PIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN. GESPRONGEN HANDEN EN LIPPEN KLOOSTERBALSEM ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 8 DECEMBER 1934 Amendementen. Geneeskundige brieven Een roeitochtje, ELK JAAR OPNIEUW HAD ZIJ Dank zij den KLOOSTERBALSEM heeft zij die nu nooit meer! ASf If FD'C origineel ter inzage XXI. Wie naar de tropen gaat, wordt in zeer vele gevallen al spoedig beïnvloed door het ongewone klimaat Velen krij gen het „aan de lever". Wie het parlement binnentreedt, Krijgt in de meeste gevallen last van amendement. Wonderlijke aandoening. De oorzaak ervan heeft nog geen en kele deskundige kunnen opsporen, maar er zijn bitter weinig reizigers in het par lementaire land, die aan de kwaal ont snappen. Amendement is een aandoe ning van den schedel en wat daaronder zit of behoorde te zitten en tast al spoedig den afgevaardigde aan. Soms is het verschijnsel onschuldig, maar ook vertoont het zich in zeer hardnekkigen en ongeneeslijken vorm. Het is een aan doening, die gedurende zekere korte pe rioden verdwijnt, maar dan weer terug keert. Heele parlementaire generatiën hebben er aan geleden. Zij is uiterst be smettelijk. Het eigenaardige van deze ziekte is zooals trouwens met meer kwalen voor komt dat zij alleen in een bepaalde parlementaire streek heerscht, namelijk jn de uiterst-heete, tropische atmosfeer van de Tweede Kamer. In de meer ge matigde en koele luchtstreek van den Senaat komt de aandoening niet voor. Men ziet dan ook dat meer bejaarde lij ders, die na een arbeidzaam leven van de heete naar de gematigde zone over gaan, plotseling van de aandoening ge nezen En als ik zoo de jaren overzie, die ik op de parlementaire tribune door bracht, dan duizelt het mij wanneer ik bedenk, hoe ontelbaar veel amendemen ten in den loop van dien tijd het levenslicht hebben aanschouwd. De meeste ervan zijn na korter of langer (gewoonlijk korter) lijden heengegaan. Duizenden en nog eens duizenden ge sneuvelden liggen op het slagveld der parlementaire historie, en met hen is een schat van illusies, verwachtingen, intellect en staatsmanwijsheid ten gron de gegaan. Heele reeksen amendemen ten zijn ontijdig geboren, en leden aan kwaaltjes, waaraan ze op zeer jeugdigen leeftijd ten grave daalden. Want niets is gemakkelijker èn verleidelijker dan even een amendement indienen. Niet waar? Een amendement indie nen staat. Het is initiatief. Het is durf. Men bouwt méé aan de'wetgeving. Men metselt een steen. En als het wordt aan genomen, heeft men iets bepaalds en concreets tot-stand-gebracht. Waarlijk veelal is indiening van een amende ment een parlementaire zonde, maar het „mogelijke" resultaat is „de zonde waard". Natuurlijk zijn er in onze parlemen taire historie ook gewichtige en ingrij pende amendementen geweest, die een bepaalde verbetering waren voor regee- rings-voorstellen, maar de overgroote meerderheid had lamme beentjes, of zag scheel. Zelfs zijn eenige amendementen tot bepaalde gebeurtenissen geworden. Wie spreekt over het amendement- Póortman (1866), weet, dat daardoor het kabinet-Fransen van der Putte ten val werd gebracht, bij de behandeling der Cultuurwet. Wie het over het amende- ment-ter Brugge heeft op Onvoorzien (1862), herinnert daardoor aan het af treden van het ministerie van Zuylen— Loudon. En om de trits vol te maken, wie heeft nooit gehoord van het amen dement-de Meijer op de Kieswet (1894), waardoor het kabinet-Tak, na Kamer ontbinding, ten val kwam? Dat waren momenten, anders gezegd „mijlpalen" in onze parlementaire histo rie. Ook is meer dan eens de ziekte-amen dement noodlottig geweest voor het leven van één bepaalden minister. Reeds in 1849 viel Donker Curtius tengevolge daarvan. En van actueeler datum in het kabinet-Pierson kwamen