De Eerste fllkmaarsclie Kruideniersbeurs. Voorkomen is beter dan genezen Een middag met gezellig bezoek, een avond met een overstelpende drukte Nog iets over de officieele opening. De tegenwoordige tijd wemelt van „be- schermmiddelen" tegen verkoudheid. De onschuldige hoestbonbons, drops en der gelijke meer, welke alleen de slijmvliezen vochtig houden, helpeu meestal niets. Het is daarom van belang, te hooren, dat de op medisch gebied opzienbarende ontdekking van Trypaflavin, dat met zekerheid bacteriën- dood end werkt en toch voikomen onschadelijk voor het lichaam is. voor een nieuw preparaat gebruikt wordt. „Panflavin-Pastilles" is de naam van dit preparaat, dat zijn buitengewone werkzaam heid in den strijd tegen keelziekten en ver koudheden reeds dikwijls bewezen heeft en daarom door doctoren aanbevolen wordt. De aangename smaak is ook oorzaak, dat kinde ren, die meestal een afkeer van tabletten en pastilles hebben, graag „Panflavin-Pastilles" nemen. „Panflavin-Pastilles'' mogen m het bijzonder nu in geen enkele huU ontbreken en moeten telkens, wanneer het weer omslaat gebruikt worden. „Panflavin-Pastilles'' zijn verkrijgbaar bij Apotheken en Drogisterijen. niet tot overeenstemming. Dit zit hem hier in, dat, al mogen wij ons als hoofddoel heb ben gesteld: „de waarheid", de rechter, de verdediger en de Officier trachten allen de waarhid te vinden, maar ook dan nog ko men wij bij de appreciatie der dingen tot een verschillend uiteinde. Dit hangt in de eerste plaats af van onze persoonlijke constitutie, onze karaktereigenschappen, maar ook voor een groot deel van het bijzonder standpunt, dat ieder inneemt, ondanks dat wij trachten de objectiviteit te handhaven. Over de punten, waar het gaat over de appreciatie van gegevens, zal ik niet repli- ceeren, omdat dit een kwestie is van elkan der niet toegeven. Hetg ebeurt wel eens, dat wii in een requisitoir niet al ons kruit ver schieten, maar in afwachting van wat de ver dediger zegt, een hoeveelheid achterhouden. Dat heb ik in dit geval niet gedaan. Ik heb volledig mijn standpunt ten beste gegeven Wanneer ik nu begin met den eersten ver dediger, dan zie ik, dat hij moeilijkheden heeft gevonden in de kwestie, hoe bewezen is, dat Parijsch-groen is toegediend. Stel, dat de rechtbank zwicht voor het ar gument, dat de verklaring van deskundige Wanna onvolledig is geweest en niet bewijst dat het Parijsch-groen is geweest. Maar in mijn ten-laste-legging staat, dat de flesch- jes, naar beiden wisten, vergif bevatten. En daarna komt pas „te weten dat en dat". Als dus de rechtbank zegt: „we zijn het er wel mee eens, dat het vergif is, maar niet, dat het Parijsch-groen was", dan zeg ik: „Goed heeren, het is mij best, laat dat er ook uit". De vrouw heeft erkend, dat zij wist, dat het vergif was. Zij wist alleen den naam niet. Voorts is betoogd, dat het lijden van het periphine-zenuwstelsel een andere oorzaak kon hebben. Het is waar, dat dr. Hoeneveld ge zegd heeft: „Het had ook gekund door lood- vergiftiging", maar hij heeft tenslotte zonder twijfel naar voren gebracht, dat hij hier niet met een twijfelgeval te doen had. Verdachte B. zou telkens op haar plan teruggekomen zijn, zocdat er geen sprake is van kalm be raad en rustig overleg. Maar ik stel mij op het standpunt, dat het oude plan er was en bleef, ondanks dat zij er een paar dagen mee ophield. De verklaring van getuige Wokke heeft spr. wel van waarde geacht in verband met het geheel. Dat verdachte B. niet gestraft kan worden in verband met de gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, ge zien art. 37. zeker, dat kan, maar behoeft niet altijd. Wij hebben hier een gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, maar nief in die mate, dat de Rechtbank zou