ALKMAARSCHE COURANT
Tien dagen in Baden en Rijnland.
Jeuillelon
DE ROODE VULPENHOUDER
Financieel Overzicht.
Ho. 165 ZATERDAG 15 JULI 1933
(Van onzen eigen verslaggever).
V.
(Slot.)
Mein Wagen rollet langsam
Durch lnstiges Waldesgrün,
Dnrch blnmige ThSler, die zaubrisch
lm Sonnenglanze blühn.
C
Als wij 's morgens uit Koblenz vertrekken
brengen auto's en bussen honderden S.A.-
mannen aan. De meesten zijn in uniform, an
deren weer niet, maar allen dragen het
hakenkruis in den rooden band om den arm.
Het „Bruine Huis" wordt in Koblenz ge
opend, het Hitlerhuis en de Nazi's zullen
deze gelegenheid niet ongebruikt laten om
propaganda te maken. Trouwens, overal is er
actie te bespeuren, want in Traben-Trar-
bach, dat wij na een prachtigen tocht door
het Moezeldal dat een Rijnpanorama in
het klein biedt bereiken, trekken de S.A.-
troepen in breede rijen langs de vensters van
het Hotel Clauss-Feist, waar men ons een
lunch heeft aangeboden.
De burgemeester, een Herr Doctor in uni
form, wijst er ons op, hoe rustig het mar-
cheeren van deze troepen geschiedt. Er zijn
oude en jonge mannen bij, die vier aan vier
Daast elkaar loopen en wij verdenken het ge
meentebestuur er een oogenblik van, dat
deze mannen in een gesloten kring rond ons
hotel stappen, want er schijnt nooit een eind
aan te komen, maar ten slotte zien wij allen
aan den overkant van den Moezel bijeen en
dan blijkt toch wel, dat de S.A.-mannen hier
een sterke macht vertegenwoordigen.
De burgemeester houdt een welkomst- en
propagandarede en de gemeente-archivaris
althans de levende vraagbaak der ge
meente een Herr Doctor met een hoogen
boord en een vlinderstrik, staat te trappelen
van ongeduld om ons op een hoogen berg te
brengen en tevens een museum te laten zien
Vrijwel alle collega's zien tegen den berg op,
sommigen kiezen het museum en de meesten
excuseeren zich en brengen een rustig half
uurtje in de gezellige hall door. Zij hebben
het met onzen geleider den heer Liebenstund
bij het rechte eind gehad, want na drie kwar
tier zijn de museumbezoekers nog niet terug
en moeten gehaald worden. Zij komen moe,
warm en ontevreden te voorschijn en verkla
ren, dat Herr Doctor bij elk stukje rotssteen
weer in vervoering geraakte en in de geschie
denis van plaats en omgeving tot in het grijs
verleden is afgedaald. En nog is deze streek-
deskundige niet tevreden want hij gaat met
ons mee naar een waterval, die tot zijn spijt
en verbazing geen druppeltje water laat val
len.
De natuur had blijkbaar niet op de Hol-
landsche journalisten gerekend.
Dan rijden wij naar het wonderschoone
Berncastel, waar vele vreemdelingen zijn
Het is aan de Moezelbrug met zijn vele his
torische gebouwen en gedenkteekenen een der
meest pittoresque plaatsjes, die wij op onze
reis zijn doorgekomen.
Men verhaalt hier de legende van den
ouden Kurfürst van Trier, die doodelijk ziek
was en genezen werd door den wijn, welker
druiven de bergen van het Moezeldal be
dekken. Die wijn was de beste dokter en men
spreekt hier dan ook Van Doctor-wein. Wij
komen in een Doctor-weinstube, waar men
onder een dak van bladeren buiten kan zitten
en dalen even later een speciale gunst van
den eigenaar in een ouden, vermaarden
wijnkelder af, die tot opschrift draagt: „Vi
num Moselanum omni tempore sanum". W
worden hier weer aan een man met een voor
schoot overgeleverd en dat is altijd een goed
teeken, want dan volgt er na een rondgang
•n kleine Weinprobe van het beste wat de kel
der schaft. Duitsche wijnen kunnen niet oud
worden en een merk van 1925 is al een groo
te tractatie. Wij proeven met kleine gelegen
heidsglaasjes den oogst van 1933 tot 1925 en
jf -j HProevers beweren, dat zij het verschil
duidelijk merken kunnen. De wijn uit deze
kelders draagt op de kurk het kenmerk, dat
het zuivere natuurwijn is en wij bedanken
den man, die al die verborgen heerlijkhe-
den in bezit heeft, van harte voor zijn vrien
delijke en gastvrije ontvangst.
