij niet duidelijk)
Er is voor wat mijn cliënt betreft geen
enkele steun voor den opzet, zooals de officier
het wil. Mèt den officier kan men zeggen,
dat E. uit respect voor zijn vrouw, het lau
danum niet heeft willen gebruiken. Het is mo
gelijk, maar er meet toch bewijs voor zijn.
De kwestie is: „Heeft men de bedoeling,
opzettelijk iemand te dooden? En dan nog
wel: na rijp beraad en kalm overleg. Heeft
men die bedoeling, dan zal men ioch het
meest doeltreffende gebruiken, dat men n.fc
toevallig bij de hand heeft. Als men dat aan
niet gebruikt heeft, dan kan men daar uit af
leiden. dat hij het opzet niet heeft gehad.
Nu zou het kunnen zijn, dat hij het lau
danum juist niet heeft 'villen gebruiken.
Maar dan is de opzet niet tot uiting gekomen
Pl.'begreep niet, hoe de officier heeft kunnen
volhouden, dat het aannemelijk en logisch is,
dat deze verdachte iemand met jodium heeft
willen dooden, terwijl hij zwaar vergif in
huis had, dat hij had kunnen gebruiken.
In tegenstelling met den officier heeft plei
ter er zich wel over verbaasd, dat geen
medeplichtigheid aan het benadeelen van
de gezondheid ten laste is gelegd. Men had
toch tenslotte twee dingen ten laste kunnen
leggen.
Met het wereldberoemde geval van de
Hoornsche taart staat het anders. E>e man
had zelf de taart gekocht en hem zelf be
zorgd aan het adres. Dat staat gelijk met het
toedienen in een anders eten. Het was een
zelfstandige handeling en dan spreekt men
niet van „doen plegen".
Hier is werkelijk een dader aangenomen,
omdat zij het bekend heeft. En de handeling
van mijn cliënt is niet anders dan het over
reiken van het fleschje, aan haar overlatende,
of zij het al of niet gebruikte. Dit is een
zuivere handeling van medeplichtigheid en
kan nooit onder daderschap vallen.
Pl. kan dan ook nooit aannemen, dat de
rechtbank meent, dat er een rechtstreeksche
handeling van E. heeft plaats gehad. Hij kan
ook niet aannemen, dat die handeling gekwa
lificeerd wordt als poging tot doodslag;
bovendien is de opzet van dezen verdachte
daarop niet bewezen.
De rechtbank zou nu zelf kunnen con
strueeren, welke opzet verdachte heeft be
oogd, op grond van zijn eigen bekentenis.
Dat is dan: opzet tot mishandeling of het
toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door
het toedienen van schadelijke stoffen. Maar
die moeten dan door verdachte zijn toege
diend. En waar er verschil is in den opzet,
zaï dit moeilijk ter sprake kunnen komen.
De eenige mogelijke conclusie zal hier
moeten leiden tot vrijspraak.
Voorts zette pleiter nog uiteen, dat de sug
gestie, die er van niet-normaal-intellectueele
vrouwen uitgaat, buitengewoon sterk kan
zijn.
Ieder, zoo zeide hij, moet overtuigd zijn,
dat mijn cliënt niet de oorzaak is geweest
van de minder goede verhouding tusschen
man en vrouw.
Op een vraag van den president, zegt ver
dachte B., niets aan het betoog van haar ver
dediger te hebben toe te voegen.
Verdachte E. volstaat, door met aandoe
ning in zijn stem te zeggen, dat hij gelooft,
voldoende berouw tegenover iedereen ge
toond te hebben.
Hierna wordt de uitspraak bepaald op
8 Maart.
Zooals we gisteren zagen, was de dan
cing van de Harmonie tegen twee uur bezet
met een groote schare genoodigden, die al
len getuige wilden zijn van de opening van
de Eerste Alkmaarsche Kruideniersbeurs. In
ens verslag zijn we echter gebleven bij het
oogenblik, dat mr. Wendelaar, burgemees
ter onzer gemeente, het woord zou voeren en
we kunnen daar dus nu mee beginnen, na
nog even herinnerd te hebben aan het feit,
dat de voorzitter en de secretaris van de K.
v K. bericht van verhindering gestuurd had
den en dus niet aanwezig konden zijn.
Rede burgemeester.
Burgemeester Wendelaar dank
te in de eerste plaats den voorzitter voor de
vriendelijke woorden tot hem gericht en zei
de, met genoegen zijn steun aan deze nieu
wigheid te hebben verleend, in de eerste
plaats, omdat spr. groote belangstelling
heeft voor hetgeen de Middenstand in deze
stad presteert.
De Middenstand beleeft moeilijke tijden,
maar spr. heeft altijd gemeend, dat deze zelf
de handen uit de mouwen moet steken, om *r
uit te geraken. De Alkmaarsche Middenstand
heeft het ook altijd zoo ingezien en meerma
len blijk gegeven over de noodige energie te
beschikken. Een nieuw bewijs daarvan ziet
men thans; dit is wel niet een uiting van den
geheelen Middenstand, maar van een gedeel
te ervan.
