HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor IOcL 5euiMeton EEN EERESCHULD. Mang' oe Radja „Djong Jos" vertelt. ïfchaakaétiek Dxuftcu&ciek Naar het Engelsch van Dorothea Gerard. 14) „Hij is toch ook knap, alleen Wladimir is bepaald mooi!" „Ik geloof eigenlijk, dat mijn oordeel niet verlangd wordt", zei ik lachende. „Ja, ja, zeker, gaat u voort. Wat hadt u willen zeggen na dat maar?" „Wel, dat als Pan Malewicz zich maar recht liet wedervaren, hij dan wel knap zou zijn, maar hij schijnt zich nooit den tijd te gunnen om te eten of om zijn schoenveters goed vast te maken. En dat doet er hem zoo overwerkt uitzien". „Dat is al één ding, dat ik tegen hem heb. Ik twijfel niet aan zijn waarde als mensch, maar toch zou ik niet mijn leven kunnen doorbrengen aan de zijde van een man, die zoo lang zijn jassen draagt als Krysztof. Ik weet, dat hij een model-landheer is, dat hij wonderen doet met wat er is overgebleven van zijn goed, maar ik zie graag een man met zorg gekleed en hoor hem niet graag voortdurend van zijn knollen en aard appelen spreken als hij over het geheel al iets zegt. Wanneer hij mijn echtgenoot was, dan zou ik niet weten met wien ik nu eens zou kunnen dwepen over Chopin en Byron, daar muziek en poëzie beide verbo den weeldeartikelen schijnen te zijn. Hij is uitsluitend vervuld van zijn werk zijn werk en nog eens zijn werk, maar dit moet toch een man saai en vervelend maken in den omgang". „Werkt hij voor zichzelven alleen?" „Voor zichzelven en voor zijn moeder en ik geloof, dat hij het voor haar nog haast meer doet dan voor zichzelven. Toch maakt hem dit niet amusanter in den omgang". „Maar wel werpt het een ander licht op zijn levensopvatting. Het is een bewijs dat hij zich kan opofferen". „Prijs hem niet te uitbundig, want dan zult u juist zijn kansen bederven". „Nu, beslis dan zelve; dit kan ook een ander niet voor je doen, maar hoe de uitslag dan ook zijn moge, laat ze niet beiden blij ven hopen: „dat is een wreed soort van vriendelijkheid". Terwijl ik dit zei, kwam er iemand nader bij door de kamer daarnaast en Anulka's verzorgster stak het hoofd om de deur en zei iets in het Poolsch tegen Jadwiga. In een oogenblik was die op de been, doodsbleek en ontsteld. „Wat is er?" vroeg ik. „Ik heb het wel gezegd!" antwoordde Jad wiga opgewonden. „Anulka is erger. Ze werd wakker met hooge koorts en ze hebben den dokter laten halen". Dit zeggende verliet zij het vertrek en ik volgde zwijgend. In de oude kinderkamer, aan het andere eind van het huis, vonden wij een vreemde, ineengeschrompelde ge daante in een witte peignor en met een kan ten nachtmutsje op, roerloos naast het bed zitten. Zij wendde het hoofd niet om toen wij binnen kwamen en eerst toen ik vlak bij het bed stond, herkende ik madame Zielins- ka. Haar groote, holle oogen hield zij steeds strak op Anulka's gezicht gericht en heel de uitgedroogde, uitgemergelde gestalte leek als verstijfd van schrik. Een blik op het doodsbleeke gezichtje op het kussen, bewees, dat wij ons te vroeg ver- heugd hadden en dat de zoozeer geduchte verkoudheid toch niet afgewend was. Anulka wier tanden nog heftiger klapperden