HET AFGODSBEELDJE. LONDENSCHE BRIEVEN. UW ADVERTENTIE. BEREIKT ALLE KPINGEN ZY KOMT ZOOWEL OP -BE EEN... ALS OP., BEANLERE TAPEl Oer.'Kerk, 10 uur, ds. von Meijenfeldt 5 30 uurwijs, von Meijenfeldt. Herst. Apost. Oem., Toussaintstraat, v.m. 10 uur en n.m. 4.30 uur en Woensdagavond 8 uur dienst. Consistoriekamer Oroote Kerk, Woens dag 18 Januari, des avonds 7 uur, ds. J Pop. Ned. herv. pred. te Monster. LEOER DES HEILS. (Stichter William Booth). Limmerhoek 40. Zaterdag 14 Jan., 8 uur, Openluchtsa- menkomst op de Steenen brug Zondag 15 Jan., 10 uur, Heiligingsdienst 3 30 uur, Verblijdingssamenkomst. 8 uur, Heilssamenkomst. Kapitein S. Duvekot en Luitenant Z. v. d. Klashorst. Woensdag 18 Jan., 8 uur en Donderdag 19 Jan 8 uur, Openbare Samenkomsten Kindersamenkomsten Zondag 9—12.30 en 5 uur en Woensdag 5 uur. UIT DE OMGEVING. AKERSLOOT, 10 uur, mej. Thomsen. BERGEN, avond 7 uur, ds. v. d. Kie- ^°Evangelisatie Maranatha, 10.30 uur, ds H I. Langman; van Zaandam. EGMOND AAN ZEE, 10 uur, ds. Roo- bol. 18 Jan., 7 uur, ds. Roobol. Oud kath. kerk, 8 uur, vroegdienst, 10 uur laatdienst, 3 uur vesper. EGMOND AAN DEN HOEF, 10.15 u., ds. Nobel. GROOT SCHERMER, avond 7 uur, ds. Loysen. HEILOO, 10 uur, ds. H. W. Bloemhoff tekst Ez. 11 19. Onderwerp „Het steenen hart". Nederl. Herv. Evang. Vereeniging a. d. Kerklaan, v.m. 10 uur, dr. O. Norel, van Amsterdam. HEERHUGOWAARD, geen dienst. LIMMEN, 10 uur, ds. v. d. Kieboom. NOORDSCHARWOUDE, 10 uur, ds van Dijk. OUDORP, geen dienst. OTERLEEK, geen dienst. OUDKARSPEL, av. 7 uur, ds. van Dijk. SINT PANCRAS, 9.30 uur, leesdienst. 3 uur, ds. Dönszelmann, van Amsterdam. STOMPETOREN, 10 uur, ds. Heep. Evangelisatie, 2 uur, ds. Roobol. UITGEEST, 10 uur, ds van Peursem. Evangelisatiegebouw Sedeur, 10 uur, de heer H. van Doorn te Alkmaar; 11.40 uur Zondagsschool. URSEM, 10 uur, ds. v. d. Broek. VEENHUIZEN. geen dienst. WARMENHUIZEN, 10 uur, ds. Seulijn. (Een bazaar-geschiedenis uit Damascus). In het cafétje naast den hoofdingang van de bazaar van Damascus zat, zooals meestal op dit uur in den laten namiddag, Ali Azis Muhammad, en dronk er eenige bekertjes en rookte er nargileh, die in het café was gede poneerd, veel bekijks had en voor iets heiligs gold. Want Ali Azis was een beroemd ge leerde, die de geheime wetenschappen kende, en begonnen bij de Alexandrijnsche gnostif ken en aangeland bij die mèesters, Wier wer ken gedeeltelijk op de Arabische verovering van Spanje in de middeleeuwsche wereld van Europa uitloopen, alles kende en alles gelezen had. Hij was een oud, mei zorg gekleed heer met langen, grijzen baard en droeg steeds het was kort vóór den Balkan-oorlog een bijzonder mooie helroode en door deze kleur wat opvallend fez. Een straat-scène wekte de glimlachende op merkzaamheid van den geleerde. Een wilde volksmenigte stortte zich uit de groote ba zaarpoort naar buiten, de straat op, met voor op een agent, die een onbeschrijfelijk vuilen kerel bij den kraag had en met overtuigende kracht door elkaar schudde, terwijl hij hem voortsleepte. Andere agenten renden naderbij; de op dringende menschenmassa werd weer de ba zaar ingeduwd, terwijl ter zelfder tijd het den gevangene op raadselachtige wijze gelukte, zich te bevrijden. Hij stortte zich op het tafeltje, waar de geleerde zat, wierp deze een klein voorwerp in den schoot, werd toen op nieuw gegrepen en geboeid. Dit alles ging deimate snel, dat de geleerde met eens de ge legenheid kreeg het voorwerp te bekijken, dat hein daar opeens was toegeworpen. Maar één der agenten had het verloop waargeno men. Hij trad op Ali Azis toe, salueerde eer biedig en wilde het voorwerp tot zich nemen. Ali Azis bekeek nu het corpus delictus. „Vriend", zei Ali Azis, „dit kleine figuurtje hier heeft die arme duivel niet uit de bazaar gestolen. Geloof dat van mij, want ik ken alle antiquiteiten, die in de