Ontbinding comité voor arbeid aan
werklooze intellectueelen.
ALKMAARSCHE COURANT van DINSDAG 2 APRIL 1935
Geneeskundige brieven
Meeuwen als lenteboden.
Motiveering van het besluit door Mr. A. Jonker.
Glimlachje
Arts worden? I.
Over enkele maanden beginnen wederom
de eindexamens voor H B. S. en Gymnasium
en staan de geslaagden voor de groote moei
lijkheid welk vak zij voor hun verdere leven
zu|len kiezen. Een zeker percentage zal zich
als student aan een der Universiteiten laten
inschrijven en een belangrijk gedeelte van
deze studenten zal om een of andere reden
de geneeskunde kiezen.
Het kan daarom van groot belang zijn de
positie van den geneesheer in het algemeen
en de mogelijkheden van de toekomst eens
aan een nadere beschouwing te onder
werpen.
Ongetwijfeld Is het uitoefenen van de ge
neeskunde van een medicus kan trouwens
moeilijk een andere uitspraak verwacht
worden een van de schoonste taken die
aan den wensch kunnen worden toever
trouwd. Zich met liefde en toewijding, kennis
van zaken en wijs beleid kunnen geven aan
zijn lijdenden medemenseh en mede mogen
helpen aan het teruggeven van een gezond
heidstoestand aan zijn naaste zal altijd weer
opnieuw een bron van bevrediging zijn voor
een ieder, die hiervoor den geschikten ge
moedstoestand bezit. Maar hi:, die de hier
voor noodzakelijke geestesgesteldheid mist,
kan maar al te gemakkelijk worden ontnuch
terd door de beslommeringen van sleur en
strijd om het bestaan. De wijding van het
beroep gaat dan gemakkelijk verloren en
critisch bekeken blijft er dan de uitoefening
van een baantje over, waarbij men zich met
meer of minder succes een zorgenvrije goede
materieeie positie weet te verschaffen, zonder
diepere geestelijke bevrediging Menigeen
dit geldt ongetwijfeld zoowel voor de
ouders als voor de kindeten zelf wordt
verlokt door dezen schijnbaren materieelen
welstand. Men wijst dan op bekende(?) ge
vallen uit de omgeving en noemt inkomen-
cijfers die de zekerheid moeten bewijzen van
de gedachte dat het eiken arts gemakkelijk
vallen zal zich ook in de toekomst een
goede levenspositie te verschaffen. Voor
heden w'1 ik speciaal de materieeie moge
lijkheden in de toekomst eens nader be
schouwen.
Reeds in mijn brief No. VIII over de
ziekteverzekering voor der. middenstand wees
ik op de schrikbarende toename van het aan
tal geneeskundigen en studenten in de ge
neeskunde. Sindsdien is de economische
structuur van de Nederlandsche bevolking
nog duidelijker in de richting van algemeene
verarming verschoven en dit kan niet na
laten ook de mogelijkheden en de positie van
den arts in de toekomst ongunstig te beïn
vloeden. Het is ook daarom goed geweest
dat in de vergadering van de Algemeene
Nederlandsche Vereeniging voor Sociale Ge
neeskunde dit vraagstuk kortgeleden aan de
orde is gesteld en het moet als een kloeke
daad worden toegejuicht dat de Directeur
van den Gemeentelijken Geneeskundigen
en Gezondheidsdienst van Rotterdam Feisser
toen een opmerkelijke inleiding heeft gegeven
welke zeer duidelijke taal spreekt. Zijn rede
i« als brochure verschenen en verdient zonder
twijfel de belangstelling van een ieder, die
zich om een of andere reden met dit vraag
stuk heeft bezig te houden.
Uit zijn gegevens haal ik allereerst de vol
gende cijfers naar voren:
Aantal inwoners Aantal
Jaartal, van Nederland, artsen.
1 Jan. 1884 4,210,000 1883 d.i. 1 op 2236
1 Jan. 1909 5,858.000 2572 d.i. 1 op 2280
1 Jan. 1934 8,290,000 5032 d i. 1 op 1647
Terwijl dus de absolute toename van het
aantal artsen tusschen 1884 en 1909 gelijken
tred houdt met de bevolkingsaanwas over
die jaren, neemt na 1909 het aantal artsen
veel sneller toe dan de groei der bevolking.