Naar Trier, een der oudste steden van
Duitschland, gaat de tocht en weldra maken
wij een Stadtrundfahrt en bezichtigen we de
schoonste overblijfselen van de Romeinsche
bouwkunst, de Porta Nigra, die te onzer eere
s avonds feestelijk verlicht wordt. Wij komen
vrijwel allen in het hotel van dien naam en
verkleeden ons voor wat het programma
noemt een „zwangloses Zusammensein mit
den Vertreter der Stadtverwaltung". In een
cud, historisch gebouw op het marktplein
heeft de samenkomst plaats en de Moezel
wijn is hier de allergrootste attractie. In deze
oude en mooie stad vindt men beroemde Ro
meinsche Keizerthermen, geweldige ruïnen
van een Romeinsch badpaleis en wij bezoe
ken den volgenden morgen het Duitsche
Weinmuseum, dat een overzicht van den his-
torischen en den Romeinschen wijnbouw
geeft. Prachtige diorama's van wijnbergen
staan hier opgesteld, men vindt er flesschen
en glazen, oude vaten en in een groote hal
de geweldige houten machines waarmede in
vroeger jaren de druiven geperst werden.
Wij moeten voort naar Manderscheid en
de heeren, die ons hier opwachten voeren ons
langs smalle rotspaadjes naar een plateau,
vanwaar men op de bergen ziet, waar meer
dan duizendjarige burchten als hooge ruïnes
uit het groen opsteken. Het eenige wat wij
betreuren is, dat wij niet langer in dit schit
terende oord met zijn goede en goedkoopc
hotels kunnen blijven. Dat is nu eenmaal het
lot van den journalist, die rondgeleid of lie
ver rondgejaagd wordt. Voor wij het weten
en willen zitten wij weer in den postauto en
rijden over Daun naar den Nürburgring, de
grootste racebaan van Duitschland, waar
van de lengte 28 K.M. bedraagt. Op en neer
gaat deze baan door het bergland, de boch
ten zijn in de hoeken verhoogd en alles is er
op berekend, dat snelheids-maniakken zich
hier volkomen kunnen uitleven. Er zijn zeer
sterke hellingen waar men, voor men een
bergtocht onderneemt, de stijgkracht van zijn
wagen kan onderzoeken en wij rijden naar
de startplaats waar geweldige tribunes en
loudspaekers opgesteld zijn, waar de directie
met eenige geuniformde S.A.-heeren ons op
wacht- en wij opnieuw eenige kilo's propa-
gandalectuur in ontvangst nemen. Wij berij
den slechts een gedeelte van den ring en om
dat een postbus geen racewagen is en een
gezelschap Hollandsche journalisten, die ai
een week onderweg 'zijn een kostbare lading
vormt, kan onze chaujf^qr gelukkig de verlei
ding weerstaan om een snelheidsrecord te
vestigen, zoodat wij zonder ongelukken in het
bekoorlijke Adenau komen, waar wij in hotel
„Zum wilden Schwein" een gezellige lunch
hebben.
Door het wonderschoone Ahrdal gaat de
tocht over Altenahr en Ahrweiler naar Bad
Neuenahr, waar ons een schitterende ont
vangst wacht.
