DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Een vernielde gedenksteen
^Buitenland
Vweiii&sch Oveziicht
Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon
en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.
iianco door het gebeele Rijk 2.50.
i-osse nummers 5 cents.
PRIJS PER GEWONE ADVERTENTiENs
Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote
contractei* re bat. Groote letters naar plaatst uimte.
Briev. r franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk
kerij v h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9,
postgiro 37060. Telel. 3, redactie 33.
No. 221
Directeur: C. KRAK.
Maandag 19 September 1932 Hoofdredacteur: Tj. N. ADLMA.
134e Jaargang
Dit nummer bestaat uit drie bladen
ZIJ, DIE ZICH MET 1 OCTOBER
A-S. VOOR MINSTENS 3 MAANDEN
OP DIT BLAD ABONNEEREN, ONT
VANGEN DE TOT DIEN DATUM
VERSCHIJNENDE NUMMERS FRAN
CO EN GRATIS.
DE DIRECTIE.
DE DUITSCHE EISCH INZAKE
BEWAPENING.
Officieele Engelsche verklaring.
Afwijzende houding van Herriot..
GENERAAL VON STUELPNAGEL
OVER DE OPVOEDING DER
DUITSCHE JEUGD.
DE ZWEEDSCHE VERKIEZINGEN.
De samenstelling der nieuwe
Kamer.
ALKMAARSCHE COURANT.
Wij hebben kort geleden in den vorm van
een ingezonden stuk het volgende schrijven
ontvangen
„Toen vorig jaar Februari de heer Ir. A. M.
van Deventer als directeur afscheid nam van
het personec-l der Gem. Lichtbedrijven, heeft
dit personeel van hoog; tot laag aan hun ge-
achten chef een gedenksteen aangeboden,
waarop vermeld stondAan den Heer
Ingenieur A. M. van Deventer,
Ontwerper en Bouwer dezer
fabriek.
Met toestemming van B. en W. is deze
steen in de hal van het directie-kantoor van
de fabriek aangebracht. Nu heeft men, zon
der het personeel hierin te kennen, de woor
den „Ontwerper en" er uitgehakt. De steen
is nu zijn waarde kwijt. Zoo het gerucht
gaat, is dit op last van het tegenwoordige
college geschied. Wilt U hiernaar eens een
onderzoek instellen en er eens over
schrijven?"
Wij hadden een persoonlijk onderhoud met
de schrijvers van dit stuk en nadien is ons
medegedeeld, dat zoowel B. en W. als de
Commissie voor de Licntbedrijven van een
en ander op de hoogte waren en aan de wijzi
ging in het opschrift van den gedenksteen
hun goedkeuring verleend hadden.
m
De kwestie lijkt ons van te ernstigen aard
Om ze verder onbesproken te laten.
Wij stellen ons op het standpunt, dat het
opschrift van elk gedenkteeken vóór het
wordt aangebracht met zorg gekozen moet
worden en dat het, als het gedenkteeken er
eenmaal is, niet dan in het geval van uiterste
noodzaak veranderd mag word in, niet alleen
omdat het gedenkteeken zelf dan beschadigd
wordt, maar ook omdat elke verandering
grievend is voor den betrokkene of de familie
van den betrokkene te wiins eere of te wiens
nagedachtenis het monument werd opge
richt.
Het is niet duidelijk of B. en W. van te
voren met den tekst van het opschrift in ken
nis gesteld zijn, maar omdat de steen in een
gemeentegebouw aangebracht is en zij daar
voor dus toestemming moesten verleenen,
was het in allen gevalle de plicht van het
college van dit opschrift kennis te nemen.
Is later gebleken, dat het onjuist was, dan
is dit college, dat alle middelen bezat om de
juistheid te controleeren, daarvoor allereerst
verantwoordelijk te stellen.