Het tempo van dezen mediscben aanwas is
bovendien nog het sterkst tusschen 1921 en
1934, dus in de tweede helft van deze periode
van 25 jaren. Het ziet er wel naar uit, dat
deze versnelde beweging voorloopig niet tot
stilstand zal komen. Immers: er waren op
1 Januari 1921 in totaal 1825 studenten in
de geneeskunde tegenover 3313 op 1 Januari
1934. In deze periode nam het aantal medici
toe met 23 pet., doch het aantal studenten
met bijna 40 pet. Er dreigt dus een steeds
grooter wordende discongruentie tusschen
de toename van de bevolking en het aantal
beschikbare medici. Dit feit op zich zelf zou
in geen enkel opzicht verontrustend behoeven
te zijn, want de geneeskundige behoefte en
dit juich ik in het belang der menschen on
voorwaardelijk toe is zeer sterk gestegen
evenals de geneeskundige mogelijkheden.
Maar de gevaren en nadeelen moeten daar
naast terdege onder het oog worden gezien
Als gevolg van de ontwikkeling der ge
neeskunde en het ontstaan van de sociale en
verzekeringswetten is intusschen ook de ge
neeskundige rolverdeeling sterk veranderd,
voor 1910 kwamen er op 100 artsen 80 huis
artsen, 13 specialisten (waaronder de hoog
leeraren) en hoogstens 7 ambtenaren voor;
thans is deze verhouding 62 huisartsen, 26
specialisten en 12 ambtenaren geworden. Er
zijn dus op dit oogenblik ruim 3100 huis
artsen, 1300 specialisten en 600 ambtenaren
in ons land.
Wanneer het aantal studenten in de ge
neeskunde blijft op het getal dat thans is
bereikt om dus verdere toename nu maar
even buiten beschouwing te laten dan
komen er jaarlijks meer artsen bij dan er af
vallen en moeten die zich ook weer een be
staan verzekeren door van de reeds geves
tigde collega s iets af te nemen. Want expan
sie door nog intensievere beoefening der
geneeskunde en daardooi een grooter totaal
bedrag aan de Nederlandsche bevolking voor
geneeskundige verzorging voorschrijven lijkt
in dezen tijd niet wel mogelijk. Er moet zelfs
eerder met de mogelijkheid rekening worden
gehouden, dat in de naaste toekomst het
Nederlandsche volk gezamenlijk en in totaal
minder voor geneeskundige (en pharmaceu-
tische) hulp kan bijeenbrengen dan tot heden
is geschied. Deze niet te vermijden situatie
der naaste toekomst bestaat natuurlijk niet
voor den volledigen ambtenaar. Het salaris
van dezen ambtenaar is min of meer ge
fixeerd, maar het aantal ambtenaren wordt
niet bepaald door het aantal gegadigden.
Het is niet te verwachten dat bij de be
staande toestanden het medisch ambtenaren
corps nog belangrijke uitbreiding zal onder
gaan. Het overschot aan jonge artsen moet
dus of huisarts of specialist worden.
Thans is er 1 huisarts op ongeveer 2760
zielen Stellen wij met Feisser het gemiddeld
bruto inkomen van een arts per inwoner op
4.— per jaar, dan is daaruit af te leiden,
dat het gemiddeld bruto inkomen per huis
arts ongeveer f 11000 kan bedragen. Dit lijkt
etn zeer bevredigend inkomen. Maar men
bedenke wel, dat er naast enkele gezochte
medici met groote practijken velen zijn die dit
gemiddeld bedrag niet halen en er zelfs be
langrijk onder blijven. Van dit bruto in
komen moet bovendien een zeer belangrijk
bedrag aan bedrijfsonkosten worden afge
nomen voordat het netto inkomen overblijft.
Feisser overdrijft zeker niet door deze on
kosten op f 3000 te schatten en het gemid
deld netto inkomen dis op 8000 te fixeeren
Eerder lijkt mij dit netto bedrag, vooral op
het platteland aan den hoogen kant. Daar
voor moet men dag en nacht, bij alle moge
lijke en onmogelijke weersomstandigheden
gereed staan, altijd opgewekt zijn plicht
doen, veel gezinsverband steeds weer opof
feren, zijn kinderen vaak vroeg van huis
naar stad sturen, oversparen voor de op
voeding en op zijde leggen voor eigen ouden
dag. Dit inkomen wordt niet op jeugdigen
leeftijd reeds verworven; voor noodzakelijke
vacantie en ook tijdens ziekten moet een
waarnemer worden bekostigd en zoo moet
het duidelijk zijn, dat als regel dit schijnbaar
hooge inkomen nog absoluut geen luxe be-
teekent. Het waarborgt zelfs nog niet eens
altijd een zorgenvrij bestaan.
