ALKMAARSCHE COURANT Tien dagen in Baden en Rijnland. Jeuillelon DE ROODE VULPENHOUDER Financieel Overzicht. Ho. 165 ZATERDAG 15 JULI 1933 (Van onzen eigen verslaggever). V. (Slot.) Mein Wagen rollet langsam Durch lnstiges Waldesgrün, Dnrch blnmige ThSler, die zaubrisch lm Sonnenglanze blühn. C Als wij 's morgens uit Koblenz vertrekken brengen auto's en bussen honderden S.A.- mannen aan. De meesten zijn in uniform, an deren weer niet, maar allen dragen het hakenkruis in den rooden band om den arm. Het „Bruine Huis" wordt in Koblenz ge opend, het Hitlerhuis en de Nazi's zullen deze gelegenheid niet ongebruikt laten om propaganda te maken. Trouwens, overal is er actie te bespeuren, want in Traben-Trar- bach, dat wij na een prachtigen tocht door het Moezeldal dat een Rijnpanorama in het klein biedt bereiken, trekken de S.A.- troepen in breede rijen langs de vensters van het Hotel Clauss-Feist, waar men ons een lunch heeft aangeboden. De burgemeester, een Herr Doctor in uni form, wijst er ons op, hoe rustig het mar- cheeren van deze troepen geschiedt. Er zijn oude en jonge mannen bij, die vier aan vier Daast elkaar loopen en wij verdenken het ge meentebestuur er een oogenblik van, dat deze mannen in een gesloten kring rond ons hotel stappen, want er schijnt nooit een eind aan te komen, maar ten slotte zien wij allen aan den overkant van den Moezel bijeen en dan blijkt toch wel, dat de S.A.-mannen hier een sterke macht vertegenwoordigen. De burgemeester houdt een welkomst- en propagandarede en de gemeente-archivaris althans de levende vraagbaak der ge meente een Herr Doctor met een hoogen boord en een vlinderstrik, staat te trappelen van ongeduld om ons op een hoogen berg te brengen en tevens een museum te laten zien Vrijwel alle collega's zien tegen den berg op, sommigen kiezen het museum en de meesten excuseeren zich en brengen een rustig half uurtje in de gezellige hall door. Zij hebben het met onzen geleider den heer Liebenstund bij het rechte eind gehad, want na drie kwar tier zijn de museumbezoekers nog niet terug en moeten gehaald worden. Zij komen moe, warm en ontevreden te voorschijn en verkla ren, dat Herr Doctor bij elk stukje rotssteen weer in vervoering geraakte en in de geschie denis van plaats en omgeving tot in het grijs verleden is afgedaald. En nog is deze streek- deskundige niet tevreden want hij gaat met ons mee naar een waterval, die tot zijn spijt en verbazing geen druppeltje water laat val len. De natuur had blijkbaar niet op de Hol- landsche journalisten gerekend. Dan rijden wij naar het wonderschoone Berncastel, waar vele vreemdelingen zijn Het is aan de Moezelbrug met zijn vele his torische gebouwen en gedenkteekenen een der meest pittoresque plaatsjes, die wij op onze reis zijn doorgekomen. Men verhaalt hier de legende van den ouden Kurfürst van Trier, die doodelijk ziek was en genezen werd door den wijn, welker druiven de bergen van het Moezeldal be dekken. Die wijn was de beste dokter en men spreekt hier dan ook Van Doctor-wein. Wij komen in een Doctor-weinstube, waar men onder een dak van bladeren buiten kan zitten en dalen even later een speciale gunst van den eigenaar in een ouden, vermaarden wijnkelder af, die tot opschrift draagt: „Vi num Moselanum omni tempore sanum". W worden hier weer aan een man met een voor schoot overgeleverd en dat is altijd een goed teeken, want dan volgt er na een rondgang •n kleine Weinprobe van het beste wat de kel der schaft. Duitsche wijnen kunnen