DE LUCHTROOVERS VAN HOITIKA
tDxuncu&dek
VROOLIJK PINKSTERFEEST,
KLEUR- EN KNIPPLAAT
Raadselhoekie
Hei aantal auto's fn
ons land verdubbelde
zich in de laatste zes
jaar en de groei houdt
aan. Maar dit is dan
toch geen tijd om brug-
X3X genbouw en wegenver-
vgr betering te vertragen I
XXXXXXXXX
Aan de Dammers I
In onze vorige rubriek gaven wij
oplossing probleem 1329.
Stand.
Zw. 10 sch. op: 4, 7, 8, 9, 14, 16, 2(
23- 2S-
Uit de partij.
We laten thans eerst een eindspel vol
gen samengesteld door den heer Huizer.
40, 42, 45, 48.
Dus
1. 40-34 1. 18—23?
2. 34—30 2. 25 21
3 45—40 3. 23 :32
4. 42—38 4. 17:39
5. 38: 9 5. 3 :14
6. 40—34 6. 39 :30
7. 35: 2!
Ter oplossing voor deze week
Probleem 1330 van „Dam".
Eindspel 764.
Zw. W. Tatarski,
Zw. 3 sch. op: 5, 15,45. ||i |Jg |Ët
W. 4 sch. op: 7, 25, 37, 39.
Wit speelt 7—2. Zwart mag nu niet flB -j3Ë Cj| WÊ
45—50 want dan volgt 25—20 (zw. 50 41
of 46) en 2—35 of 2—24. Zwart dus 5—10. III Élf Wê>. ÉH
Wit 39—33. Zw. 10—14 (op 45—50 vo gt |j§ gg| ggl
25—20 en 2—35). Wit 37—32. Zw. 15—20 li H j|§g üi ÉH
(op 45 -50 volgt 32—28 en 215). Wit 'fM. fit §1 £j| £1
19 volgt 2 24 (zw. 45—50) 33—28 en
32-28, 25 14. Wit 32-28. Zw. 20-24 g| g| 4|
(op 45J50 volgt 32-28 en 215). Wit
2 35. Zw. 14—19 gedw Wit 35 2 en Zw. 9 sch. op: 3, 7, 8, 9, 10,18, 20, 26, 36.
wint door overmacht. W. 9 sch. op: 27, 28, 30, 35, 38, 39, 43,
Als wit in de volgende positie 4034 44, 47.
speelt en zwart antwoordt met 18—23 In onze volgende rubriek geven wij de
want wit door een prachtige combinatie, oplossing.
Wit: M. Seibold.
Wit speelt en wint.
Eindspel 763.
Zw Dr. R. Haas.
8e een soort das.
9e een medeklinker.
2 Verborgen rivieren in het buitenland.
Er is armoede genoeg in het dorp.
Gaan Moeder en Oma in geen geval
samen uit?
Je hadt je huiswerk veel beter kun
nen maken.
Verleden jaar logeerden wij in
Drente.
Wat een buitengewone gave voor
muziek heeft zij
3. Twee jongensnamen noemen
Een groot en dapper man.
Je leerd' in de Geschied'nis
Er 'k weet het stellig! van.
Hij was een echte zeeheld,
Bij Oud en Jong bekend.
Je kunt zijn naam vast zeggen,
Als je geen domoor bent!
4 Mijn eerste is een bijvoeglijk naam
woord, dat een leelijke eigenschap
aanduidt, mijn tweede en derde
vormen samen een voertuig en
mijn geheel noemt een vloerboen
der.
Voor kleineren.
1. Zet onder elkaar:
le een zure vloeistof.
2e een insect.
3e een dashond.
4e een viervoetig dier, dat soms kop
pig is.
5e een deel van een schip.
Maar doe het zoo, dat de woorden
alle uit 4 letters bestaan en de be
ginletters, van boven naar beneden
gelezen, een bloem noemen, welke
in den nazomer bloeit.
2. Een roofdier kreeg een anderen
staart, toen werd het een lichaams
deel van een mensch. Als het roof
dier zijn staart gehouden had,
maar zijn kop veranderd was, zou
het een waterplas geworden zijn.
