Minister Oud bepleit zijn beleid. Duitsche dagbladen verdwijnen... SxiQeliiksch Buitenland HeuUietm De onderwijs-minister becritiseerd. Eenheidspers in aantocht. ALKMAARSCME COURANT van VRIJDAG 21 DECEMBER 1934 Uit het Parlement Instructieve pers boven informatieve. ERNST BRAUN ONTVOERD. Een Saar-schandaal. DE FREGATVOGEL Den Haag, 20 December. Toen minister De Geer in 1929 de nieuwe regeling van de financieele verhouding tus schen rijk en gemeenten had ingediend zeide men, dat hij ze geheel uit het hoofd 'kende Geen opmerking werd' er in het openbaar over zijn wetsontwerp gemaakt, of hij nam er kennis van en peinsde erover. Vergissen wij ons niet, dan was het de toenmalige bewindsman zelf, die verklaarde, dat hij met de financieele verhouding opstond en ermee naar 'bed ging. Dat hij in den loop van het debat invloed heeft geoefend op de wijziging, welke minis ter Oud van zijn werk heeft voorgesteld, is dan ook niet te verwonderen. Hij erkende dat er voor wijziging op dit oogenblik aan' leiding bestond maar hij meende, dat deze wijziging geen langere tijdsduur moest worden gelaten, dan het bestaan van het werkloosheidssubsidiefonds. Een amende ment, door hem ingediend om de wijziging evenals dat fonds voorloopig tot 1 Mei 1937 te laten duren, heeft minister Oud heden overgenomen. Echter heeft Z. Exc. er den nadruk op gelegd, dat hij thans volstrekt niet voornemens is om het fonds in 1937 den laatstea adem te laten uitblazen. Zijn bedoe ling is, dat men zich in de toekomst jaarlijks over een voortbestaan van het fonds zal be raden. Hij is begonnen met het voor twee jaar in te stellen, omdat hij den gemeenten zekerheid wil geven bij het opmaken van haar begrooting van 1936. Hebben wij hem goed begrepen, dan is het zijn bedoeling, dat de wetgever na die twee jaar zich vroeger in het jaar zal beraden over het voortbestaan van het fonds in het volgende jaar, zoodat de gemeenten bij het opstellen van haar be grooting telkens met den nieuwen toestand rekening zullen houden. Als de wetgever zich beraadt gaat het natuurlijk niet alleen om opheffing of bestendiging van het fonds. Hij kan er ook een andere regeling voor vast stellen, al naar gelang van den omvang der werkloosheid. Eenigszins zonderling schijnt deze gedachtengang ons wel. Een fonds vooronderstelt een zekere vastigheid. De mogelijkheid van een jaarlijksche verande ring maakt die vastigheid niet groot. Hoe dit zij, wij kunnen ons erop voorbe reiden, over twee jaar de heele zaak, finan cieele verhouding en werkloosheidssubsidie fonds, weer „op de helling" te zien gebracht. Dat wij er hevig belust op zijn, kunnen wij niet zeggen. Wat wilt ge? Het leven is geen pretje. Een amendement-Vliegen (s.d.) op de finan cieele verhouding om een afzonderlijke klasse voor de drie groote steden te handhaven, ten einde de kleine inkomens in die steden wat te begunstigen, verwierp de Kamer, na een bestrijding door den minister, met 59 tegen 25 stemmen. Er zat van allerlei aan vast. Amsterdam en Rotterdam zouden er, zoo betoogde Z.Exc., in een ongunstiger conditie door zijn gekomen. De Kamer heeft de wijziging van de finan cieele verhouding met 58 tegen 26 stemmen aangenomen. Tegen stemden de sociaal democraten, staatkundig-gereformeerden en communisten, benevens de heeren Visscher (a.r.) hij staat vaak alleen in zijn fractie, maar kan ertegen en Sneevliet (r.s.) Op het wetsontwerp betreffende het werk loosheidssubsidiefonds verdedigde de heer Drees (s.deen amendement om te bepalen, dat het rijk de helft zal dragen van de kos ten van steunverleening en werkverschaffing. Minister Oud wilde het rijk niet binden aan een vast percentage en noemde het amende ment onaannemelijk. Mr. Goseling (r.k.) ver klaarde, tegen te stemmen, omdat de zaak over twee jaar toch weer