niet oud worden en een merk van 1925 is al een groo te tractatie. Wij proeven met kleine gelegen heidsglaasjes den oogst van 1933 tot 1925 en jf -j HProevers beweren, dat zij het verschil duidelijk merken kunnen. De wijn uit deze kelders draagt op de kurk het kenmerk, dat het zuivere natuurwijn is en wij bedanken den man, die al die verborgen heerlijkhe- den in bezit heeft, van harte voor zijn vrien delijke en gastvrije ontvangst. Naar Trier, een der oudste steden van Duitschland, gaat de tocht en weldra maken wij een Stadtrundfahrt en bezichtigen we de schoonste overblijfselen van de Romeinsche bouwkunst, de Porta Nigra, die te onzer eere s avonds feestelijk verlicht wordt. Wij komen vrijwel allen in het hotel van dien naam en verkleeden ons voor wat het programma noemt een „zwangloses Zusammensein mit den Vertreter der Stadtverwaltung". In een cud, historisch gebouw op het marktplein heeft de samenkomst plaats en de Moezel wijn is hier de allergrootste attractie. In deze oude en mooie stad vindt men beroemde Ro meinsche Keizerthermen, geweldige ruïnen van een Romeinsch badpaleis en wij bezoe ken den volgenden morgen het Duitsche Weinmuseum, dat een overzicht van den his- torischen en den Romeinschen wijnbouw geeft. Prachtige diorama's van wijnbergen staan hier opgesteld, men vindt er flesschen en glazen, oude vaten en in een groote hal de geweldige houten machines waarmede in vroeger jaren de druiven geperst werden. Wij moeten voort naar Manderscheid en de heeren, die ons hier opwachten voeren ons langs smalle rotspaadjes naar een plateau, vanwaar men op de bergen ziet, waar meer dan duizendjarige burchten als hooge ruïnes uit het groen opsteken. Het eenige wat wij betreuren is, dat wij niet langer in dit schit terende oord met zijn goede en goedkoopc hotels kunnen blijven. Dat is nu eenmaal het lot van den journalist, die rondgeleid of lie ver rondgejaagd wordt. Voor wij het weten en willen zitten wij weer in den postauto en rijden over Daun naar den Nürburgring, de grootste racebaan van Duitschland, waar van de lengte 28 K.M. bedraagt. Op en neer gaat deze baan door het bergland, de boch ten zijn in de hoeken verhoogd en alles is er op berekend, dat snelheids-maniakken zich hier volkomen kunnen uitleven. Er zijn zeer sterke hellingen waar men, voor men een bergtocht onderneemt, de stijgkracht van zijn wagen kan onderzoeken en wij rijden naar de startplaats waar geweldige tribunes en loudspaekers opgesteld zijn, waar de directie met eenige geuniformde S.A.-heeren ons op wacht- en wij opnieuw eenige kilo's propa- gandalectuur in ontvangst nemen. Wij berij den slechts een gedeelte van den ring en om dat een postbus geen racewagen is en een gezelschap Hollandsche journalisten, die ai een week onderweg 'zijn een kostbare lading vormt, kan onze chaujf^qr gelukkig de verlei ding weerstaan om een snelheidsrecord te vestigen, zoodat wij zonder ongelukken in het bekoorlijke Adenau komen, waar wij in hotel „Zum wilden Schwein" een gezellige lunch hebben. Door het wonderschoone Ahrdal gaat de tocht over Altenahr en Ahrweiler naar Bad Neuenahr, waar ons een schitterende ont vangst wacht. Een sympathieke burgemeester in S.A.- uniform geleidt ons naar een grooten mu- ziektuin waar een strijkje zijn best doet om het Wilhelmus te spelen, maar telkens van het marschtempo in dat van een treurlied te recht komt, zoodat wij afzien van alle pogin- Iten om er bij te zingen. Dan gaat de tocht aar het Kuhrhaus. dat de Hollandsche vlag draagt en de groote S.S.