Hoe kan dat?
3. Als mijn eerste een visschersschuit-
je, mijn tweede een hemellichaam
en mijn derde iets vroolijks is, wat
is dan mijn geheel?
4. Vul de rijmwoorden in:
't Is Pinksterfeest, 't is Mei!
Daarom zijn wij zoo
We dansen en we springen,
We hupp'len en we
Naar buiten! Alles bloeit!
Komt, allen nu ge
We loópen hand aan hand,
't Is Pinksterfeest in 't
(Nadruk verboden)
Oplossingen der raadsels uit het
vorige nummer.
Voor grooteren.
Kerf, stok; kerfstok.
Rust roest.
me r e 1
pluim
v i s c h
motor
parel
klont
grens
m u s c h
pater
zijn gezin gericht en neemt het eerste
Finksterkiekje van de zijnen, zooals ze
daar met hun vijven op een rij komen
aanstappen: Moeder in het midden, met
aan de ééne hand Fluweeltje en aan !e
andere Trilneusje. Zoo heeten de beide
zusjes. Aan den buitenkant loopen de
broertjes: Grijs en Grauw.
Jammer, dat Vader Pluimstaart mij
geen enkel kiekje stuurde, 'k Had het
jullie zoo graag laten zien.
Laten we daarom alleen hem maar
opzetten, zooals hij (zie het voorbeeld)
langs het kanaal loopt om de hei te be
reiken.
Aan het voorbeeld hoef je niets te
doen. Je kijkt er alleen maar naar om te
weten, hoe het geheel worden moet
je begint dus met Vader Pluimstaart,
het landschap en de driehoekjes of
steuntjes op dun, doorzichtig papier over
te trekken.
Ze daarna op dun karton te plakken.
Vervolgens kleur je de plaatjes. Zelf
n:ag je de kleuren kiezen.
Dan plaatjes en driehoekjes uitknip
pen.
De drie hoekjes op de stippellijnen om-
vouwen.
De reepjes met 'ijm of gluton bestrij
ken en tegen de plaatjes plakken Bij elk
steuntje staat aangegeven, waar het een
plaatsje hebben moet.
(Nadruk verboden).
Met Pinksteren trekt Vader Pluim
staart er op uit. A's je naar het plaatje
kijkt, weet je dadelijk, wat hij doen gaat.
Met tent en kodak gewapend, zie je hem
immers loopen. Natuurlijk gaat hij zijn
tent op een mooi plekje uitzetten. Zal ik
jullie eens verklappen: waar? Op de
hei, die nu nog niet bloeit, maar waar
hier en daar de gouden brem de zonne
stralen schijnt op te vangen en weer uit
te stralen.
Moeder Pluimstaart zit intusschen ook
niel stil! Zij zorgt voor de kleine Pluim
staartjes, vier In getal: twee jongens en
twee meisjes en voor die hun Pink-
stertooi aan hebben, komt er heel wat
kijken! Dat begrijp je.
't Is maar goed, denkt Moeder dat
Vader met tent en kodak vooruit is ge
gaan .Hij zal stellig straks naar hen
staan uit te kijken, als hij met zijn tent
klaar is. Natuurlijk hebben ze samen af
gesproken, waar de tent wordt opgezet.
Zoek anders de groote hei maar eens af!
't Is prachtig weer en het Pinksterzon
netje schijnt vroolijk. Wat zullen ze ge
nieten
Als Moeder Pluimstaart er dan einde
lijk met de kinderen aankomt, staat
Vader al bij den ingang der tent op zijn
troepje te wachten.
De tent staat stevig en de vlag met
Vroolijk Pinksteren wappert, dat
het een lust is. Vader heeft zijn kodak op
mÉ
Wit. K. Kattmann.
Wit speelt en wint.
De volgende Fransche partij werd ge
speeld te Buenos Aires
Wit: V. Corla. Zwart: R. Grace.
Fransche partij.