wordt bekeken; omdat, na de zes millioen extra, door den bewindsman toegezegd, het aandeel van het rijk al aardig naar de helft toegaat en omdat, als het met de gemeenten nóg slechter gaat, ihet rijk over 1936 misschien wel méér dan 46 millioen moet beschikbaar stellen. Ook de minister wees op dit laatste. Maar de heer Drees verwacht niet licht een grootere tege moetkomendheid van het rijk jegens de ge meenten en handhaafde zijn amendement, dat de Kamer met 59 tegen 26 stemmen ver wierp. Vóór waren de sociaal-democraten en communisten en de heeren IJsselmuiden (r.k.), Van Houten (c.d Arts (r.k.v p.) en Sneevliet. Geen gelukkiger lot trof het amendement- V an den Tempel (s d.), volgens hetwelk de gemeenten ten hoogste zeventig opcenten op de gemeentefondsbelasting en vijftig opcen ten op de vermogensbelasting hadden mogen heffen, dat is vijftien opcenten op de ge meentefondsbelasting en tien op de vermo gensbelasting méér, dan de regeering voor stelde. Minister Oud bestreed dit voorstel, omdat het een te hooge belasting mogelijk zou maken, daar het ook zou gelden voor de gemeenten, waar „men reeds met het hoofd tegen het plafond zit" (moderne fiscale beeld spraak). Ook zou het z.i. een te groot ver schil in belasting tusschen de gemeenten onderling doen ontstaan, wat in strijd zou zijn met de bedoeling van de wet van 1929, welke dat verschil iuist wat wilde vereffenen. De Kamer gaf den bewindsman gelijk, door het amendement met 58 tegen 25 stemmen te laten kelderen. Daarop werd het wetsontwerp zelf zonder hoofdelijke stemming aangenomen, echter met aanteekening, dat mr. Wendelaar c.s., de communisten en de heer Sneevliet tegen waren. Over mr. Wendelaar's bezwaren tegen de regeling \an het werkloosheidssubsidie fonds hebben wij reeds geschreven. Ten slotte de nieuwe tijdelijke voorzie ning, waardoor de rijksmiddelen worden ver sterkt. Zij brengt een verhooging van de opcenten op de vermogens- en op de inkom stenbelasting, waardoor zij voor de belas tingjaren 1935-'36 tot met 1938-'39 zullen stijgen voor de vermogensbelasting van 55 tot 85 en voor de inkomstenbelasting van 20 tot 70. (Daartegenover vervallen, zooals men weet, de opcenten op de gemeentefonds- en op de vermogensbelasting, ten bate van het gemeentefonds geheven). De heer IJzerman (s.d.) had een amendement voorgesteld om progressieve opcenten op de inkomstenbelas ting te heffen. Zoo zou worden voorkomen, dat inkomens boven 70.000 per jaar ver lichting van belastingdruk zouden krijgen Minister Oud vond het amendement prin cipieel onjuist, omdat het tarief der inkom stenbelasting zelf al progressief is. Gister had hij gezegd, dat hij nog naar een anderen uitweg zou zoeken om het bezwaar van ver lichting van belastingdruk voor zeer rijke menschen te ontgaan. Maar de nacht had hem geen raad gebracht. Geestig was de ma nier, waarop het het amendement nu tot zijn wetsontwerp toeliet. Hij noemde het amende ment principieel onjuist, maar liet erop vol gen, dat, als iemand redeneerde, dat men met principes alléén niet regeeren kan, hij zich dit kon voorstellen. Toen ging hij zitten! De Kamer nam het amendement toen bij zitten en opstaan aan. Jhr. De Geer en zijn ge trouwen bleven tot 't laatst tegen. Van groote practische beteekenis was het amendement overigens niet, omdat het aantal menschen met zoon hoog inkomen niet groot is. Z.Exc. vertelde, dat er in het belastingjaar 1929-'30 934 menschen waren met een inkomen van meer dan een ton, maar dat in de daarop volgende jaren hun aantal was geslonken tot 913, 764, 470 en 293. De Kamer heeft dit wetsontwerp zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Ondanks alle pacificatie heeft bij de af handeling van de Onderwijsbegrooting de schoolstrijd weer op zijn hevigst gewoed. In verschillende toonaarden