-kapel, die hier op gesteld staat blaast het Wilhelmus onder leiding van haar energieken kapelmeester op onverbeterlijke wijze en vervolgt haar pro gramma met: „Wilt heden nu treden" uit Valerius' Gedenck-klanck. Wij geven blijk deze attentie ten zeerste op prijs te stellen en na een bezoek aan de uitgebreide badinstal laties en alles wat daar bijbehoort, vereeni gen de burgemeester, Herr Director en mevrouw ons aan een eeretafel waar een serie der beste wijnen van het Arhdal, waaronder de roode wijnsoort, gepresenteerd worden. Uitvoerig vertelt de burgemeester hoe deze wijnen worden Geautoriseerde vertaling naar 't Engelsch van Molly Thynne, door A W v E-—v R. 43) „Volgens het weinige, wat we hebben kun nen uitvinden, omstreeks half zeven. Op dien tijd moet het geweest zijn, als de auto, die jij zag, er iets mee te maken had." Fayre haalde eenige blaadjes papier uit zijn zak en keek de aanteekeningen in, die hij er op gemaakt had. „Daar staat het. Je zag de auto om onge veer twintig over zessen naar de boerderij gaan en er omstreeks veertig over zessen weer vandaan komen. Om half zeven was je bij het hek van Galston. Als je dat kunt be wijzen, geloof ik, dat je uit de moeilijkheid bent." De man aarzelde. „Hoe kan ik dat bewijzen? Wat denk u er van?" zei hij eindelijk. „Hoor eens, wat ik u nu vertel, zou ik aan nieand anders vertellen. En het is niet voor de politie bestemd, denk er aan. U hebt ge zegd, dat u het niet over zoudt vertellen, mijnheer?" „Ik zal het niet doen. Draai maar af." „Daar was een vrouw, die mij misschien gezien heeft. Zij kwam mij op den weg van Whitbury tegemoet en zij ging juist het buis in, voordat ik daar was. Ik zou zeggen vervaardigd en hoe weinig ten slotte de ar beiders er zelf voor krijgen, daar er gezinnen zijn, die nog geen 15 pfennig per uur verdie nen. Er is, zegt hij, in Neuennahr een oud spreekwoord, aat zegt: „Als men in het Ahr dal geweest is en men weet dat, dan is men er niet geweest, maar als men het niet meer weet, d a n is men in het Ahrdal geweest". Gelukkig is de burgemeester zoo verstandig niet zooveel te schenken, dat wij ons dit be zoek niet meer herinneren, want hij begrijpt heel goed, dat er dan ook niet over geschre ven zal worden. Over Remagen en Rolanseck rijden wij naar Bad Godesberg, waar wij allen in het Rheinhotel Dreesen logeeren. Hier worden wij 's avonds voor den vierden maal op dien dag aan een maaltijd vereenigd en komen tot de ontdekking, dat men ook des Guten zuviel kan krijgen. De hoteltuin waar wij dineeren strekt zich langs den Rijnoever uit. Aan de overzijde zien wij de toppen van het Zevengebergte en op den laatsten staat de Drachenfèls, die als een groote steenen vinger naar boven wijst. Als het donker is wondt op den Rijn een vuurwerk afgestoken, vuurpijlen suizen door de lucht en spatten met donderende slagen uit elkaar, de rivier wordt in het licht van rood Bengaalsch vuur gezet en de geïllumineerde bootjes bieden een sprookjesachtigen aanblik. Wij zijn niet de eenige gasten in dit mooie hotel, want ook de Rijksminister van Justi tie is er met zijn staf gelogeerd en als wij 's nachts om half één in de hal nog wat napra ten, krijgen wij bezoek van een geuniformden autoriteit, den Rijkspropagandist voor Rijn land en Westfalen, die, na een oogenblik in ons midden vertoefd te hebben, verlof vraagt een kort woord tot ons te mogen spreken. Het Duitsche volk daarop komt zijn rede neer is jarenlang