Laten wij nu aannemen en dat schijnt het
geval te zijn geweest dat het college niet
beter geweten heeft of iedereen zou met dit
opschrift accoord gaan, totdat plotseling
blijkt, dat er zich iemand komt aanmelden, die
'beweert, dat het opschrift op het monument
niet juist is en hij, in zekeren zin als „belang
hebbende", er op staat, dat 'het veranderd
zal worden.
Dan mag men zich allereerst verwonderen
over de motieven, die er iemand toe kunnen
brengen te eischen, dat in een gedenkteeken,
dat door het dankbare personeel van een fa
briek spontaan aan den vertrekkenden chef
werd geschonken, alleen te zijnen behoeve een
zoodanige verandering zal gebracht worden,
dat het monument daardoor zijn waarde
grootendeels zal verliezen.
Wij zullen op deze zijde van de kwestie
niet te diep ingaan. Het is moeilijk een men
taliteit te beoordeelen en nog moeilijker na te
gaan hoe deze tot uiting is gekomen.
Wij kunnen eenvoudig vaststellen, dat de
heer W. K. M. de Kat, die van 1913 tot 1915
directeur van de Lichtbedrijven te dezer stede
is geweest de heer De Kat is thans direc
teur te Breda zich bij B. en W. er over
beklaagd heeft, dat het opschrift van den steen
onjuist was omdat ook hij aan het ontwerpen
van den fabrieksbouw zijn krachten had ge
geven.
B. en W. hadden hierop natuurlijk zeer
verschillend kunnen reageeren.
Mocht na onderzoek blijken, dat de heer
De Kat alleen de ontwerper der fabriek was
geweest, dan had het coHege nog wel een
Poging kunnen doen dezen heer te bewegen
van zijn actie af te zien nu de gedenksteen
eenmaal uitgevoerd en geplaatst was, maar
wanneer de heer De Kat er daarna perse op
gestaan had, dat het opschrift zou
gewijzigd, dan zou inderdaad net c°',eSt-
niets anders overgebleven zijn dan, met toe
stemming van de schenkers, noodgedwongen
enkele woorden uit den steen te laten weg
hakken.
Mocht daarentegen blijken, dat Ir van
Deventer het grootste of in allen gevalle een
belangrijk aandeel in het ontwerpen der fa
briek gehad heeft, dan was het zeker onver
antwoordelijk het moment te laten vernielen.
Immers, dan was het opschrift van den steen
niet onjuist te achten en men had, om met
ieders gevoelen rekening te houden en nie
mand te passeeren, desnoods nog op «en
andere plaats in de fabriek een steentje
kunnen aanbrengen, waarop ook de heer De
Kat als ontwerper genoemd was, waarmede
men zeker meer dan voldoende aan diens
wenschen tegemoet zou zijn gekomen.
Het is wel interessant het verloop der ge
beurtenissen even na te gaan.
Het College deelt den heer Van Deventer
mede, dat de heer De Kat wijziging of ver
wijdering!!) van de gedenkplaat verlangt,
daar hij beweert, dat de fabriek aan den Hel-
dersche weg t e n d e e 1 e ook door hem ont
worpen is, zoodat het opschrift niet volledig
en dus niet juist zou zijn.
Men verzoekt inlichtingen en advies over
het door het College in te nemen standpunt.
De heer Van Deventer deelt mede, dat nóch
het personeel der Lichtbedrijven, nóch hij
zelf iets voor het aanbrengen van die plaat
zouden gevoelen als daarop de naam van
den heer De Kat voorkwam, daar het per
soneel wel hem, maar niet den heer De Kat
heeft willen huldigen. Hij deelt mede, voor
het ontwerpen en bouwen van een nieuwe
fabriek speciaal te zijn benoemd en dat plan.
indeeling enz. alles zijn werk is en vertrouwt
er op, dat het College zulks den heer De Kat
duidelijk te kennen zal geven.