dan te voren, lag huiverend onder de dekens, want zij rilde van de koorts. Er was nu weinig rust meer voor het huis houden; eerst kwam het lange wachten op den dokter, toen de dokter zelve en tenslotte de bedrijvigheden, die de uitvoering van diens voorschriften meebracht. Het was al lang over middernacht, toen madama Zielins- ka zich eindelijk naar haar eigen kamer liet brengen. Jadwiga wilde haar zusje niet ver laten, maar viel in slaap op de sofa in den hoek van de kinderkamer, uitgeput door de verschillende ervaringen van dien dag. Anulka sluimerde en zoo was ik alleen met Marya, de oude, grijze verzorgster, die op geen andere wijze lucht gaf aan haar gevoe len, dan door geweldig diep te zuchten, ter wijl zij bezig was met kompressen en kom men en nachtlichtjes kortom, al het toebe hooren van een ziekenkamer. Eindelijk kwam zij naast mij zitten en zuchtte nog steeds zachtjes voor zich heen. „Is ze al dikwijls zoo ziek geweest?" vroeg ik aan de oude, die in den loop van haar vele dienstjaren genoeg Duitsch had leeren spreken en verstaan, dat een zeer pri mitieve conversatie tusschen ons mogelijk was. „O, zoo dikwijls!" antwoordde zij met extra diepen zucht. „Ik heb al tienmaal ge dacht dat ik haar zou moeten begraven". ,,'t Is vreemd, dat zij zoo teer is, terwijl haar zuster toch zoo'n goede gezondheic geniet! Want men kan toch niet zeggen dat zij een koud bad heeft gehad maar een modderbad"." De vrouw keek mij aan met een blik, of zij niet goed wist of ze nu verontwaardigd Ter oplossing voor deze week: PROBLEEM 1345 van G. Balédent (Fz). EINDSPEL 795, O Costachel. a b c d cj i g""^ Wit speelt en houdt remise. Oplossing: 1. Pd6 f6 2. Pe8 f5 3. Pg7 f4 4 p Pg5 f2 6. Pe4 fl P (een andere of,/3,5' gaat na 7. Pd2+ verloren) 7. P(joi pat. Wat een zeldzaam actief paard rw, zwart zijn f-pion met 't paard, dan wit toch af en gaat de a-pion aan. °°k In de 3e ronde van 't tou^ Zürich speelden Dr. Aljechin« 1 Zwitser Dr. Joss, die verreweg^" ste speler was. Hkl Maar 't was juist deze, die Aljt*L haast deed struikelen. Joss kw-a® een overwegende stelling en 't donker uit voor den wereldkampioen Deze begon een wilde aanval op koningsstelling (op de dame-vleugel) Hierdoor geïntimideerd, (en w'elijcw ook door zijn veel betere stelling, w ieder zwakkere speler kent tegen een veel sterkeren) wist Joss de goede voort- zetting niet. Hij liet zijn aanval in steek en legde zich op verdedigen toe Nu zette Aljechine de tanden op elkaar en besliste de partij voor een prachtir kwaliteitsoffer. Wij laten de partij hier volgen en trek. ken partij van de korte notaties, die Dr, Euwe (waarschijnlijk) voegde bij zija berichten, waarvan hij de groote Waden voorzag. Wit: Dr. Joss. Zwart: Dr. Aljechine. Caro—Kann. 1. e4 c6 2. d4 d5 3. ed5 cd5 4. c4! (Wit Ipopt hier opzettelijk de kans een geïso leerde d-pion te krijgen. Maar daardoor krijgt hij alle open lijnen voor zijn loopers, dat een zeer behoorlijk equiva- lint is. Zwart gaat daarom daar niet op in). 4.Pf6 5. Pc3 e6 6 cd5 Pd5 7. Pf3 Lb4 8. Ld2 Pc6 9. a3 Le7 10. Ld3 Lf6 11, Da4 (dit is onjuist. De bedoeling is door penning van Pc6 de d-pion te dekken, maar getuigt van kortzichtigheid, want de dame wordt verjaagd en tegelijk een derde aanval op d4 geopend). 