HET AFGODSBEELDJE.
LONDENSCHE BRIEVEN.
UW ADVERTENTIE. BEREIKT
ALLE KPINGEN
ZY KOMT ZOOWEL OP
-BE EEN... ALS OP., BEANLERE
TAPEl
Oer.'Kerk, 10 uur, ds. von Meijenfeldt
5 30 uurwijs, von Meijenfeldt.
Herst. Apost. Oem., Toussaintstraat, v.m.
10 uur en n.m. 4.30 uur en Woensdagavond
8 uur dienst.
Consistoriekamer Oroote Kerk, Woens
dag 18 Januari, des avonds 7 uur, ds. J
Pop. Ned. herv. pred. te Monster.
LEOER DES HEILS.
(Stichter William Booth).
Limmerhoek 40.
Zaterdag 14 Jan., 8 uur, Openluchtsa-
menkomst op de Steenen brug
Zondag 15 Jan., 10 uur, Heiligingsdienst
3 30 uur, Verblijdingssamenkomst. 8 uur,
Heilssamenkomst. Kapitein S. Duvekot en
Luitenant Z. v. d. Klashorst.
Woensdag 18 Jan., 8 uur en Donderdag
19 Jan 8 uur, Openbare Samenkomsten
Kindersamenkomsten Zondag 9—12.30 en
5 uur en Woensdag 5 uur.
UIT DE OMGEVING.
AKERSLOOT, 10 uur, mej. Thomsen.
BERGEN, avond 7 uur, ds. v. d. Kie-
^°Evangelisatie Maranatha, 10.30 uur, ds
H I. Langman; van Zaandam.
EGMOND AAN ZEE, 10 uur, ds. Roo-
bol. 18 Jan., 7 uur, ds. Roobol.
Oud kath. kerk, 8 uur, vroegdienst, 10
uur laatdienst, 3 uur vesper.
EGMOND AAN DEN HOEF, 10.15 u.,
ds. Nobel.
GROOT SCHERMER, avond 7 uur, ds.
Loysen.
HEILOO, 10 uur, ds. H. W. Bloemhoff
tekst Ez. 11 19. Onderwerp „Het steenen
hart".
Nederl. Herv. Evang. Vereeniging a. d.
Kerklaan, v.m. 10 uur, dr. O. Norel, van
Amsterdam.
HEERHUGOWAARD, geen dienst.
LIMMEN, 10 uur, ds. v. d. Kieboom.
NOORDSCHARWOUDE, 10 uur, ds
van Dijk.
OUDORP, geen dienst.
OTERLEEK, geen dienst.
OUDKARSPEL, av. 7 uur, ds. van Dijk.
SINT PANCRAS, 9.30 uur, leesdienst. 3
uur, ds. Dönszelmann, van Amsterdam.
STOMPETOREN, 10 uur, ds. Heep.
Evangelisatie, 2 uur, ds. Roobol.
UITGEEST, 10 uur, ds van Peursem.
Evangelisatiegebouw Sedeur, 10 uur, de
heer H. van Doorn te Alkmaar; 11.40 uur
Zondagsschool.
URSEM, 10 uur, ds. v. d. Broek.
VEENHUIZEN. geen dienst.
WARMENHUIZEN, 10 uur, ds. Seulijn.
(Een bazaar-geschiedenis uit Damascus).
In het cafétje naast den hoofdingang van
de bazaar van Damascus zat, zooals meestal
op dit uur in den laten namiddag, Ali Azis
Muhammad, en dronk er eenige bekertjes en
rookte er nargileh, die in het café was gede
poneerd, veel bekijks had en voor iets heiligs
gold. Want Ali Azis was een beroemd ge
leerde, die de geheime wetenschappen kende,
en begonnen bij de Alexandrijnsche gnostif
ken en aangeland bij die mèesters, Wier wer
ken gedeeltelijk op de Arabische verovering
van Spanje in de middeleeuwsche wereld van
Europa uitloopen, alles kende en alles gelezen
had. Hij was een oud, mei zorg gekleed heer
met langen, grijzen baard en droeg steeds
het was kort vóór den Balkan-oorlog een
bijzonder mooie helroode en door deze kleur
wat opvallend fez.