B. en W. deelen d^rop mede, dat de heer
De Kat aanteekeningen en concepten van
contracten heeft gezonden benevens bereke
ningen en rapporten, waaruit blijkt, dat hij
niet buiten den aan den f a-
brieksbouw verbonden arbeid
is gebleven. Hij zou de technische
ontwerper der gasfabriek zijn en de contrac
ten opgemaakt hebben volgens welke de uit
voering plaats had. Hij zou een besparing
van 2500 hebben verkregen en zijn ont
werp zou door den bouw-ingenieur Van De
venter nader uitgewerkt zijn waarbij de
plaats van de gebouwen als architectonisch
geheel nader gepreciseerd werd. B. en W
wijzen er op, dat aan geen der leden van
het college uit eigen ervaring bekend
is hoe de voorbereidende arbeid geregeld was.
Zij weten slechts dat beide directeuren een
gratificatie voor voorbereiding en leiding
ontvingen, waaruit geconcludeerd wordt, dat
de heer De Kat naar het oordeel destijds
van de commissie van bijstand, van B. en W
en van den Raad arbeid van eeni-
ge beteekenis moet hebben verricht
Zij wijzen op hun mede-verantwoordelijkheid
doordat de steen in een gemeentelijk gebouw
is geplaatst en verzoeken Ir. van Deventer
ten slotte zich te willen vereenigen met de
oplossing, dat de gedenkplaat alleen ver
meldt dat de fabriek door hem is g e b o u w d.
Ir. Van Deventer vereenigt zich niet met
deze wat al te gemakkelijke oplossing. Hij
wijst er op, dat de heer De Kat met zijn cri
tiek had moeten komen bij het college waar
van den leden uit eigen ervaring wel bekend
was hoe bij de stichting der gasfabriek de
voorbereidende arbeid was geregeld en hij
verwijst daarbij naar het gedenkboek, dat in
1917 ter gelegenheid van de opening dei
nieuwe fabriek is uitgegeven en waarin dui
delijk is vermeld, dat Ir. Van Deventer de
plannen voor fabriek en administratiegebouw
heeft opgemaakt, welk boek den heer De Kat
destijds is toegezonden en door dezen is ge
lezen. Nadrukkelijk deelt de heer Van De
venter mede, dat hij zich met de door B. en
W. gevonden .oplossing" niet kan vereeni
gen, aangezien z.i. het opschrift volkomen
juist is.
Voor wij nu onze conclusies trekken, willen
wij even weergeven wat in het bewuste ge
denkboek over den bouw der fabriek wordt
medegedeeld.
Op blz. 56 is vermeld: „In het jaar 1913
nam de heer Birkhoff ontslag, doordat hij
tot Directeur van de Nederlandsche Kabel-
fabriek te Delft benoemd was en werd ooge-
volgd door den heer W. K. M. de Kat,
Scheik. ingenieur. Onder de Directie van
den heer De Kat werd met ingang van 1914
begonnen met het maken van plannen voor
de nieuwe gasfabriek. Hij werd hierin ter
zijde gestaan door den civiel-ingenieur A. M
van Deventer, die met ingang van 1 Januari
1914 tot hoofd van het bouwbureau werd
benoemd. Reeds in 1915 verliet de heer de
Kat de Directie der Alkmaarsche gasfabriek
en werd opgevolgd door den heer A. M. van
Deventer".
Op blz. 40 staat vermeld: „De plannen
voor fabriek en administratiegebouw zijn
opgemaakt door den civiel-ingenieur A. M
van Deventer, onder wiens directe leiding
ook de uitvoering derzelven tot stand is ge
komen. Aanvang 1914 (dus toen de heer Van
Deventer reeds hoofd van het Bouwbureau
was. Red. Alk. Cit.) werd een begin gemaakt
met de projecten voor de fabriek. Met de op
hooging van het fabrieksterrein en de grond
werken voor de fundeering enz. werd begon
nen begin Maart 1915. Met de bouwwerken
werd een aanvang gemaakt den 25 October
1915. De inbedrijfsstelling der fabriek ge
schiedde den 10 Juli 1917, alzoo na een
bouwtijd van ruim 2 jaar".