11pm 12. Dc2 h6 (Hier laat de wereldkampioen zich intimideeren. Hij vergeet, dat na 12.... Pd4 13. Pd4 Ld4 14. Lh7? wegens Dh4 niet opgaat. Nu krijgt hij de pion niet meer zonder schade). 13. 0—M (met indirecte dekking). 13.a6 om Pc6 te verhinderen). 14 Le3 (Nu is tUin- direct driemaal verdedigd, n.I m«r LeS Pf3 en na tweemaal ruilen op V dame niet op d4 slaan wegens Lbo), U. Ld7 (Deze looper staat slecht gepos teerd, zooals de heele partij door blijken zal). 15. Pe4 Le7 (Er dreigde P46t) 16. Kbl (voorzorg, er dreigde spoedig Tc8) 16. Pd5 17. Tel 0—0 18. g4! Juist (wit moet hier zijn aanval zoeken) 18.Tc8 19. De2 Pa5 20. Tc8 Lc8 (Niet Dc8 wegens 21. Tel) 21. g5 (Er dreigt gevaar op zijn koningsvleugel. Zwart tracht nu de aan dacht af te leiden, wat ook gelukt). 21... Pe3 22. De3 h5 23. Pg3 Db6 24. b4? Ziehier hoe wit zich laat beïnvloeden. Hij had zeer ste'lig moeten spelen: 24. De4! g6 (gedwongen) 25. Ph5. Speelt zwart nu 25La3 dan volgt 26. Pf6+ en De2 waarna h4 en h5 met groote winst kan sen. 24.Lb4 25. ab4 Db4f 26. Kc2 Ld7 27. Kdl Pc4! Zwart vervolgt alles zeer sterk. Vluchten naar wit over fl naar g2 wordt gevaarlijk om Lc6. Wit is wel gedwongen om af te ruilen. 28. Lc4 Dei 29. Pe5 Da4f 30. Kd2 Da2f 31. Kei Lbo 32. Dd2 Da3 33. Pe2 (Wit doet wanhopig* pogingen om tot afruil te komen). 33. Tc8 34. i3 Dal 35. Ddl Da2 36. Pd3 Tc2 37. Pdcl? Tel!! Een zeer gemotiveerd offer Wit moet met paard terugslaan wegens mat. Maar daardoor wint zwart de b- Toren van wit terug) 38. Pel Dg2! 39. P«° Dhlf 40. Kd2 Ddl+. Wit geeft op. Immer» zwart ruilt alle officieren af en w»® met de twee vrij-pionnen op de a en o- lijn. „Ik slaap niet", zei ze met sluwen gli®' lacn. „Ik heb u en Marya wel gehoord, ma® ze heeit u niets verteld. Zal ik het u vertel len? Komt u maar vlak bij mij, dan zal het u influisteren". „a Ze strekte haar ééne dunne armpje uit terwijl ze mij bij den mouw van mijn pe1*'" hield, trok ze mijn hoofd naast zich op kussen. „Papa was krankzinnig!" zei ze, v'akjj-jn mijn oar, zoodat ik haar heeten adem op nu wang voelde. „Ik heb hem nooit gezien, m Marya heeft mij verteld, dat hij krankz 1 was, en Jadwiga ook, dus zal het wel zijn. Heeft u ooit een krankzinnige ge® „Blijf nu maar doodstil liggen zei trachtte zoo kalm mogelijk te sPre, 5"' pt schoon ik mij pijnlijk ontroerd voelde. dokter heeft immers gezegd dat je niet p moogt?" En zachtjes maakte ik mll haar arm. Anulka staarde mij z aan, met wijd open, niet-begrijpenae daar zij mijn identiteit weer vergeten te hebben wareü Toen ik terugging naar mijn kam1 vtI1. de uilen in de struiken dicht onder t( sters weg en de vogels begonne zingen, want de dag brak aan. 0[]fUs- Ik ging te bed liggen, maar mi tige sluimering werd telkens vers van allerlei verwarde droomvoorsteiii fe ^„per- de modder in den vijver en AnulK jnnjgen tandend en druipend, met een kraI(j|f steéd* vader op den achtergrond, maar verdween, als ik hem eens was Za). te waar te nemen. (Wordt v«rV«* CINEMA EN THEATER. Het Weekblad dezer week bevat: ,.Dat zou je wel willen Nationale revue, van Jac. van Tol, die in het Scala Theater te 's-Gravenhage wordt opgevoerd; Sche- veningsche- en Amsterdamsche kr-oniek; de blonde sensatie te Hollywood (Jean Harlow), vele portretten, o.a. van Henri de Vries, de tooneelspeler, die ontelbare malen ..Brand in de Jonge Jan" speelde; filmfoto's, o.a. Die Czardas Fürstin, enz. „Waarom het koppensnellen bij de Dajaks dient en waarom het noodig is." II. Vroger, vóór het koppensnellen door het gouvernement verboden was, was de Segai- Dajak verzot op het ter sneltocht gaan. Niet alleen, omdat hij daarmee zijn dapperheid kon demonstreeren, wat hij zeer gaarne doet, maar ook, omdat zijn godsdienst den vol wassene die plicht oplegde en ook nog om andere redenen. De man, die nog nooit een „kop" had „gehaald", kon niet doen wat hij wilde. Hij was nog niet vrij in zake zijn klee ding, voedsel, enz. Hij mocht zich niet kleeden zooals hij wilde, mocht niet eens eten, waarin hij trek had Hij mocht b v nog geen zwarte lendedoek dragen, niet met oudere mannen samen slapen; bij het slapen geen sarong (soort rok) of deken gebruiken, niet trouwen. Nog veel meer was hem verboden. Overtrad hij het verbod, dan zou de oogst van heel zijn dorp bedel ven. Hem zou aller lei tegenspoed treffen. Spoedig zou hij ster ven. Zoodra hij een kop had gesneld; voelde Bang Djok, het Mei 1933 overleden groote Dajaksche hoofd, bijgenaamd: De Keizer van de Mahakkam. Zijn positie als Daj. vorst was zeer moeilijk, vooral omdat hij rekening moest houden met den Sultan van Koetei (zijn directe chef) en het Nederlandsch Gouvernement. hij zich geheel vrij in al zijn doen en laten en mocht hij doen wat hem vroeger verboden was! Niet ieder man behoefde een kop thuis te brengen of op sneltocht te gaan. Het was voldoende als 2 tot 30 mannen er op uit gingen en 1 a 2 koppen thuis brachten. Dan werd er feest gevierd, waarbij de mannen, die niet mee waren geweest, met de scherpe kant van hun mandau (kapmes, zwaard) een lik tegen den kop gaven. Dit kwam op het zelfde neer, alsof ze ook waren meegeweest. De verbodsbepalingen waren dan ook voor hen opgeheven. Het groote feest heette: „erau tjantjoet hitam", het „feest van de zwarte lendendoek". Het koppensnellen had niet alleen tot doe! om vrij te worden in zake de vele verbods bepalingen, maar ook om naam te maken, reputatie te verkrijgen. De snellers raakten dan bekend onder hun dorpgenooten, ze vielen in 't oog, er werd naar 'hen geluisterd, zoowel op vergaderingen als in het gewone dagelijksche leven. Men had respect voor ze, ze werden gevreesd. Zij, die nog nooit ter sneltocht waren ge weest, of zij, die alieen een kop met de man dau hadden aangeraakt, voelden zich erg klein tegenover de snellers. Onder dezen waren er. die met ze spotten of ze hoonden! Zooals uit het bovenstaande blijkt, waren er vele redenen, waarom men op sneltocht moest gaan. Vermeld moet nog worden, de Zw. 9 sch. op: 4, 5, 11, 12, 18, 24, 26, 30, 35. W. 10 sch. op: 19, 27, 28, 32, 33, 37, 38, 39, 42, 44. In onze volgende rubriek geven wij de oplossing. OPLOSSING TWEEZET 504. 