Ontbinding comité voor arbeid aan werklooze intellectueelen. ALKMAARSCHE COURANT van DINSDAG 2 APRIL 1935 Geneeskundige brieven Meeuwen als lenteboden. Motiveering van het besluit door Mr. A. Jonker. Glimlachje Arts worden? I. Over enkele maanden beginnen wederom de eindexamens voor H B. S. en Gymnasium en staan de geslaagden voor de groote moei lijkheid welk vak zij voor hun verdere leven zu|len kiezen. Een zeker percentage zal zich als student aan een der Universiteiten laten inschrijven en een belangrijk gedeelte van deze studenten zal om een of andere reden de geneeskunde kiezen. Het kan daarom van groot belang zijn de positie van den geneesheer in het algemeen en de mogelijkheden van de toekomst eens aan een nadere beschouwing te onder werpen. Ongetwijfeld Is het uitoefenen van de ge neeskunde van een medicus kan trouwens moeilijk een andere uitspraak verwacht worden een van de schoonste taken die aan den wensch kunnen worden toever trouwd. Zich met liefde en toewijding, kennis van zaken en wijs beleid kunnen geven aan zijn lijdenden medemenseh en mede mogen helpen aan het teruggeven van een gezond heidstoestand aan zijn naaste zal altijd weer opnieuw een bron van bevrediging zijn voor een ieder, die hiervoor den geschikten ge moedstoestand bezit. Maar hi:, die de hier voor noodzakelijke geestesgesteldheid mist, kan maar al te gemakkelijk worden ontnuch terd door de beslommeringen van sleur en strijd om het bestaan. De wijding van het beroep gaat dan gemakkelijk verloren en critisch bekeken blijft er dan de uitoefening van een baantje over, waarbij men zich met meer of minder succes een zorgenvrije goede materieeie positie weet te verschaffen, zonder diepere geestelijke bevrediging Menigeen dit geldt ongetwijfeld zoowel voor de ouders als voor de kindeten zelf wordt verlokt door dezen schijnbaren materieelen welstand. Men wijst dan op bekende(?) ge vallen uit de omgeving en noemt inkomen- cijfers die de zekerheid moeten bewijzen van de gedachte dat het eiken arts gemakkelijk vallen zal zich ook in de toekomst een goede levenspositie te verschaffen. Voor heden w'1 ik speciaal de materieeie moge lijkheden in de toekomst eens nader be schouwen. Reeds in mijn brief No. VIII over de ziekteverzekering voor der. middenstand wees ik op de schrikbarende toename van het aan tal geneeskundigen en studenten in de ge neeskunde. Sindsdien is de economische structuur van de Nederlandsche bevolking nog duidelijker in de richting van algemeene verarming verschoven en dit kan niet na laten ook de mogelijkheden en de positie van den arts in de toekomst ongunstig te beïn vloeden. Het is ook daarom goed geweest dat in de vergadering van de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Sociale Ge neeskunde dit vraagstuk kortgeleden aan de orde is gesteld en het moet als een kloeke daad worden toegejuicht dat de Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst van Rotterdam Feisser toen een opmerkelijke inleiding heeft gegeven welke zeer duidelijke taal spreekt. Zijn rede i« als brochure verschenen en verdient zonder twijfel de belangstelling van een ieder, die zich om een of andere reden met dit vraag stuk heeft bezig te houden. Uit zijn gegevens haal ik allereerst de vol gende cijfers naar voren: Aantal inwoners Aantal Jaartal, van Nederland, artsen. 1 Jan. 1884 4,210,000 1883 d.i. 1 op 2236 1 Jan. 1909 5,858.000 2572 d.i. 1 op 2280 1 Jan. 1934 8,290,000 5032 d i. 1 op 1647 Terwijl dus de absolute toename van het aantal artsen tusschen 1884 en 1909 gelijken tred houdt met de bevolkingsaanwas over die jaren, neemt na 1909 het aantal artsen veel sneller toe dan de groei der bevolking. Het tempo van dezen mediscben aanwas is bovendien nog het sterkst tusschen 1921 en 1934, dus in de tweede helft van deze periode van 25 jaren. Het ziet er wel naar uit, dat deze versnelde beweging voorloopig niet tot stilstand zal komen. Immers: er waren op 1 Januari 1921 in totaal 1825 studenten in de geneeskunde tegenover 3313 op 1 Januari 1934. In deze periode nam het aantal medici toe met 23 pet., doch het aantal studenten met bijna 40 pet. Er dreigt dus een steeds grooter wordende discongruentie tusschen de toename van de bevolking en het aantal beschikbare medici. Dit feit op zich zelf zou in geen enkel opzicht verontrustend behoeven te zijn, want de geneeskundige behoefte en dit juich ik in het belang der menschen on voorwaardelijk toe is zeer sterk gestegen evenals de geneeskundige mogelijkheden. Maar de gevaren en nadeelen moeten daar naast terdege onder het oog worden gezien Als gevolg van de ontwikkeling der ge neeskunde en het ontstaan van de sociale en verzekeringswetten is intusschen ook de ge neeskundige rolverdeeling