Ten slotte moge hier nog de mededeeling
volgen, dat de heer Van Deventer verklaart,
dat hij veel tijd en moeite gegeven heeft om
tot een zoo practisch mogelijken opzet der
fabriek te komen, waarvoor hij dagen en
nachten aan zijn teekentafel heeft gezeten
Hij heeft nooit beweerd, dat de heer De Kat
niet veel werk heeft verricht voor de nieuwe
fabriek, maar het inwendige en uitwendige
van de gebouwen is door Ir. Van Deventer
ontworpen. Een vakman beoordeelt de onder
linge plaatsing van gebouwen en toestellen,
den rationeelen gang van grondstoffen en
producten door de fabriek. Het samenstellen
van een fabriekscomplex, zoodanig, dat er
een rationeel geheel uit ontstaat, aldus de
heer Van Deventer, noem ik het ontwerpen
ervan en dit is mijn werk geweest. Het voor
recht dit tot stand te hebben mogen brengen,
kan ik mij door niemand laten cn're-ncn.
Tot zoover de feiten.
Wij begrijpen, dat het voor eer. buiten
staander en dus ook voor het College
uiterst moeilijk is geweest te beoordeelen
welk aandeel in de voorbereidende werk
zaamheden de heeren De Kat en Van Deven
ter gehad hebben.
Het staat wel vast ook de heer Van
Deventer erkent dit dat de heer De Kat
voor de nieuwe fabriek veel werk heeft ver
richt, al is er dan verschil van meening over
de opvatting in hoeverre deze arbeid op het
ontwerpen betrekking gehad heeft.
Maar het staat evenzeer vast, dat Ir. Van
Deventer in het ontwerpen op zijn minst een
zeer belangrijk aandeel gehad heeft, een zoo
groot aandeel, dat het geenszins noodzakelijk
was, zijn arbeid te dien opzichte zoodanig te
onderschatten, dat zelfs een reeds geplaatst
en onthuld gedenkteeken daarvoor bescha
digd behoefde te worden, nog daargelaten,
dat men hen, die dit gedenkteeken betaald en
aangeboden hadden, in geen enkel opzicht
daarin gekend heeft.
De omstandigheid, dat de steen is aange
bracht in een gemeentegebouw geeft o.i. het
College geen recht, tegen den wil van het per
soneel en den heer Van Deventer, het op
schrift daarvan te veranderen, maar had
allereerst moeten leiden tot de vraag of zij
er in dat geval nog prijs op stelden den
steen ter plaatse te behouden.
Welke ook de capaciteiten en verdiensten
van den heer De Kat geweest mogen zijn
waaraan wij geenszins willen tornen het
staat vast, dat de heer Van Deventer in een
ruim achtmaal langeren diensttijd hier ter
stede een zoo uitstekend hoofdambtenaar is
gebleken, dat zijn naam in onzen Raao
meermalen met grooten lof vermeld is. Wat
door een dankbaar personeel hem ter eere
werd opgericht, mocht, tegen zijn wil, niet
vernield worden ter wille van een voorganger,
die bij de uitgave van het gedenkboek niets
van zich heeft laten hooren en het eerst nu
den tijd vindt door zijn protesten dit monu
ment van dankbaarheid en vereering te eigen
behoeve te laten vernielen.
Dat B. en W. zich in dit conflict zoo be
reidwillig aan diens zijde geschaard heb
ben, is een daad, die niet alleen den heer
Van Deventer en het hem toegewijde perso
neel, maar daarnaast vele anderen in onze
gemeente bijzonder gegriefd heeft.
De Engelsche regeering heeft een uit
voerige verklaring gepubliceerd, waarin zij,
na te hebben verzekerd, dat zij alles in het
werk stelt teneinde de ontwapening en het
economische herstel te bevorderen, haar
standpunt ten opzichte van den Duitschen
eisch van gelijkgerechtigdheid op het gebied
der bewapening uiteenzet.