klaagde de lin kerzijde over het gebrek aan medewerking van rechts bij concentratie van bijzondere scholen als bezuinigingsmiddel. De heer Thijssen (s.d.) heeft een motie voorgesteld, waarin wordt uitgesproken, dat verdere be zuinigingen bij het openbaar lager onderwijs achterwege moet blijven, zoo lang geen overeenkomstige maatregelen voor het bij zonder lager onderwijs zijn getroffen. De heer Ketelaar (v.d.) achtte zulk een motie overbodig. De heeren Suring (r.k.), Tilanus (c.h.) en Zijlstra (a.r.) bestreden ze met een beroep op de vrijheid van onderwijs. De heer Suring zeide, dat rechts wel wilde stem men voor een wetsontwerp tot concentratie bij het bijzonder onderwijs, mits de onder wijsvrijheid zou worden geëerbiedigd, bij opheffing van bijzonder scholen schadever goeding zou worden gegeven, enz. Volgens den heer Zijlstra spraken deze voorwaarden vanzelf, omdat zij uitvloeisel zijn van de pa cificatie. Maar de heer Ketelaar meende, dat de wijze, waarop de heer Suring had gespro ken, niet erg geschikt is om tot overeenstem ming te komen. De heeren Lingbeek (h.g.), Van Dis (s.g.) en Westerman (n.h.) critiseerden het open baar onderwijs, de beide eersten, omdat iet niet christelijk, de laatste, wijl het niet vader landslievend genoeg is. De heeren Van der Heide en K. ter Laan (s.d.), Wendelaar (lib.) en Ketelaar vonden de critiek zeer over dreven, al meende ook mr. Wendelaar, dat het openbaar onderwijs de nationale en de christelijke gedachte meer tot uiting moet laten komen. De meeting van het comité voor het openbaar onderwijs vond bij eenige sprekers scherpe afkeuring, wegens de daar gebezigde bewoordingen. Pe heer Tilanus wenschte, dat de overheid tegen „de opruiers" in deze meeting zou optreden. Minister Marchant antwoordde, dat strafrechtelijke vervolging niet van hem afhing, en betoogde, dat de openbare onderwijzers alles moeten doen om het vertrouwen van de ouders der leer lingen te behouden of te winnen. Wat de concentratie aangaat, wees hij erop, dat er maar 92 beroepen zijn ingesteld van 340 opheffingen van een openbare school. Hij achtte de motde-Thijssen (waar over nog niet is gestemd) niet uitvoerbaar. Z. Exc. vond, wat de heeren Lingbeek en Van Dis willen, een overheidsschool in va- derlands-christelijken geest onmogelijk, even als de door mr. Westerman gevraagde nationale eenheidsschool. Laat ons niet vergeten, bij al dit strijd rumoer een vreedzaam woord van den heer Duymaer van Twist (a. r.) te vermelden ten gunste van onderwijs aan schipperskinde ren. Een motie-K. ter Laan, waarin voor on derwijzers bij het openbaar en bijzonder lager onderwijs eenzelfde ziekteregeling wordt gevraagd als voor overige ambtena ren, vond bij de heeren Ketelaar en van Houten steun. Ir. Louwes (lib.) zette uiteen, dat men bij de ontginning den angst voor schen ding van natuurmonumenten niet moet overdrijven, maar de heer K. ter Laan kwam op voor bescherming van de hooge heide in Noord-Drente. Minister Marchant, die er al aardig den slag van krijgt om zich in de ruimte te houden, verklaarde dat nu dit debat zijn belangstelling voor het vraagstuk van monumentenzorg verdubbeld was! Over zijn begrooting is nog niet gestemd. Wel is goedgekeurd een motie-Van Dij ken (a. r.), waarin de Kamer uitspreekt, dat over 1935 geen subsidie aan het Lo- rentzlyceum te Eindhoven behoort te wor den verleend, voordat een compromis tus schen de gemeente Eindhoven en 't Lyceum- bestuur is tot stand gekomen. Er zijn te Eindhoven twee lycea, één van de gemeente en een bijzonder, neutraal. Zij kunnen het niet eens worden, al is volgens minister Marchant het bijzonder lyceumbestuur te gemoetkomend genoeg. Het gevolg is, dat zij naast elkaar voortbestaan en dat Rijks subsidie wordt gegeven aan de H. B. S. afdeeling van