zelfs twee vrijzinnige ministers, Jansen en Eland, te duikelen, als gevolg van aan genomen amendementen op hun be grooting. Maar de meeste amendementen deden geen kwaad behalve vaak aan de re putatie der voorstellers. Van Houten beroemt er zich in z'n parlementaire herinneringen (III, bl. 301) op, dat hij het uitgebreidste amendement heeft ingediend. Het besloeg „een kolom in de Handelingen", zegt hij, maar ik zou niet durven verzekeren, of in latere jaren de ziekte nog niet een kwaadaardiger geval heeft opgeleverd. Ik herinner mij de be handeling van het Arbeidscontract; hierbij werden niet minder dan 180 amendementen voorgesteld. Het was een van de meest vinnige epidemieën die ooit zijn voorgekomen, en zij duurde dan ook drie volle maanden. Waar is de man, die het serum tegen deze verschrikkelijke kwaal uitvindt? Wie ontdekt de klier, welke de stof bevat die immuum maakt? Hij kome....! Ik sta met een hart vol deernis tegen over die ontelbare gesneuvelden en ik zou hen in weemoed willen gedenken. Laat ons voor één van die vele duizen den amendementen, één van die solda ten, gevallen in den parlementairen strijd, een gedenkteeken oprichten. Welk? Dat doet er niet toe. We loten. Eerst een jaar. B.v. 1879. Dan een dag, b.v. 19 Januari. Dan een cijfer, b.v. 27. En we richten een monument op voor het 27e amendement, dat op 19 Januari 1879 is ingediend, en dit is dan een hul de aan alle gesneuvelden. Wie doet mee aan de hulde voor het onbekende amendement? In afwachting daarvan zouden we alvast kunnen annonceeren, dat men zich van de kwaal kan bevrijden door over te gaan van de warme naar de ge matigde parlementaire luchtstreek, an ders gezegd van de Tweede naar de Eerste Kamer. Aldus: „Mrlid der Tweede Kamer, was twintig jaar lang lijdende aan een hard nekkige en afmattende aandoening amendement, die zich tijdens elke vergadering openbaarde, en heel de om geving van den lijder lusteloos en sla perig maakte. Geen enkel geneesmiddel baatte. Totdat hij ons gepatenteerd mid del, genaam „Senaat" gebruikte, en zie, van den eersten dag af was hij van zijn lijden verlost, en werd hij een nieuw mensch. Talrijke attesten ter in zage. Verkrijgbaar bij alle Provinciale Staten. Vraagt prospectus!" D. HANS. OPSCHORTING DER VACCINATIE, Gedurende vele eeuwen kwamen de pokken in en buiten Europa voor. Vaak hoopten verscheidene gevallen zich op tot een epidemie; de sterfte aan pokken kan in de 18e eeuw gevoegelijk op 10 der totale sterfte worden geschat en ge nezing werd slechts ten koste van pok daligheid verkregen. Velen hebben reeds gezocht naar de levende smetstof die pokken veroorzaakt. Dêeondanks is de ziekte-verwekker nog steeds niet ge vonden. Van de besmettelijkheid van de pok ken is men reeds zeer lang overtuigd. Dit standpunt werd o.a. ook ingenomen door Boerhaave. Inoculatie. In het begin van de 18e eeuw wees de vrouw van den Engelschen gezant te Constantinopel er op, dat de pokken in de Levant in het algemeen onschuldig verliepen dank zij een kunstbewerking, de inoculatie. Daarbij werd een gezonde toet een weinig pokstof van een zieke togeënt. Dan ontwikkelde zich een week later een licht geval van pokken. Deze toethode is zeer oud en werd o.a. r<j®ds in de 6e eeuw in China gebruikt! In 1718 liet Lady Montagu haar zoon door een Grieksche vrouw aldus inoculeeren; in 1721 paste de Engelsche geneesheer Maitland, die de inoculatie van den kleinen Montagu had bijgewoond, de zelfde kunstbewerking in Engeland toe op diens 4-jarige zuster in tegenwoor digheid van drie andere geneesheeren. Daarna werden 6 ter dood veroordeel den ingeënt. Zij kregen in lichten graad Pokken en tevens gratie. Langzamer hand namen de aanhangers van de inoculatie toe en werd deze beschermen de methode vaker toegepast, al