bazaar te krijgen zijn. Het is een voorwerp van veel beteekems. Het zou goed zijn, als ik met den prefect daar eens over spreken kon." In dat moment geleidden ze den gevangene voorbij het tafeltje. Deze groette voorzoover hij daartoe in staat was, den geleerde zeer eerbiedig en sprak toen in een vreemde taal onder luid gejammer iets. dat de gerechts dienaren niet verstonden. Eén van dezen sloeg hem met de vuist op den mond en men sleepte hem opnieuw verder. „wat heeft de kerel gevloekt?" vroeg de agent, die bij Ali Azis gebleven was. „Ik heb het niet precies verstaan, het was Thibetaansch. Laat mij het kleine beeldje; het is in ieder geval voor u beter". De ander was echter niet deze meening toe gedaan, ja, men speurde aan hem, dat hij een plotselinge achterdocht tegen Azis ging koes teren. Zonder iets meer te zeggen, greep hij naar het figuurtje en verwijderde er zich haastig mee. Azis keek hem na „Dwaas! als je eens wist, wat je meedraagt", zei hij zacht in zichzelf. Den volgenden dag werd hij bij. den prefect der stad geroepen. In diens bureau geleid, zag hij dadelijk op de groote, ambtelijke tafel het figuurtje terug, dat een afgodsbeeldje voorstelde, in dwerg achtige gedaante, met korte, dikke beentjes en een kop, die één en al leelijke grijns uit drukte. De prefect sprak, naar de Zede van het land, eerst eenige woorden over het mooie weer, informeerde naar de studie van den zeer geachten geleerde en bood hem een kop thee en cigaretten aan. Daarop eerst kwam hij tot de zaak; „Heel mal voor deze geschiedenis. De ge vangene heeft eenige zijden stoffen uit de bazaar gestolen. De belangstellende koopman was bij mij. Maar dit beeldje heeft hij blijk baar niet gestolen. Toen ik hem vóór liet komen, begroette hij het als een god. Ook is de agent, die mij het gebracht heeft, dezen nacht vermoord. Ik moet dit tenminste aan nemen. Men vond hem in een nabij getegen 9traatje dood, doch zonder eenig teeken van overval. „Ik heb den man gewaarschuwd", zei Azis. maar hij wilde niet luisteren." De prefect zag den geleerde nu ook even achterdochtig aan. „Hoe kunt ge waarschu wen, Effendi, als ge niets wist van dèt, wat in den nacht werd beraamd?" Azis glimlachte. „Inderdaad, daarvan wist ik niets, maar ik wist, dat dit beeldje een demon is, dat in denzelfden vorm bij de Ara bische magie voorkomt, die in Thibet een zekere rol speelt". „Maar mijn waarde", fluisierde de prefect hooghartig: „U wilt toch daarmee niet zeg gen, dat u aan den onzin gelooft, dat daar met demonen en afgodsbeeldjes en dergelijk spul wordt gedreven? Wij leven toch in mo derne tijden". „Natuurlijk", antwoordde de geleerde, „maar niettemin kleven aan deze afgods beeldjes zekere krachten, die wij Mana noe men, en het is niet uitgesloten, ciat ze uit stralend werken op de omgeving. De dief was iemand uit Tfiibet en, voor zoover ik uit zijn woorden kon opmaken, is dit zijn huis-god, dien hij met een vloek op allen, die den god in het vervolg zouden bezitten, heeft voor zien." „Malligheid", zei de prefect. „Ik zal het fi guurtje cadeau doen aan onzen wederzijd- schen vriend, dr. Abdallah, den arts". „Het zal in elk geval voor u zeer voordee- lig zijn", zei de anaer. Hij besloot intusschen den dokter te waar schuwen. Maar zijn bezoek, dat hij dezen in één der eerstvolgende dagen bracht, had geen resultaat. De dokter lachte hem uit. Men sprak daarna over allerlei andere din gen en aangezien beiden bevriend met elkaar waren, kwam het gespre1-, wat eigenlijk in het Oosten niet gebruikelijk is, zelfs niet bij kennissen, op de familieleden van den arts. „Ja, ik ben gelukkig met mijn vrouw", zei Abdallah, „zij is bekoorlijk, intelligent be schaafd en zij helpt mij zelfs af en toe bij mijn. werk. Wanneer er alleen maar niet die tante was! Ik heb die dame, die aan lager wal gekomen was, bij mij in huis moeten op