Een straat-scène wekte de glimlachende op
merkzaamheid van den geleerde. Een wilde
volksmenigte stortte zich uit de groote ba
zaarpoort naar buiten, de straat op, met voor
op een agent, die een onbeschrijfelijk vuilen
kerel bij den kraag had en met overtuigende
kracht door elkaar schudde, terwijl hij hem
voortsleepte.
Andere agenten renden naderbij; de op
dringende menschenmassa werd weer de ba
zaar ingeduwd, terwijl ter zelfder tijd het den
gevangene op raadselachtige wijze gelukte,
zich te bevrijden. Hij stortte zich op het
tafeltje, waar de geleerde zat, wierp deze een
klein voorwerp in den schoot, werd toen op
nieuw gegrepen en geboeid. Dit alles ging
deimate snel, dat de geleerde met eens de ge
legenheid kreeg het voorwerp te bekijken, dat
hein daar opeens was toegeworpen. Maar
één der agenten had het verloop waargeno
men. Hij trad op Ali Azis toe, salueerde eer
biedig en wilde het voorwerp tot zich nemen.
Ali Azis bekeek nu het corpus delictus.
„Vriend", zei Ali Azis, „dit kleine figuurtje
hier heeft die arme duivel niet uit de bazaar
gestolen. Geloof dat van mij, want ik ken alle
antiquiteiten, die in de bazaar te krijgen zijn.
Het is een voorwerp van veel beteekems. Het
zou goed zijn, als ik met den prefect daar
eens over spreken kon."
In dat moment geleidden ze den gevangene
voorbij het tafeltje. Deze groette voorzoover
hij daartoe in staat was, den geleerde zeer
eerbiedig en sprak toen in een vreemde taal
onder luid gejammer iets. dat de gerechts
dienaren niet verstonden. Eén van dezen
sloeg hem met de vuist op den mond en men
sleepte hem opnieuw verder.
„wat heeft de kerel gevloekt?" vroeg de
agent, die bij Ali Azis gebleven was.
„Ik heb het niet precies verstaan, het was
Thibetaansch. Laat mij het kleine beeldje; het
is in ieder geval voor u beter".
De ander was echter niet deze meening toe
gedaan, ja, men speurde aan hem, dat hij een
plotselinge achterdocht tegen Azis ging koes
teren. Zonder iets meer te zeggen, greep hij
naar het figuurtje en verwijderde er zich
haastig mee. Azis keek hem na „Dwaas! als
je eens wist, wat je meedraagt", zei hij zacht
in zichzelf.
Den volgenden dag werd hij bij. den prefect
der stad geroepen.
In diens bureau geleid, zag hij dadelijk op
de groote, ambtelijke tafel het figuurtje terug,
dat een afgodsbeeldje voorstelde, in dwerg
achtige gedaante, met korte, dikke beentjes
en een kop, die één en al leelijke grijns uit
drukte.
De prefect sprak, naar de Zede van het
land, eerst eenige woorden over het mooie
weer, informeerde naar de studie van den
zeer geachten geleerde en bood hem een kop
thee en cigaretten aan. Daarop eerst kwam
hij tot de zaak;
„Heel mal voor deze geschiedenis. De ge
vangene heeft eenige zijden stoffen uit de
bazaar gestolen. De belangstellende koopman
was bij mij. Maar dit beeldje heeft hij blijk
baar niet gestolen. Toen ik hem vóór liet
komen, begroette hij het als een god. Ook is
de agent, die mij het gebracht heeft, dezen
nacht vermoord. Ik moet dit tenminste aan
nemen. Men vond hem in een nabij getegen
9traatje dood, doch zonder eenig teeken van
overval.
„Ik heb den man gewaarschuwd", zei Azis.
maar hij wilde niet luisteren."
De prefect zag den geleerde nu ook even
achterdochtig aan. „Hoe kunt ge waarschu
wen, Effendi, als ge niets wist van dèt, wat
in den nacht werd beraamd?"