bleek de bescherming niet altijd aanwezig te zijn en eenig gevaarlijk risico niet te ver mijden. Inenting met koepokstof. Sedert 1796 is deze enting met men- schelijke pokstof verdrongen door de inenting met koepokstof Wanneer er een pokkenepidemie in een land was uitgebroken kregen er vele koeien be trekkelijk onschuldige pokpuisten aan de uiers. In de bibliotheek van Göttin- gen bevindt zich een mededeeling van 1769, dat personen die door deze koepok ken besmet waren, de overtuiging had den nu tegen de menschenpokken be schermd te zijn. Onafhankelijk van deze en andere plaatselijke mededeelingen lette een jong Engelsch geneesheer Ed- ward Yenner op het verhaal van een jonge boerin die de koepokken had ge had en zich daarom voor de echte pok ken niet ongerust maakte. Twintig jaren lang vervolgde hij zoo goed moge lijk het lot van melkmeiden en paarden knechts die door dierlijke pokstof be smet waren geweest. Zij bleken inder daad niet of slechts in geringe graad door pokken aangetast te worden. In Mei 1796 verrichtte hij, doelbewust, de eerste inenting met koepokstof op den arm van den 8-jarigen James Philips. De entstof was ontleend aan puisten, op de hand van een melkster, Sarah Nelmes, die zich bij het melken had besmet. In 1798 publiceerde hij zijn inzichten en er varingen, bij 10 vaccinaties verkregen. Een zegenrijke koepokinenting in het groot i6 er langzaam maar zeker het ge volg van geweest. Langzamerhand werd de methode verbeterd en van bestaande gevaren zooveel mogelijk ontdaan. Zoo ontstond in ons land een aantal koepok inrichtingen waar kalveren werden be smet. Uit de kalverenpokpuisten werden op den duur gycerine-extracten bereid en de geheele situatie werd wettelijk geregeld. In de eerste 20 jaren van de 20e eeuw leken praktisch alle gevaren van de vac cinatie wel overwonnen, mits althans bij deze inenting alle voorgeschreven voor zorgsmaatregelen behoorlijk in acht werden genomen. Indirecte vaccinatiedwang. In ons land werd de vaccinatie echter nooit door rechtstreeköche dwang ver plichtend gesteld. Met de invoering van den leerplichtwet kwam echter een in directe dwang tot stand. Geen schoolbe zoek was nl. mogelijk zonder „pokken briefje", tenzij een verklaring werd overgelegd dat de vaccinatie voor een bepaald kind een te gevaarlijke ingreep was. Het „pokkenbriefje" kon worden verstrekt, wanneer na vaccinatie bij herhaling zich geen pokpuisten ontwik kelden. Dan mag men nl. reeds het be staan van de onvatbaarheid aannemen die men met de vaccinatie beoogt te ver krijgen. Dit niet aanslaan van de inen ting is uitzondering. Regel is dat zich zonder ernstige ziekteverschijnselen op de inentingsplaatsen goedaardige pok puisten ontwikkelen die onder littee- kenvorming genezen. Een onvatbaarheid gedurende een zeker aantal jaren is er dan het gevolg van. Na verloop van ja ren is daarom ook een herhaling een revaccinatie gewenscht. Vooral in het begin van de oorlogsjaren is een groot deel der Nederlandsche bevolking uit wijze voorzorg gerevaccineerd. Gemoedsbezwaren, Een groep Nederlanders bleef zich op grond van godsdienstige gemoedsbe zwaren tegen de vaccinatie verzetten. Op buitengewoon betreurenswaardige wijze ontstonden hierdoor af en toe con flicten en werd soms misbruik gemaakt van het vrijstellingsbriefje terwille van het schoolbezoek. We zullen op deze pijnlijke plek in de geschiedenis van de vaccinatie niet verder ingaan. De sterk doorgevoerde vaccinatie heeft zonder twijfel tot gevolg gehad dat de Neder landsche bevolking zich geen angst be hoefde te maken voor het pokkengevaar. Maar de betrekkelijke rust zou helaas na 1920 wreed worden verstoord. Reeds voor dien tijd werden af en toe wel eens eigenaardige gevolgen gezien en be schreven, die er op wezen