moeten komen tot een maatregel van beschikbaar stelling aan de regeering. Ik heb dat niet kunnen construeeren uit het rapport van dr. Kruytbosch en wij hebben gezien, dat hij als deskundige, niet kan adviseeren tot een dergelijken maatregel over te gaan. Ten aanzien van verdachte B. blijft spr dan ook bij zijn requisitoir. Ten aanzien van de tweede verdachte is ook de moeilijkheid opgeworpen, dat niet vast is komen te staan, dat, hetgeen aan B. is toegediend, Parijsch-groen inhield. Deze moeilijkheid is tegenover hem niet zoo groot, omdat hij zelf verklaard heeft, dat hij Pa rijsch-groen in huis had en dit heeft opge lost in een flesch met water en die oplossing in de fleschjes heeft gedaan, die hij aan ver dachte B. heeft gegeven. Ik geloof dan ook niet, dat men dit dus in twijfel behoeft te trekken. Hij heeft bovendien toegegeven, dat er zinksel in de fleschjes zat. De mogelijk heid, dat het geen Parijsch-groen was, is dus hier niet zoo groot. Voorts releveert spr. zich aan het rapport van dr. Hoeneveld en dr. Pameijer. Als het Parijsch-groen uit de dagvaarding wordt gegooid, dan blijft toch over: het vergif. Misschien is de omschrijving van het Pa rijsch-groen niet juist geweest, hetgeen ik nog niet toegeef, maar altijd blijft het woord: vergif. Wie van de twee moet men nu gelooven, zegt de verdediger. De grootste moeilijkheid in deze procedure is de opzet. Het is een kwestie van aanvoe len en appreciatie, wie men gelooft. Ik ba seer mijn conclusie voor een groot deel op het rapport van dr. Kruytbosch. Volgens dit rapport heeft verdachte B. een tekort op in tellectueel en moreel gebied, maar niet in waarheidsliefde. Waarom mag ik daarop niet steunen? In mijn requisitoir heb ik aangegeven, waarom ik opzet bewezen heb geacht. Het is inderdaad een moeilijk punt en het is aan de Rechtbank, om de knoop door te hakken. De redeneering van den verdediger is goed begrijpelijk, maar daar tegenover kan gezet worden, dat men niet precies weet, wat er in het brein van de menschen is omge gaan. Wij moeten r^den, hoe het van de eene daad tot de andere is gekomen. Het is best mogelijk, dat men eerst eens heeft willen zien hoe het langzaam kón. Dat hij het lau danum niet heeft gebruikt, kan wel geschied zijn uit respect voor zijn vrouw, waarvoor Jiij is een voorbeeld van fijngevoeligheid Dat alleen bewezen geacht kan worden medeplichtigheid, aan het benadeelen van de gezondheid, is spr. niet eens. Ook daar voor is noodig dezelfde opzet en waar hier de eene daad den opzet heeft om te dooden en de andere den opzet om de gezondheid te be nadeelen, kunnen wij nooit spreken van me deplichtigheid aan het benadeelen van de gezondheid". Dat is trouwens niet ten laste gelegd en ik geloof, dat, als ik dat wel ge daan had, er een storm van juridisch verzet zou zijn opgegaan en terecht. De moeilijkheid in deze zaak was: „Hoe moet de dagvaarding geredigeerd worden om den schijn te vermijden dat het slaat op „doen plegen". Maar waarom kan het benadeelen van de gezondheid niet door een schakel gebeuren Spr. herinnerde aan de vergiftiging met de bewuste taart in 1910. De dader zat in Haarlem; daar deed hij arsenicum op de taart, die hij door Van Gend en Loos liet ver zenden. Daar waren dus nog veel meer schakels. Spr. blijft dan ook bij zijn stand punt, dat de opzet bewezen is van mede plichtigheid tot moord. Nu is ook ter sprake gebracht de onder linge verhouding van verdachten Spr. ge looft, dat de eerste daad tot de ongeoorloof de verhouding eerder bij de vrouw gezocht moet worden. Hij gaf dit nader aan, doch noemde dit tenslotte een kwestie van weinig belang. Tenslotte gaf hij toe, dat bij een onjuist heid tegenover verd achte E. heeft begaan, door te zeggen, dat deze zijn vader geen ex cuus