PIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN.
GESPRONGEN
HANDEN EN LIPPEN
KLOOSTERBALSEM
ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 8 DECEMBER 1934
Amendementen.
Geneeskundige brieven
Een roeitochtje,
ELK JAAR OPNIEUW HAD ZIJ
Dank zij den KLOOSTERBALSEM
heeft zij die nu nooit meer!
ASf If FD'C origineel ter inzage
XXI.
Wie naar de tropen gaat, wordt in
zeer vele gevallen al spoedig beïnvloed
door het ongewone klimaat Velen krij
gen het „aan de lever".
Wie het parlement binnentreedt,
Krijgt in de meeste gevallen last van
amendement.
Wonderlijke aandoening.
De oorzaak ervan heeft nog geen en
kele deskundige kunnen opsporen, maar
er zijn bitter weinig reizigers in het par
lementaire land, die aan de kwaal ont
snappen. Amendement is een aandoe
ning van den schedel en wat daaronder
zit of behoorde te zitten en tast al
spoedig den afgevaardigde aan. Soms
is het verschijnsel onschuldig, maar ook
vertoont het zich in zeer hardnekkigen
en ongeneeslijken vorm. Het is een aan
doening, die gedurende zekere korte pe
rioden verdwijnt, maar dan weer terug
keert. Heele parlementaire generatiën
hebben er aan geleden. Zij is uiterst be
smettelijk.
Het eigenaardige van deze ziekte is
zooals trouwens met meer kwalen voor
komt dat zij alleen in een bepaalde
parlementaire streek heerscht, namelijk
jn de uiterst-heete, tropische atmosfeer
van de Tweede Kamer. In de meer ge
matigde en koele luchtstreek van den
Senaat komt de aandoening niet voor.
Men ziet dan ook dat meer bejaarde lij
ders, die na een arbeidzaam leven van
de heete naar de gematigde zone over
gaan, plotseling van de aandoening ge
nezen
En als ik zoo de jaren overzie, die ik
op de parlementaire tribune door
bracht, dan duizelt het mij wanneer ik
bedenk, hoe ontelbaar veel amendemen
ten in den loop van dien tijd het
levenslicht hebben aanschouwd. De
meeste ervan zijn na korter of langer
(gewoonlijk korter) lijden heengegaan.
Duizenden en nog eens duizenden ge
sneuvelden liggen op het slagveld der
parlementaire historie, en met hen is
een schat van illusies, verwachtingen,
intellect en staatsmanwijsheid ten gron
de gegaan. Heele reeksen amendemen
ten zijn ontijdig geboren, en leden aan
kwaaltjes, waaraan ze op zeer jeugdigen
leeftijd ten grave daalden. Want niets
is gemakkelijker èn verleidelijker dan
even een amendement indienen.
Niet waar? Een amendement indie
nen staat. Het is initiatief. Het is durf.
Men bouwt méé aan de'wetgeving. Men
metselt een steen. En als het wordt aan
genomen, heeft men iets bepaalds en
concreets tot-stand-gebracht. Waarlijk
veelal is indiening van een amende
ment een parlementaire zonde, maar het
„mogelijke" resultaat is „de zonde
waard".
Natuurlijk zijn er in onze parlemen
taire historie ook gewichtige en ingrij
pende amendementen geweest, die een
bepaalde verbetering waren voor regee-
rings-voorstellen, maar de overgroote
meerderheid had lamme beentjes, of zag
scheel. Zelfs zijn eenige amendementen
tot bepaalde gebeurtenissen geworden.
Wie spreekt over het amendement-
Póortman (1866), weet, dat daardoor het
kabinet-Fransen van der Putte ten val
werd gebracht, bij de behandeling der
Cultuurwet. Wie het over het amende-
ment-ter Brugge heeft op Onvoorzien
(1862), herinnert daardoor aan het af
treden van het ministerie van Zuylen—
Loudon. En om de trits vol te maken,
wie heeft nooit gehoord van het amen
dement-de Meijer op de Kieswet (1894),
waardoor het kabinet-Tak, na Kamer
ontbinding, ten val kwam?