dat in het ze- nwstelsel na de vaccinatie afwijkingen optraden. Dit was echter uitermate zeldzaam. Encephalitis. In 1922 zag men in Engeland het aan tal van deze gevallen van encephalitis na de vaccinatie zich vermeerderen. Dit herhaalde zich in 1923 en werd toen ook in ons land waargenomen. Daarna wer den ook in andere landen van Europa soortgelijke waarnemingen gedaan. Deze hersenaandoening treed 512 dagen na de inenting op, heeft een zekere voor keur voor leeftijden boven de twee jaar, geeft ernstige ziekteverschijnselen en verloopt in een zeker aantal der geval'en zelfs doodelijk. Ook onafhankelijk van de vaccinatie is de encephalitis na 1917 weer als ziektebeeld opgetreden. Op goede gronden mag wel worden aange nomen dat de postvaccinatie encephali tis en de encephalitis epidemie wel de zelfde ziekteverschijnselen geven doch verschillend in oorzaak zijn. Het staat echter niet vast of de pokstof de eigen lijke oorzaak is of dat ze slechts een secundaire rol speelt. In het laat-te ge val zou men moeten aannemen dat on der invloed van de vaccinatie door tijdelijke weerstandsvermindering? de nog onbekende oorzaak der encepha litis al of niet met de pokstof mee in gebracht kans ziet het lichaam ziek te maken. In ieder geval bestaat er een samen hang tusschen vaècinatie en encephali tis en heeft ook de wetgever de conse quenties hiervan onder de oogen te zien. De (indirecte) vaccinatiedwang beoogde onvatbaarheid te geven tegen een ge lukkig afwezigen vijand, tegen een min o! meer hypothetisch gevaar dus. Even- tueele gevaren van de inenting mogen can ongetwijfeld niet grooter wezen dan het gevaar was, dat de denkbeeldige vijand een werkelijke vijand zou wor den. De zaak aldus stellende sprak het we! vanzelf dat door het optreden van de encephalitis de vaccinatie-dwang afge keurd en veroordeeld moest worden Dit heeft dan ook tot een tijdelijke opheffing van deze vaccinatie-dwang geleid. Het grootste deel van de Hollandsche jeugd groeit nu ongevaccineerd op en lot op heden is deze tijdelijke opschorting der vaccinatie telkens weer door de staten- generaal verlengd. Hier is echter een na deel aan verbonden; ook deze medaille heeft haar keerzijde. Het pokkenge vaar moge gelukkig in sterke mate een denkbeeldig gevaar zijn, het bestaat desalniettemin wel degelijk. Er zijn nl. landen waarin echte pokken voorkomen en door het internationale verkeer is dus overbrenging in ons land steeds mo gelijk. De opedimie van de Alastinie in Rotterdam in 1929 is hiervan een leer zaam voorbeeld. De weerstand tegen pokken. Hoe langer het duurt voor de voorbe hoedende vaccinatie weer algemeen in gevoerd kan worden, hoe meer men er van overtuigd van kan zijn dat de weer stand van het toekomstige geslacht tegen pokken zal afnemen. Treden er onverwacht en onverhoopt weer eens pokkengevallen in ons land op, dan wordt de heele zaak benauwend acuut. Dan is allereerst massale vaccinatie noodzakelijk. Men heeft dan het recht en den plpicht het risico van de vaccinatie te aanvaarden omdat tegenover dit risi co dan het reëele pokkengevaar staat. Intusschen is de wetenschap verplicht te zoeken naar methoden die aan de vac cinatie de thans bestaande gevaren weder ontnemen. Want het oogenblik dat er pokken zijn geconstateerd is niet het meest geschikte oogenblik om tot vaccinatie over te gaan omdat vermoe delijk voordat de onvatbaarheid opge treden is, er juist een overgevoelige fase aan voorafgaat. Op den tweesprong. Zoo bevinden we ons dus tegenwoor dig op een ernëtigen tweesprong. Daar om is de mogelijkheid om te worden ge vaccineerd altijd blijven bestaan. Sta tistieken hebben aangetoond dat in be paalde maanden van het jaar het gevaar voor encephalitis veel geringer is dan in andere maanden. Bovendien is het