Met l*t oog op de aanstaande Economische
Werkconferentie, de groote concessies op
het gebied der herstelkwestie en de huidige
economische behoeften acht zij het zeer ongel
lukkig, ongelegen en onverstandig, dat
Ehiitschland juist thans zijn eisch aan de
orde heeft gesteld. Juridisch is de situatie
aldus, dat Hoofdstuk V van het Verdrag van
Versailles nog bindend is en slechts door een
algemeene overeenkomst buiten werking kan
worden gesteld. Duitschland's standpunt is
onjuist, dat door het al of niet tot stand ko
men van een ontwapenings-conventie Hoofd
stuk V van het Verdrag van Versailles zou
komen te vervallen omdat de andere mogend
heden hun beloften niet zouden zijn nage
komen Ook staat het niet vast, dat de
methode, volgens welke de Duitsche ontwa
pening is voltrokken, ook op de andere mo
gendheden moest worden toegepast.
Engeland is echter van meening, dat de
Duitsche eisch weliswaar niet juridisch uit de
vredesverdragen kan worden afgeleid, doch in
de eerste plaats een eisch moet zijn van op
het juiste peil brengen der bewapeningen,
aangezien de ontwapening -van Duitschland
een voorlooper zou zijn voor de ontwape
ning der andere mogendheden. Engeland
heeft reeds in hooge mate ontwapend. De
Engelsche regeering komt dan ook tot het
volgende voorstel.
Zij ziet als taak der Ontwapeningsconferen
tie, het kader van een ontwapenings-overeen-
komst te scheppen, gebaseerd op den grond
slag, dat iedere staat in overeenstemming
met andere staten een begrenzing aanvaardt,
die hij zichzelf vrijwillig oplegt, en wel als
deel van een wederzijdsche overeenkomst met
de andere staten, die deze overeenkomst cn-
derteekenen. Het resultaat van deze overeen
stemming zal in ieder geval geen verschil in
„status" zijn. Ieders bewapening zal door
dezelfde methode onder controle staan. De
reeds bestaande begrenzingen, zooals de
Vredesverdragen en de Vlootverdragen van
Washington en Londen, zullen, voor zoover
ze niet door wederzijdsche overeenkomsten
gewijzigd worden, weer in de nieuwe, vrij
willige en alles-omvattende overeenkomst,
waarover men gaat onderhandelen, worden
opgenomen. De laatstgenoemde overeenkomst
zal het document zijn, waarin de directe ver
plichtingen zijn vastgelegd voor allen.
Deze opvatting van doel en werkwijze der
Ontwapenings-conferentie geeft naar de mee
ning van de Engelsche regeering een ant
woord op de kwestie van den ..status", die in
de mededeeling van de Duitsche regeering
van 29 Augustus j.1. is opgeworpen.
De Engelsche nota besluit met de opmer
king, dat het doel niet door een scherpe pro
vocatie of door niet deel te nemen aan de
Ontwapeningsconferentie, doch slechts door
geduldige onderhandelingen tijdens het ver
loop eener conferentie bereikt zal kunnen
worden.
Zaterdagavond heeft Herriot den Brit-
sciien gezant Tyrrell ontvanger, die hem het
Engelsche standpunt inzake de Duitsche ge-
lijkgerechtigdheidseisch mededeelde, hetwelk
Zondag zal worden gepubliceerd. Herriot
heeft daarna geruimen tijd met den minister
van oorlog Paul Boncour gesproken. Dins
dag zal hij naar Genève vertrekken.
Het Engelsche memorandum is door den
Britschen ambassadeur te Berlijn overhan
digd aan den Duitschen minister van Buiten-
landsche Zaken.
Een officieele mededeeling is in Berlijnsche
kringen nog niet ontvangen, doch men schijnt
in politieke kringen eenigszins verrast te zijn.