het gemeentelijk lyceum en aan de gymnasiale afdeeling van het bijzonder lyceum. Een race toestand. De minister heeft alle moeite gedaan om een verzoening te bewerkstelligen, maar tot nu toe vergeefs Hij had de motie, waarvan de aanneming met 51 tegen 35 stemmen geschiedde, ont raden. Hij moet de lycea nu maar weer tot broederlijke liefde vermanen, maar het ge meentebestuur van Eindhoven schijnt hoofdig. De Kamer behandelt nu de begrooting van et departement van Financiën. Mogen wij daar morgen wat van vertellen? Dan weten wij 's ministers antwoord aan de sprekers van heden. Het Rotterdamsch Nieuwsblad heeft ge wag gemaakt van het verdwijnen van de Deutsche Zeitung te Berlijn en van het ge rucht, dat ook andere dagbladen na 1 Jan. zullen hebben opgehouden te bestaan. Er be vinden zich hieronder bladen, die voor ieder zichtbaar reeds sedert geruimen tijd een kwijnend bestaan hebben gehad en waarvan men eigenlijk reeds lang had moeten ver wachten, dat zij zouden worden bijgezet op het groote krantenkerkhof, dat sedert 30 Jan. 1933 op een zoo druk bezoek kan bogen. De Duitsche propagandanminister Göbbels heeft onlangs op een vergadering van de Duitsche journalisten twee merkwaardige uitingen ge daan. De eerste was, dat Göbbels de voor keur gaf aan een instructieve boven een in formatieve pers. De tweede, dat er geen sprake was van een groot krantensterven in Duitschland en de Duitsche pers, nadat thans stabiele toestanden zijn ingetreden, over het algemeen als gezond moet worden beschouwd. Beide uitingen waren rijkelijk apodictisch en in de practijk blijft er van de hierin geuite meening niet al te veel over. Göbbels wenscht een instructieve pers en het informatieve moet slechts op de tweede plaats komen. Merkwaardig is echter, dat de Duitsche journalistenwereld zich voor een goed gedeelte aan dit parool houdt. Informa tief kan men de Duitsche pers bezwaarlijk meer noemen. Vroeger stelden de groote uit geversmaatschappijen er een eer in, de lezers van hun bladen zoo snel mogelijk uitvoerig in te lichten omtrent al wat er in de wereld aan wetenswaardigs geschiedde. De Ullstein- pers, de uitgeversmaatschappij Mosse en Scherl, de Deutsche Allgemeine Zeitung, de Frankfurter en Kölnische Zeitung, het Ham burger Fremdenblatt gaven schatten uit voor een snelle berichtgeving uit alle hoofdplaat sen van de wereld over wat er daar gebeur de. Thans kan een Nederlander te Berlijn, die omstreeks het middaguur zijn Nederland- sche avondbladen krijgt berichten lezen, die hij pas den volgenden avond in de Duitsche avondbladen ziet en 't komt zelfs niet zelden voor, dat dit berichten over gebeurtenissen in Duitschland zijn. De Ehiitsche pers heeft het streven informatief te zijn vrijwel opgegeven Een van de voornaamste redenen is, dat men vreest, dat het een of andere bericht mis schien niet aangenaam zal zijn of niet de vol ledige goedkeuring zal wegdragen van de machthebbers en men dus liever een eigen bericht weglaat, tot het officieus afgestem pelde D.N.B. het ook heeft en dus hiermede vast staat „dat het mag". Een tweede reden is, dat tal van bladen, die vroeger buitengewoon goed waren ge fundeerd, thans niet meer in staat zijn de ontzaglijke sommen, die de informatieve be richtendienst verslindt, op te brengen. Maar instructief zijn de bladen. Want zij wedijve ren alle in het manifesteeren van een natio- naal-socialistische gezindheid van 100 pCt. en liefst van nog méér. Hierdoor is echter de Duitsche pers tame lijk eentonig geworden en dit ook al door het feit, dat na de gelijkschakeling honderden bekwame journalisten aan den dijk zijn gezet en vervangen door meest zeer jeugdige, haast altijd zeer onervaren en maar al te dikwijls over een tamelijk onbeholpen pen beschikken de, echter volledig overtuigde nat.