risi co beneden het eerste levensjaar ook be langrijk lager. Inenting beneden het eerste jaar en in de gunstige maanden verdient daarom ook thans ernstige overweging. De voor- en nadeelen in een bepaald geval laten zich het beste met den huisarts bespreken, maar de eind beslissing zal wel meestal door de ouders zeiven genomen moeten worden. Dat ook thans de Staten-Generaal de vaccinatie-dwang weer zullen gaan op schorten kan aanvaard en zelfs toege juicht worden. Het tijdelijke karakter blijve echter nog 6teeds op den voor grond staan. Zoodra de vorderingen der wetenschap op dit punt voldoende groot zijn is het echter te hopen, dat de vacci natie weer wordt ingevoerd. Voor het behoud van de volksgezondheidd is deze maatregel op den duur onmisbaar. Ik hoop dat met dit artikel afdoende te hebben aangetoond. Ongetwijfeld prefe- reeren daarbij de geneeskundigen de di recte dwang tot vaccinatie boven de vroeger bestaande en thans opgeschorte indirecte dwang. De medici wenschen zoodra de toestand dit weer toelaat of plotseling noodig mocht maken deze vaccinatie immers niet ter wille van het schoolbezoek, doch ter verkrijging van onvatbaarheid tegen pokken en zij willen daarbij liefst recht op het doel afgaan. P. N. N. Op het eilandje midden in het meer had den de vrienden hunne tenten opgeslagen, daar had ik den middag bij hen doorge bracht. Toen ik bij de tenten aanlandde, be vond ik me plotseling en onverwachts te genover Greta, de zuster van één mijner vrienden. Ik had haar jaren geleden heel goed gekend. Ik merkte op, dat het haar plezier deed. Terwijl de anderen zwommen, onderhielden wij ons, naast elkaar in het zand gelegen, geruimen tijd en ik vernam, dat zij in de vier jaren niet verloofd was, noch in eenig opzicht zich gebonden had. Het was een hoogst plezierige namiddag voor me geweest, dacht ik, toen ik terug roeide. Het windje, dat wat opstak, gaf geen ver- frissching; integendeel het leek wel uit een bakoven te komen. Het blies gloeiend tegen mijn rug aan en ik tuurde vol verlangen naar het koele water, dat tegen mijn boot kabbelde. Ik had ongeveer een uur doorge roeid en moet ongeveer aan de helft geko men zijn van de afstand naar de kleine bocht, waarhij ik woonde. Niemand wachtte mij en dus liet ik de roeispanen schieten, die, roestig als ze zaten in hun ringen, door het watergedein een monotaan knars-re freintje deden hooren. Ik wierp mijn beenen overboord en liet ze in het water hangen. De boot lag heel schuin, het water was heerlijk en ik liet mij erin glijden. De boot herstelde zijn stand en schommelde nog wat na. Ik zwom langzaam, op mijn rug liggend, en zag hoe de wolken voorbij de maan gleden. Het leek of er iets van on weer op handen was. Nu en dan, als een dikke, zwarte wolk vóór de maan kwam, werd het duister en ik had moeite de boot te onderscheiden, die stil vóór me uit dreef. Maar aan het roestige liedje der spanen hoorde ik waar ze was. Al spoedig had mijn lichaam zich ge wend aan de temperatuur van het water; dit was niet meer koel; het was lauw door de hitte van de laatste dagen. Terwijl ik daar zoo in het duister voortzwom, werd ik voortdurend in mijn gedachten bezig ge houden door de herinnering aan den laat- sten avond, dien ik destijds met Greta had doorgebracht. Wij hadden na tafel nog een beetje gezwommen in de rivier, waaraan onze hut gebouwd was. Het water was warm. Greta dook eenige malen en kwam met de armen naar voren weer aan de wa teroppervlakte terug, schudde het hoofd, zoodat de waterdruppels uit haar blonde haar mij in het gezicht vlogen. Daarop zeide zij plotseling: „Wat scheelt er eigenlijk aan, Hans? Dat had ik je al lang willen vragen. Ik deed een paar heftige slagen voor waarts en smeet mij toen op den rug. „Niets!" zeide ik. Ook