Spr. richtte vervolgens eenige erkentelijke
woorden tot den heer Haytema, die er in be
trekkelijk korten tijd in geslaagd is hier een
zoo krachtige afdeeling te stichten en tevens
deze 1ste Alkmaarsche Kruideniersbeurs
heeft weten te bewerkstelligen.
De kruideniers hebben er behoefte aan ge
voeld het publiek wat meer op de hoogte te
brengen van wat er in het vak omgaat en
hun de overtuiging bij te brengen, dat de ar
tikelen geleverd kunnen worden tegen con-
cureerende prijzen. De tijden van thans zijn
veel gecompliceerder dan voorheen. Thans
kan men een maaltijd op meer gevarieerde
wijze samenstellen, dan vroeger mogelijk
was, maar het staat niet vast, dat het pu
bliek daarmede algemeen bekend is. Er is
daarom alleszins aanleiding om het pubiitk
deze artikelen te laten zien en spr. hoopte,
dat vooral de vrouwen in groote getale naar
deze tentoonstelling zullen komen, waarvan
wij mannen later, naar spr. hoopte, de re
sultaten zullen mogen ondervinden door
maaltijden, die aan smaak gewonnen heb
ben. (Gelach.)
De bedoeling van deze tentoonstelling is
cok het belang van eigen zaak te bevorderen.
Deze tentoonstelling is er dus in de eerste
plaats voor het algemeen belang en voorts
hoopte spr. van ganscher harte, dat zij ook
voor de organisatie rijke vruchten moge
voortbrengen. Hiermede verklaarde burge
meester Wendelaar de eerste Allunaarsche
Kruideniersbeurs voor geopend.
o
Na de rede van burgemeester Wendelaar,
die aandachtig werd beluisterd, wat de beurt
aan den heer v. d. Linde uit Rotterdam, die
als voorzitter van den Nederlandschen Krui-
aeniersbond namens dien bond allereerst de
afdeeling Alkmaar complimenteerde met deze
beurs en die daarna de hoop uitsprak, dat
deze gebeurtenis zou slagen in alle opzich
ten, zoodat straks én de organisatoren én de
standhouders tevreden zouden zijn. Spr. wees
vervolgens op de moreele belangen van de
winkeliers en hoopte, dat vele ongeorgani
seerden zouden komen, die thans een prachti
ge gelegenheid krijgen, om het werk van den
N.K.B. te zien. 't Spreekt vanzelf, dat die on
georganiseerden warm gemaakt moeten wor
den, zoodat én de afdeeling Alkmaar én de
Bond zelf over een paar dagen weer nieuwe
aanwinst heeft te boeken.
Uitvoerig stond spr. verder stil bij de prij
zen der artikelen en wees er op, dat de klein-
handelprijs nooit evenredig kan dalen met
den groothandelprijs, omdat de kleinhandel
weliswaar iets goedkooper kan inkoopen,
maar voor dezelfde hooge onkosten blijft zit
ten, als daar zijn electriciteitstarieven, be
lastingen, sociale lasten, enz. Dan wees spr.
er op, hoe de ongeorganiseerden door de lel
ie concurrentie der concerns soms voor te
lage prijzen verkoopen, dat alleen door sa
menwerking in bonds- en vereenigingsver-
band de concerns het hoofd kan worden ge
boden. En tenslotte wekte spr. op, om tot
samenwerking met dien N.K.B. te komen.
De heer Haytema, voorzitter der Alk
maarsche afdeeling, bracht dank aan den
burgemeester en aan den bondsvoorzitter
voor hun waardeerende en welgemeende
woorden en noodigde daarna alle aanwezi
gen uit, om in den theetuin der firma van
Nelle de thee te gebruiken.
Toen was dus de Eerste Alkmaarsche
Kruideniersbeurs een feit geworden
Een overzichtje over de drukte.
Precies vier uur werd het loket geopend"
Een vriendelijk jongmensch met een altijd
lachend gezicht nam plaats achter het glas,
hij telde zijn wisselgeld, pakte zijn entree
bewijzen en zijn aparte (en geheime!) ver
rassingbonnen en geen seconde later was de
eerste bezoeker voorzien van een kaartje, dat
hem recht van toegang verschafte tot de
beurs.
't Bleef kalm aan loopen de eerste uren.
Och ja, wie gaat er nu ook dadelijk naar
zoo'n tentoonstelling? 't Begin is toch im
mers altijd eenigszins drukkend?
't Is misschien waar, maar.... juist doordat
het bezoek dan niet overweldigend is, heeft
men beter gelegenheid dan ooit, om alles
goed te bezichtingenEn daarvoor komt men
toch in de allereerste plaats?