Dat waren momenten, anders gezegd
„mijlpalen" in onze parlementaire histo
rie.
Ook is meer dan eens de ziekte-amen
dement noodlottig geweest voor het
leven van één bepaalden minister. Reeds
in 1849 viel Donker Curtius tengevolge
daarvan. En van actueeler datum
in het kabinet-Pierson kwamen zelfs
twee vrijzinnige ministers, Jansen en
Eland, te duikelen, als gevolg van aan
genomen amendementen op hun be
grooting.
Maar de meeste amendementen deden
geen kwaad behalve vaak aan de re
putatie der voorstellers. Van Houten
beroemt er zich in z'n parlementaire
herinneringen (III, bl. 301) op, dat hij
het uitgebreidste amendement heeft
ingediend. Het besloeg „een kolom in de
Handelingen", zegt hij, maar ik zou niet
durven verzekeren, of in latere jaren de
ziekte nog niet een kwaadaardiger geval
heeft opgeleverd. Ik herinner mij de be
handeling van het Arbeidscontract;
hierbij werden niet minder dan 180
amendementen voorgesteld. Het was een
van de meest vinnige epidemieën die
ooit zijn voorgekomen, en zij duurde
dan ook drie volle maanden.
Waar is de man, die het serum tegen
deze verschrikkelijke kwaal uitvindt?
Wie ontdekt de klier, welke de stof
bevat die immuum maakt?
Hij kome....!
Ik sta met een hart vol deernis tegen
over die ontelbare gesneuvelden en ik
zou hen in weemoed willen gedenken.
Laat ons voor één van die vele duizen
den amendementen, één van die solda
ten, gevallen in den parlementairen
strijd, een gedenkteeken oprichten.
Welk? Dat doet er niet toe. We loten.
Eerst een jaar. B.v. 1879. Dan een dag,
b.v. 19 Januari. Dan een cijfer, b.v. 27.
En we richten een monument op voor
het 27e amendement, dat op 19 Januari
1879 is ingediend, en dit is dan een hul
de aan alle gesneuvelden.
Wie doet mee aan de hulde voor het
onbekende amendement?
In afwachting daarvan zouden we
alvast kunnen annonceeren, dat men
zich van de kwaal kan bevrijden door
over te gaan van de warme naar de ge
matigde parlementaire luchtstreek, an
ders gezegd van de Tweede naar de
Eerste Kamer.
Aldus:
„Mrlid der Tweede Kamer, was
twintig jaar lang lijdende aan een hard
nekkige en afmattende aandoening
amendement, die zich tijdens elke
vergadering openbaarde, en heel de om
geving van den lijder lusteloos en sla
perig maakte. Geen enkel geneesmiddel
baatte. Totdat hij ons gepatenteerd mid
del, genaam „Senaat" gebruikte, en
zie, van den eersten dag af was hij van
zijn lijden verlost, en werd hij een
nieuw mensch. Talrijke attesten ter in
zage. Verkrijgbaar bij alle Provinciale
Staten. Vraagt prospectus!"
D. HANS.
OPSCHORTING DER
VACCINATIE,
Gedurende vele eeuwen kwamen de
pokken in en buiten Europa voor. Vaak
hoopten verscheidene gevallen zich op
tot een epidemie; de sterfte aan pokken
kan in de 18e eeuw gevoegelijk op 10
der totale sterfte worden geschat en ge
nezing werd slechts ten koste van pok
daligheid verkregen. Velen hebben reeds
gezocht naar de levende smetstof die
pokken veroorzaakt. Dêeondanks is de
ziekte-verwekker nog steeds niet ge
vonden.
Van de besmettelijkheid van de pok
ken is men reeds zeer lang overtuigd.
Dit standpunt werd o.a. ook ingenomen
door Boerhaave.