heeft gemaakt. Dit was hem door het hoofd gegaan en men moet hierbij niet ver geten, dat de correspondentie van de zijde van dezen verdachte, die naar buiten is ge gaan, zeer uitvoerig is geweest. Spr. is dan ook de eerste om te zeggen, dat hij hierin verkeerd is geweest. Met den orief van verdachte E. aan Bruin staat de zaak toch echter anders. Het heeft spr. gefrappeerd, dat pas in den loop van Februari het eerste woord van berouw van E. tegenover B. gekomen is Het toeval wil, dat sor. tevoren juist bij B was ge weest, en hem gevraagd heelt, of E nog blijk had gegeven van meeleven. Een paar dagen later kwam toen de brief en men zal moeten begrijpen, dat spr. hiertusschen een zeker verband zoekt. Als het niet zoo is, dan is het des te beter. Repliek van mr. de Groot. Mr. de Groot deed het leed, dat de officier in tweeden termijn niet ruiterlijk heeft erkend, dat de deskundige, de opdracht, hem door den rechter-commissaris verstrekt, niet heeft volvoerd. Toch heeft deze deskundige toegegeven, dat hij geen azijnzuur heeft ge vonden in datgene, wat hij heeft onderzocht. Juist daarom heeft pi. gezegd, dat hij dan geen Parijsch-groen heeft onderzocht en dat, wat is toegediend, wel heelemaal geen vergif kan zijn geweest. Als de officier nu zegt: „Ik heb het heele Parijsch-groen niet noodig", dan zegt pl. „neen", want dan zou de rechtbank recht doen alleen op de verklaring van verdachte en daarop mag geen veroordeeling volgen. In rechten is zeker niet bewezen, dat deze verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan datgene, wat haar in de dagvaarding ten laste is gelegd. In de dagvaarding wordt het toedienen van een bepaald vergif ten laste gelegd De opzet moet bewezen zijn van het verstrekken van Parijsch-groen. Pl. wijst er nog op, dat de officier vergeet, bij de verklaringen van get. Wokke, dat het geen door de vrouw gezegd is, in verband staat met het minder goed worden van den man, zonder dat er verband is gezocht mei het toedienen van het eten. Toch moet die verklaring in dat licht worden gezien. Volgens de verklaring van dr. Kruytbosch hebben wij te doen met iemand, die lijdende is aan gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens, maar dan behoort het wel degelijk tot de bevoegdheid van de rechtbank om haar ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Niet strafbaar toch is hij, wiens geestvermo gens gestoord zijn of die is van een gebrek kige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Debat met den president. Met alle waardeering voor dr. Kruytbosch, oordeelde spr. toch, dat men te ver ging, om hem alleen te laten beoordeelen, wat hier het openbaar belang vordert. De president: Wie zegt dat? De verdediger, mr. de Groot: U heeft die vraag aan hem gesteld. Maar wanneer de rechtbank zich uit anderen hoofde daarover wetenschap verschaft, dan leg ik mij daar graag bij neer. De pr e s i d e n t herinnerde zich niet, dat de deskundige Wanna heeft gezegd, dat hij in het vocht geen azijnzuur heeft gevonden. Wel, dat hij gezegd heeft„Ik ben uitgegaan van de veronderstelling, dat 't was Parijsch- groen en ik heb bevonden, dat er 51 pCt. ar senicum in zat". Dat, dacht ik, is komen vast te staan. Mr. Muller Massis:Maar de op dracht was toch: „Wat is dat?" De president: Zeker, dat heb ik hem ook voorgehouden, maar hij heeft gezegd: „Ik ben uitgegaan van de veronderstelling, dat het Parijsch-groen was .en ik heb ook be vonden, dat er arsenic in zat", en hij heeft toen niet verder gezocht naar andere bestand deel en. Mr. De Groot: Maar als het Parijsch- groen is geweest, dan moet dat azijnzuur ook zijn gevonden. Ik heb hem trouwens ook nog gewezen op de verschillende formules en hij neeft me toen gezegd„Dat is koperarsenic, maar ik heb het