onderdrukt en van zijn zelfstandigheid beroofd. Nu is de reactie gekomen en de drang naar vrijheid en onaf hankelijkheid, die in ieder volk en vooral in het Duitsche schuilt, heeft zich baan gebro ken. Men kent nu geen partijen meer, men kent slechts Duitschers, die schouder aan schou der staan en het oude vaderland uit het moe ras willen heffen. Men heeft Ehiitschland van alles verweten, maar men heeft niet be dacht wat men in geheel Europa aan dit land te danken heeft. Het communisme was op het punt in alle hoeken van het Rijk tot uit barsting te komen. De brand in het Rijksdag gebouw was het begin der communistische revolutie, Duitschland stond op het punt door de roode vloedgolf verzwolgen te worden en wanneer dit gebeurd was en het communisme in Oost- en Midden-Europa vasten voet had gekregen, zou de roode vlam ongetwijfeld naar het Westen zijn overgesla gen en was ons heele werelddeel aan de roode terreur ten offer gevallen. Dat dit niet gebeurd is aldus deze spreker is uit sluitend te danken aan het krachtige optre den van Hitier, die op het meest kritieke mo ment niet alleen Duitschland maar ook de nabuurstaten van deze verschrikking bevrijd heeft. Waar de vlammen uitslaan moet krachtig worden ingerepen, maar als het ge vaar geweken is keeren normale toestanden terug en niemand tenzij hij door, woord, geschrift of daad de ondermijning van den nieuwen staat beoogt zal in Duitschland een haar gekrenkt worden. Gij, stamverwante Hollanders, zijt ons bijzonder welkom en wij hopen, dat gij in Uw land teruggekeerd mede zult helpen een einde te maken aan een leu gencampagne, die tendentieus en overdreven geweest is. Het is niet onze taak daarop te antwoor den en hij verwacht dit ook niet en verlaat ons na een vriendelijken groet terwijl de Duitsche gasten als hij voorbijkomt opstaan en met opgeheven arm den Heilgroet bren gen. In Bad Godesberg nemen wij den volgen den morgen afscheid van den heer Stricker, die naar Berlijn moet. Hij, de organisator van dezen tocht, is alle dagen een bescheiden gastheer en een prettige reisgenoot geweest en een onzer heeft een hartelijk speechje ge houden om hem voor al zijn moeite te be danken. Wij maken een rondrit door de stad en gaan naar Königswinter, daarna wij met de tandradbaan den Petersberg oprijden. De Hollandsche vlag wappert daarboven van het dak van het Kurhotel en Herr Director is een gezellige gastheer, die ons alle beziens waardigheden laat bekijken. Dan gaat de tocht naar Bonn waar wij door de drukke straten plotseling in een rustig hofje staan. Hier is het geboortehuis van Beethoven, den grootsten musicus, dien de were'd ooit gekend heeft. De vader van *S=- dat het de vrouw van den portier was." Fayre staarde hem verbaasd aan. „Groote God, man," riep hij uit, „waar om heb je dat niet verteld toen je onder vraagd werd?" Het was je eenige kans om vrij te komen! Hoe weet je, of zij je niet zag?" „Ik had er mijn reden voor," zei de man koppig. „De smerissen krijgen niets uit mij, wat ik niet verkies te vertellen." Fayre haalde de schouders op. „Opgehangen worden is een akelige dood" meende hij. Zijn nieuwsgierigheid was in hooge mate opgewekt, maar hij wist, dat zijn eenige kans iets uit den man te krijgen, daarin bestond, niette veel aan te dringen. Het gezicht van den landlooper scheen bleek en scherper te worden. „Zij kunnen er mij niet van beschuldigen!" fluisterde hij norsch. „Dat kunnen ze wel, tenzij je kunt bewij zen, dat je om half zeven niet op