Azis glimlachte. „Inderdaad, daarvan
wist ik niets, maar ik wist, dat dit beeldje een
demon is, dat in denzelfden vorm bij de Ara
bische magie voorkomt, die in Thibet een
zekere rol speelt".
„Maar mijn waarde", fluisierde de prefect
hooghartig: „U wilt toch daarmee niet zeg
gen, dat u aan den onzin gelooft, dat daar
met demonen en afgodsbeeldjes en dergelijk
spul wordt gedreven? Wij leven toch in mo
derne tijden".
„Natuurlijk", antwoordde de geleerde,
„maar niettemin kleven aan deze afgods
beeldjes zekere krachten, die wij Mana noe
men, en het is niet uitgesloten, ciat ze uit
stralend werken op de omgeving. De dief was
iemand uit Tfiibet en, voor zoover ik uit zijn
woorden kon opmaken, is dit zijn huis-god,
dien hij met een vloek op allen, die den god
in het vervolg zouden bezitten, heeft voor
zien."
„Malligheid", zei de prefect. „Ik zal het fi
guurtje cadeau doen aan onzen wederzijd-
schen vriend, dr. Abdallah, den arts".
„Het zal in elk geval voor u zeer voordee-
lig zijn", zei de anaer.
Hij besloot intusschen den dokter te waar
schuwen. Maar zijn bezoek, dat hij dezen in
één der eerstvolgende dagen bracht, had
geen resultaat. De dokter lachte hem uit.
Men sprak daarna over allerlei andere din
gen en aangezien beiden bevriend met elkaar
waren, kwam het gespre1-, wat eigenlijk in
het Oosten niet gebruikelijk is, zelfs niet bij
kennissen, op de familieleden van den arts.
„Ja, ik ben gelukkig met mijn vrouw", zei
Abdallah, „zij is bekoorlijk, intelligent be
schaafd en zij helpt mij zelfs af en toe bij
mijn. werk. Wanneer er alleen maar niet die
tante was! Ik heb die dame, die aan lager
wal gekomen was, bij mij in huis moeten op
nemen. Zij woont in de bovenste verdieping
van onze konak. Ondanks die appartementen
blijft ze toch onverdragelijk; je hebt geen
idee hoezeer ze ons hindert, ons wanhopig
maakt met haar intriges".
„Waarom gooi je haar er niet uit?"
,Kan ik niet
ik beloofde aan de moe
der van mijn vrouw, dat ik die tante bij mij
zou opnemen. Op het doodsbed beloofde ik
dit ik kan dus niet."
Eenige dagen later ontmoette Ali Azis
den dokter op straat.
„Salam! hoe gaat het thuis?" vroeg de ge
leerde heer.
„Slecht", antwoordde de geneesheer.
„Mijn vrouw is heel ziek; ik weet niet, wat
haar scheelt, maar de «verschijnselen zijn be
denkelijk. Ik stuur haar nog vandaag de ber
gen in".
„Daar doe je verstandig aan; h propos,
heb je nog het afgodsbeeldje onder je?"
„Och, houd toch op met dien onzin; dat
poppetje heeft toch met deze zaak niets te
maken?" zei de dokter ongeduldig.
„Je zelf gaat het dus goed, Abdallah?"
vroeg Azis.
„Ook niet prachtig. Kijk eens, ik heb me
gesneden bij een operatie en nu ettert die vin
ger aldoor".
De ander greep de hand van den vriend.
„Maar die is heelemaal blauw! en koorts heb
je stellig ook. Merk je dat dan zelf niet?
Kom, ik laat je niet alleen. Wij gaan onmid
dellijk naar een collega, Machdunion; hij is
weliswaar een Armenier, maar hij is een
zeer knap chirurg"
De Armeensche dokter was thuis, bekeek
de wond en keek ernstig. „Vereerde collega,
u hebt bloedvergiftiging. Ik dien dén vinger
meteen te amputeeren, anders sta ik voor
niets in".