De 3100 huisartsen ontvangen dus netto
van het Nederlandsche volk 3100 X 8000
24,800,000
Het aantal medici beweegt zich in sterk
stijgende lijn en er kunnen binnen enkele
jaren 5000 huisartsen zijn. Wanneer inkomen
daling van het Nederlandsche gezin gecom
penseerd zou kunnen worden door bevol
kingstoename, dan zouden deze 5000 huis
artsen 25 millioen gulden te verdeelen
krijgen en het gemiddeld netto inkomen dus
5000 per jaar worden. Men moet inder
daad wel een bijzondere optimist zijn om de
toekomst voor de geneeskundigen verlokkend
rooskleurig in te zien. Men moet bovendien
nog een apart optimisme hebben om te
meenen dat een dergelijke verscherping der
materieeie zorgen in kan treden met behoud
van redelijke onderlinge medische ver
houdingen. Daarbij behoort men dan te
bedenken dat verslechting dezer verhoudin
gen nooit werkelijk voordeel voor de genees
kundige verzorging van het Nederlandsche
volk kan brengen. Een te snelle stijging van
het oude, beproefde en onmisbare corps van
huisartsen kan dan ook onmogelijk als een
aantrekkelijk voorrecht voor de toekomst
worden beschouwd. Dit sluit intusschen
geenszins de mogelijkheid uit voor den jon
ger. arts van het heden en de toekomst om
zich nog in verschillende plaatsen in ons land
als huisarts zich een goed bestaan te ver-
schaaffen.
Is dan wellicht de oplossing gewensdit, dat
het overschot aan jonge artsen zich tot een
of ander specialisme wendt en zich als spe
cialist vestigt? We zuilen deze vraag in den
volgenden brief nadei bekijken en trachten te
beantwoorden.
P. N. N.
Lenteteekens aan den havenkant.
De metamorphose der kapmeeuwen.
Een felle, buiige Maartwind over de
haven en de zee. Bewogen wateren met wit
beschuimde golfkoppen. Fleurig, kleurig
vertier van visschersschepen en Engelsche
booten. De altijd weer boeiende en schil
derachtige entourage, steeds wisselend,
nooit eender van den havenkant.
Vandaag let ik speciaal op de meeuwen.
Het zijn op dezen pittigen Maartschen
morgen meest zilvermeeuwen, die begeerig
naar buit van weggeworpen haring die be
neden de maat is, om de visschersschuit
zwieren en zwenken in stage onrust, in
harmonieuse elegante vliegbeweging. For-
sche dieren, meest jonge vogels van het
eerste, tweede of derde jaar. Hoe ik dat
weet? Omdat ze meest niet het blanke wit
en zuivere grijsblauw vertoor.en van de
oudere vogels, maar het bruin en grauw
gevlekte kleed van de jonge dieren, dat pas
in het vierde jaar in het grijs-witte der
volwassen exemplaren verandert.
Maar eigenlijk is het me vandaag, op
een der eerste lentedagen, niet om deze
zilvermeeuwen te doen, hoezeer ik ook hun
gedaanten die een mengeling van forsch-
heid en gratie zijn bewonder. Mijn aandacht
is meer op de kapmeeuwen gericht, op
Larus ridibundus, de lachmeeuw naar den
Latijnschen naam, de zwartkopmeeuw of
kokmeeuw zooals hij ook wel wordt ge
noemd.
Want toen ik zoo pas van huis ging was
het meezengekwinkel en het uitbottend
heestergroen me welkom als lenteteeken
en de bloeiende crocussen in buurman's
tuin en der primula's bij ons zelf en al het
botten en bloeien en roepen langs den
buitenweg in struiken en bloemen. Maar
hier aan de haven, waar de zee deint en
schuimt onder den bewogen wolkenhemel,
hier zou ik de meeuwen als lenteboden wil
len begroeten.