1. Td2. PROBLEEM 505, F. Möller. abedefgh Tweezet. Stand der stukken: Wit Kb8 Dfl Lh3 Pd7 Pd5 5. Zwart: Kc6 Tc4 Lg5 p.b.5 d6 en d4 6. EINDSPEL 793, E. Heks. abedefgh Wit speelt en wint. Oplossing: 1. Kd3 Kb3 (na 1.Le5 of Lb2 of Lal volgt 2. Pe3 met dreiging L afruil of Pf5, waarvoor de h-pion tijd krijgt oen te pro moveeren. En na 1.Kb4 2. Pe3 f5 3. Pc2 Kb3 4. Pd4f enz.) 2. Pd2f Kb4 3. Pf3 f5 4. Pd4 en de fa- pion is niet te houden. EINDSPEL 794, A. Alehmenski. abedefgh Wit speelt en wint. Oplossing. 1. h6 Kh3 2. d8D! (na 2. Pd5 volgt Lel en Lf2 mat) 2Ld8 3. Pd5 g4 4 b7 Lh4 speelt wit nu 5. h8D dan is zwart pat. Maar nu heeft wit een mooi verstikt mat door 5. Pf4. moest zijn over mijn onwetendheid, of dat ze medelijden met mij moest hebben. „Vreemd? Het zou inderdaad veel vreemder zijn al zij zoo gezond was als haar zuster. Arm schaap! Haar vader heeit haar haar gezondheid benomen. Het is zijn schuld, dat ze dat ineen gedrongen gezichtje en die smalle schoudertjes heeft". „Haar vader?" herhaalde ik verrast. „Maar zoo aa.i zijn portret te zien, moet hij een bijzonder knappe man zijn geweest mei allesbehalve smalle schouders". Marya moest even om die opmerking lachen en ging toen voort op fluisterenden toon: „Neen, dat is ook zoo, maar ik spreek ook niet van hem, zooals hij was bij zijn leven, maar zooals hij was bij zijn dood, daar door is mevrouw zoo geschrokken, dat haar baby een zevenmaandsch kindje is geworden". Ik voelde, dat ik nu dichtbij de onthulling van het familiegeheim was, maar ik zag er tegen op om er een ondergeschikte naar te vragen. Marya scheen er ook niet over te denken, om verder te vertellen, waarschijn lijk omdat zij zich niet kon voorstellen dat ik niet weten zou, wat het kleinste kind tot tien mijlen in den omtrek wist. Juist deze al- gemeene bekendheid maakte, dat ik het niet te hooren kreeg, daar ieder het als een uit- emaakte zaak beschouwde, dat ik de waar- eid reeds van een ander zou hebben verno men. Wij vervielen nu in stilzwijgen en even la ter verdween. Marya, om de een of andere benoodigdheid te halen. Toen de deur zacht jes achter haar dicht ging, zag ik, dat Anul ka de oogen wijd open had van de koorts, en dat een vuurrood kleurtje op iedere wang brandde. j En dit zal vooitduren zoolang men ver zuimt hoogere geestelijke waardien te bren- gerl. In verschillende deelen van Borneo doen Missie en Zending wat ze kunnen, maar nog lang niet alle Dajaks bereiken ze! In 'n enkel deel van Borneo, in „Apo- Kajan" wordt de gedachte aan het gebruik levendig gehouden door het vieren van het koppensnellersfeest. Niet met een versche kop, maar met een stukje van een oude! Tij dens mijn bezoek aan Apo Kajan heb ik het bijgewoond. Dank zij de medewerking van een" invloedrijk Dajak en de hulp van den hoofdpriester heb ik de. vooral merkwaardige hoofdmomenten der heilige handelingen kun nen filmen. Niet volgens Amerikaansch re cept met het doel sensatiezucht te bevredigen, maar om de waarheid te dienen en daarbij den Dajak. Het behoeft geen betoog, dat de documentaire waarde der opnamen groot is, vooral als men bedenkt, dat het zoo goed als uitgesloten is, dat er ooit weer opnamen van zullen