De operatie werd nader overlegd en intus
schen bezwoer Azis zijn vriend het kleine
beeldje weg te gooien.
„Als jij niet luisteren wilt, vriend, dan zul
len jullie allebei, je vrouw en jij moeten ster
ven. Je ziet nu toch, wat al voor gevolgen er
plaats grepen".
Abdallah verzette zich tegen het geloof
aan de macht van dit figuurtje.
„Luister eens, vriendDoe het beeld ca
deau aan die vreeselijke tante en kijk toe, wat
de demon met die duivelin zelf uitvoert. Mis
schien draait hij haar den nek om en ben je
haar kwijt. Laten wij deze wetenschappelijke
poging eens wagen!"
Abdallah moest lachen
„Goed, mijn vriend, ik wil je in zoover te
gemoet komen".
Wederom verliepen er dagen, voordat de
vrienden elkaar ontmoetten. Dit keer was het
in het café.
Azis zag den dokter aan één der tafeltjes
zitten, tegen den achtergrond van het café.
Hij liep op hem toe.
„Hoe gaat het?"
„Heel goed", dankte- Abdallah; „mijn
vrouw schreef me, dat ze volkomen hersteld
was en met enkele dagen thuis zou komen
En kijk eens naar mijn vinger".
„Is die zoo gauw weer aangegroeid?"
lachte Ali Azis.
„Neen, niet direct, maar de wond is ge
heeld. Machdunion wilde het bijna niet ge-
looven. Hij schudde maar het hoofd en had
het over een zeldzaam soort van genezing".
„Gefeliciteerdenhoe staat het
nu met de tante? Wat doet zij met het beeld
je? Heeft hij haar in zijn macht?"
Abdallah keek zijn vriend op een eigen
aardige manier aan. „Ik zal je vertellen. Ik
heb het poppetje haar gegeven en haar ge
zegd, dat het een afgodsbeeldje was, met de
hebbelijkheid de allerslechtste menschen tot
zachte lammetjes om te werken. Zij moest het
beeld een plaats geven en haar hatelijkheden
en kwade humeur den afgod ter hand stellen.
Je begrijpt, hoezeer ze nu in woede ontstakt!
Maak het beeldje echter niet kapot, voegde ik
er aan toe, want het is ettelijke duizend pon
den waard. Dit maakte een geweldigen in
druk, want ze is in hooge mate hebzuchtig.
Zij nam het voorwerp heel tevreden tot zich.
Maar na enkele dagen hoorde ik 's nachts een
donderend lawaai in huis. Ik sprong uit mijn
bed, kon echter de oorzaak niet vinden. Ik
klom de hoogste étage op en opende de deur
van het slaapvertrek van mijn tante. Deze
lag rustig te slapen. Toen opende ik de deur
van haar salon, waar het beeld op een tafel
tje zijn plaats had gevonden. Ik verlichtte
met mijn zaklantaarn de kamer. Het beeld
was er niet; eindelijk ontdekte ik het op den
grond. Het was van het tafeltje gevallen en
gebroken".
„Gebroken?" herhaalde Azis verbaasd.
„Ja, geheel gebroken, alleen zijn hoofd
was nog heel en in de grimas op zijn gezicht
zag ik een traan".
„Een traan? maar je phantaseert!"
„Neen, ik phantaseer niet. Het was een
traan. Het afgodsbeeld had zich blijkbaar uit
zichzelf van net tafeltje neergeworpen; hij
had zelfmoord gepleegd. Hij was dit nare
schepsel van een vrouw niet de baas gewor
den'
„Ja, ja", mompelde de geleerde Ali Azis,
„dit is inderdaad een verrijking mijner oc
culte ervaringen. Een kwade vrouw
„Is sterker dan alle afgoden en demonen",
vulde Abdallah den zin aan.
(Van onzen eigen correspondent.)
DE IERSCHE BESTUURSCRISIS.
Londen, Jan. 1933.