Toch waren er al met al nog een tweehon
derd bezoekers de controle gepasseerd toen
het zes uur sloeg.
Zes uur etenstijd. De toeloop was afge-
Ioopen en de rust keerde in de zalen terug.
Maar 't duurde niet lang, of 't werd anders.
Om 7 uur begon het al weer, om half acht
liep het druk en om 8 uor werd het een ge
drang voor de cassa.
En naarmate het drukker werd voor de
cassa. werd het voller in de zalen.
't Bleek zelfs noodig, dat leden der ver-
eeniging als verkeerspolitie dienst deden,
omdat het publiek nu eenmaal geleid moet
worden
De standhouders kregen bezoek en vooral
die, welke een versnapering presenteerden,
kwamen handen te kort Och, zoo'n koekje
smaakt wel, niet waar? En zoo'n glaasje
wijn is ook heusch zoo slecht niet voor de
keel. Een bonbon geeft de tong een nieuwe
streling en een kopje koffie van van Nelle,
nou ja, dat glijdt d'r ook lekker in.
Waarmee we maar zeggen wilden, dat el
ke bezoeker kan rekenen op diverse versna
peringen, ongerekend nog de vele reclame
papieren in allerlei vorm en kleur, die men
meeneemt!
Om 9 uur passeerde de 1000ste bezoeker
de controle. Wie 't was, weten we niet, maar
dat hij of zij 'een verrassingsbon gekregen
heeft, staat vast!
Men kon dus toen aan de tweede duizend
beginnen en we gelooven, dat toen de deuren
gesloten werden, men al een heel eindje in
die tweede duizend was.
Publiek was er dus genoeg en de stand
houders konden dan ook heusch niet klagen.
Ze deden het ook niet, want... ze hadden er
geen tijd voor. Ze demonstreerden maar, of
maakten mondeling reclame voor hun arti
kelen, ofwezen de winkeliers, die geen
N. K. B.-er zijn, op het nut van die instel
ling en zorgden er voor, dat de propaganda-
ccmmissie werk kreeg!
De jury doet haar plicht!
O ja! behalve een controlecommissie en
een propaganda-commissie en eao weet-ik-
veel-wat-voor commissie! was er nog één, die
een moeilijke taak op zich genomen had. Dat
was de keuringscommissie, die werd voorge-
stèld als de jury.
Deze jury moest n.1. onder elkaar uit knob
belen, wie nu wel de mooiste stand had ge
maakt en wie op een na de mooiste De hee
ren hebben uren lang rondgewandeld; ze
hebben hun kritisch oog laten gaan over alle
onderdeden der stands; ze hebben gemom
peld, goedkeurend geknikt, hun brillen afge
nomen en opgezet en tenslotte zijn ze aan
het debatteeren gegaan en na veel zuchten en
diverse zweetdruppels zijn ze ten lange leste
tot een conclusie gekomen. En kenden de
volgende onderscheidingen toe:
le prijs: de S. K. S.-koekfabriek te Hoog-
karspel.
2e prijs: de Bijenstand van Melbona te
Santpoort.
3e prijs: de Enkabé-zeep van Rotterdam.
Daarvan moeten wij allereerst de Bijen
stand noemen, omdat deze in onze
stand-beschrijving vai: gisteren zoo heerlijk
in de war is geloopen, dat we er zelf niet
meer uit wijs konden worden. Tot onzen
schrik ontdekten we later, dat het zelfverwijt
ons weer drie grijze haren had bezorgd'.
De M e 11 o n a-h o n i n g-s t a n d dan staat
in het hoekje bij het tooneel, juist daar
waar men in den regel naar de foyer gaat,
maar waar nu de toegang verboden is. Een
hooge, verlichte toren straalt het Mellona-
merk uit, zoodat elke bezoeker al dadelijk
weet, in welke zoetigheid hij terecht komt!
Nadert hij de stand, dan ziet hij niet alleen
meer de toren, maar daa-omheen liggen de
diverse verpakkingen honing. Zelfs zal hij er
125. Maar zooals altijd Tuimeltje moest weer ondeugend zijn.
Hij vond het zoo gezellig zoo hoog te kunnen wippen, dat hij
niet ophield voor al de veeren van de divan stuk waren en er
uit staken. Toen hij tenslotte midden door een gat op den
grond terecht kwam begon hij weer iets anders-te verzinnen.
126. „Dat pijpje aan den wand", begon Tuimeltje, „daar wil ik
iets mee doen". En terwijl hij het in zijn vingers nam en het
aandachtig bekeek, kwam er een aardig plannetje bij hem op.
„Jongens zei hij tegen zijn kamergenootjes, „we gaan fijn
zeepbellen blazen Hij ging naar de keuken, waar de kok blij
was hem weer terug te zien en kreeg een kommetje fijn zeep
water mee. Toen begon het lieve leventje. Ook kikker Karei
deed zijn best, alsmede de twee kleine torretjes. -