Een sympathieke burgemeester in S.A.-
uniform geleidt ons naar een grooten mu-
ziektuin waar een strijkje zijn best doet om
het Wilhelmus te spelen, maar telkens van
het marschtempo in dat van een treurlied te
recht komt, zoodat wij afzien van alle pogin-
Iten om er bij te zingen. Dan gaat de tocht
aar het Kuhrhaus. dat de Hollandsche vlag
draagt en de groote S.S.-kapel, die hier op
gesteld staat blaast het Wilhelmus onder
leiding van haar energieken kapelmeester op
onverbeterlijke wijze en vervolgt haar pro
gramma met: „Wilt heden nu treden" uit
Valerius' Gedenck-klanck. Wij geven blijk
deze attentie ten zeerste op prijs te stellen en
na een bezoek aan de uitgebreide badinstal
laties en alles wat daar bijbehoort, vereeni
gen de burgemeester, Herr Director en
mevrouw ons aan een eeretafel waar
een serie der beste wijnen van het
Arhdal, waaronder de roode wijnsoort,
gepresenteerd worden. Uitvoerig vertelt
de burgemeester hoe deze wijnen worden
Geautoriseerde vertaling
naar 't Engelsch van Molly Thynne,
door A W v E-—v R.
43)
„Volgens het weinige, wat we hebben kun
nen uitvinden, omstreeks half zeven. Op dien
tijd moet het geweest zijn, als de auto, die
jij zag, er iets mee te maken had."
Fayre haalde eenige blaadjes papier uit
zijn zak en keek de aanteekeningen in, die
hij er op gemaakt had.
„Daar staat het. Je zag de auto om onge
veer twintig over zessen naar de boerderij
gaan en er omstreeks veertig over zessen
weer vandaan komen. Om half zeven was je
bij het hek van Galston. Als je dat kunt be
wijzen, geloof ik, dat je uit de moeilijkheid
bent."
De man aarzelde.
„Hoe kan ik dat bewijzen? Wat denk u er
van?" zei hij eindelijk.
„Hoor eens, wat ik u nu vertel, zou ik aan
nieand anders vertellen. En het is niet voor
de politie bestemd, denk er aan. U hebt ge
zegd, dat u het niet over zoudt vertellen,
mijnheer?"
„Ik zal het niet doen. Draai maar af."
„Daar was een vrouw, die mij misschien
gezien heeft. Zij kwam mij op den weg van
Whitbury tegemoet en zij ging juist het
buis in, voordat ik daar was. Ik zou zeggen
vervaardigd en hoe weinig ten slotte de ar
beiders er zelf voor krijgen, daar er gezinnen
zijn, die nog geen 15 pfennig per uur verdie
nen. Er is, zegt hij, in Neuennahr een oud
spreekwoord, aat zegt: „Als men in het Ahr
dal geweest is en men weet dat, dan is men
er niet geweest, maar als men het niet meer
weet, d a n is men in het Ahrdal geweest".
Gelukkig is de burgemeester zoo verstandig
niet zooveel te schenken, dat wij ons dit be
zoek niet meer herinneren, want hij begrijpt
heel goed, dat er dan ook niet over geschre
ven zal worden.
Over Remagen en Rolanseck rijden wij
naar Bad Godesberg, waar wij allen in het
Rheinhotel Dreesen logeeren. Hier worden
wij 's avonds voor den vierden maal op dien
dag aan een maaltijd vereenigd en komen
tot de ontdekking, dat men ook des Guten
zuviel kan krijgen. De hoteltuin waar wij
dineeren strekt zich langs den Rijnoever uit.
Aan de overzijde zien wij de toppen van
het Zevengebergte en op den laatsten staat
de Drachenfèls, die als een groote steenen
vinger naar boven wijst. Als het donker is
wondt op den Rijn een vuurwerk afgestoken,
vuurpijlen suizen door de lucht en spatten
met donderende slagen uit elkaar, de rivier
wordt in het licht van rood Bengaalsch vuur
gezet en de geïllumineerde bootjes bieden een
sprookjesachtigen aanblik.
Wij zijn niet de eenige gasten in dit mooie
hotel, want ook de Rijksminister van Justi
tie is er met zijn staf gelogeerd en als wij 's
nachts om half één in de hal nog wat napra
ten, krijgen wij bezoek van een geuniformden
autoriteit, den Rijkspropagandist voor Rijn
land en Westfalen, die, na een oogenblik in
ons midden vertoefd te hebben, verlof vraagt
een kort woord tot ons te mogen spreken.