Het plotselinge besluit van De Valera om
de bevolking een nieuw parlement te laten
kiezen is algemeen uitgelegd als een daad
van juist tactisch politiek inzicht. Mannen
van aanzien in den Vrijstaat, met name de
senator Vincent en de burgemeester van Du
blin, verontrust over het economisch verval,
dat over het land was komen kruipen ais ge
volg van de excessen van economisch nationa
lisme en den handelsoorlog met Engeland,
welke De Valera's bestuur had gebracht, wa
ren ijverig bezig te beproeven de anti-regee-
ringsmachten in het land te vereenigen tot
een nationale politieke organisatie, met het
doel het bestuur van De Valera omver te
werpen. De kleine Labour-partij, die tot nu
toe de regeering in de Dail had gesteund,
begon ook lastig te worden en rekende het
zich tot haar taak verzet aan ie teekenen te
en de salaris- en loonkortingen voor perso
neel in rijksdienst, welke De Valera wilde
doorzetten. Dat was een wat hachelijke op
stand voor den president, die immers voor
zijn meerderheid in het parlement de stem
men van de zeven of acht Labour-mannen
niet kon missen. Het werd dus wat warm
voor De Valera's bestuur en de parlements-
ontbinding was dus een middel om aan een
positie, die meer en meer benard dreigde te
worden, te ontkomen. Niemand - behalve
de regeeringspartij had op dit besluit ge
rekend. Het voornemen was voortreffelijk ge
heim gehouden. En toen de ontbinding werd
gedecreteerd, vonden de machten der opposi
tie nog slechts in het begin van een aar
zelende vereeniging -L zich onvoorbereid.
Zoo beschouwd kon "dus De Valera geen
gunstiger oogenblik hebben gekozen voor
een nieuwe poging om zich zoo mogelijk ste
viger dan tevoren in de zetels van de macht
te plaatsen.
Het spel is uiteraard wat gewaagd. Dat
moet het vooral lijken voor de buitenstaan
ders, die hun kennis en feiten van den Ier-
schen politieken toestand ontleenen aan de
Engelsche pers en die in die pers nagenoeg
alleen voorstellingen lezen van diepere en
diepere verarming, groeiende ontevredenheid
en verontwaardigd verzet tegen De Valera's
bestuur. Die voorstellingen moeten wel wat
overdreven zijn. Waren ze juist, dan zou De
Valera een schijn van een kans hebben zijn
partij in deze nieuwe verkiezingscampagne
naar de overwinning te voeren. Nochtans
verwacht de leider zulk een overwinning. Hij
schijnt zijn besluit lang niet zoo gewaagd te
vinden als in het algemeen wordt voorge
steld. De Valera verwacht, dat zijn machts
positie door den uitslag der verkiezingen zal
worden versterkt. Hij rekent er op.
Het is zijn doel. „Zoo lang Engeland", zoo
ten naastenbij heeft hij verklaard, „verwacht,
dat economische druk Ierland op de knieën
en een Cosgrave-bestuur kan brengen, zoo
lang kan Ierland zijn economisch en maat
schappelijk leven niet zelfstandig ontwikke
len". De uitslag der verkiezingen zal Enge
land moeten leeren, dat Ierland niet kan wor
den afgebracht van den weg naar politieke
economische onafhankelijkheid, welken het
onder De Valera is opgegaan. En niet alleen
Engeland maar ook die machten in het land
zelf, cVe bereid zijn zich aan Groot-Brittan-
nië „over te geven" (want voor De Valera en
zijn mannen blijft Engeland de aartsonder
drukker, aan wien men zich voorgoed behoort
te ontworstelen), moeten de schellen van d e
oogen vallen; zij moeten hun waan leeren be
seffen.
Over het motief van De Valera's besluit
zijn sedert andere uitleggingen gegeven,
welke volledigheidshalve vermelding behoe
ven. Volgens deze voorstellingen gal de poli
tieke verhouding weinig of geen aanleiding
voor een parlementsontbinding. De Labour-
partij was wel aan het sputteren geraakt,
maar zij zou, als het er op aan zou zijn geko
men, toch niet tegen de regeeringsbesluiten
voor loonsverlagingen hebben gestemd.