de boerde rij was, Je schijnt niet te begrijpen, dat je in net zoo'n leelijke positie bent als mr. Leslie!" „En als zij mij nu niet gezien heeft?" De man raakte blijkbaar aan het wanke len. „Als jij haar hebt gezien, heeft zij jou waarschijnlijk ook gezien." De logica hiervan was zoo duidelijk, dat ze zelfs tot de hersens van den man door drong, hoe wantrouwend hij ook was. Hij dacht er een oogenblik over na, richtte zich toen op zijn elleboog op en bracht zijn ge zicht dicht bij dat van Fayre. „Ik ben een dwaas geweest! fluisterde Beethoven was een arme man en de familie heeft dan ook in de bovenverdieping ge woond, maar het geheele gebouw is thans als museum ingericht. Wij staan vol eerbied voor het kleine, lage zolderkamertje waar het genie geboren is. Het licht valt er door een dein raampje op zijn marmeren borst beeld. waarvoor een groote krans van im mortellen gelegd is. In de andere vertrekken vindt men de ver zameling instrumenten waarop hij gespeeld en gecomponeerd heeft, zijn hoed, zijn wan delstokken, de koperen geluidshoorns, die hij voor zijn doofheid noodig had, zijn dooden- masker en tal van portretten en in steen ge houwen beeldjes. In Hotel Königshof maken wij bij het Mit- tagessen kennis met het gemeentebestuur en dan gaat de tocht over Euskirchen naar Ge- münd en vandaar door den prachtigen Eitel over Einruhr en Simmerath naar Aken. Wij zijn hier vlak bij de Belgische en Holland sche grenzen en de auto klimt onder deskun dige leiding naar den uitzichttoren, vanwaar men de geheele streek overzien kan. Dan wor den wij bij onze hotels afgezet om ons te ver kleeden voor een samenkomst in het mooie hotel. Rosenbad waar de burgemeester en de S.A.-commandant ons een diner aanbieden. De burgemeester heet ons in de oude keizer stad hartelijk welkom en de gastheer in S.A.- uniform, wiens handdruk we nog navoelen, deelt mede, dat het hem opgevallen is, dat vele Hollanders, die in Aken komen hun na tionale vlaggen niet meer op hun auto's zet ten. Geen volk, zegt hij, behoeft zich voor zijn nationaliteit te schamen en hij verzoekt ons uitdrukkelijk er op te willen wijzen, dat hij de Hollandsche vlag in Aken steeds met vreugde zal begroeten. In de oude Kurgarten, waar een vroolijk gezelschap bijeen is en een strijkje zijn uiter ste best doet, blijven wij nog eenige uren ge zellig bijeen en dan zoeken wij voor de laat ste maal een Duitsch hotel op. Een Kurarzt leidt ons den volgenden mor gen door de Kur- en Badeanlagen van Hotel Quellenhof, wij zien het prachtige raadhuis, krijgen een kwartier tijd om cadeautjes voor onze huisgenooten te koopen en dan staan wij op het station en wachten op den Rhein- gold. De burgemeester is zoo vriendelijk ons uitgeleide te doen en na een uurtje stappen wij in Keulen uit in de verwachting, dat men ons hier wel Eau de Cologne zal aanbieden. Wij krijgen inderdaad een vloeistof, die ons nergens anders gepresenteerd is. maar het is geen Eau de Cologne maar Wodka, die bij de Hors d'oeuvre in het restaurant „Die Bastei" wordt geschonken. De burgemeester van Keu len en vele notabelen zitten bij ons Duitsche galgenmaal aan en wij hooren voor de laat ste maal de hoop uitspreken, dat wij zullen medewerken de leugencampagne van Duitschlands vijanden te bestrijden en dat wij naar waarheid zullen verklaren, dat Hollanders in Duitschland rust en vrede vin den. Herr Liebenstund verzekert, dat ook het vreemdelingenverkeer van Duitschland naar ons land in goede banen geleid wordt en