Inoculatie.
In het begin van de 18e eeuw wees
de vrouw van den Engelschen gezant te
Constantinopel er op, dat de pokken in
de Levant in het algemeen onschuldig
verliepen dank zij een kunstbewerking,
de inoculatie. Daarbij werd een gezonde
toet een weinig pokstof van een zieke
togeënt. Dan ontwikkelde zich een week
later een licht geval van pokken. Deze
toethode is zeer oud en werd o.a. r<j®ds
in de 6e eeuw in China gebruikt! In 1718
liet Lady Montagu haar zoon door een
Grieksche vrouw aldus inoculeeren; in
1721 paste de Engelsche geneesheer
Maitland, die de inoculatie van den
kleinen Montagu had bijgewoond, de
zelfde kunstbewerking in Engeland toe
op diens 4-jarige zuster in tegenwoor
digheid van drie andere geneesheeren.
Daarna werden 6 ter dood veroordeel
den ingeënt. Zij kregen in lichten graad
Pokken en tevens gratie. Langzamer
hand namen de aanhangers van de
inoculatie toe en werd deze beschermen
de methode vaker toegepast, al bleek de
bescherming niet altijd aanwezig te zijn
en eenig gevaarlijk risico niet te ver
mijden.
Inenting met koepokstof.
Sedert 1796 is deze enting met men-
schelijke pokstof verdrongen door de
inenting met koepokstof Wanneer er
een pokkenepidemie in een land was
uitgebroken kregen er vele koeien be
trekkelijk onschuldige pokpuisten aan
de uiers. In de bibliotheek van Göttin-
gen bevindt zich een mededeeling van
1769, dat personen die door deze koepok
ken besmet waren, de overtuiging had
den nu tegen de menschenpokken be
schermd te zijn. Onafhankelijk van deze
en andere plaatselijke mededeelingen
lette een jong Engelsch geneesheer Ed-
ward Yenner op het verhaal van een
jonge boerin die de koepokken had ge
had en zich daarom voor de echte pok
ken niet ongerust maakte. Twintig
jaren lang vervolgde hij zoo goed moge
lijk het lot van melkmeiden en paarden
knechts die door dierlijke pokstof be
smet waren geweest. Zij bleken inder
daad niet of slechts in geringe graad
door pokken aangetast te worden. In
Mei 1796 verrichtte hij, doelbewust, de
eerste inenting met koepokstof op den
arm van den 8-jarigen James Philips. De
entstof was ontleend aan puisten, op de
hand van een melkster, Sarah Nelmes,
die zich bij het melken had besmet. In
1798 publiceerde hij zijn inzichten en er
varingen, bij 10 vaccinaties verkregen.
Een zegenrijke koepokinenting in het
groot i6 er langzaam maar zeker het ge
volg van geweest. Langzamerhand werd
de methode verbeterd en van bestaande
gevaren zooveel mogelijk ontdaan. Zoo
ontstond in ons land een aantal koepok
inrichtingen waar kalveren werden be
smet. Uit de kalverenpokpuisten werden
op den duur gycerine-extracten bereid
en de geheele situatie werd wettelijk
geregeld.
In de eerste 20 jaren van de 20e eeuw
leken praktisch alle gevaren van de vac
cinatie wel overwonnen, mits althans bij
deze inenting alle voorgeschreven voor
zorgsmaatregelen behoorlijk in acht
werden genomen.
Indirecte vaccinatiedwang.