De meeste kapmeeuwen zijn zeker al
naar de broedplaatsen vertrokken nu April
nadert. In 't lage hooiland, op de eilanden,
aan de plassen zullen ze koloniesgewijze
hun nesten weer gaan bouwen. Maar er
zijn er toch nog wel enkele achtergebleven
en ook al hebben ze den voorjaarsreis naar
het broedgebied nog niet aanvaard en de
stad en de zeekant nog niet verlaten, dat
het lente wordt toonen ook zij. Want hun
witte koip, waarmee ze zich heel den win
ter vertoonden, minder dicht bij de huizen
ditmaal dan in strengere seizoenen is ver
dwenen of hoe langer hoe meer, bij het
voortgaan der voorjaarsweken, aan het
verdwijnen. Langzamerhand heeft zicht het
proces van alle jaren weer voltrokken, in
Januari is het begonnen, in Maart gaat het
eindigen in het kleine zwarte plekje aan
den verder volmaakt zwarten kop, de groo-
tere grijze vlek achter het oog, ze hebben
zich uitgebreid al meer, het wit is ver
dwenen, de donkere zwartbruine kap waar
aan de meeuw zijn naam ontleent en die
kop en nek in lente en zomer omkleedt is
stilaan voltooid. En daarmee is zich ook
die wondere drang van ieder voorjaar weer
gaan roeren, de bruine kop in bruiloftstooi,
de meeuwen gaan hun winterverblijven
verlaten en zoeken de plaatsen van hun
broedgebied weer op. Rustig is het daar
niet, integendeel het is er vol leven, actie,
afweer tegen vijanden, geroep en ge
schreeuw. Maar interessant is het er wel
in en rondom zoo'n meeuwenkolonie, zooals
heel de vogel in zomer of winterkleed, in
voorjaarsverblijf of winterdomeinen een
der belangwekkendste vertegenwoordigers
is van het veelzijdige vogelheir.
Hier aan den havenkant past hij wel In
heel bijzondere mate: te midden van het
kleurig bont tafereel van huizen, schepen,
wolken, wateren, in het spel van wind en
golven als de lenige, elegante doorkliever
der luchten, als de „duif van de zee", zoo
als Vosmaer hem i.oemde. A. L. B
QituwtlatuL
DE GROOT-NOORDHOLLANDSCHE
VAN 1845.
Belangrijke stijging der productie.
Bedrijfswinst 385.225 (v. j.
317.598).
Aan het verslag over 1934 van de Ver
eeniging van levensverzekering en Lijfrente
„De Groot Noord-Hollandsche van 1845" te
Amsterdam, ontleenen wij het volgende:
Een netto-bedrijfswinst, grooter dan in
eenig boekjaar behaald, een grootere netto
vooruitgang van het verzekerd kapitaal, dan
in de 3 voorafgaande boekjaren en een zoo
gunstige sterfte, als wij nog nimmer te voren
mochten constateeren. Op dit alles mogen wij
als even zooveel verheugende feiten wijzen.
Jammer genoeg kunnen wij die goede uit
komst niet toeschrijven aan een verbetering
van den economischen toestand, doch moeten
daarvoor, naast een groote ondersterfte, als
oorzaak noemen onze krachtige voortgezette
uitbreiding, gepaard gaande aan onze cou
lante verzekeringsvoorwaarden en onze zeer
billijke tarieven.
Het aantal afkoopen en royementen we
gens wanbetaling is, evenals bij onze zuster
instellingen, als gevolg van de tijdsomstan
digheden, opnieuw toegenomen, speciaal in
de afdeeling Volksverzekering. Het laatstge
noemde verschijnsel sluit zich volkomen aan
bij onze verwachtingen. Dalende loonen en
werkloosheid leiden daartoe, evenals daar
door wordt bevorderd, dat nieuwe verzeke
ringen in de afdeeling Volksverzekering, voor
lagere uitkeeringsbearagen en op een lange-
ren termijn van premiebetaling worden ge
sloten.
De groote vooruitgang van het verzekerd
kapitaal is te danken aan de afdeeling Le
vensverzekering. De toeneming in deze af
deeling bedraagt (rente gekapitaliseerd)
1.811.750 (v. j. 913.365). Voor de af
deeling Volksverzekering zijn deze cijfers in
1934 550.155 tegen 877.316, in het vorig
bc ikjaar.
