H tkmaarsche Courant van Woensdag 6 September 1933.
Wat al geslachten kwamen op, de
gelegenheidslied
Schermeer's Derde Eeuwfeest.
Van een vroeger Alkmaarsch medicus,
(men ziet, dat er ook thans nog, evenals
bij het tweede eeuwfeest van de Scher-
meer, verzenmakende heelkundigen
zijn) verschijnt binnenkort bij de firma
van Gorcum en Co. te Assen, in een bun
del, een veertigtal gedichten, waarin het
polderleven wordt bezongen.
Wij werden in de gelegenheid gesteld
het gedicht van het derde eeuwfeest aan
de Schermeer gewijd, reeds thans in ons
blad op te nemen, en zeggen daarvoor
den medicus-dichter gaarne dank.
HERDENKING.
Der Vad'ren wijs en stout beleid, hoezee,
Schiep trots de grootste moeilijkheid,
hoezee,
Uit wateren en wiermoeras
Deez' weiden met haar voedzaam gras,
Hoezee, hoezee, hoezee
Hoe heugt mij nog de dag, dat ik als
knaap verscheen
Vóór vijftig jaar in Stompetoren, om te
kijken,
Met vader samen, naar den berg
vermaak'lijkheên,
Die 't feestprogramma bood van 't volk
der Schermeerdijken,
Dat van zijn goedgezindheid gaf de
duidelijke blijken.
Twee honderd vijftig jaren was het toch
geleên,
Sinds vruchtb're kleigrond daar met
schoonst gewas kon prijken,
Waar 'toog moeras en plas aanschouw-
de slechts voorheen.
„Nieuwe Buurt", Zuidervaart, Stompetoren.
Luchtfoto KL M.
Slechts op de buurt was 'tdruk; daar
klonken lied en lach;
Daar ging de dans; daar prijkte, huis
aan huis, de vlag.
Waarom die vreugde was, liet koud mij,
kleinen vent:
Ik kwam slechts voor 't vermaak
Sterk is mij bijgebleven
't Concert op 't feestterrein in de
versierde tent
Door 't corps der stedelijke schutterij
gegeven,
In uniform! 't Was een geblaas op dood
en leven
Bij 't automatisch maatslaan van den
dirigent.
De groote trom deed alles in het ronde
beven:
Zoo klonk van Spaansche zijde ook eens
't bombardement.
Op Alkmaar, naar mij dochtDan
staat de lange mast
Mij bij nog, over 't water van de vaart
gebonden.
„Sprietloopen" gaf 't program aan. Om
te gieren was 't
'Als er een waggelde en zich niet houden
konde
En zeilde omlaag in 't water. Uit
't publiek dan ging
Een donderend hoera op voor den
drenkeling.
ï'u 't derde eeuwfeest men herdenkt
thans van 't bestaan
Des polders op een wijze, grootsch en
waardig beide,
Ofschoon zoo zorgenvolle jaren braken
aan
En hoog de nood wel steeg der
onbetrouwb're tijden,
(Bewaar lijk kan de beurs een ader
lating lijden),
Moog' met mijn heilwoord een van
hulde samengaan
Voor 'twaak- en werkzaam volk, dat
dra weer vol verblijden
Het uur van weergekeerden voorsnoed
hoore slaan
jaren door,
En wierven aanzien, eer, dewijl in niets
verzakend
'Aan plicht, dat niets van 't eens
verworv'ne ging teloor,
aar beste weten voor 't belang des
polders wakend.
Hoe menig oude naam wordt heden nóg
gehoord,
Welks dragers zetten eervol 'twerk der
oud'ren voort.
3
Voor mijnen geest rijst meer dan één
vertrouwde naam,
Die door een sterk geslacht werd
of nog wórdt gedragen,
En die, wijd klinkend uit de loftrompet
der Faam,
Verdient bewaard te blijven, juist
in deze dagen:
De Geus, De Jong(h), De Boer,
Huvser van Reenen ('k wage
Het, hier te breken met het
chronologisch raam),
Groot, Kramer Glijnis, Couwenhoven,
Olie, waar gestage
Nog, wie zoo'n naam draagt, toont zich
voor zijn taak bekwaam.
Spaan. Baltus, Admiraal, De Koning,
Govers. Klerk,
Waarbij 'k voeg Dekker. Vader, Bruyn,
De Goede, Slooten.
Nog is de lijst niet volGedenken
wij hun werk,
Een ganschen leeftijd lang vaak trouw
en onverdroten
Verricht. Het past, dat daarvoor 't hart
waardeering voedt
Wij brengen Schermeers Grooten eenen
eeregroet.
En dan wel in 't bijzonder geldt deze
eeregroet
Thans, wien 't bestuur des polders dezen
tijd in handen
Gelegd werd: dijkgraaf en heemraden;
voorts den stoet
Niet minder dan een elftal,
der hoofdingelanden.
Hun aller taak moet dubbel zwaar wel
zijn, nu van den
Zoo duist'ren crisistijd het polderland
ontmoet
Heel sterk den invloed wel en alle
rangen, standen
Gebukt gaan onder druk, verlies aan
geld en goed.
Doch nimmer nog versaagde, wie
't West-Friesche *as
Het zijne noemt, dat groeit en meerdert
kracht in nooden,
En koppig samenspant, vertragend
nauw den pas.
Van dijkgraaf af tot aan den opzichter,
en bod5
Geen twijfel dan, of Schermeers
wakk're secretaris
Stelt dra te boek het feit, dat Schermeers
bloei weer daar is.
L., 1 Sept. 1933. J. WEEBIS.
Waar eens de stuurman stond aan
boord, hoezee,
Wordt thans der vog'len zang gehoord,
hoezee,
Daar grazen rund en wollig vee.
Daar ruischt een volle korenzee,
Hoezee, hoezee, hoezee.
Gedenken wij der Vad'ren doen. hoezee,
Hun wijsheid, moed, hun stout bestaan,
hoezee,
Dat eeuwen door hun kloek bedrijf,
Ons nakroost in 't geheugen blijv',
Hoezee, hoezee, hoezee.
Vivat de bloem van Volk en Land,
hoezee,
De welvaart voor den Boerenstand,
hoezee,
Dat hunne voorspoed klimm' en groei,
De roos op Maagden wangen bloei,
Des Schermeer's schoon geslacht.
Dat lang 't Bestuur des polders leev'
hoezee,
't Geluk bestendig om hen zweev'
hoezee,
Zij houden met Hoofdingeland,
Bestendig Dam en Dijk in stand,
Hun aller heil en vree.
Noordervaart Stompetoren. „Tegenover het feestterrein".
Luchtfoto K L M.
Uit alle hemelstreek, van verre en van
nabij,
Was jong en oud, arm, rijk, ter plaatse
aangekomen
Stad, dorpen liepen leeg; in stulp en
boerderij
Alom was 't stil, wijl elk vacantie had
genomen.
Op weg naar de Boerenbruiloft.
Met sjeezen naar het feest
„De Schermeer" naar het schilderij van a. Colnot in de polderkamer van het Stadhuis te Alkmaar.
<v>
bij de viering van het Derde Eeuwfeest
van den polder „De* Schermeer".
Ook gezongen bij de viering van het
Tweede Eeuwfeest der bedijking van
den polder „De Schermeer".
(W ij z e Vivat Oranje, Hoezee).
Komt vrienden op deez' blijden stond,
hoezee,
Dat Schermeer's schoone droge grond,
hoezee,
Drie honderd jaren heeft bestaan,
Heft men een juichend danklied aan,
Hoezee, hoezee, hoezee.