In ons land werd de vaccinatie echter
nooit door rechtstreeköche dwang ver
plichtend gesteld. Met de invoering van
den leerplichtwet kwam echter een in
directe dwang tot stand. Geen schoolbe
zoek was nl. mogelijk zonder „pokken
briefje", tenzij een verklaring werd
overgelegd dat de vaccinatie voor een
bepaald kind een te gevaarlijke ingreep
was. Het „pokkenbriefje" kon worden
verstrekt, wanneer na vaccinatie bij
herhaling zich geen pokpuisten ontwik
kelden. Dan mag men nl. reeds het be
staan van de onvatbaarheid aannemen
die men met de vaccinatie beoogt te ver
krijgen. Dit niet aanslaan van de inen
ting is uitzondering. Regel is dat zich
zonder ernstige ziekteverschijnselen op
de inentingsplaatsen goedaardige pok
puisten ontwikkelen die onder littee-
kenvorming genezen. Een onvatbaarheid
gedurende een zeker aantal jaren is er
dan het gevolg van. Na verloop van ja
ren is daarom ook een herhaling een
revaccinatie gewenscht. Vooral in het
begin van de oorlogsjaren is een groot
deel der Nederlandsche bevolking uit
wijze voorzorg gerevaccineerd.
Gemoedsbezwaren,
Een groep Nederlanders bleef zich op
grond van godsdienstige gemoedsbe
zwaren tegen de vaccinatie verzetten.
Op buitengewoon betreurenswaardige
wijze ontstonden hierdoor af en toe con
flicten en werd soms misbruik gemaakt
van het vrijstellingsbriefje terwille van
het schoolbezoek. We zullen op deze
pijnlijke plek in de geschiedenis van de
vaccinatie niet verder ingaan. De sterk
doorgevoerde vaccinatie heeft zonder
twijfel tot gevolg gehad dat de Neder
landsche bevolking zich geen angst be
hoefde te maken voor het pokkengevaar.
Maar de betrekkelijke rust zou helaas
na 1920 wreed worden verstoord. Reeds
voor dien tijd werden af en toe wel eens
eigenaardige gevolgen gezien en be
schreven, die er op wezen dat in het ze-
nwstelsel na de vaccinatie afwijkingen
optraden. Dit was echter uitermate
zeldzaam.
Encephalitis.
In 1922 zag men in Engeland het aan
tal van deze gevallen van encephalitis
na de vaccinatie zich vermeerderen. Dit
herhaalde zich in 1923 en werd toen ook
in ons land waargenomen. Daarna wer
den ook in andere landen van Europa
soortgelijke waarnemingen gedaan. Deze
hersenaandoening treed 512 dagen na
de inenting op, heeft een zekere voor
keur voor leeftijden boven de twee jaar,
geeft ernstige ziekteverschijnselen en
verloopt in een zeker aantal der geval'en
zelfs doodelijk. Ook onafhankelijk van
de vaccinatie is de encephalitis na 1917
weer als ziektebeeld opgetreden. Op
goede gronden mag wel worden aange
nomen dat de postvaccinatie encephali
tis en de encephalitis epidemie wel de
zelfde ziekteverschijnselen geven doch
verschillend in oorzaak zijn. Het staat
echter niet vast of de pokstof de eigen
lijke oorzaak is of dat ze slechts een
secundaire rol speelt. In het laat-te ge
val zou men moeten aannemen dat on
der invloed van de vaccinatie door
tijdelijke weerstandsvermindering?
de nog onbekende oorzaak der encepha
litis al of niet met de pokstof mee in
gebracht kans ziet het lichaam ziek
te maken.
In ieder geval bestaat er een samen
hang tusschen vaècinatie en encephali
tis en heeft ook de wetgever de conse
quenties hiervan onder de oogen te zien.
De (indirecte) vaccinatiedwang beoogde
onvatbaarheid te geven tegen een ge
lukkig afwezigen vijand, tegen een min
o! meer hypothetisch gevaar dus. Even-
tueele gevaren van de inenting mogen
can ongetwijfeld niet grooter wezen dan
het gevaar was, dat de denkbeeldige
vijand een werkelijke vijand zou wor
den.