De totale productie bedroeg in 1934 (rente
gekapitaliseerd) 7.548.902 (v. j.
5.724.645); geroyeerd werd 5.186.997
(v. j. 3.933.962).
Het totaal verzekerd bedrag aan het einde
van het boekjaar bedraagt (rente gekapitali
seerd) 46.585.337 (v. j. 44.223.432).
De buitengewoon gunstige sterfte, zoowel
in de afdeeling Volksverzekering als in die
der Levensverzekering, heeft dit jaar tot een
financieel gunstig jaar gestempeld.
In de afdeeling Volksverzekering bedroeg
de waargenomen sterfte pl.m. 55 van de
berekende sterfte, in de afdeeling Levensver
zekering ongeveer 20
Omwerking der reserve in ver
band met den lageren rente
voet.
Reeds in het jaarverslag over het jaar
1927 hebben wij als onze meening te kennen
gegeven, dat in de komende jaren verlaging
van den rentevoet voor de reserveberekening
noodzakelijk zou worden. De achter ons lig
gende jaren hebben de noodzakelijkheid hier
van volkomen bevestigd. Ofschoon wij in ons
vorig verslag mededeelden, dat wij om tech
nische redenen nog niet zouden kunnen over
gaan tot omwerking van onze laatste 4
reserve in de afdeeling Volksverzekering,
hebben wij gemeend in het afgeloopen jaar,
in verband met de gewijzigde omstandighe
den, hier toch toe te moeten overgaan. Zoo
werden 50.713 contracten met 6.523.610
verzekerd kapitaal van een 4 rentevoet ge
bracht op 3V2 waarbij de gebruikelijke
reservepremie ongewijzigd werd gelaten,
zoodat de reserve hooger is opgevoerd, dan
bij een zuivere netto-methode het geval zou
zijn geweest.
Door de hierboven bedoelde omwerking is
de wiskundige reserve extra versterkt met
217.399, welke bedrag uit de extra reserve
werd overgeboekt.
Inclusief de normale stijging bedroeg de
wiskundige reserve aan het einde van het
boekjaar 8.973 636. Van deze reserve is
berekend op een rentevoet van 3 119%
3 y, 62.6 en op de 4 basis nog slechts
25M zoodat de gemiddeld genomen rente
voor ons bedrijf bedraagt 3.561 De ge
kweekte rente over 1934 bedraagt 4.573 /ot
zoodat een marge aanwezig was van
1 012
Uit deze cijfers blijkt, dat wij thans bijna
een gemiddeld vereischte rente van 3 A
hebben bereikt. Mocht ook dit percentage op
den duur nog aan den hoogen kant blijkente
zijn, dan zullen wij niet aarzelen geleidelijk
tot omwerking op een 3% basis over te gaan.
Hypotheken.
Alle nieuwe posten in de afdeeling Levens
verzekering worden sedert 1 Januari 1934
berekend op een 3>i basis, terwijl wij voor
de afdeeling Volksverzekering hier reeds
mede aangevangen zijn op 1 Januari 1929.
De extra-reserve bedroeg per ultimo 1934
819.979 (v. j. 807.048). De reserve geld
belegging steeg tot f 715.929 (vorig jaar
554.369).
Wij bezitten alleen le hypotheken op in
Nederland gelegen onderpanden. In hypothe
ken was belegd 30.44 van ons totaal be
zit. Het totaal bedrag der hypotheken per
lutimo 1934 bedroeg 3.325.866, verdeeld
over 295 posten, waarvan slechts 7 posten
met 44.792 op landelijke eigendommen
Hieruit blijkt dus wel, dat ons belang bij
landelijke eigendommen in verband tot het
geheel, van geen beteekenis is.
De gemiddeld gemaakte rente op de hypo
theken was 4,96 (v. j. 501 Op 31
December 1934 waren alle tot dien datum
verschuldigde bdragen voor rente en aflos
sing door ons ontvangen, zoodat uit dien
hoofde geen vorderingen meer bestonden.
Slechts éénmaal waren wij genoodzaakt tot
executie over te gaan, waarbij een klein ver
lies werd geleden.
De vaste eigendommen zijn In de balans
opgenomen voor 284.000 (v. j. 66.000).