Het Duitsche volk daarop komt zijn
rede neer is jarenlang onderdrukt en van
zijn zelfstandigheid beroofd. Nu is de reactie
gekomen en de drang naar vrijheid en onaf
hankelijkheid, die in ieder volk en vooral in
het Duitsche schuilt, heeft zich baan gebro
ken. Men kent nu geen partijen meer, men kent
slechts Duitschers, die schouder aan schou
der staan en het oude vaderland uit het moe
ras willen heffen. Men heeft Ehiitschland
van alles verweten, maar men heeft niet be
dacht wat men in geheel Europa aan dit land
te danken heeft. Het communisme was op
het punt in alle hoeken van het Rijk tot uit
barsting te komen. De brand in het Rijksdag
gebouw was het begin der communistische
revolutie, Duitschland stond op het punt
door de roode vloedgolf verzwolgen te
worden en wanneer dit gebeurd was en het
communisme in Oost- en Midden-Europa
vasten voet had gekregen, zou de roode vlam
ongetwijfeld naar het Westen zijn overgesla
gen en was ons heele werelddeel aan de
roode terreur ten offer gevallen. Dat dit niet
gebeurd is aldus deze spreker is uit
sluitend te danken aan het krachtige optre
den van Hitier, die op het meest kritieke mo
ment niet alleen Duitschland maar ook de
nabuurstaten van deze verschrikking bevrijd
heeft. Waar de vlammen uitslaan moet
krachtig worden ingerepen, maar als het ge
vaar geweken is keeren normale toestanden
terug en niemand tenzij hij door, woord,
geschrift of daad de ondermijning van den
nieuwen staat beoogt zal in Duitschland
een haar gekrenkt worden. Gij, stamverwante
Hollanders, zijt ons bijzonder welkom en wij
hopen, dat gij in Uw land teruggekeerd mede
zult helpen een einde te maken aan een leu
gencampagne, die tendentieus en overdreven
geweest is.
Het is niet onze taak daarop te antwoor
den en hij verwacht dit ook niet en verlaat
ons na een vriendelijken groet terwijl de
Duitsche gasten als hij voorbijkomt opstaan
en met opgeheven arm den Heilgroet bren
gen.
In Bad Godesberg nemen wij den volgen
den morgen afscheid van den heer Stricker,
die naar Berlijn moet. Hij, de organisator van
dezen tocht, is alle dagen een bescheiden
gastheer en een prettige reisgenoot geweest
en een onzer heeft een hartelijk speechje ge
houden om hem voor al zijn moeite te be
danken.
Wij maken een rondrit door de stad en
gaan naar Königswinter, daarna wij met de
tandradbaan den Petersberg oprijden. De
Hollandsche vlag wappert daarboven van
het dak van het Kurhotel en Herr Director is
een gezellige gastheer, die ons alle beziens
waardigheden laat bekijken.
Dan gaat de tocht naar Bonn waar wij
door de drukke straten plotseling in een
rustig hofje staan. Hier is het geboortehuis
van Beethoven, den grootsten musicus, dien
de were'd ooit gekend heeft. De vader van
*S=-
dat het de vrouw van den portier was."
Fayre staarde hem verbaasd aan.
„Groote God, man," riep hij uit, „waar
om heb je dat niet verteld toen je onder
vraagd werd?" Het was je eenige kans om
vrij te komen! Hoe weet je, of zij je niet
zag?"
„Ik had er mijn reden voor," zei de man
koppig. „De smerissen krijgen niets uit mij,
wat ik niet verkies te vertellen."
Fayre haalde de schouders op.
„Opgehangen worden is een akelige dood"
meende hij.
Zijn nieuwsgierigheid was in hooge mate
opgewekt, maar hij wist, dat zijn eenige kans
iets uit den man te krijgen, daarin bestond,
niette veel aan te dringen.
Het gezicht van den landlooper scheen
bleek en scherper te worden.
„Zij kunnen er mij niet van beschuldigen!"
fluisterde hij norsch.