1. e4 e6 2. d4 d5 3. Pc3 Pf6 4. Ld3. (Wit
vervolgt hier nu eens niet met 4. Lg5 Le7
5. e5 Pd7, waarop zwart met c5 't cent-
itrum van wit vernielt) 4Pc6 5. Pf3
(misschien had hier 5. e5 beter geweekt,
daar c5 aan zwart nu niet kan volgen)
5. .2. Lb4 6. Lgb h6 7. Lf6 Df6 8. 0—0
Lc3 (anders volgt 9. ed5) 9. bc3 00 10.
e5 De7 11. Pel (beter naar d2). 11
f6 12. f4 fe5 13. fe5. Tflf 14. Kfl. Ld7 15.
Dg4 Tf8f 16. Pf3 Df7. 17. Kc2 Pe7 18 Tfl
Df4. 19. Dh3 Pf5. 20. Pd2 Dg5 21. g4 Pe7
22 Lh7f (om de qualiteit te winnen maar
dat voordeel duurt niet lang) 22
Kh7 23. Tf8 Pg6 (dreigt Pf4) 24. Dd3 (pent
het paard). Maar zwart heeft een mooie
tegenzet) 24Lb5 25. Db5 PfS (niet
eerst 25Dg4f wegens 26. Tf3) 26.
Dd3+ Pg6 27. h3 Kg8 28. Pf3 Pf4f 29. Ke3
Pd3f 30. Pg5 hg5 31. cd3 (waarom niet
31 Kd3 en 32. c4 dan was remise ge
makkelijk na 32c6 33. cd5 cd5 enz.)
3 1Kf7 (naar de koninginnevleu-
gel, als er wat te bereiken is voor zwart
dan is 't daar) 32. Kd2 ((wit heeft nu een
veel langer tijd noodig om „erbij" te
komen)
3 2Ke7 33. c4 c6 34. Kc3 Kd7 35.
Kb4 (Als alles goed afgewikkeld wordt
is remise 't slot maar wit maakt positie-
fouten).
35Kc7 36. Ka5 Kc8 (zwart verlokt
wit om zijn stukken op te spelen en dan
met g6 een tempo te winnen) 37. a4 Kc7
38. Kb4 b6 39. Kc3 Kb7 4. Kb4? (Di)t is de
fout, zwart wint nu door tempodwang
hij had 40. Kb3 Ka6 41. Kb4 moeten spe
len) 40Ka6, 41. a5 b5! (wit moet
zijn a-pion loslaten) 42. Kc5 Ka5 43. Kc6
bc4 44. Kd6 (Wit komt te laat) c3 45. Ke6
c2 46. Kd7 clD 47. e6 Kb6 en wit moet
verliezen, hij geeft op.
Gedane zaken nemen geen keer.
Zaandam, kar, regen, zee, ganzen,
degen, kerk, den.
Voor kleineren.
Pa, ra, plu(im); paraplu.
Een huisjesslak.
Oranje, Rie; oranjerie.
Poppententoonstelling.
OM OP TE LOSSEN.
Voor grooteren.
Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van iets, dat bij bepaalde
rampen hulp verleent.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
een medeklinker,
een vaas.
een vrij groote vogel,
een vreemde taal.
't gevraagde woord,
een ondoordringbaar bosch
iemand, die op kantoor zit.
261. Zeg dat nog eens?!! De gekookte metoorsteen of
het zenuwachtige vliegtuig in de apenboom. De flam-
bardhoed schudde langzaam het hoofd. Ach, wat word
ik doof, ik meende, dat je daarnet iets anders zei.
Gaat U maar mee, dan zullen we U het geval wel even
laten zien, zei de vliegenier en ze gingen met hun vie
ren op weg naar de boom, waar hun toestel in moest
landen.
262. Onderweg kwamen zij een paar mannen tegen,
die een groot toestel voor filmopnamen sjouwden. Die
moeten mee, riep de schrijver, als het iets goeds is,
kunnen we meteen opnamen maken. Zoo kwam het
troepje tenslotte op de plek, waar het toestel in de
boom hing.