De zaak aldus stellende sprak het we!
vanzelf dat door het optreden van de
encephalitis de vaccinatie-dwang afge
keurd en veroordeeld moest worden Dit
heeft dan ook tot een tijdelijke opheffing
van deze vaccinatie-dwang geleid. Het
grootste deel van de Hollandsche jeugd
groeit nu ongevaccineerd op en lot op
heden is deze tijdelijke opschorting der
vaccinatie telkens weer door de staten-
generaal verlengd. Hier is echter een na
deel aan verbonden; ook deze medaille
heeft haar keerzijde. Het pokkenge
vaar moge gelukkig in sterke mate een
denkbeeldig gevaar zijn, het bestaat
desalniettemin wel degelijk. Er zijn nl.
landen waarin echte pokken voorkomen
en door het internationale verkeer is
dus overbrenging in ons land steeds mo
gelijk. De opedimie van de Alastinie in
Rotterdam in 1929 is hiervan een leer
zaam voorbeeld.
De weerstand tegen pokken.
Hoe langer het duurt voor de voorbe
hoedende vaccinatie weer algemeen in
gevoerd kan worden, hoe meer men er
van overtuigd van kan zijn dat de weer
stand van het toekomstige geslacht
tegen pokken zal afnemen. Treden er
onverwacht en onverhoopt weer eens
pokkengevallen in ons land op, dan
wordt de heele zaak benauwend acuut.
Dan is allereerst massale vaccinatie
noodzakelijk. Men heeft dan het recht en
den plpicht het risico van de vaccinatie
te aanvaarden omdat tegenover dit risi
co dan het reëele pokkengevaar staat.
Intusschen is de wetenschap verplicht
te zoeken naar methoden die aan de vac
cinatie de thans bestaande gevaren
weder ontnemen. Want het oogenblik
dat er pokken zijn geconstateerd is niet
het meest geschikte oogenblik om tot
vaccinatie over te gaan omdat vermoe
delijk voordat de onvatbaarheid opge
treden is, er juist een overgevoelige
fase aan voorafgaat.
Op den tweesprong.
Zoo bevinden we ons dus tegenwoor
dig op een ernëtigen tweesprong. Daar
om is de mogelijkheid om te worden ge
vaccineerd altijd blijven bestaan. Sta
tistieken hebben aangetoond dat in be
paalde maanden van het jaar het gevaar
voor encephalitis veel geringer is dan in
andere maanden. Bovendien is het risi
co beneden het eerste levensjaar ook be
langrijk lager. Inenting beneden het
eerste jaar en in de gunstige maanden
verdient daarom ook thans ernstige
overweging. De voor- en nadeelen in een
bepaald geval laten zich het beste met
den huisarts bespreken, maar de eind
beslissing zal wel meestal door de ouders
zeiven genomen moeten worden.
Dat ook thans de Staten-Generaal de
vaccinatie-dwang weer zullen gaan op
schorten kan aanvaard en zelfs toege
juicht worden. Het tijdelijke karakter
blijve echter nog 6teeds op den voor
grond staan. Zoodra de vorderingen der
wetenschap op dit punt voldoende groot
zijn is het echter te hopen, dat de vacci
natie weer wordt ingevoerd. Voor het
behoud van de volksgezondheidd is deze
maatregel op den duur onmisbaar. Ik
hoop dat met dit artikel afdoende te
hebben aangetoond. Ongetwijfeld prefe-
reeren daarbij de geneeskundigen de di
recte dwang tot vaccinatie boven de
vroeger bestaande en thans opgeschorte
indirecte dwang. De medici wenschen
zoodra de toestand dit weer toelaat of
plotseling noodig mocht maken deze
vaccinatie immers niet ter wille van het
schoolbezoek, doch ter verkrijging van
onvatbaarheid tegen pokken en zij willen
daarbij liefst recht op het doel afgaan.
P. N. N.
Op het eilandje midden in het meer had
den de vrienden hunne tenten opgeslagen,
daar had ik den middag bij hen doorge
bracht. Toen ik bij de tenten aanlandde, be
vond ik me plotseling en onverwachts te
genover Greta, de zuster van één mijner
vrienden. Ik had haar jaren geleden heel
goed gekend. Ik merkte op, dat het haar
plezier deed. Terwijl de anderen zwommen,
onderhielden wij ons, naast elkaar in het
zand gelegen, geruimen tijd en ik vernam,
dat zij in de vier jaren niet verloofd was,
noch in eenig opzicht zich gebonden had.