worden gemaakt. Een zwart berookte „kop" uit een kop- penrek van Apo-Kajan. De onderkaak is met rotan vastgebonden. De „ooren zijn van hout. vele hulp, die ten dood er door ondervond op zijn reis naar de familieleden in het hier namaals, wat verderop bij het hoofdstuk over het sterven zal worden vermeld. (De doode zal in het hiernamaals alléén tevreden en gelukkig zijn en dan de levenden niet meer hinderen, te midden zijner verwanten. T.) Naast de vermelde redenen, was er nog één, die het halen van een kop tot een on afwijsbare pücht maakt. Dat was om een ge storven Radja of dien nakomelingen er een mee te geven-,Deed men het niet, dan zouden de levende Radja zoowel als diens onderda nen zich heel beschaamd gevoelen tegenover Dajakstammen aan de Boeloengan-rivier, de Kelai en in Sambaüoeng (in de buurt wo nende stammen. T.). Ze zouden den gestor ven Radja onwaardig vinden. De nog levende onderdanen zouden hem niet vertrouwen, geen aanblik waardig achten. De overleden Radja zou, wanneer hij in het hiernamaals weer ging leven, zich ten zeerste beschaamd gevoelen tegenover zijn vroeger gestorven metgezellen, als hem geen kop op zijn reis naar het zielenland was meegegeven, want hij zou dan geen slaaf hebben om hem te dienen! Daarom was het de plicht der mannen om voor den overleden Radja een kop te snellen". Uit het bovenstaande blijkt, hoe groot de beteekenis in veierlei opzicht van het wreede gebruik was. Men dient er bij te bedenken, dat het de menschen in hun moeizaam be staan het leven van den bewoner der tro pen is lang niet zoo gemakkelijk ais men wel meent en in hun eenzaamheid, nooit on derbroken door afleidingen, die de Wester ling kent en noodig heeft, stof gaf, voor ge animeerde gesprekken, het maken van plan nen, 't voeren van tallooze besprekingen enz., zoodat het koppensnellen naast praktische beteekenis, belangrijke geestelijke waarde bevat, beide noodig voor het welzijn der menschen. Het verbod van 't snellen begrijpen de menschen niet! Vrees voor de macht van 't Gouvernement weerhoudt ze. Uit het bo venstaande blijkt, dat men er onmiddellijk weer mee zou beginnen, zag men er kans toe. Aan de Dammers! In onze vorige rubriek gaven wij ter oplossing probleem 1341. Stand. Zw. 6 sch. op: 2, 10, 20, 2o, 26, 32 en dam op 17. W. 7 sch. op: 27, 34, 38, 39, 40, 44, 49. Oplossing. 1. 27—21 1. 32 43 2. 39:48 2. 17:50 3. 40—35 3. 26 :17 4. 49—44 4. 50 30 5. 35: 4! Uit da partij. In den volgenden stand: Zw. 13 sch. op: 3, 6, 8, 11, 13/16, 18, 19, 21, 23, 24. W. 13 sch. op: 27, 28, 30, 32, 35/38, 42, 43. 45, 47, 48. Speelde zwart 2126, waarna wit liet volgen: 1. 27—22 1. 18:27 2. 32:21 2. 23:41 3. 21—17 3. 11:22 4. 42—37 4. 41 :32 5. 38:29! Ook in deze positie is een winstcombi natie mogelijk: De hoofdpriester, die bij de koppensuel- lersfeesten in Apo-Kajan (het hart van Borneo) de leidende rol speelt. Zw. 13 sch. op: 2, 3, 6, 9, 12, 13, 15, 16, 19( 21, 23, 24. W. 13 sch.'op": 27, 28, 32, 33, 34, 37/41, 46, 48. Wit speelt: 1. 27-22 1. 18:27 2. 33—29 2. 24 31 3. 39—33 3. 27 29 4. 41—37 4. 23:41 5. 46 8 5. 3 :12 6. 34 3!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 8