-socia- listische redacteuren. Voor het krantenlezend publiek is de pers dus eentoniger, slechter geschreven en min der snel en juist en algemeen in de informa tie over de gebeurtenissen in de wereld. In verstaanbaar Nederlandsch zou men dit kun nen noemen de pers is er slechter op gewor den. Het publiek echter heeft lak aan theo rieën over het voordeel van een instructieve boven een informatieve pers, doch wil op de hoogte zijn en goed geschreven, maar niet al te zware kost voorgezet krijgen. Het merk waardige is nu, dat het publiek blijkbaar sterk de voorkeur geeft aan de nog eenigs zins draaglijk geschreven informatieve pers, boven de slecht geschreven beginselpers. Ter wijl bladen van naam en standing zijn ver dwenen, of op de nominatie staan te ver dwijnen', weten enkele andere bladen zich nog buitengewoon goed te handhaven. Hierbij mag één groot ding niet over het hoofd worden gezien. Hoewel bij herhaling tot vervelens toe en tot door de hoogste in stanties in den nieuwen staat is verkondigd, dat geen druk mag worden geoefend op le zers of adverteerders om een of ander blad te begunstigen, bestaat er voor vele kringen wel degelijk een druk om geabonneerd te zijn of te adverteeren in de officieele partijbladen als de Völkischer Beobachter in zijn Berlijn- sche, Münchener of West-Duitsche uitgave, de Angriff, de Essener National-Zeitung, enz. enz. Daardoor hebben deze bladen groo- tendeels ook abonné's en advertenties weten te krijgen, terwijl andere bladen hiervan na tuurlijk de dupe werden. Zoo heeft men de oplage van de Völkischer Beobachter van 310.000 in Januari zien stijgen tot thans bij na 400.000, terwijl om een ander voorbeeld te noemen de oplage van het Berliner Tage- blatt, die een paar jaar geleden nog tegen de 200.000 was en in Januari nog meer dan 70.000 bedroeg, tot beneden de 60.000 daal de, in weerwil van het feit, dat reeds tal van andere bladen, de Vossische Zeitung, de Deutsche Tageszeitung, Der Tag, enz. zijn verdwenen. Het heet thans, dat ook het Berliner-Tage- blatt zal ophouden te bestaan, evenzoo de Berliner Volkszeitung, die nog steeds meer dan 100.000 oplagen had, de Deutsche All gemeine Zeitung met ruim 60.000 oplagen. Dat dit een ongezonde toestand is, zal nie mand ontkennen. Dat te Berlijn bladen als het 8-Uhr-Abendblatt met een oplage>H<yan 20.000, de Kreuzzeitung met 25.000, de-Dèut- sche Zeitung met 13.000 verdwijnen, be grijpelijk. Deze bladen hadden of geejr ni veau, of hun tijd is voorbij. Het eersjg(g^ldt van het 8-Uhr-Abendblatt, dat steedst#ii$, of meer een sensatieblaadje is geweeqjj het tweede van Deutsche Zeitung en Knjq^zei- tung, organen van machteloos gewpf.den richtingen der vroegere Völkische beweging of der monarchisten. Dat echter bteden, waaraan nog 60.000 lezers trouw zijp, ophou den te verschijnen, komt, omdat zij (gqen ad verteerders meer hebben en zij hébben „(leze niet meer, omdat hetgeen de verstypjjegde firma's aan advertentiekosten uitgevep, ,$9or een groot gedeelte wordt opgeslokt cföpr de officieele partijbladen, dus door den welis waar verboden, maar niettemin bestaanden clandestienen druk. Men is dus in Duitschland al aardig op weg naar een eenheidspers. Of het gerucht inderdaad waar zal blijken te zijn en alle genoemde bladen na 1 Jan. niet meer verschijnen, doet niets terzake. Hun verdwijnen is slechts een kwestie van tijd, daar de commercieele basis, voldoende advertenties, ontbreekt. Merkwaardig is, dat zich bladen als de Lokalanzeiger, de Berli ner Morgenpost, de Nachtausgabe en mis schien enkel bladen in de provincie zoo goed zoowel wat abonné's als wat adverten ties betreft, weten te handhaven. De Morgen- post steekt nog steeds zelfs de Völkischer Beobachter naar den kroon en Lokalanzeiger en Nachtausgabe handhaven zich op de der de