De positie van de regeeringspartij was
dus onveranderd gebleven. En andere oorza
ken leidden tot het plotselinge ontbindings-
besluit. De Londensche „Sunday Times"
heeft onthuld, dat De Valera's besluit moet
worden toegeschreven aan ernstig meenings-
verschil in den boezem van het ministerie
zelf. Een meerderheid van het kabinet, ver
ontrust over de toenemende spaoning en den
verdiependen nood, drong op verzoening met
Engeland aan. De onverzoenlijke minder
heid weigerde dit. En voor De Valera, die
zich door een meerderheid van zijn eigen vol
gelingen in het landsbestuur gedwarsboomd
zag in zijn plannen, stond er geen andere
weg ope dan parlementsontbinding. Hij zou
hebben kunnen wachten tot de bijeenkomst
van het parlement om er zijn politiek'aan
stemming te onderwerpen. Maar in dat ge
val zou zijn gebleken, dat de regeering in
zich-zelf verdeeld was. Dat zou een sleecnten
indruk hebben gemaakt in de partij in haar
Smlds: Ik heb hier een klein onderdeel voor Je radio.
Z'n buurman: Dank Je zeer, Smlds. Laat me het eens
bekijken, ik heb altijd belangstelling voor nieuwigheden.
Smlds: Nou, het is een steen en een meter touw en
de gracht is links om de tweede hoek. (Humorist).
geheel en die partij in het oog van de bevol
king hebben verzwakt. En om dezen indruk
te ontgaan besloot hij terstond tot ontbin-
ding.
Wanneer de verkiezingen voorbij zijn en
wanneer De Valera zooals hij verwacht
zijn nieuw mandaat van de kiezers zal hebben
ontvangen, zal blijken, of deze voorstelling
van de crisis juist is. Is zij juist, dan moet de
samenstelling van zijn kabinet, of zijn
„raad", zooals de uitvoerende macht in den
Vrijstaat wordt genoemd, aanzienlijk in per
soneel zijn veranderd.
De uitslag kan moeilijk worden voorspeld.
Wel kunnen eenige factoren worden bespro
ken, welke de stemming moeten beheerschen
Eenige factoren zijn voor de regeeringspartij
gunstig. De verkiezingen komen de oppositie
ongelegen. De pogingen om een nationale
partij te stellen tegenover die van De Valera
waren pas begonnen en zijn in de conster
natie, door het ontbindingsbesluit geschapen,
geheel opgeschort. Er is weinig tijd beschik
baar voor de anti-De Valera-groepen (de
Cosgrave-partij, de organisatie van heeren-
boeren onder McDermott en eenige onafhan-
kelijken) om stembus-afspraken te maken en
een gemeenschappelijk beleid te volgen. Voor
zooVer geld een rol speelt en het is een
strijdwapen dat niet kan worden overschat
is de partij van De Valera er beter aan toe
dan de oppositie-partijen.
Do regeeringspartij is ook beter voor
den verkiezingsstrijd voorbereid. Fian-
na Fail (dat is de Iersche naam voor De
Valera's partij) is in haar beroep op de
kiezers meer uitgesproken anti-Engelsch
dan ooit tevoren. Dat blijft een aantrek
kelijke houding voor de kleine burgers,
de landarbeiders, de nederige winkeliers
en ambachtslieden, die tezamen uiter
aard de meerderheid der bevolking vor
men. Ook de politiek van „prachtige
afzondering", van nationale zelfgenoeg
zaamheid treft de harten der nederigen
warm. De oppositie wordt voorgesteld
als een werktuig van het gehate Enge
land en de economische strafmaatrege
len, genomen aan den anderen kant van
de Iersche Zee, zijn bedoeld om de
Cosgrave-partij weer aan het bewind te
brengen en daarmee het land weer on
der den hiel van Engeland. Nieuwe ver
nedering, heet het, zal het deel worden
van het Groene Eiland, zoo Fianna Fail
niet het bestuur hervat. Zulke voorstel
lingen gaan er goed in bij de in haar
opvattingen en denkbeelden nog vaak
zoo bekrompen Ierschen kleinen stand.