Het was een hoogst plezierige namiddag
voor me geweest, dacht ik, toen ik terug
roeide.
Het windje, dat wat opstak, gaf geen ver-
frissching; integendeel het leek wel uit een
bakoven te komen. Het blies gloeiend tegen
mijn rug aan en ik tuurde vol verlangen
naar het koele water, dat tegen mijn boot
kabbelde. Ik had ongeveer een uur doorge
roeid en moet ongeveer aan de helft geko
men zijn van de afstand naar de kleine
bocht, waarhij ik woonde. Niemand wachtte
mij en dus liet ik de roeispanen schieten,
die, roestig als ze zaten in hun ringen, door
het watergedein een monotaan knars-re
freintje deden hooren. Ik wierp mijn beenen
overboord en liet ze in het water hangen.
De boot lag heel schuin, het water was
heerlijk en ik liet mij erin glijden. De boot
herstelde zijn stand en schommelde nog
wat na. Ik zwom langzaam, op mijn rug
liggend, en zag hoe de wolken voorbij de
maan gleden. Het leek of er iets van on
weer op handen was. Nu en dan, als een
dikke, zwarte wolk vóór de maan kwam,
werd het duister en ik had moeite de boot
te onderscheiden, die stil vóór me uit dreef.
Maar aan het roestige liedje der spanen
hoorde ik waar ze was.
Al spoedig had mijn lichaam zich ge
wend aan de temperatuur van het water;
dit was niet meer koel; het was lauw door
de hitte van de laatste dagen. Terwijl ik
daar zoo in het duister voortzwom, werd ik
voortdurend in mijn gedachten bezig ge
houden door de herinnering aan den laat-
sten avond, dien ik destijds met Greta had
doorgebracht. Wij hadden na tafel nog een
beetje gezwommen in de rivier, waaraan
onze hut gebouwd was. Het water was
warm. Greta dook eenige malen en kwam
met de armen naar voren weer aan de wa
teroppervlakte terug, schudde het hoofd,
zoodat de waterdruppels uit haar blonde
haar mij in het gezicht vlogen. Daarop
zeide zij plotseling:
„Wat scheelt er eigenlijk aan, Hans?
Dat had ik je al lang willen vragen.
Ik deed een paar heftige slagen voor
waarts en smeet mij toen op den rug.
„Niets!" zeide ik.
Ook Greta wentelde zich om, ternauwer
nood bewoog zij zich en zij dreef met den
stroom mee.
„Ik weet het zelf niet", zei ik.
Greta begon weer te zwemmen. Het was
volkomen donker geworden en ik kon haar
niet meer zien. Ik hoorde, hoe zij naar den
oeverrand zwom. Toen ik even later in de
hut kwam had zij zich al in haar deken ge
wikkeld.
Het water wordt ineens koeler en ik
waak op uit mijn droomen. Ik wentelde mij
weer om. De maan was weg. Mijn boot zag
ik niet meer, maar ik hoorde vóór mij het
knarsende geluid der roeispanen en ik zwom
met krachtige slagen daarop af. De wind
blies heftiger en het water was tamelijk be
wegelijk. Daar de golven mij soms over de
oogen sloegen, moest ik het hoofd sterk in
den nek drukken. Het werd een ongewoon
en zeer vermoeiend gezwem. Van de boot
zag ik altijd nog niets; toch hoorde ik, in
weerwil van den wind en het waterge-
ruisch, heel duidelijk, hoe de roeispanen om
de pennen knarsten. Alleen scheen het ge
luid uit een andere richting te komen, meer
naar rechts. Ik voelde, dat ik zwakker werd.