„Dat kunnen ze wel, tenzij je kunt bewij
zen, dat je om half zeven niet op de boerde
rij was, Je schijnt niet te begrijpen, dat je
in net zoo'n leelijke positie bent als mr.
Leslie!"
„En als zij mij nu niet gezien heeft?"
De man raakte blijkbaar aan het wanke
len.
„Als jij haar hebt gezien, heeft zij jou
waarschijnlijk ook gezien."
De logica hiervan was zoo duidelijk, dat
ze zelfs tot de hersens van den man door
drong, hoe wantrouwend hij ook was. Hij
dacht er een oogenblik over na, richtte zich
toen op zijn elleboog op en bracht zijn ge
zicht dicht bij dat van Fayre.
„Ik ben een dwaas geweest! fluisterde
Beethoven was een arme man en de familie
heeft dan ook in de bovenverdieping ge
woond, maar het geheele gebouw is thans
als museum ingericht. Wij staan vol eerbied
voor het kleine, lage zolderkamertje waar het
genie geboren is. Het licht valt er door een
dein raampje op zijn marmeren borst
beeld. waarvoor een groote krans van im
mortellen gelegd is.
In de andere vertrekken vindt men de ver
zameling instrumenten waarop hij gespeeld
en gecomponeerd heeft, zijn hoed, zijn wan
delstokken, de koperen geluidshoorns, die hij
voor zijn doofheid noodig had, zijn dooden-
masker en tal van portretten en in steen ge
houwen beeldjes.
In Hotel Königshof maken wij bij het Mit-
tagessen kennis met het gemeentebestuur en
dan gaat de tocht over Euskirchen naar Ge-
münd en vandaar door den prachtigen Eitel
over Einruhr en Simmerath naar Aken. Wij
zijn hier vlak bij de Belgische en Holland
sche grenzen en de auto klimt onder deskun
dige leiding naar den uitzichttoren, vanwaar
men de geheele streek overzien kan. Dan wor
den wij bij onze hotels afgezet om ons te ver
kleeden voor een samenkomst in het mooie
hotel. Rosenbad waar de burgemeester en de
S.A.-commandant ons een diner aanbieden.
De burgemeester heet ons in de oude keizer
stad hartelijk welkom en de gastheer in S.A.-
uniform, wiens handdruk we nog navoelen,
deelt mede, dat het hem opgevallen is, dat
vele Hollanders, die in Aken komen hun na
tionale vlaggen niet meer op hun auto's zet
ten. Geen volk, zegt hij, behoeft zich voor
zijn nationaliteit te schamen en hij verzoekt
ons uitdrukkelijk er op te willen wijzen, dat
hij de Hollandsche vlag in Aken steeds met
vreugde zal begroeten.
In de oude Kurgarten, waar een vroolijk
gezelschap bijeen is en een strijkje zijn uiter
ste best doet, blijven wij nog eenige uren ge
zellig bijeen en dan zoeken wij voor de laat
ste maal een Duitsch hotel op.
Een Kurarzt leidt ons den volgenden mor
gen door de Kur- en Badeanlagen van Hotel
Quellenhof, wij zien het prachtige raadhuis,
krijgen een kwartier tijd om cadeautjes voor
onze huisgenooten te koopen en dan staan
wij op het station en wachten op den Rhein-
gold. De burgemeester is zoo vriendelijk ons
uitgeleide te doen en na een uurtje stappen
wij in Keulen uit in de verwachting, dat men
ons hier wel Eau de Cologne zal aanbieden.
Wij krijgen inderdaad een vloeistof, die ons
nergens anders gepresenteerd is. maar het is
geen Eau de Cologne maar Wodka, die bij de
Hors d'oeuvre in het restaurant „Die Bastei"
wordt geschonken. De burgemeester van Keu
len en vele notabelen zitten bij ons Duitsche
galgenmaal aan en wij hooren voor de laat
ste maal de hoop uitspreken, dat wij zullen
medewerken de leugencampagne van
Duitschlands vijanden te bestrijden en dat
wij naar waarheid zullen verklaren, dat
Hollanders in Duitschland rust en vrede vin
den. Herr Liebenstund verzekert, dat ook het
vreemdelingenverkeer van Duitschland naar
ons land in goede banen geleid wordt en dat
den Duitschen reizigers binnenkort zal toege
staan worden qjeer geld voor hun uitstapjes
naar Holland mede te nemen.