er niet in gevonden". De p r e s i d e nthij zeide: „Ik heb het er niet op onderzocht". De verdedigers: „Neen, neen", hij zeide „ik heb het er niet in gevonden". Mr. De Groot: Er is niet gebleken, dat het Parijsch-groen was. Hij heeft niet ge zegd: „Ik heb er naar gezocht en het niet ge vonden", maar hij heeft gezegd: „Ik heb het niet gevonden". En bij het onderzoek is het ook niet gevon den. De president: Ik ben nu volkomen ingelicht. Mr. de Groot verklaarde zich nog be reid aan de rechtbank de wetenschappelijke boeken over te leggen, waaruit kan blijken, uit welke bestanddeeien Parijsch-groen be staat De repliek van mr. Muller Massis. Mr. Muller Massis was het met den Officier hardroer*nd eens, dat zoo lang er rechtszittingen zijn, er wel verschil zal ziin in appreciatie van den officier en den ver<K- diger. Er is echter nie alleen verschil van appreciatie van feiten, maar er is ook de vraag, of er voldoende feiten zijn. De wet en de rechtspraak zijn gebaseerd op een mini mum van eischen. En dat is mijn voornaam ste argument geweest. Daar is de kwestie van het Parijsch-groen. En nu zegt de officier, dat dit voor mijn cliënt niet van zooveel be lang is, omdat hij het zelf heeft erkend. Maar, in de tenlastelegging van „poging tot moord" staat: „het toedienen van Pa rijsch-groen, samengesteld uit dat en dat". En wanneer het niet officieel en objectief vast staat, wat gebruikt is, kan de verklaring van mijn cliënt geen steun geven aan een veroor- deelend vonnis. Spr. heeft geen lust, de verklaringen van zijn cliënt in twijfel te trekken, maar voor de rechtbank moet het objectief vaststaan. En al beweert E. nu honderd maal, dat hij het ge kocht heeft, dan kan het geen steun geven voor een veroordeel ing van haar als daderes en voor een veroordeeling van hem als mede plichtige. Nu zegt de officier, dat zonder het Pa rijsch-groen nog overblijft het vergift. Maar dit is wel erg vaag om voldoende te zijn voor een veroordeeling tot medeplichtigheid aan moord. Wat wisten zij ervan, wat voor vergift het was? Om te weten, dat er een poging tot ver giftiging heeft bestaan, moet toch uit den vorm blijken, wat het geweest is. Nooit heeft spr. een vonnis gezien, waarin niet uitdrukke lijk is aangegeven, wat is toegediend Voor de bewijsconstructie is het dus evengoed ten voordeele van pleiters cliënt. Voor de objec tieve vaststelling geeft zijn verklaring niet. Daarvoor is meer noodig. De officl.r zegt zelf: „wij weten niet, wat er in hun brein is omgegaan". Maar dan zeg ik: „non liquet". (Het is mij niet duidelijk) Er is voor wat mijn cliënt betreft geen enkele steun voor den opzet, zooals de officier het wil. Mèt den officier kan men zeggen, dat E. uit respect voor zijn vrouw, het lau danum niet heeft willen gebruiken. Het is mo gelijk, maar er meet toch bewijs voor zijn. De kwestie is: „Heeft men de bedoeling, opzettelijk iemand te dooden? En dan nog wel: na rijp beraad en kalm overleg. Heeft men die bedoeling, dan zal men ioch het meest doeltreffende gebruiken, dat men n.fc toevallig bij de hand heeft. Als men dat aan niet gebruikt heeft, dan kan men daar uit af leiden. dat hij het opzet niet heeft gehad. Nu zou het kunnen zijn, dat hij het lau danum juist niet heeft 'villen gebruiken. Maar dan is de opzet niet tot uiting gekomen Pl.'begreep niet, hoe de officier heeft kunnen volhouden, dat het aannemelijk en logisch is, dat deze verdachte iemand met jodium heeft willen dooden, terwijl hij zwaar vergif in huis had, dat hij had kunnen gebruiken. In tegenstelling met den officier heeft plei ter er zich wel over verbaasd, dat geen medeplichtigheid aan het benadeelen van de gezondheid ten laste is gelegd. Men had toch tenslotte twee dingen ten laste kunnen leggen. Met het wereldberoemde