De golven kwamen hoog en krachtig aan
rollen en wierpen mij heen en weer. Toen
hoorde ik niets meer en het werd mij duide
lijk, dat ik onmogelijk de eerst genomen
richting kon blijven volgen. Toch zwom ik
verder, stiet mijne voeten met geweld in het
water en strekte mijn armen bij eiken slag
ver naar voren, alsof de boot op hetzelfde
oogenblik onder mijn bereik zou zijn.
„Het is toch al te dwaas dacht ik
nu te sterven, nu ik juist Greta terug heb
gezien. Al die jaren lang kon ik met geen
enkele vrouw echt gelukkig zijn, daar ik ze
steeds met Greta vergeleek. Neen, het is on
mogelijk, dat ik juist nu zou verongeluk
ken!"
Gelijktijdig herinnerde ik mij vele voor
beelden van de gruwelijke wreedheid van
het lot en hoe het soms in een ingreep in
het leven van een mensch en 't vernietigde
Ik rilde over mijn heele lijf. Iets vreeselijks,
iets onbekends, iets geweldigs scheen mij
van binnen aangeraakt te hebben. Ik kon
haast niet meer ademhalen en bleef, met de
voeten plassend, zoo'n beetje op dezelfde
plaats in het water. Telkens moest ik mijn
natte haren uit de oogen strijken, maar
daarom zag ik toch niet meer en niet duide
lijker.
t'tWas een gruwelijke last en het deed
geweldig zeer. Het bloed stond er al
tijd voor. Allerlei huismiddeltjes deed
ik er op, het beet geweldig, maar tel
kens kwamen de kloven terug. Oewone
huid-crêmes hielpen mij evenmin. Maar
nu heb ik geen last meer ervan. Hu
wrijf ik eiken ochtend en avond Klooster
balsem er op. Dat doet géén zeer en
de huid is en blijft prachtig glad èn
gezond, ook al kom ik met mijn han
den vaak in het water. Het was een
uitkomst." H de j te ,a_H
Geen goud zoo goed"
Onovertroffen bfj brand- en snljwonden
Ook ongeëvenaard als wrijfmiddel bij
Rheumatiek, spit en pijnlijke spieren
Sehroefdoos 35 ct. Potten: 62)^ ct. en f 1.04
„Ik heb toch niets misdaan", zeide ik
plotseling hardop. De wind rukte mij, als
het ware, de woorden van de lippen. Ik zag
in mijn verbeelding Greta een D-trein in
stappen in haar sportcostuum met het bas-
kische mutsje op. Zij groette uit den corri
dor nog eenmaal met de hand naar mij en
ikzelf stond op het perron en groette haar
met mijn hoea. „Ja, Greta", dacht ik en
mijn tanden klapperden; de golven wierpen
mij omhoog en lieten mij plotseling weer
zinken, zoo dat ik er onpasselijk van werd.
„Ja, Greta, zoo was het vroeger. Jij reisde,
naar Berlijn en ik ging weer aan de studie".
Ik weet het wel, ik had moeten beginnen
met te schrijven, Greta. Ik weet het wel. In
plaats daarvan liep ik in elk vrij kwartier
van mijn college naar mijn kamer om te
zien of er ook een brief van je lag. Eindelijk
zeide ik: de zaak is uit! Sedert dien tijd had
ik een kwaad geweten, Greta".
Ik legde mij weer achterover en sloeg en
stampte in het heftig bewogen water, dat
mij als een dood voorwerp heen en weer
wierp. Ik wilde nu in kleine en dan steeds
grooter wordende kringen zwemmen om op
deze wijze mijn boot te vinden, zoo deze ten
minste niet al te ver afgedreven was. Tel
kens draaide ik mijn hoofd om en trachtte
de duisternis te doorboren. Steeds, wan
neer ik de beenen uitsloeg blies ik het wa
ter uit mijn mond. Soms drong dat in de
longen en moest ik erg hoesten om de borst
weer vrij te krijgen. Ik was niet meer in
staat geregeld te denken. Voortdurend ech
ter gleden wonderlijke, onsamenhangende
beelden door mijn bewustzijn. Ik zag mezelf
met Greta op den straatweg in den zonne
schijn. Het had van te voren geregend en
nu steeg een lichte waterdamp van het pla
veisel omhoog. Greta droeg een roode zij
den doek met witte noppen om den hals.