Het netto-rendement bedroeg 5,35 (v. j
9.53
Ultimo December 1934 was in effecten
belegd een bedrag groot 3.850 650; door
aankoop vermeerderde ons bezit in 1934 met
1.058.859. Door verkoop, aflossing en uit
loting kwam tot realisatie f 1.344.725. De
effecten zijn gewaardeerd naar den ultimo
Decemberkoers, met dien verstande, dat geen
fondsen boven pari zijn opgenomen.
De koerswinst op effecten bedroeg 170.106
(v. j. koersverlies 149.347). De gemiddelde
rente van effecten heeft in 1934 bedragen
4.30 (v. j.4 38
Polisbeleeningen stegen van 266.462 tot
per ultimo 1934 294.965. De hierop ge
kweekte rente bedroeg 5,27 (v. j. 5,17
KINDERWAGEN MET
SMOKKELWAAR.
Nu de waakzaamheid aan de grens aan
merkelijk is verscherpt, bedenken de smok
kelaars steeds nieuwe listen om de kommie
zen te verschalken. Een kras voorbeeld daar
van is het volgende: het trok de aandacht
der beambten, dat een juffrouw uit Esschen
den laatsten tijd herhaaldelijk met haar kin
derwagen de grens overstak om op Neder-
landsch gebied uitstapjes te maken in de
richting Roozendaal. Tot de ambtenaren,
een beetje wantrouwend geworden door de
hardnekkige wandelingen van de Jufrouw,
eens nader kennis gingen maken met moe-
der en baby. De kinderwagen werd onder
zocht, en toen bleek dat deze een dubbelen
bodem bevatte, waarin 35 flesschen medicij
nen, bestemd voor een adres te Roozendaal
werden aangetroffen, die aldus frauduleus
ever de grens werden gebracht.
INTERNEERINGSKAMP FORT
HONSWIJK.
Vrijdag komen de eerste geïnter
neerden aan.
Naar de Msb. verneemt, zullen, wanneer
geen onvoorziene omstandigheden zich voor
doen, Vrijdag a s. de eerste geïnterneerden
op het fort Honswijk aankomen.
'Naar aanleiding van de berichten over de
ontbinding van het Nationaal Comité voor
arbeid aan werklooze intellectueelen, waarbij
ook genoemd is het „Centraal Archief en In
lichtingenbureau inzake Maatsch. Hulpbe
toon voor Nederland", heeft het Corr. bur
zich om inlichtingen gewend tot den voor
zitter van dit Centraal Archief, mr. A Jonker
Hoezeer overigens tot mijn leedwezen wil
ik thans wel een verklaring aan de pers af
leggen, zrtfe deze Inderdaad heeft het „Cen
traal Archief" (een „ambtelijke instantie",
zooals beweerd wordt, is het C.A. niet) in de
laatste weken velerlei rechtstreeksche aanra
kingen met het „Nationaal Comité" gehad.
In net bijzonder ook uit consideratiën, die
door het comité niet op de juiste waarde zijn
geschat, heeft het Centraal Archief tot dus
ver geenerlei openbaarheid gegeven aan zijn
aanrakingen met en zijne bezwaren tegen
dat comité.
Nu het N. C. zich niet heeft beperkt tot
het enkele bericht van zijn ontbindingsbesluit,
maar voortgaat met het uitgeven van com
muniqué's wordt het C A. wel gedwongen
zijn zwijgzaamheid niet meer volledig in
acht te nemen.
In het persbericht van het Nationaal Co
mité van 29 Maart doelde het ongetwijfeld in
het bijzonder ook op zijn aanrakingen met
het Centraal Archief. Deze openbare moti
veering van het besluit tot ontbinding moet
weinig aannemelijk geacht worden. Immers,
indien het N. G zelf imerdaad overtuigd
(gebleven) was van de deugdelijkheid en de
doeltreffendheid van zijn bezigheid, waarop
het zich steeds heeft laten voorstaan ook
nog na zijn besluit tot ontbinding en het
mitsdien gemeend had te kunnen ontkennen
de juistheid en het gewicht der tegen zijn
optreden o.a. door net C. A. bij het comité
aangevoerde ernstige bedenkingen, had het
stellig op den weg van het comité gelegen
die bedenkingen te trotseeren en zich te
handhaven.