Een korte bezichtiging van het oude raad
huis en dan staan wij op het Keulsche per
ron en nemen afscheid van onze geleiders.
Wij herkrijgen onze vrijheid en als de Rhein-
gold de Hollandsche grens nadert hebben
wij onzen collega-Kamerlid overgehaald een
goed woordje bij de douane te doen opdat
onze koffers en de daaraan bengelende pak
ken niet geopend behoeven te worden. Zijn
invloed blijkt van beteekenis want er wordt
alleen geïnformeerd of wij machines of foto
grafietoestellen gekocht hebben en na de al
gemeene ontkenning behoeft geen koffer
opengemaakt te worden.
In Arnhem gaan de collega's uit het Noor
den ons verlaten, in Utrecht die uit het Zui
den en Westen. Vijf journalisten komen
zwaarbeladen in Amsterdam aan en dan
worden onze koffers in de electrische naar
Alkmaar geheschen. In den trein wordt over
het zwembad en de Italiaansche ijscomanne
tjes gesproken en wij begrijpen, dat wij weer
thuis zijn. Andere vraagstukken andere be
langen zullen onze aandacht vragen. Een
journalist ziet het leven als de figuur
tjes in een caleidoscoop en naarmate tijd en
plaats veranderen krijgt hij steeds weer een
nieuw beeld voor oogen.
Als wij aan deze reis een prettige herinne
ring bewaren dan is dat te danken aan orga
nisator en leiders en aan zoovelen onzer col
lega's, die dezen tocht door hun kameraad
schap tot een onvergetelijke gemaakt hebben.
Tj.
hij. „Ik zie het nu in. Maar ik was bang,
dat ik er in zou vliegen bij de politie. Wilt
u mij beloven, dat u het niet zult vertellen,
als ik het niet hebben wilt?"
„Dat heb ik je al gezegd. Ga voort."
„Het was zoo. Ik zag de vrouw, zooals ik
u vertelde, en ik wachtte, tot ik haar het
huis zag binnengaan. Toen ging ik naar
het huis met de bedoeling er wat eten te vra
gen. Daar zag ik iets op den grond liggen
en ik raapte het op. Het was een beurs. Er
zat niet veel in: alleen maar een halve
kroon."
„Hij zweeg, blijkbaar niet wetend, hoe hij
voort moest gaan.
„En jij stak den halven kroon in je zak
en "legde de beurs terug op de plaats waar je
ze gevonden hadt," opperde Fayre.
Hij begreep nu, waarom de man dat ge
heim had gehouden en stond versteld over
zijn mentaliteit. Hij liep blijkbaar liever ge
vaar tot den galg te worden veroordeeld
voor een misdaad, dien hij niet had bedreven
dan de kans te loopen „er in te vliegen bij
de politie" voor iets, dat hij wel gedaan had.
Het eene kwaad begreep hij, voor het andere
had hij niet genoeg verbeeldingskracht.
„Zoo is het, mijnheer. Maar dat mogen de
smerissen niet weten!"
„Neen. Je kunt mij vertrouwen, maar ik
waarschuw je, dat je er tenslotte toch mee
voor den dag moet komen, als je van iets
veel ernstigers vrijgesproken wilt worden."
„Het schijnt dat ik er toch invlieg, of ik
het vertel of niet. Ik heb nog nooit geluk ge
had, nog nooit!"
Fayre was opgestaan en keek op den man
in het bed neer. Het was geen innemende
persoonlijkheid, met zijn schuwe oogen en
zwakken kin. Maar waarschijnlijk had hij,
zooals hij zei, nooit geluk gehad, en Fayre
voelde plotseling medelijden, toen hij moest
erkennen,, hoe buitengewoon hard dat ellen
dig schepsel zonder tehuis het had, dat al
leen bestond, omdat hij geduld werd door
andere, fortuinlijker en sterker menschen dan
hijzelf. Het was geen wonder, dat hij nie
mand vertrouwde en instinctmatig voelde dat
iedereen tegen hem was.