geval van de Hoornsche taart staat het anders. E>e man had zelf de taart gekocht en hem zelf be zorgd aan het adres. Dat staat gelijk met het toedienen in een anders eten. Het was een zelfstandige handeling en dan spreekt men niet van „doen plegen". Hier is werkelijk een dader aangenomen, omdat zij het bekend heeft. En de handeling van mijn cliënt is niet anders dan het over reiken van het fleschje, aan haar overlatende, of zij het al of niet gebruikte. Dit is een zuivere handeling van medeplichtigheid en kan nooit onder daderschap vallen. Pl. kan dan ook nooit aannemen, dat de rechtbank meent, dat er een rechtstreeksche handeling van E. heeft plaats gehad. Hij kan ook niet aannemen, dat die handeling gekwa lificeerd wordt als poging tot doodslag; bovendien is de opzet van dezen verdachte daarop niet bewezen. De rechtbank zou nu zelf kunnen con strueeren, welke opzet verdachte heeft be oogd, op grond van zijn eigen bekentenis. Dat is dan: opzet tot mishandeling of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het toedienen van schadelijke stoffen. Maar die moeten dan door verdachte zijn toege diend. En waar er verschil is in den opzet, zaï dit moeilijk ter sprake kunnen komen. De eenige mogelijke conclusie zal hier moeten leiden tot vrijspraak. Voorts zette pleiter nog uiteen, dat de sug gestie, die er van niet-normaal-intellectueele vrouwen uitgaat, buitengewoon sterk kan zijn. Ieder, zoo zeide hij, moet overtuigd zijn, dat mijn cliënt niet de oorzaak is geweest van de minder goede verhouding tusschen man en vrouw. Op een vraag van den president, zegt ver dachte B., niets aan het betoog van haar ver dediger te hebben toe te voegen. Verdachte E. volstaat, door met aandoe ning in zijn stem te zeggen, dat hij gelooft, voldoende berouw tegenover iedereen ge toond te hebben. Hierna wordt de uitspraak bepaald op 8 Maart. Zooals we gisteren zagen, was de dan cing van de Harmonie tegen twee uur bezet met een groote schare genoodigden, die al len getuige wilden zijn van de opening van de Eerste Alkmaarsche Kruideniersbeurs. In ens verslag zijn we echter gebleven bij het oogenblik, dat mr. Wendelaar, burgemees ter onzer gemeente, het woord zou voeren en we kunnen daar dus nu mee beginnen, na nog even herinnerd te hebben aan het feit, dat de voorzitter en de secretaris van de K. v K. bericht van verhindering gestuurd had den en dus niet aanwezig konden zijn. Rede burgemeester. Burgemeester Wendelaar dank te in de eerste plaats den voorzitter voor de vriendelijke woorden tot hem gericht en zei de, met genoegen zijn steun aan deze nieu wigheid te hebben verleend, in de eerste plaats, omdat spr. groote belangstelling heeft voor hetgeen de Middenstand in deze stad presteert. De Middenstand beleeft moeilijke tijden, maar spr. heeft altijd gemeend, dat deze zelf de handen uit de mouwen moet steken, om *r uit te geraken. De Alkmaarsche Middenstand heeft het ook altijd zoo ingezien en meerma len blijk gegeven over de noodige energie te beschikken. Een nieuw bewijs daarvan ziet men thans; dit is wel niet een uiting van den geheelen Middenstand, maar van een gedeel te ervan. Spr. richtte vervolgens eenige erkentelijke woorden tot den heer Haytema, die er in be trekkelijk korten tijd in geslaagd is hier een zoo krachtige afdeeling te stichten en tevens deze 1ste Alkmaarsche Kruideniersbeurs heeft weten te bewerkstelligen. De kruideniers hebben er behoefte aan ge voeld het publiek wat meer op de hoogte te brengen van wat er in het vak omgaat en hun de overtuiging bij te brengen, dat de ar tikelen geleverd kunnen worden tegen con- cureerende prijzen. De tijden van thans zijn veel gecompliceerder dan voorheen. Thans kan men een maaltijd op meer gevarieerde wijze samenstellen, dan