nemen. Zij woont in de bovenste verdieping van onze konak. Ondanks die appartementen blijft ze toch onverdragelijk; je hebt geen idee hoezeer ze ons hindert, ons wanhopig maakt met haar intriges". „Waarom gooi je haar er niet uit?" ,Kan ik niet ik beloofde aan de moe der van mijn vrouw, dat ik die tante bij mij zou opnemen. Op het doodsbed beloofde ik dit ik kan dus niet." Eenige dagen later ontmoette Ali Azis den dokter op straat. „Salam! hoe gaat het thuis?" vroeg de ge leerde heer. „Slecht", antwoordde de geneesheer. „Mijn vrouw is heel ziek; ik weet niet, wat haar scheelt, maar de «verschijnselen zijn be denkelijk. Ik stuur haar nog vandaag de ber gen in". „Daar doe je verstandig aan; h propos, heb je nog het afgodsbeeldje onder je?" „Och, houd toch op met dien onzin; dat poppetje heeft toch met deze zaak niets te maken?" zei de dokter ongeduldig. „Je zelf gaat het dus goed, Abdallah?" vroeg Azis. „Ook niet prachtig. Kijk eens, ik heb me gesneden bij een operatie en nu ettert die vin ger aldoor". De ander greep de hand van den vriend. „Maar die is heelemaal blauw! en koorts heb je stellig ook. Merk je dat dan zelf niet? Kom, ik laat je niet alleen. Wij gaan onmid dellijk naar een collega, Machdunion; hij is weliswaar een Armenier, maar hij is een zeer knap chirurg" De Armeensche dokter was thuis, bekeek de wond en keek ernstig. „Vereerde collega, u hebt bloedvergiftiging. Ik dien dén vinger meteen te amputeeren, anders sta ik voor niets in". De operatie werd nader overlegd en intus schen bezwoer Azis zijn vriend het kleine beeldje weg te gooien. „Als jij niet luisteren wilt, vriend, dan zul len jullie allebei, je vrouw en jij moeten ster ven. Je ziet nu toch, wat al voor gevolgen er plaats grepen". Abdallah verzette zich tegen het geloof aan de macht van dit figuurtje. „Luister eens, vriendDoe het beeld ca deau aan die vreeselijke tante en kijk toe, wat de demon met die duivelin zelf uitvoert. Mis schien draait hij haar den nek om en ben je haar kwijt. Laten wij deze wetenschappelijke poging eens wagen!" Abdallah moest lachen „Goed, mijn vriend, ik wil je in zoover te gemoet komen". Wederom verliepen er dagen, voordat de vrienden elkaar ontmoetten. Dit keer was het in het café. Azis zag den dokter aan één der tafeltjes zitten, tegen den achtergrond van het café. Hij liep op hem toe. „Hoe gaat het?" „Heel goed", dankte- Abdallah; „mijn vrouw schreef me, dat ze volkomen hersteld was en met enkele dagen thuis zou komen En kijk eens naar mijn vinger". „Is die zoo gauw weer aangegroeid?" lachte Ali Azis. „Neen, niet direct, maar de wond is ge heeld. Machdunion wilde het bijna niet ge- looven. Hij schudde maar het hoofd en had het over een zeldzaam soort van genezing". „Gefeliciteerdenhoe staat het nu met de tante? Wat doet zij met het beeld je? Heeft hij haar in zijn macht?" Abdallah keek zijn vriend op een eigen aardige manier aan. „Ik zal je vertellen. Ik heb het poppetje haar gegeven en haar ge zegd, dat het een afgodsbeeldje was, met de hebbelijkheid de allerslechtste menschen tot zachte lammetjes om te werken. Zij moest het beeld een plaats geven en haar hatelijkheden en kwade humeur den afgod ter hand stellen. Je begrijpt, hoezeer ze nu in woede ontstakt! Maak het beeldje echter niet kapot, voegde ik er aan toe, want het is ettelijke duizend pon den waard. Dit maakte een geweldigen in druk, want ze is in hooge mate hebzuchtig. Zij nam het voorwerp heel tevreden tot zich. Maar na enkele dagen hoorde ik 's nachts een donderend lawaai in huis. Ik sprong uit mijn bed, kon echter de oorzaak niet vinden. Ik klom de hoogste étage op en opende de deur van het slaapvertrek van mijn tante. Deze lag rustig te slapen. Toen opende ik de deur van haar salon, waar het beeld op een tafel tje zijn plaats had gevonden. Ik verlichtte met mijn zaklantaarn de kamer. Het beeld was