„Luister eens," zei Fayre in een plotse
linge opwelling. „Ik zal wat voor je doen
Ik zal zelf naar dat huis gaan en de vrouw
opzoeken Als zij zich jou herinnert, is alles
in orde, dan heb je je alibi, als het noodig
is. Wat de beurs betreft, ik zal het met dien
halven kroon wel met haar in orde brengen
Je hebt het geld zeker gebruikt?"
„Het grootste deel ervan, mijnheer. De
rest is hier." Hij wees met het hoofd in de
richting van de tafel naast zijn bed. Daar-
op lag de inhoud van den vuilen, rooden
zakdoek, dien hij bij zijn arrestatie bij zich
had gehad. De politie had hem gefouilleerd
en niets gevonden, wat de moeite waard was
geweest, in beslag te nemen.
„Goed, ik zal het haar wel teruggeven
Dat denk ik wel te kunnen doen, zonder je
te verraden. Als zij een nette vrouw is, zal
zij er zeker in toestemmen er geen werk van
te maken, als zij het geld eenmaal terug
heeft. Ik geef je mijn woord, dat ik er niet
mee naar de politie zal gaan, maar als je
mijn raad volgt, biecht je alles op, als je
weer op bent. Anders weet je, waar je aan
toe komt. Maar dat is jouw zaak. Ik zal in
elk geval voor de beurs zorgen en dat is
De Beurs ontwaakt uit haar
inflatieroes. De koopkracht in
Amerika blijft achter bij de
uitbreiding der productie. Ka-
pitaalvlucht uit Amerika. Te
rugkeer van het vertrouwen in
den gulden. Koersherstel op
de obligatiemarkt. Maatregel
van verweer tegen het Duitsche
transfermoratorium. Ongunsti
ge ontwikkeling van onzen
buitenlandschen handel.
Het ziet er naar uit, alsof de beurs bezig
is, uit haar inflatieroes te ontwaken. On
danks het feit, dat de dollar opnieuw in koers
is teruggeloopen, is de kooplust in zijn vroe-
geren omvang op de fondsenmarkt nog niet
teruggekeerd, zelfs niet te New York, dat tot
dusverre elke nieuwe daling van dern dollar
koers met een scherpe koersstijging had be
groet.
Nu het eerste enthousiasme over het door
President Roosevelt met zooveel aplomb aan
gekondigde „programma van economisch
:ierleving" door middel van bederf van het
ruilmiddel, begint te bekoelen, dringen de
stemmen van degenen die van den aan
vang af sceptisch tegenover de regeerings-
plannen hebben gestaan, voortdurend meer
tot de kringen van het publiek en de beurs
door. Aanvankelijk heeft men slechts oog ge
had voor de schielijke toeneming der produc
tie, waaraan men allerlei verwachtingen
over een spoedige vermeerdering van de
■koopkracht vastknoopte. In de laatste dagen
zijn de aanwijzingen van een industrieele
herleving nog verder toegenomen. Zoo over
treft de hoeveelheid onuitgevoerde orders bij
de Amerikaansche staaltrust voor het eerst
weer het cijfer op den overeenkomstigen da
tum van het vorige jaar, ondanks het feit,
dat de productie sterk is uitgebreid, waar
door thans reeds op meer dan 50 van de
capaciteit wordt gewerkt, tegen nog geen
20 in het begin van het jaar.
Wat echter thans in Amerika hoe langer
hoe meer ongerustheid gaat wekken, is het
feit, dat de koopkracht van het publiek bij de
toeneming der productie ten achter blijft
Dit blijkt b.v. duidelijk daaruit, dat de ver-
koopen van de groote warenhuizen met
filialen in Juni 4 in waarde lager waren
dan in de overeenkomstige maand van 1932.
Het geloof in inflatie als een soort van auto
matische welvaart-verwekker is hierdoor, en
door andere dergelijke teekenen, aan het
wankelen gebracht. Men vraagt zich thans
af, of de regeering het wel in haar hand
heeft, om de loonen in evenredigheid met de
speculatieve prijsbeweging te doen stijgen.