Wij gingen door een park in den avond; de
lichte costumes der dames lichtten hel op
tegen de boomen en de duisternis.
Nu was ik volkomen uitgeput en ik be
sloot het maar op te geven. Ik hield mij
rustig, op den rug liggend, terwijl ik armen
en beenen maar weinig bewoog. Zij voelden
als verlamd. Ik dacht aan mijn moeder.
Om mijn oogen had ik een strak gevoel.
Schreien kon ik niet. Anders had ik het nu
wel gedaan. Mijn rug deed mij pijn en ik
wist, dat ik het niet lang meer kon uithou
den. Ik dacht aan mijn thuiskomen na den
laatsten studietermijn en hoe ik 's avonds in
onze woonkamer bij mijn moeder zat. Ik
vertelde van allerlei en pas op het laatst
vertelde ik haar wat voor mij het gewich
tigste was: „Het is tusschen mij en Greta
uit".
Mijn moeder keek mij aan en zeide:
„Zoo, zoo!" meer niets. Maar haar blik
was vol zorg en vrees. Zij kende mij zoo, die
lieve moeder. Ik weet, ik heb haar in den
der jaren veel verdriet gedaan. Vergeef het
mij maar, moeder. Ik was toen nog zoo
jong. Ik wilde nog de rumoerige zijde van
het leven. Ik wilde nog zoo de hoogen gol
ven van het leven zien
Bij deze gedachte, die als een hoon was
voor den staat, waarin ik nu verkeerde,
schrijnde verdriet in mij. Ik stelde mij voor,
hoe mijn moeder de tijding zou hooren van
mijn dood. Misschien door een telegram. Zij
was altijd zoo gejaagd en werd bleek als er
een telegram kwam.
Ik schreeuwde het uit: „God in den he
mel, wanneer ik het leven er af breng, zal
ik alles weer goed maken! En dan ga ik
naar moeder en zeg haar: „Nu zal Greta
mijn vrouw worden, moeder
Nu was het voorbij. Toen mijn rug plot
seling als in tweeën knakte, sloot ik de
oogen en strekte de handen ten hemel, als
of daar het einde, de laatste halte was.
Toen stiet ik tegen iets hards aan en ik
greep het vast. Ik ademde en het was lucht,
die ik opzoog, geen water. Ik wachtte, tot
dat ik weer een beetje bij krachten gekomen
was, trok mij omhoog: het was een boot,
mijn boot; ik heesch mij er in en legde mij
op den bodem. Daarop viel ik in onmacht.
Bij het flisten der eerste bliksemstralen
kwam ik weder tot mij zelf. Het regende he
vig. De hemel was een beetje lichter en de
wind scheen te gaan liggen. De roeispanen
kleefden vast aan de wanden van de boot.
Daardoor hadden zij geen knarsend geluid
meer gemaakt. De boot moet al dien tijd
vlak in mijn nabijheid geweest zijn.
Ik zette mij op het roeibankje, keerde mij
om en zag, dat ik op het eilandje aandreef,
Bij het licht van een bliksemstraal zag ik
Greta aan den oever staan. Zij wuifde met
een lichtgekleurde doek. Ik hield mijn beide
handen als een spreektrompet aan den
mond en riep: „Ik Kom!" Ofschoon ik zeer
moede was, roeide ik met breede, snelle sla
gen. De donder rolde luid door de bergen.
Maar vrees kende ik niet meer. Mijn hart
herhaalde: „Ik ga naar moeder en zeg
haar: „Nu zal Greta mijn vrouw worden".