vroeger mogelijk was, maar het staat niet vast, dat het pu bliek daarmede algemeen bekend is. Er is daarom alleszins aanleiding om het pubiitk deze artikelen te laten zien en spr. hoopte, dat vooral de vrouwen in groote getale naar deze tentoonstelling zullen komen, waarvan wij mannen later, naar spr. hoopte, de re sultaten zullen mogen ondervinden door maaltijden, die aan smaak gewonnen heb ben. (Gelach.) De bedoeling van deze tentoonstelling is cok het belang van eigen zaak te bevorderen. Deze tentoonstelling is er dus in de eerste plaats voor het algemeen belang en voorts hoopte spr. van ganscher harte, dat zij ook voor de organisatie rijke vruchten moge voortbrengen. Hiermede verklaarde burge meester Wendelaar de eerste Allunaarsche Kruideniersbeurs voor geopend. o Na de rede van burgemeester Wendelaar, die aandachtig werd beluisterd, wat de beurt aan den heer v. d. Linde uit Rotterdam, die als voorzitter van den Nederlandschen Krui- aeniersbond namens dien bond allereerst de afdeeling Alkmaar complimenteerde met deze beurs en die daarna de hoop uitsprak, dat deze gebeurtenis zou slagen in alle opzich ten, zoodat straks én de organisatoren én de standhouders tevreden zouden zijn. Spr. wees vervolgens op de moreele belangen van de winkeliers en hoopte, dat vele ongeorgani seerden zouden komen, die thans een prachti ge gelegenheid krijgen, om het werk van den N.K.B. te zien. 't Spreekt vanzelf, dat die on georganiseerden warm gemaakt moeten wor den, zoodat én de afdeeling Alkmaar én de Bond zelf over een paar dagen weer nieuwe aanwinst heeft te boeken. Uitvoerig stond spr. verder stil bij de prij zen der artikelen en wees er op, dat de klein- handelprijs nooit evenredig kan dalen met den groothandelprijs, omdat de kleinhandel weliswaar iets goedkooper kan inkoopen, maar voor dezelfde hooge onkosten blijft zit ten, als daar zijn electriciteitstarieven, be lastingen, sociale lasten, enz. Dan wees spr. er op, hoe de ongeorganiseerden door de lel ie concurrentie der concerns soms voor te lage prijzen verkoopen, dat alleen door sa menwerking in bonds- en vereenigingsver- band de concerns het hoofd kan worden ge boden. En tenslotte wekte spr. op, om tot samenwerking met dien N.K.B. te komen. De heer Haytema, voorzitter der Alk maarsche afdeeling, bracht dank aan den burgemeester en aan den bondsvoorzitter voor hun waardeerende en welgemeende woorden en noodigde daarna alle aanwezi gen uit, om in den theetuin der firma van Nelle de thee te gebruiken. Toen was dus de Eerste Alkmaarsche Kruideniersbeurs een feit geworden Een overzichtje over de drukte. Precies vier uur werd het loket geopend" Een vriendelijk jongmensch met een altijd lachend gezicht nam plaats achter het glas, hij telde zijn wisselgeld, pakte zijn entree bewijzen en zijn aparte (en geheime!) ver rassingbonnen en geen seconde later was de eerste bezoeker voorzien van een kaartje, dat hem recht van toegang verschafte tot de beurs. 't Bleef kalm aan loopen de eerste uren. Och ja, wie gaat er nu ook dadelijk naar zoo'n tentoonstelling? 't Begin is toch im mers altijd eenigszins drukkend? 't Is misschien waar, maar.... juist doordat het bezoek dan niet overweldigend is, heeft men beter gelegenheid dan ooit, om alles goed te bezichtingenEn daarvoor komt men toch in de allereerste plaats? Toch waren er al met al nog een tweehon derd bezoekers de controle gepasseerd toen het zes uur sloeg. Zes uur etenstijd. De toeloop was afge- Ioopen en de rust keerde in de zalen terug. Maar 't duurde niet lang, of 't werd anders. Om 7 uur begon het al weer, om half acht liep het druk en om 8 uor werd het een ge drang voor de cassa. En naarmate het drukker werd voor de cassa. werd het voller in de zalen. 