Mocht dit niet het geval zijn, dan zal de
uitwerking van de inflatie uitsluitend deza
zijn, dat de Amerikaansche groote massa, bij
gelijkblijvende of in verhouding tot de prijs
stijging slechts weinig verhoogde loonen,
minder goederen kan koopen dan voor de
inflationistische prijsstijging. Aan den
droom van een kunstmatige verheoging van
de koopkracht zal dan spoedig een einde ge
maakt zijn.
Een ander gevaar, dat onvermijdelijk met
een opzettelijk bederf van het ruilmiddel ver
bonden is, en dat de Amerikaansche regee
ring tot dusverre klaarblijkelijk al evenmin
voldoende onder de oogen had gezien, is de
kans, dat de regeering de „controle" over de
door haar in het leven geroepen verschijnse
len verliest. De Amerikaansche autoriteiten,
tenminste dat deel, dat op het oogenblik
de meeste zeggenschap heeft hebben n.L
gemeend, het in hun macht te hebben, aan de
waardedaling van het geld op een gegeven
oogenblik een „tot hier toe en niet verder" te
kunnen toeroepen. In de afgeloopen week
hebben zich echter reeds duidelijk teekenen
voorgedaan, die er op wijzen, dat het op den
duur moeilijk, zoo niet onmogelijk zal kun
nen worden, den eenmaal opgeroepen infla
tiegeest weder te doen verdwijnen.
De door President Roosevelt in zijn be
ruchte „verklaring" aan de Londensche Con
ferentie aangekondigde verdere waardever
mindering van den dollar heeft eenerzijds de
speculatie aanleiding gegeven, zich met man
en macht op den dollar te werpen, en den
koers hiervan door verkoopen op termijn
verder naar omlaag te drukken Daarnaast ih
er echter in de laatste week reeds een duide
lijke „kapitaalvlucht" uit Amerika te con-
stateeren geweest, in den vorm van het om
zetten van tegoed in dollars in „gouddevie
zen", verkoopen van Amerikaansche obliga-
tiën e.d. Op het oogenblik heeft de Ameri
kaansche regeering het wellicht nog in haar
hand, om deze beweging te beteugelen; of
meer dan je verdient!"
Al waren Fayre's laatste woorden barsch,
zijn glimlach was heel vriendelijk, toen hij
de hand ten afscheid uitstak. Zwakheid er
gerde hem altijd en wekte tegelijkertijd zijn
medelijden op, en het was juist eenigszins
tot hem doorgedrongen, hoe buitengewoon
hulpeloos de klasse, waartoe deze man be
hoorde, was.
De landlooper gaf hem een slap handje
Hij deed blijkbaar moeite, zich uit te druk
ken.
„Dank je, mijnheer, ik zal het niet verge
ten," was alles, wat hij zeide maar Fayre
wist, dat hij de waarheid sprak.
Hij was al bij de deur, toen de man hem
terugriep.
„Hoor eens, mijnheer, neemt u dit vast
mee voor dien halven kroon. Het is alles, wat
ik nog heb,"
Hij hield het hoopje kopergeld, dat op ta
fel naast hem had gelegen, in de hoogte,
rayre nam het aan en legde het vriendelijk
weer terug naast den opgevouwen rooden
zakdoek. De man keek er naar en opeens
viel zijn oog op een klein voorwerp, dat tus-
schen zijn armzalige bezittingen lag
„Ik wou liever, dat u het nam, mijnheer",
zei hij weifelend. En toen Fayre het hoofd
schudde, vervolgde hij: „Dank u vriendelijk.
U vroeg, of ik mij niets kon herinneren.
Hier heb ik iets, als het u van eenig nut kan
zijn. Het was me heelemaal door het hoofd
gegaan. Het zal u niet veel helpen, maar om
dat ik het mij herinner, geef ik het u. Bij het
hek van de boerderij lag het. Ik trapte er op
in het donker, toen ik er binnen ging, toen
ik op weg was naar de boerderij."
Hij stak zijn hand uit en in de palm lag
de dop van een Red Dwarf vulpenhouder.
(Wordt vervolgd