En daarbij komt de invloed van de
figuur van De Valera, een man, die in
zijn beperkter sfeer door een groot leel
der bevolking wordt aanbeden, zooals
indertijd veel onwezenlijker en abstrac
ter „Vadertje Tsaar" werd aanbeden
do:r de Russische massa's. De Valera
heeft er zich tot heden van onthouden
om de republiek te vragen. Klaarblijke
lijk acht hij er den tijd nog niet rijp
voor. Zijn program is in hoofdzaken ge
lijk aan dat van de vorige verkiezingen.
Wat kan de oppositie daar tegenover
stellen? Cosgrave belooft heropening
van de Britsche markt. Aangezien het
sluiten van die markt voor machtig veel
stoffelijken nood en armoede en han-
delsverlies en werkloosheid verant
woordelijk is, moet zijn belofte veel
indruk maken op een zwaar getroffen
bevolking. Het is de eenige, dat de op
positie kan stellen tegenover de roman
tische politiek van den President. Het is
veel. Zal het genoeg zijn? Het antwoord
zal op 24 Januari worden gegeven.
HISTORISCHE ANECDOTFN.
De beroemde Joachin concerteerde
eens te Londen. Hij liep te Londen een
kapperswinkel binnen om zich te doen
scheren.
Haar knippen? vroeg een bedien le,
die Joachin niet kende, en de lange ha
ren van den violist voor een jong
mensch bespottelijk vond. De kunste
naar antwoordde: Ik wil geschoren
worden.
Toch hield de kapper vol: In uw
hals zijp ze heusch te lang.
Joachim verbood hem ten strengste,
er ook maar aan te komen. Toen pro
beerde de kapper 't anders: U wordt
al hier en daar grijs, zei hij, 't beste
middel is, uw haar wat korter te dragen.
Joachim weigerde, en toen de kap
per aan 't eind vroeg: Twee millime-
tertjes maar, meneer? riep de artiest
boos uit: Laat me met rust! De kapper
deed verontwaardigd en hij zei m et
groote minachting: Zóó lijkt u op een
violist!
St. Léon, een komiek, die gewoonlijk per
sonen uit de lagere klassen voorstelde, on
dernam het eens, in de rol van „Koning" op
te treden. Het parterre begeleidde zijn spei
met fluiten. Gedwongen zijn oud emplooi
weder op te vatten, speelde hij den volgenden
avond de rol van „schoenpoetser". Het par
terre beloonde zijn uitstekend spel met een
luid applaus. „Dat bewijst", zeide een van
zijn kameraden, dat gij aen koning als een
schoenpoetser, en den schoenpoetser als een
koning gespeeld hebt.
Een Oostenrifksch minister wees eens in
eene conferentie met generaal Von Spork,
waarbij Keizer Leopold I tegenwoordig was,
den veldheer de plaats op d kaart aan, waar
hij met zijn leger den Donau moest overtrek
ken. Deze plaats nfT was te Strictura, een
streek, waar men niet minder dan 14 draai
kolken en ondiepten vindt. De oude krijger
greep in het vuur zijner redeneering de gou
den schaar, sloeg den minister met kracht op
den wijsvinger, waarmee hij het gevaarlijke
unt aantoonde en riep driftig uit: Ja, als
"wer Excellenties vervloekte vinger een brug
was.
Leopold lachte hartelijk en liet den gene
raal geheel vrij in het kiezen van de plaats
voor den overtocht.
Toen de graaf De Bonneval, maire te
Bourges, tot pair van Frankrijk werd
benoemd, verzocht hij deze beide be
trekkingen te gelijk te mogen waar
nemen.
Neen, graaf, gaf de minister hem
daarop ten antwoord, pair en maire
(père en mère) in één persoon vereenigd
dat heb ik nog nooit gehoord!
sa
Verontwaardigde speler, na de débacle: Wat ter
wereld bracht je er toe, twee sans'atout te bieden?
Partner, een beetje in de war: Twee heeren en vijf
whiskv soda's. (Passing Show). m^4