De Berliner Boersenkurier publiceert een
artikel van Lloyd George over den Duitschen
eisch tot gelijkgerecthigdheid, waarin deze
uiteenzet, dat hij niet schroomt zich de Duit
sche opvatting eigen te maken. Een een
voudige opsomming, aldus Lloyd George, van
de feiten betreffende den Europeeschen stand
van bewapening leidt tot een rechtvaardiging
van het Duitsche standpunt.
o
Betreffende het rapport van Herriot in de
Commissie voor Buitenlandsche Zaken van
de Fransohe Kamer verluiden nog bijzonder
heden betreffende welker juistheid niets vast
staat. Herriot zou begonnen zijn met uiting
te geven aan zijn levendig verlangen, het
succes van de Ontwapeningsconferentie te
Genève veilig te stellen. Betreffende de hou
ding van de Italiaansche regeering merkte hij
op, dat zij begint haar standpunt te verande
ren. In verband met de Duitsche pariteits-
eischen heeft Herriot een beslist afwijzende
houding aangenomen; steeds heeft hij te
genover deze eischen zijn Fransche „Neen,
nooit, onmogelijk" gesteld. „Ik ben de man
van het Volkenbondspact en van het verdrag
van Versailles", zoo zou Herriot verklaard
hebben, „en niet een man, die zich inlaat
met afzonderlijke onderhandelingen". Afzon
derlijke onderhandelingen zijn vooral daar
om onmogelijk, omdat hij zich voelt als de
lasthebber van de kleine naties, die aan de
besprekingen moeten deelnemen. Op een
vraag betreffende geheime bewapening door
Duitschiand zou Herriot verklaard hebben
dat hij dit probleem reeds aan Engeland zou
hebben voorgelegd. Hij heeft ook verklaard,
met den vertegenwoordiger van Duitschland
over dit probleem te hebben gesproken, zon
der evenwel antwoord te hebben ontvangen.
In het onderhoud tusscben den Duitschen
gezant Van Hoesch en minister-president
Herriot heeft de laatste aan de hand van de
Fransche antwoordnota er op gewezen, dat
Frankrijk de deur voor verdere onderhan
delingen zeker niet heeft dichtgeslagen. Im
mers in meerdere zinswendingen van de
nota was duidelijk de bedoeling van de
Fransche regeering te herkennen om met
Duitschland op een geschikte plaats en in
geschikten vorm over de Duitsche wenschen
te onderhandelen. Deze verklaringen van den
minister-president vormen een scherpe tegen
stelling met de woorden die men in parle
mentaire kringen aan Herriot in den mond
heeft gelegd. De „Matin" schrijft in dit ver
band o.a. dat Herriot in de buitenlandsche
commissie den nadruk heeft gelegd op de te
gemoetkomende houding van Frankrijk
inzake de ontwapening. Wanneer de Ontwa
peningsconferentie ondanks dit alies niet in
ieder opzicht het gewenschte resultaat zal
opleveren, dan kan Frankrijk daarvoor zeker
niet verantwoordelijk worden gesteld. In
het probleem van de EHiitsche gelijkgerech
tigdheid is de houding van Frankrijk steeds
dezelfde geweest. Herriot heeft steeds afwij
zend geantwoord en er den nadruk op gelega
dat deze eischen in tegenspraak zijn met den
geest der verdragen. Hij heeft nooit onder
handelingen gevoerd en zou zich nooit met
onderhandelingen inlaten die niet overeen
komen met de woorden van de verdragen.
Met de kwestie van de Duitsche geheime be
wapening heeft hij zich volledig beziggehou
den.
Eenige der acten die daarover voorhanden
waren heeft hij reeds aan Engeland medege
deeld en hij kan zeggen dat de inhoud van
die acten een sterken indruk heeft gemaakt op
degenen die daarvan hebben kennis geno
men. Hij zou in het bezit zijn van berichten
over herstel van oorlogsmateriaal. Hij be
houdt zich voor om de acten te gelegener
tijd mede te deelen aan de mogendheden die
het Volkenbondspact hebben onderteekend
en om te vragen om internationaal onder
zoek van de gebeurtenissen in srtijd met het
verdrag.