Greta wentelde zich om, ternauwer nood bewoog zij zich en zij dreef met den stroom mee. „Ik weet het zelf niet", zei ik. Greta begon weer te zwemmen. Het was volkomen donker geworden en ik kon haar niet meer zien. Ik hoorde, hoe zij naar den oeverrand zwom. Toen ik even later in de hut kwam had zij zich al in haar deken ge wikkeld. Het water wordt ineens koeler en ik waak op uit mijn droomen. Ik wentelde mij weer om. De maan was weg. Mijn boot zag ik niet meer, maar ik hoorde vóór mij het knarsende geluid der roeispanen en ik zwom met krachtige slagen daarop af. De wind blies heftiger en het water was tamelijk be wegelijk. Daar de golven mij soms over de oogen sloegen, moest ik het hoofd sterk in den nek drukken. Het werd een ongewoon en zeer vermoeiend gezwem. Van de boot zag ik altijd nog niets; toch hoorde ik, in weerwil van den wind en het waterge- ruisch, heel duidelijk, hoe de roeispanen om de pennen knarsten. Alleen scheen het ge luid uit een andere richting te komen, meer naar rechts. Ik voelde, dat ik zwakker werd. De golven kwamen hoog en krachtig aan rollen en wierpen mij heen en weer. Toen hoorde ik niets meer en het werd mij duide lijk, dat ik onmogelijk de eerst genomen richting kon blijven volgen. Toch zwom ik verder, stiet mijne voeten met geweld in het water en strekte mijn armen bij eiken slag ver naar voren, alsof de boot op hetzelfde oogenblik onder mijn bereik zou zijn. „Het is toch al te dwaas dacht ik nu te sterven, nu ik juist Greta terug heb gezien. Al die jaren lang kon ik met geen enkele vrouw echt gelukkig zijn, daar ik ze steeds met Greta vergeleek. Neen, het is on mogelijk, dat ik juist nu zou verongeluk ken!" Gelijktijdig herinnerde ik mij vele voor beelden van de gruwelijke wreedheid van het lot en hoe het soms in een ingreep in het leven van een mensch en 't vernietigde Ik rilde over mijn heele lijf. Iets vreeselijks, iets onbekends, iets geweldigs scheen mij van binnen aangeraakt te hebben. Ik kon haast niet meer ademhalen en bleef, met de voeten plassend, zoo'n beetje op dezelfde plaats in het water. Telkens moest ik mijn natte haren uit de oogen strijken, maar daarom zag ik toch niet meer en niet duide lijker. t'tWas een gruwelijke last en het deed geweldig zeer. Het bloed stond er al tijd voor. Allerlei huismiddeltjes deed ik er op, het beet geweldig, maar tel kens kwamen de kloven terug. Oewone huid-crêmes hielpen mij evenmin. Maar nu heb ik geen last meer ervan. Hu wrijf ik eiken ochtend en avond Klooster balsem er op. Dat doet géén zeer en de huid is en blijft prachtig glad èn gezond, ook al kom ik met mijn han den vaak in het water. Het was een uitkomst." H de j te ,a_H Geen goud zoo goed" Onovertroffen bfj brand- en snljwonden Ook ongeëvenaard als wrijfmiddel bij Rheumatiek, spit en pijnlijke spieren Sehroefdoos 35 ct. Potten: 62)^ ct. en f 1.04 „Ik heb toch niets misdaan", zeide ik plotseling hardop. De wind rukte mij, als het ware, de woorden van de lippen. Ik zag in mijn verbeelding Greta een D-trein in stappen in haar sportcostuum met het bas- kische mutsje op. Zij groette uit den corri dor nog eenmaal met de hand naar mij en ikzelf stond op het perron en groette haar met mijn hoea. „Ja, Greta", dacht ik en mijn tanden klapperden; de golven wierpen mij omhoog en lieten mij plotseling weer zinken, zoo dat ik er onpasselijk van werd. „Ja, Greta, zoo was het vroeger. Jij reisde, naar Berlijn en ik ging weer aan de studie". Ik weet het wel, ik had moeten beginnen met te schrijven, Greta. Ik weet het wel. In plaats daarvan liep ik in elk vrij kwartier van mijn college naar mijn kamer om te zien of er ook een brief van je lag. Eindelijk zeide ik: de zaak is uit! Sedert dien tijd had ik een kwaad geweten, Greta". Ik legde mij weer achterover