De „strijd" opgegeven.
Het N. C. heeft, naar ons zonder eenig
voorbehoud verzekerd is, 28 Maart aan zijn
eere-comité medegedeeld, tot voor kort ge
meend te hebben zijn werk te moeten voort
zetten en ondanks alle tegenwerking"
zijn doel te moeten blijven nastreven. Na
zeer ernstige overweging echter, aldus vol
gens onzen zegsman het N. C. in zijn mede-
aeeling aan het eere-comité, hebben wij
nadat besprekingen waren gevoerd met zeer
vooraanstaande officieele persoonlijkheden
thans tot ons zeer groot leedwezen moeten
besluiten „den strijd" op te geven. Deze
uiting van het comité kan men bezwaarlijk
anders verstaan dan dat het N. C., die be
sprekingen alsnog voerende, daarbij niet den
gehoopten steur, gevonden heeft voor zijn
„strijd", doch gestuit is op dezelfde of soort
gelijke ernstige bedenkingen als o.a. bij het
C. A. en het bestuur van den Armenraad te
's-Gravenhage golden.
Volgens een communiqué van het Nati
onaal Comité zou het C. A. het doodvonnis
over het N. C. hebben uitgesproken zonder
dat het comité in de gelegenheid is geweest
zich te verdedigen. „Zonder in- of voorlich
ting te wagen aldus die uiteenzetting van
het comité heeft men (d. i. hier het C A.)
geruchten en fantastische voorstellingen van
zaken als .gegevens" beschouwd, samen
gevlochten tot een requisitoir, waarop het
vonnis geveld werd".
Te dezen aanzien stelt dan het C A. het
volgende: Nadat vanwege den Armenraad
te 's-Gravenhage een zeer nauwkeurig on
derzoek was ingesteld, steunende op van
het comité uitgegane circulaires, pers- en
andere publicaties, op persoonlijk onder
houd met en verkregen inlichtingen van
comitéleden en andere aan het comité ver
bonden personen, o.a. ook op informaties bij
en van de politie te 's-Gravenhage, heeft het
bestuur van het C. A. een briefwisseling met
het comité gevoerd en daarna het comité on
langs tot een onderhoud uitgenoodigd. In
dit onderhoud heeft het G A. een zakelijke
uiteenzetting van zijn bedenkingen zonder
eenigerlei pressie gegeven en aan het comité
de gelegenheid geopend zich te verdedigen.
De vertegenwoordigers van het comité heb
ben deze gelegenheid terstond (karna ge
bruikt door onverbloemd de bedenkingen ai
het algemeen te erkennen en er overigens niet
één te betwisten. Weliswaar bleef niet ach
terwege een poging om een reeks van ge
maakte fouten te stellen op rekening van
eet. ander of andere, met name aangeduide,
personen bij het comité en zijn bureau, doch
de vertegenwoordigers deden weldra geheel
eigener beweging voordat zij aan de
orde hadden gesteld de vraag, wat het G A.
na deze conferentie zou doen verstaan,
reeds eerder in hun kring zich te hebben
uitgesproken, hetgeen zij nu ter conferentie
herhaalden: de eenige weg, die aan het Co
mité openstaat, is: ten spoedigste tot ontbin
ding over te gaan.
Na ten slotte dank aan het G A. te heb
ben gebracht voor de welwillende wijze,
waarop de besprekingen waren geleid en
gevoerd, bracht een der vertegenwoordigers
van het N. G telefonisch hun evengenoemde
uitspraak aan den voorzitter van het comité
over en vroeg dringend om een zeer spoedige
vergadering tot ontbinding.
Het C. A. heeft zich tot dusver er van
willen onthouden zijnerzijds over te gaan tot
eenigeriei publiciteit van zijn bedenkingen
tegen het comité, welke bedenkingen in de
laatste dagen in ernstige mate zijn toege
nomen, o.m op grond van inlichtingen, on
gevraagd verstrek; door betrouwbare per
sonen uit de naaste omgeving van het co
mité en zijn bureau. In hoever het C. A. vrij
heid kan vinden van openbaarmaking te
blijven afzien, zal niet in de laatste plaats
afhankelijk zijn van de verdere houding, die
het comité in het openbaar aanneemt
„Ik geloof, dat ze ons voorbij willen, Hendrik."
(Passing Show).