't Bleek zelfs noodig, dat leden der ver- eeniging als verkeerspolitie dienst deden, omdat het publiek nu eenmaal geleid moet worden De standhouders kregen bezoek en vooral die, welke een versnapering presenteerden, kwamen handen te kort Och, zoo'n koekje smaakt wel, niet waar? En zoo'n glaasje wijn is ook heusch zoo slecht niet voor de keel. Een bonbon geeft de tong een nieuwe streling en een kopje koffie van van Nelle, nou ja, dat glijdt d'r ook lekker in. Waarmee we maar zeggen wilden, dat el ke bezoeker kan rekenen op diverse versna peringen, ongerekend nog de vele reclame papieren in allerlei vorm en kleur, die men meeneemt! Om 9 uur passeerde de 1000ste bezoeker de controle. Wie 't was, weten we niet, maar dat hij of zij 'een verrassingsbon gekregen heeft, staat vast! Men kon dus toen aan de tweede duizend beginnen en we gelooven, dat toen de deuren gesloten werden, men al een heel eindje in die tweede duizend was. Publiek was er dus genoeg en de stand houders konden dan ook heusch niet klagen. Ze deden het ook niet, want... ze hadden er geen tijd voor. Ze demonstreerden maar, of maakten mondeling reclame voor hun arti kelen, ofwezen de winkeliers, die geen N. K. B.-er zijn, op het nut van die instel ling en zorgden er voor, dat de propaganda- ccmmissie werk kreeg! De jury doet haar plicht! O ja! behalve een controlecommissie en een propaganda-commissie en eao weet-ik- veel-wat-voor commissie! was er nog één, die een moeilijke taak op zich genomen had. Dat was de keuringscommissie, die werd voorge- stèld als de jury. Deze jury moest n.1. onder elkaar uit knob belen, wie nu wel de mooiste stand had ge maakt en wie op een na de mooiste De hee ren hebben uren lang rondgewandeld; ze hebben hun kritisch oog laten gaan over alle onderdeden der stands; ze hebben gemom peld, goedkeurend geknikt, hun brillen afge nomen en opgezet en tenslotte zijn ze aan het debatteeren gegaan en na veel zuchten en diverse zweetdruppels zijn ze ten lange leste tot een conclusie gekomen. En kenden de volgende onderscheidingen toe: le prijs: de S. K. S.-koekfabriek te Hoog- karspel. 2e prijs: de Bijenstand van Melbona te Santpoort. 3e prijs: de Enkabé-zeep van Rotterdam. Daarvan moeten wij allereerst de Bijen stand noemen, omdat deze in onze stand-beschrijving vai: gisteren zoo heerlijk in de war is geloopen, dat we er zelf niet meer uit wijs konden worden. Tot onzen schrik ontdekten we later, dat het zelfverwijt ons weer drie grijze haren had bezorgd'. De M e 11 o n a-h o n i n g-s t a n d dan staat in het hoekje bij het tooneel, juist daar waar men in den regel naar de foyer gaat, maar waar nu de toegang verboden is. Een hooge, verlichte toren straalt het Mellona- merk uit, zoodat elke bezoeker al dadelijk weet, in welke zoetigheid hij terecht komt! Nadert hij de stand, dan ziet hij niet alleen meer de toren, maar daa-omheen liggen de diverse verpakkingen honing. Zelfs zal hij er 125. Maar zooals altijd Tuimeltje moest weer ondeugend zijn. Hij vond het zoo gezellig zoo hoog te kunnen wippen, dat hij niet ophield voor al de veeren van de divan stuk waren en er uit staken. Toen hij tenslotte midden door een gat op den grond terecht kwam begon hij weer iets anders-te verzinnen. 126. „Dat pijpje aan den wand", begon Tuimeltje, „daar wil ik iets mee doen". En terwijl hij het in zijn vingers nam en het aandachtig bekeek, kwam er een aardig plannetje bij hem op. „Jongens zei hij tegen zijn kamergenootjes, „we gaan fijn zeepbellen blazen Hij ging naar de keuken, waar de kok blij was hem weer terug te zien en kreeg een kommetje fijn zeep water mee. Toen begon het lieve leventje. Ook kikker Karei deed zijn best, alsmede de twee kleine torretjes. -

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1932 | | pagina 6