er niet; eindelijk ontdekte ik het op den grond. Het was van het tafeltje gevallen en gebroken". „Gebroken?" herhaalde Azis verbaasd. „Ja, geheel gebroken, alleen zijn hoofd was nog heel en in de grimas op zijn gezicht zag ik een traan". „Een traan? maar je phantaseert!" „Neen, ik phantaseer niet. Het was een traan. Het afgodsbeeld had zich blijkbaar uit zichzelf van net tafeltje neergeworpen; hij had zelfmoord gepleegd. Hij was dit nare schepsel van een vrouw niet de baas gewor den' „Ja, ja", mompelde de geleerde Ali Azis, „dit is inderdaad een verrijking mijner oc culte ervaringen. Een kwade vrouw „Is sterker dan alle afgoden en demonen", vulde Abdallah den zin aan. (Van onzen eigen correspondent.) DE IERSCHE BESTUURSCRISIS. Londen, Jan. 1933. Het plotselinge besluit van De Valera om de bevolking een nieuw parlement te laten kiezen is algemeen uitgelegd als een daad van juist tactisch politiek inzicht. Mannen van aanzien in den Vrijstaat, met name de senator Vincent en de burgemeester van Du blin, verontrust over het economisch verval, dat over het land was komen kruipen ais ge volg van de excessen van economisch nationa lisme en den handelsoorlog met Engeland, welke De Valera's bestuur had gebracht, wa ren ijverig bezig te beproeven de anti-regee- ringsmachten in het land te vereenigen tot een nationale politieke organisatie, met het doel het bestuur van De Valera omver te werpen. De kleine Labour-partij, die tot nu toe de regeering in de Dail had gesteund, begon ook lastig te worden en rekende het zich tot haar taak verzet aan ie teekenen te en de salaris- en loonkortingen voor perso neel in rijksdienst, welke De Valera wilde doorzetten. Dat was een wat hachelijke op stand voor den president, die immers voor zijn meerderheid in het parlement de stem men van de zeven of acht Labour-mannen niet kon missen. Het werd dus wat warm voor De Valera's bestuur en de parlements- ontbinding was dus een middel om aan een positie, die meer en meer benard dreigde te worden, te ontkomen. Niemand - behalve de regeeringspartij had op dit besluit ge rekend. Het voornemen was voortreffelijk ge heim gehouden. En toen de ontbinding werd gedecreteerd, vonden de machten der opposi tie nog slechts in het begin van een aar zelende vereeniging -L zich onvoorbereid. Zoo beschouwd kon "dus De Valera geen gunstiger oogenblik hebben gekozen voor een nieuwe poging om zich zoo mogelijk ste viger dan tevoren in de zetels van de macht te plaatsen. Het spel is uiteraard wat gewaagd. Dat moet het vooral lijken voor de buitenstaan ders, die hun kennis en feiten van den Ier- schen politieken toestand ontleenen aan de Engelsche pers en die in die pers nagenoeg alleen voorstellingen lezen van diepere en diepere verarming, groeiende ontevredenheid en verontwaardigd verzet tegen De Valera's bestuur. Die voorstellingen moeten wel wat overdreven zijn. Waren ze juist, dan zou De Valera een schijn van een kans hebben zijn partij in deze nieuwe verkiezingscampagne naar de overwinning te voeren. Nochtans verwacht de leider zulk een overwinning. Hij schijnt zijn besluit lang niet zoo gewaagd te vinden als in het algemeen wordt voorge steld. De Valera verwacht, dat zijn machts positie door den uitslag der verkiezingen zal worden versterkt. Hij rekent er op. Het is zijn doel. „Zoo lang Engeland", zoo ten naastenbij heeft hij verklaard, „verwacht, dat economische druk Ierland op de knieën en een Cosgrave-bestuur kan brengen, zoo lang kan Ierland zijn economisch en maat schappelijk leven niet zelfstandig ontwikke len". De uitslag der verkiezingen zal Enge land moeten leeren, dat Ierland niet kan wor den afgebracht van den weg naar politieke economische onafhankelijkheid, welken het onder De Valera is opgegaan. En niet alleen Engeland maar ook die machten in het land zelf, cVe bereid zijn zich aan Groot-Brittan- nië „over te geven" (want voor De Valera en zijn mannen blijft Engeland de aartsonder drukker, aan wien men zich voorgoed behoort te ontworstelen), moeten de schellen van d e oogen vallen; zij moeten hun waan leeren be seffen. Over het motief van De Valera's besluit zijn sedert andere uitleggingen gegeven, welke volledigheidshalve vermelding behoe ven. Volgens deze voorstellingen gal de poli tieke verhouding weinig of geen aanleiding voor een parlementsontbinding. De Labour- partij was wel aan het sputteren geraakt, maar zij zou, als het er op aan zou zijn geko men, toch niet tegen de regeeringsbesluiten voor loonsverlagingen hebben gestemd. De positie van de regeeringspartij was dus onveranderd gebleven. En andere oorza ken leidden tot het plotselinge ontbindings- besluit. De Londensche „Sunday Times" heeft onthuld, dat De Valera's besluit moet worden toegeschreven aan ernstig meenings- verschil in den boezem van het ministerie zelf. Een meerderheid van het kabinet, ver ontrust over de toenemende spaoning en den verdiependen nood, drong op verzoening met Engeland aan. De onverzoenlijke minder heid weigerde dit. En voor De Valera, die zich door een meerderheid van zijn eigen vol gelingen in het landsbestuur gedwarsboomd zag in zijn plannen, stond er geen andere weg ope dan parlementsontbinding. Hij zou hebben kunnen wachten tot de bijeenkomst van het parlement om er zijn politiek'aan stemming te onderwerpen. Maar in dat ge val zou zijn gebleken, dat de regeering in zich-zelf verdeeld was. Dat zou een sleecnten indruk hebben gemaakt in de partij in haar Smlds: Ik heb hier een klein onderdeel voor Je radio. Z'n buurman: Dank Je zeer, Smlds. Laat me het eens bekijken, ik heb altijd belangstelling voor nieuwigheden. Smlds: Nou, het is een steen en een meter touw en de gracht is links om de tweede hoek. (Humorist). geheel en die partij in het oog van de bevol king hebben verzwakt. En om dezen indruk te ontgaan besloot hij terstond tot ontbin- ding. Wanneer de verkiezingen voorbij zijn en wanneer De Valera zooals hij verwacht zijn nieuw mandaat van de kiezers zal hebben ontvangen, zal blijken, of deze voorstelling van de crisis juist is. Is zij juist, dan moet de samenstelling van zijn kabinet, of zijn „raad", zooals de uitvoerende macht in den Vrijstaat wordt genoemd, aanzienlijk in per soneel zijn veranderd. De uitslag kan moeilijk worden voorspeld. Wel kunnen eenige factoren worden bespro ken, welke de stemming moeten beheerschen Eenige factoren zijn voor de regeeringspartij gunstig. De verkiezingen komen de oppositie ongelegen. De pogingen om een nationale partij te stellen tegenover die van De Valera waren pas begonnen en zijn in de conster natie, door het ontbindingsbesluit geschapen, geheel opgeschort. Er is weinig tijd beschik baar voor de anti-De Valera-groepen (de Cosgrave-partij, de organisatie van heeren- boeren onder McDermott en eenige onafhan- kelijken) om stembus-afspraken te maken en een gemeenschappelijk beleid te volgen. Voor zooVer geld een rol speelt en het is een strijdwapen dat niet kan worden overschat is de partij van De Valera er beter aan toe dan de oppositie-partijen. Do regeeringspartij is ook beter voor den verkiezingsstrijd voorbereid. Fian- na Fail (dat is de Iersche naam voor De Valera's partij) is in haar beroep op de kiezers meer uitgesproken anti-Engelsch dan ooit tevoren. Dat blijft een aantrek kelijke houding voor de kleine burgers, de landarbeiders, de nederige winkeliers en ambachtslieden, die tezamen uiter aard de meerderheid der bevolking vor men. Ook de politiek van „prachtige afzondering", van nationale zelfgenoeg zaamheid treft de harten der nederigen warm. De oppositie wordt voorgesteld als een werktuig van het gehate Enge land en de economische strafmaatrege len, genomen aan den anderen kant van de Iersche Zee, zijn