en vierde plaats. Als echter nu of even la ter de ten doode opgeschreven bladen zijn verdwenen, zal er leegte zijn in de kranten wijk. Van de oude Mosse-bladen zal er geen een meer zijn, van Ullstein alleen nog de Morgenpost en de B.Z. en men zal dan met eenige spanning kunnen gaan afwachten, wie het volgende slachtoffer zal zijn. Een N.R.Crt. medewerker meldt uit Saar- brücken Het Saargebied heeft een nieuw schan daal: Ernst Braun, de leider der socialisti sche jeugdgroepen, is op Duitsch gebied ge lokt en door de geheime staatspolitie gear resteerd. Braun, die geen familielid is van den leider van het vrijheidsfront Max Braun, was op een propagandatoer in de kreits Homburg. Hij raakte verdwaald en voorbij gangers, die hem klaarblijkelijk herkenden, wezen hem opzettelijk een verkeerden weg, zoodat hij direct op de Duitsche grenswacht toereed. Braun, zoowel als zijn medereiziger, werden door de Duitschers gearresteerd en naar de gevangenis in Zweibrücken ge bracht. Beiden zijn geboren Saarlanders en stemgerechtigd Het vrijheidsfront heeft dan door George Owen Baxter. Naar den Amerikaanschen roman bewerkt door J. M. P. 20) „Over wien heb ik je verteld?" schreeuwde Renney in een plotselinge zenuwuitbarsting. „Ik heb je over hem gesproken, is het niet? Óver die glibberige slang, dien gladden duivel, Geraldi!" „Je zeide, dat je hem van den top van een spoorwagen hebt geschoten. Dat moet nogal finaal een einde aan hem hebben ge maakt „Misschien denk je dat", merkte Renney op. „Ik dacht het zelf ook, maar vanaf het begin twijfelde ik; ik doodde hem, ik schoot een kogel pal door zijn hersens, ik wierp hem van dien trein af met een vaart van vijftig mijl per uur. En er was een geheele afgrond om naar beneden te vallen. Er zijn genoeg redenen om aan te nemen, dat-le dood is en toch voel ik niet, dat-ie dood is. Hij is niet dood en begraven! Ik voel hem nog achter in mijn hoofd!" Geraldi was getroffen door wat Je moor denaar zeide; nooit tevoren had hij een dui delijker bewijs gezien van telepathie. On twijfelbaar was Renney iets meer dan een armzalige bruut; hij was hoog ontwikkeld en gevoelig een scherp verstand een clectrische geest van voorvoelen. Asjprey van zijn kant merkte het ook op. „Je bent te scherp om ooit gelukkig te zijn", zeide deze. „Is dat niet waar, vriend? Je hebt mij je naam nog niet genoemd". De ander grinnikte langzaam; het was niet de lach met de witte tanden van Geral di; zijn glimlach begon aan de mondhoe ken die omkrulden en een rij gele tanden lie ten zien, als een waakhond, die nijdig wordt op een indringer. „Ik ben Renney". „Zoo, ben jij Renney", zeide Asprey. „Dat verklaart alles, geloof ik En jij bent dus Renney! Ik dacht, dat Renney een grooter man was". „Zoo, dacht je dat? Wel, dat is hij niet, hij is van mijn grootte. Ik ben het zelf. En ik zal je wat zeggen", voegde de moorde naar er giftig aan toe, al was ik maar half zoo groot, dan zou ik nog groot genoeg zijn!" „Natuurlijk zou je dat", antwoordde Asprey. „Alles wat je te doen hebt is een revolver te kunnen aftrekken. Zelfs een kind heeft daar kracht genoeg voor!" „Is dat alles, wat ik te doen heb?" smaal de de misdadiger. „Wel, ik ben tenminste mans genoeg voor het werk, dat ik te doen heb". „Maar vertel mij eens, Renney, heb je altijd dit soort van werk gedaan?" „Vraag het aan je neef", antwoordde Renney somber. „Hij kent mijn leven. Als je hem ontmoet om den hoek" weer met dien sinisteren glimlach „vraag het hem en hij zal het je vertellen". „Mijn neef, neef Edgar?" vroeg Robert Asprey. „Ja, hij". „En wat heeft hij met je te doen en met mij „Hoe voor den duivel kan ik dat zeggen?" antwoordde Renney, „behalve dat hij mij zond". „Zond hij je?" riep Asprey uit. „Heeft hij je gezonden?" Renney zakte nog wat dieper op zijn