en sloeg en stampte in het heftig bewogen water, dat mij als een dood voorwerp heen en weer wierp. Ik wilde nu in kleine en dan steeds grooter wordende kringen zwemmen om op deze wijze mijn boot te vinden, zoo deze ten minste niet al te ver afgedreven was. Tel kens draaide ik mijn hoofd om en trachtte de duisternis te doorboren. Steeds, wan neer ik de beenen uitsloeg blies ik het wa ter uit mijn mond. Soms drong dat in de longen en moest ik erg hoesten om de borst weer vrij te krijgen. Ik was niet meer in staat geregeld te denken. Voortdurend ech ter gleden wonderlijke, onsamenhangende beelden door mijn bewustzijn. Ik zag mezelf met Greta op den straatweg in den zonne schijn. Het had van te voren geregend en nu steeg een lichte waterdamp van het pla veisel omhoog. Greta droeg een roode zij den doek met witte noppen om den hals. Wij gingen door een park in den avond; de lichte costumes der dames lichtten hel op tegen de boomen en de duisternis. Nu was ik volkomen uitgeput en ik be sloot het maar op te geven. Ik hield mij rustig, op den rug liggend, terwijl ik armen en beenen maar weinig bewoog. Zij voelden als verlamd. Ik dacht aan mijn moeder. Om mijn oogen had ik een strak gevoel. Schreien kon ik niet. Anders had ik het nu wel gedaan. Mijn rug deed mij pijn en ik wist, dat ik het niet lang meer kon uithou den. Ik dacht aan mijn thuiskomen na den laatsten studietermijn en hoe ik 's avonds in onze woonkamer bij mijn moeder zat. Ik vertelde van allerlei en pas op het laatst vertelde ik haar wat voor mij het gewich tigste was: „Het is tusschen mij en Greta uit". Mijn moeder keek mij aan en zeide: „Zoo, zoo!" meer niets. Maar haar blik was vol zorg en vrees. Zij kende mij zoo, die lieve moeder. Ik weet, ik heb haar in den der jaren veel verdriet gedaan. Vergeef het mij maar, moeder. Ik was toen nog zoo jong. Ik wilde nog de rumoerige zijde van het leven. Ik wilde nog zoo de hoogen gol ven van het leven zien Bij deze gedachte, die als een hoon was voor den staat, waarin ik nu verkeerde, schrijnde verdriet in mij. Ik stelde mij voor, hoe mijn moeder de tijding zou hooren van mijn dood. Misschien door een telegram. Zij was altijd zoo gejaagd en werd bleek als er een telegram kwam. Ik schreeuwde het uit: „God in den he mel, wanneer ik het leven er af breng, zal ik alles weer goed maken! En dan ga ik naar moeder en zeg haar: „Nu zal Greta mijn vrouw worden, moeder Nu was het voorbij. Toen mijn rug plot seling als in tweeën knakte, sloot ik de oogen en strekte de handen ten hemel, als of daar het einde, de laatste halte was. Toen stiet ik tegen iets hards aan en ik greep het vast. Ik ademde en het was lucht, die ik opzoog, geen water. Ik wachtte, tot dat ik weer een beetje bij krachten gekomen was, trok mij omhoog: het was een boot, mijn boot; ik heesch mij er in en legde mij op den bodem. Daarop viel ik in onmacht. Bij het flisten der eerste bliksemstralen kwam ik weder tot mij zelf. Het regende he vig. De hemel was een beetje lichter en de wind scheen te gaan liggen. De roeispanen kleefden vast aan de wanden van de boot. Daardoor hadden zij geen knarsend geluid meer gemaakt. De boot moet al dien tijd vlak in mijn nabijheid geweest zijn. Ik zette mij op het roeibankje, keerde mij om en zag, dat ik op het eilandje aandreef, Bij het licht van een bliksemstraal zag ik Greta aan den oever staan. Zij wuifde met een lichtgekleurde doek. Ik hield mijn beide handen als een spreektrompet aan den mond en riep: „Ik Kom!" Ofschoon ik zeer moede was, roeide ik met breede, snelle sla gen. De donder rolde luid door de bergen. Maar vrees kende ik niet meer. Mijn hart herhaalde: „Ik ga naar moeder en zeg haar: „Nu zal Greta mijn vrouw worden".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 9