dat den Duitschen reizigers binnenkort zal toege staan worden qjeer geld voor hun uitstapjes naar Holland mede te nemen. Een korte bezichtiging van het oude raad huis en dan staan wij op het Keulsche per ron en nemen afscheid van onze geleiders. Wij herkrijgen onze vrijheid en als de Rhein- gold de Hollandsche grens nadert hebben wij onzen collega-Kamerlid overgehaald een goed woordje bij de douane te doen opdat onze koffers en de daaraan bengelende pak ken niet geopend behoeven te worden. Zijn invloed blijkt van beteekenis want er wordt alleen geïnformeerd of wij machines of foto grafietoestellen gekocht hebben en na de al gemeene ontkenning behoeft geen koffer opengemaakt te worden. In Arnhem gaan de collega's uit het Noor den ons verlaten, in Utrecht die uit het Zui den en Westen. Vijf journalisten komen zwaarbeladen in Amsterdam aan en dan worden onze koffers in de electrische naar Alkmaar geheschen. In den trein wordt over het zwembad en de Italiaansche ijscomanne tjes gesproken en wij begrijpen, dat wij weer thuis zijn. Andere vraagstukken andere be langen zullen onze aandacht vragen. Een journalist ziet het leven als de figuur tjes in een caleidoscoop en naarmate tijd en plaats veranderen krijgt hij steeds weer een nieuw beeld voor oogen. Als wij aan deze reis een prettige herinne ring bewaren dan is dat te danken aan orga nisator en leiders en aan zoovelen onzer col lega's, die dezen tocht door hun kameraad schap tot een onvergetelijke gemaakt hebben. Tj. hij. „Ik zie het nu in. Maar ik was bang, dat ik er in zou vliegen bij de politie. Wilt u mij beloven, dat u het niet zult vertellen, als ik het niet hebben wilt?" „Dat heb ik je al gezegd. Ga voort." „Het was zoo. Ik zag de vrouw, zooals ik u vertelde, en ik wachtte, tot ik haar het huis zag binnengaan. Toen ging ik naar het huis met de bedoeling er wat eten te vra gen. Daar zag ik iets op den grond liggen en ik raapte het op. Het was een beurs. Er zat niet veel in: alleen maar een halve kroon." „Hij zweeg, blijkbaar niet wetend, hoe hij voort moest gaan. „En jij stak den halven kroon in je zak en "legde de beurs terug op de plaats waar je ze gevonden hadt," opperde Fayre. Hij begreep nu, waarom de man dat ge heim had gehouden en stond versteld over zijn mentaliteit. Hij liep blijkbaar liever ge vaar tot den galg te worden veroordeeld voor een misdaad, dien hij niet had bedreven dan de kans te loopen „er in te vliegen bij de politie" voor iets, dat hij wel gedaan had. Het eene kwaad begreep hij, voor het andere had hij niet genoeg verbeeldingskracht. „Zoo is het, mijnheer. Maar dat mogen de smerissen niet weten!" „Neen. Je kunt mij vertrouwen, maar ik waarschuw je, dat je er tenslotte toch mee voor den dag moet komen, als je van iets veel ernstigers vrijgesproken wilt worden." „Het schijnt dat ik er toch invlieg, of ik het vertel of niet. Ik heb nog nooit geluk ge had, nog nooit!" Fayre was opgestaan en keek op den man in het bed neer. Het was geen innemende persoonlijkheid, met zijn schuwe oogen en zwakken kin. Maar waarschijnlijk had hij, zooals hij zei, nooit geluk gehad, en Fayre voelde plotseling medelijden, toen hij moest erkennen,, hoe buitengewoon hard dat ellen dig schepsel zonder tehuis het had, dat al leen bestond, omdat hij geduld werd door andere, fortuinlijker en sterker menschen dan hijzelf. Het was geen wonder, dat hij nie mand vertrouwde en instinctmatig voelde dat iedereen tegen hem was. „Luister eens," zei Fayre in een