De correspondent van de „Paris Midi"
heeft een onderhoud gehad met den presi
dent van het Rijkscuratorium voor Jeugd-
opvoeding Generaal Von Stuelpnagel. Deze
verklaarde o.a., dat hij zeer verbaasd was
geweest over de uitlatingen in de Fransche
pers, die in het besluit betreffende de jeugd-
opvoeding een soort bewapeningsmaatregel
had gezien. De houding van de Fransche pu
blieke opinie laat zich misschien verklaren,
doordat men de juiste verhoudingen in
Duitschland niet kent. Men moet ook begrij
pen, dat de werkloosheid van vele honderd
duizenden jongemenschen, die in verschillen
de vijandige groepen verdeeld zijn. de regee
ring in het belang van het land tot maat
regelen heeft gedwongen. De regeering kon
niet langer werkloos toezien. De moreele en
physieke kracht van de Duitsche jeugd moet
hersteld worden. Die taak moet worden ver
vuld in een geest van tucht en kameraad
schap, los van politieke en sociale vooroor-
deelen. Als de jongelui door de oefeningen in
de vrije lucht tegelijk militair geschikt wor
den, dan is dat een nevenverschijnsel, dat
niet door het rijkscuratorium bedoeld is. Het
is niet aan te nemen, dat 't buitenland iede-
ren verstandigen maatregel als militairen
maatregel zal beschouwen. Als zekere lan
den alles doen voor de opvoeding van hun
jeugd, kan men niet verwachten, dat de jon
ge Duitschers als minderwaardige menscnen
door het leven willen gaan.
Tenslotte wees Von Stuelnagel op het werk
van de padvinder van Generaal Baden-
Powel], die een lichamelijke en moreele op
voeding in vaderlandschen geest heeft ge
schapen.
Volgens de uitslagen der Zweedsche ver
kiezingen zijn te Stockholm de sociaal-demo
craten van 83.000 vooruitgegaan tot 111.000
De beide communistische partijen van 27.000
tot 34.000. Alle burgerlijke partijen zijn ach
teruitgegaan, het meest de burgelijke linker
zijde. De nationaal-socialisten verwierven
slechts 109.000 stemmen.
De nieuwe Rijksdag zal te Stockholm ver
tegenwoordigd worden door 6 conservatie
ven, een liberaal, 10 sociaal-democraten en
2 communisten.
Te Upsala heeft de burgerlijke linkerzijde
een mandaat verloren aan de sociaal-demo
craten.
Zooals verwacht werd, zijn de boeren
partij, de sociaal-democraten en de commu
nisten overal flink vooruitgegaan.
De nieuwe Tweede Kamer die gisteren
werd gekozen zal als volgt zijn samengesteld:
Nieuwe samenstelling: Conservatieven 38,
Boerenbond 36, Liberalen 4, Vrijwilligers 20,
Som.-dem. 104, Kilbom comm. 6 en Sillin
comm. 2.
De oude samenstelling was als volgt: Con
servatieven 73, Boerenbond 27, Vrijwilligers
32, Soc.-dem. 90 en Kilbom comm. 8.
De Zweedsche fascisten hebben het niet
tot een zetel in de Tweede Kamer kunnen
brengen. Een belangrijke wijziging in de
partij verhoudingen is in zooverre niet inge
treden, dat de soc.-dem. wier groote vooruit
gang opvallend is geen absolute meerderheid
in de nieuwe kamer zullen krijgen. Op den
rechtervleugel zijn 9 zetels van de conser
vatieven naar den boerenbond gegaan. Bo
vendien heeft rechts nog zes zetels verloren.
De vrijwilligers (de regeerings partij) heb
ben naar werd verwacht procents gewijze de
grootste verliezen van alle partijen geleden.