kruk door en stak zijn hoofd nog meer naar vo ren. „Dat treft je, hé?" zeide hij. „Dat is je weeke plek, is het niet?" Robert Asprey stak een langen arm uit en leunde tegen den muur; zoo hield hij zich op, zwaar ademend en veegde lang zaam met de andere hand over zijn voor hoofd. „Edgar is altijd wel man, ik was zijn vriend! Hij is dus het is niet mogelijk!" „Dat zijn de dingen, waarmee je altijd rekening moet houden", zeide de ander ernstig. „Dat zijn de dingen, waarop je moet letten. Het is niet, wat je ziet, dat de moeite waard is om te weten, maar wat achter den muur is, om den hoek, in de lucht dat is, wat je moet voelen en gis sen en probeeren te weten te komen. Dat is ook de reden, waarom ik niet voldaan ben over mijn dooden Geraldi. Ik zal terug gaan om hem te zien liggen tusschen de rotsen met zijn gezicht, stukgereten door de gieren, dan zal ik gerust zijn". „Edgar, Edgar", mompelde Robert As prey. „Maar waarom? Wat kan hij er bij winnen?" „Ho, ho", beet Renney hem toe, „weet je niet, dat je vrouw rijker is dan de hel?" „Au, man, vertel eens, waar ben je al dien tijd al die jaren begraven geweest?" „Rijk, rijk!" echode Asprey, meer en meer in de war. „Maar mijn vrouw heeft mij voortdurend geschreven over de vreeselijke armoede en ik heb als een slaaf gewerkt om een beetje geld te verdienen om te stu ren „Je spreekt als een dwaashoofd", zeide Renney kortaf. „Je vrouw weet zelfs niet, dat je leeft!" Asprey fronste de wenkbrauwen en zeide in het geheel niets. „Wel, als zij kon denken, dat je werke lijk in leven bent, zou zij er dan over den ken om hem tete trouwen?" „Wie?" riep Asprey uit. „Je weet wel dien vetten neef van je!" Robert Asprey sloeg met zijn harde vuis ten tegen zijn hoofd. „Alweer Edgar! Maar mijn brieven „Hij is een handige snuiter met de pen!" „Dat is hij!" riep Asprey uit. „Ja, dat is hij! Ik herinner mij dat, toen hij nog een jonge man was. O, God!" Hij zweeg, ver slagen door verdriet en verwondering. „Renney", zeide hij plotseling, „je bent voor dit werk betaald! „Geen cent", zeide Renney, „maar dat komt nog. O, ik zal er voor betaald wor den!" „Zoo", zeide Asprey, „maar laat me ]e dit vertellen; je zegt, dat mijn vrouw rijk is „Zeker, alles wat jou mislukt, is in goud veranderd. Dat is, wat iedereen beweert". „Dan is die rijkdom mijn". „Die rijkdom is van je geest, niet van jou „Renney, geloof je, dat je op mijn woord kunt vertrouwen?" „Zeker, ik geloof, dat je eerlijk bent". „Dan zal ik je wat zeggen elke cent, dien ik op de wereld bezit, zal jij krijgen. Ik zal er voor zorgen, dat je alles in handen krijgt, als je de zaak wilt omdraaien en mij helpen met deze zaak, of zonder hulp, laat mij eenvoudig vrij om hem te zoeken om Hij hield op, door emotie ge smoord. Renney, die met bewondering en glinste rende oogen luisterde, knikte begrijpend. „Ik begrijp het", zeide hij. „Je hoort het, Renney! Ik meen, wat ik zeg; als ik rijk ben, bezweer ik je, dat ik je alles zal geven. Edgar O, God!" Het verschrikkelijke nieuws,, dat hij ge hoord had, scheen hem met vernieuwde kracht neer te slaan en hij steunde luid. „De duivel hale me", mompelde Renney. „Ik heb met je te doen, man, maar dit spel zal met mij niet lukken". „Spel?" „Ik weet, dat je het eerlijk en ernstig meent maar ik heb mijn eergevoel. Ii: ben geen Zondagsscholier en ik geef mij er nooit voor uit, maar hoe dan ook, je moet begrijpen, dat ik mij stipt houd aan mijn soort .werk, Asprey. Het spijt mij voor jou. je hebt de fut en ik zou je graag zien win nen, op een anderen keer, maar je neef heeft mij voor dit werk gehuurd en daar houd ik mij aan, op de voorwaarden, die ik be dongen heb, zoo lang als ik nog een drup pel bloed in mij heb Hij zweeg en adem de zwaar". (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 7