bedoeld om de Cosgrave-partij weer aan het bewind te brengen en daarmee het land weer on der den hiel van Engeland. Nieuwe ver nedering, heet het, zal het deel worden van het Groene Eiland, zoo Fianna Fail niet het bestuur hervat. Zulke voorstel lingen gaan er goed in bij de in haar opvattingen en denkbeelden nog vaak zoo bekrompen Ierschen kleinen stand. En daarbij komt de invloed van de figuur van De Valera, een man, die in zijn beperkter sfeer door een groot leel der bevolking wordt aanbeden, zooals indertijd veel onwezenlijker en abstrac ter „Vadertje Tsaar" werd aanbeden do:r de Russische massa's. De Valera heeft er zich tot heden van onthouden om de republiek te vragen. Klaarblijke lijk acht hij er den tijd nog niet rijp voor. Zijn program is in hoofdzaken ge lijk aan dat van de vorige verkiezingen. Wat kan de oppositie daar tegenover stellen? Cosgrave belooft heropening van de Britsche markt. Aangezien het sluiten van die markt voor machtig veel stoffelijken nood en armoede en han- delsverlies en werkloosheid verant woordelijk is, moet zijn belofte veel indruk maken op een zwaar getroffen bevolking. Het is de eenige, dat de op positie kan stellen tegenover de roman tische politiek van den President. Het is veel. Zal het genoeg zijn? Het antwoord zal op 24 Januari worden gegeven. HISTORISCHE ANECDOTFN. De beroemde Joachin concerteerde eens te Londen. Hij liep te Londen een kapperswinkel binnen om zich te doen scheren. Haar knippen? vroeg een bedien le, die Joachin niet kende, en de lange ha ren van den violist voor een jong mensch bespottelijk vond. De kunste naar antwoordde: Ik wil geschoren worden. Toch hield de kapper vol: In uw hals zijp ze heusch te lang. Joachim verbood hem ten strengste, er ook maar aan te komen. Toen pro beerde de kapper 't anders: U wordt al hier en daar grijs, zei hij, 't beste middel is, uw haar wat korter te dragen. Joachim weigerde, en toen de kap per aan 't eind vroeg: Twee millime- tertjes maar, meneer? riep de artiest boos uit: Laat me met rust! De kapper deed verontwaardigd en hij zei m et groote minachting: Zóó lijkt u op een violist! St. Léon, een komiek, die gewoonlijk per sonen uit de lagere klassen voorstelde, on dernam het eens, in de rol van „Koning" op te treden. Het parterre begeleidde zijn spei met fluiten. Gedwongen zijn oud emplooi weder op te vatten, speelde hij den volgenden avond de rol van „schoenpoetser". Het par terre beloonde zijn uitstekend spel met een luid applaus. „Dat bewijst", zeide een van zijn kameraden, dat gij aen koning als een schoenpoetser, en den schoenpoetser als een koning gespeeld hebt. Een Oostenrifksch minister wees eens in eene conferentie met generaal Von Spork, waarbij Keizer Leopold I tegenwoordig was, den veldheer de plaats op d kaart aan, waar hij met zijn leger den Donau moest overtrek ken. Deze plaats nfT was te Strictura, een streek, waar men niet minder dan 14 draai kolken en ondiepten vindt. De oude krijger greep in het vuur zijner redeneering de gou den schaar, sloeg den minister met kracht op den wijsvinger, waarmee hij het gevaarlijke unt aantoonde en riep driftig uit: Ja, als "wer Excellenties vervloekte vinger een brug was. Leopold lachte hartelijk en liet den gene raal geheel vrij in het kiezen van de plaats voor den overtocht. Toen de graaf De Bonneval, maire te Bourges, tot pair van Frankrijk werd benoemd, verzocht hij deze beide be trekkingen te gelijk te mogen waar nemen. Neen, graaf, gaf de minister hem daarop ten antwoord, pair en maire (père en mère) in één persoon vereenigd dat heb ik nog nooit gehoord! sa Verontwaardigde speler, na de débacle: Wat ter wereld bracht je er toe, twee sans'atout te bieden? Partner, een beetje in de war: Twee heeren en vijf whiskv soda's. (Passing Show). m^4

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1933 | | pagina 11