plotse linge opwelling. „Ik zal wat voor je doen Ik zal zelf naar dat huis gaan en de vrouw opzoeken Als zij zich jou herinnert, is alles in orde, dan heb je je alibi, als het noodig is. Wat de beurs betreft, ik zal het met dien halven kroon wel met haar in orde brengen Je hebt het geld zeker gebruikt?" „Het grootste deel ervan, mijnheer. De rest is hier." Hij wees met het hoofd in de richting van de tafel naast zijn bed. Daar- op lag de inhoud van den vuilen, rooden zakdoek, dien hij bij zijn arrestatie bij zich had gehad. De politie had hem gefouilleerd en niets gevonden, wat de moeite waard was geweest, in beslag te nemen. „Goed, ik zal het haar wel teruggeven Dat denk ik wel te kunnen doen, zonder je te verraden. Als zij een nette vrouw is, zal zij er zeker in toestemmen er geen werk van te maken, als zij het geld eenmaal terug heeft. Ik geef je mijn woord, dat ik er niet mee naar de politie zal gaan, maar als je mijn raad volgt, biecht je alles op, als je weer op bent. Anders weet je, waar je aan toe komt. Maar dat is jouw zaak. Ik zal in elk geval voor de beurs zorgen en dat is De Beurs ontwaakt uit haar inflatieroes. De koopkracht in Amerika blijft achter bij de uitbreiding der productie. Ka- pitaalvlucht uit Amerika. Te rugkeer van het vertrouwen in den gulden. Koersherstel op de obligatiemarkt. Maatregel van verweer tegen het Duitsche transfermoratorium. Ongunsti ge ontwikkeling van onzen buitenlandschen handel. Het ziet er naar uit, alsof de beurs bezig is, uit haar inflatieroes te ontwaken. On danks het feit, dat de dollar opnieuw in koers is teruggeloopen, is de kooplust in zijn vroe- geren omvang op de fondsenmarkt nog niet teruggekeerd, zelfs niet te New York, dat tot dusverre elke nieuwe daling van dern dollar koers met een scherpe koersstijging had be groet. Nu het eerste enthousiasme over het door President Roosevelt met zooveel aplomb aan gekondigde „programma van economisch :ierleving" door middel van bederf van het ruilmiddel, begint te bekoelen, dringen de stemmen van degenen die van den aan vang af sceptisch tegenover de regeerings- plannen hebben gestaan, voortdurend meer tot de kringen van het publiek en de beurs door. Aanvankelijk heeft men slechts oog ge had voor de schielijke toeneming der produc tie, waaraan men allerlei verwachtingen over een spoedige vermeerdering van de ■koopkracht vastknoopte. In de laatste dagen zijn de aanwijzingen van een industrieele herleving nog verder toegenomen. Zoo over treft de hoeveelheid onuitgevoerde orders bij de Amerikaansche staaltrust voor het eerst weer het cijfer op den overeenkomstigen da tum van het vorige jaar, ondanks het feit, dat de productie sterk is uitgebreid, waar door thans reeds op meer dan 50 van de capaciteit wordt gewerkt, tegen nog geen 20 in het begin van het jaar. Wat echter thans in Amerika hoe langer hoe meer ongerustheid gaat wekken, is het feit, dat de koopkracht van het publiek bij de toeneming der productie ten achter blijft Dit blijkt b.v. duidelijk daaruit, dat de ver- koopen van de groote warenhuizen met filialen in Juni 4 in waarde lager waren dan in de overeenkomstige maand van 1932. Het geloof in inflatie als een soort van auto matische welvaart-verwekker is hierdoor, en door andere dergelijke teekenen, aan het wankelen gebracht. Men vraagt zich thans af, of de regeering het wel in haar hand heeft, om de loonen in evenredigheid met de speculatieve prijsbeweging te doen stijgen. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal de uitwerking van de inflatie uitsluitend deza zijn, dat de Amerikaansche groote massa, bij gelijkblijvende of in verhouding tot de prijs stijging slechts weinig verhoogde loonen, minder goederen kan koopen dan voor de inflationistische prijsstijging. Aan den droom van een kunstmatige verheoging van de koopkracht zal dan spoedig een einde ge maakt zijn. Een ander gevaar, dat onvermijdelijk met een opzettelijk bederf van het ruilmiddel ver bonden is, en dat de Amerikaansche regee ring tot dusverre klaarblijkelijk al evenmin voldoende onder de oogen had gezien, is de kans, dat de regeering de „controle" over de door haar in het leven geroepen verschijnse len verliest. De Amerikaansche autoriteiten, tenminste dat deel, dat op het oogenblik de meeste zeggenschap heeft hebben n.L gemeend, het in hun macht te hebben, aan de waardedaling van het geld op een gegeven oogenblik een „tot hier toe en niet verder" te kunnen toeroepen. In de afgeloopen week hebben zich echter reeds duidelijk teekenen voorgedaan, die er op wijzen, dat het op den duur moeilijk, zoo niet onmogelijk zal kun nen worden, den eenmaal opgeroepen infla tiegeest weder te doen verdwijnen. De door President Roosevelt in zijn be ruchte „verklaring" aan de Londensche Con ferentie aangekondigde verdere waardever mindering van den dollar heeft eenerzijds de speculatie aanleiding gegeven, zich met man en macht op den dollar te werpen, en den koers hiervan door verkoopen op termijn verder naar omlaag te drukken Daarnaast ih er echter in de laatste week reeds een duide lijke „kapitaalvlucht" uit Amerika te con- stateeren geweest, in den vorm van het om zetten van tegoed in dollars in „gouddevie zen", verkoopen van Amerikaansche obliga- tiën e.d. Op het oogenblik heeft de Ameri kaansche regeering het wellicht nog in haar hand, om deze beweging te beteugelen; of meer dan je verdient!" Al waren Fayre's laatste woorden barsch, zijn glimlach was heel vriendelijk, toen hij de hand ten afscheid uitstak. Zwakheid er gerde hem altijd en wekte tegelijkertijd zijn medelijden op, en het was juist eenigszins tot hem doorgedrongen, hoe buitengewoon hulpeloos de klasse, waartoe deze man be hoorde, was. De landlooper gaf hem een slap handje Hij deed blijkbaar moeite, zich uit te druk ken. „Dank je, mijnheer, ik zal het niet verge ten," was alles, wat hij zeide maar Fayre wist, dat hij de waarheid sprak. Hij was al bij de deur, toen de man hem terugriep. „Hoor eens, mijnheer, neemt u dit vast mee voor dien halven kroon. Het is alles, wat ik nog heb," Hij hield het hoopje kopergeld, dat op ta fel naast hem had gelegen, in de hoogte, rayre nam het aan en legde het vriendelijk weer terug naast den opgevouwen rooden zakdoek. De man keek er naar en opeens viel zijn oog op een klein voorwerp, dat tus- schen zijn armzalige bezittingen lag „Ik wou liever, dat u het nam, mijnheer", zei hij weifelend. En toen Fayre het hoofd schudde, vervolgde hij: „Dank u vriendelijk. U vroeg, of ik mij niets kon herinneren. Hier heb ik iets, als het u van eenig nut kan zijn. Het was me heelemaal door het hoofd gegaan. Het zal u niet veel helpen, maar om dat ik het mij herinner, geef ik het u. Bij het hek van de boerderij lag het. Ik trapte er op in het donker, toen ik er binnen ging, toen ik op weg was naar de boerderij." Hij stak zijn hand uit en in de palm lag de dop van een Red Dwarf vulpenhouder. (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1933 | | pagina 5