sterk veranderd, voor 1910 kwamen er op 100 artsen 80 huis artsen, 13 specialisten (waaronder de hoog leeraren) en hoogstens 7 ambtenaren voor; thans is deze verhouding 62 huisartsen, 26 specialisten en 12 ambtenaren geworden. Er zijn dus op dit oogenblik ruim 3100 huis artsen, 1300 specialisten en 600 ambtenaren in ons land. Wanneer het aantal studenten in de ge neeskunde blijft op het getal dat thans is bereikt om dus verdere toename nu maar even buiten beschouwing te laten dan komen er jaarlijks meer artsen bij dan er af vallen en moeten die zich ook weer een be staan verzekeren door van de reeds geves tigde collega s iets af te nemen. Want expan sie door nog intensievere beoefening der geneeskunde en daardooi een grooter totaal bedrag aan de Nederlandsche bevolking voor geneeskundige verzorging voorschrijven lijkt in dezen tijd niet wel mogelijk. Er moet zelfs eerder met de mogelijkheid rekening worden gehouden, dat in de naaste toekomst het Nederlandsche volk gezamenlijk en in totaal minder voor geneeskundige (en pharmaceu- tische) hulp kan bijeenbrengen dan tot heden is geschied. Deze niet te vermijden situatie der naaste toekomst bestaat natuurlijk niet voor den volledigen ambtenaar. Het salaris van dezen ambtenaar is min of meer ge fixeerd, maar het aantal ambtenaren wordt niet bepaald door het aantal gegadigden. Het is niet te verwachten dat bij de be staande toestanden het medisch ambtenaren corps nog belangrijke uitbreiding zal onder gaan. Het overschot aan jonge artsen moet dus of huisarts of specialist worden. Thans is er 1 huisarts op ongeveer 2760 zielen Stellen wij met Feisser het gemiddeld bruto inkomen van een arts per inwoner op 4.— per jaar, dan is daaruit af te leiden, dat het gemiddeld bruto inkomen per huis arts ongeveer f 11000 kan bedragen. Dit lijkt etn zeer bevredigend inkomen. Maar men bedenke wel, dat er naast enkele gezochte medici met groote practijken velen zijn die dit gemiddeld bedrag niet halen en er zelfs be langrijk onder blijven. Van dit bruto in komen moet bovendien een zeer belangrijk bedrag aan bedrijfsonkosten worden afge nomen voordat het netto inkomen overblijft. Feisser overdrijft zeker niet door deze on kosten op f 3000 te schatten en het gemid deld netto inkomen dis op 8000 te fixeeren Eerder lijkt mij dit netto bedrag, vooral op het platteland aan den hoogen kant. Daar voor moet men dag en nacht, bij alle moge lijke en onmogelijke weersomstandigheden gereed staan, altijd opgewekt zijn plicht doen, veel gezinsverband steeds weer opof feren, zijn kinderen vaak vroeg van huis naar stad sturen, oversparen voor de op voeding en op zijde leggen voor eigen ouden dag. Dit inkomen wordt niet op jeugdigen leeftijd reeds verworven; voor noodzakelijke vacantie en ook tijdens ziekten moet een waarnemer worden bekostigd en zoo moet het duidelijk zijn, dat als regel dit schijnbaar hooge inkomen nog absoluut geen luxe be- teekent. Het waarborgt zelfs nog niet eens altijd een zorgenvrij bestaan. De 3100 huisartsen ontvangen dus netto van het Nederlandsche volk 3100 X 8000 24,800,000 Het aantal medici beweegt zich in sterk stijgende lijn en er kunnen binnen enkele jaren 5000 huisartsen zijn. Wanneer inkomen daling van het Nederlandsche gezin gecom penseerd zou kunnen worden door bevol kingstoename, dan zouden deze 5000 huis artsen 25 millioen gulden te verdeelen krijgen en het gemiddeld netto inkomen dus 5000 per jaar worden. Men moet inder daad wel een bijzondere optimist zijn om de toekomst voor de geneeskundigen verlokkend rooskleurig in te zien. Men moet bovendien nog een apart optimisme hebben om te meenen dat een dergelijke verscherping der materieeie zorgen in kan treden met behoud van redelijke onderlinge medische ver houdingen. Daarbij behoort men dan te bedenken dat verslechting dezer verhoudin gen nooit werkelijk voordeel voor de genees kundige verzorging van het Nederlandsche volk kan brengen. Een te snelle stijging van het oude, beproefde en onmisbare corps van huisartsen kan dan ook onmogelijk als een aantrekkelijk voorrecht voor de toekomst worden beschouwd. Dit sluit intusschen geenszins de mogelijkheid uit voor den jon ger. arts van het heden en de toekomst om zich nog in verschillende plaatsen in ons land als huisarts zich een goed bestaan te ver- schaaffen. Is dan wellicht de oplossing gewensdit, dat het overschot aan jonge artsen zich tot een of ander specialisme wendt en zich als spe cialist vestigt? We zuilen deze vraag in den volgenden brief nadei bekijken en trachten te beantwoorden. P. N. N. Lenteteekens aan den havenkant. De metamorphose der kapmeeuwen. Een felle, buiige Maartwind over de haven en de zee. Bewogen wateren met wit beschuimde golfkoppen. Fleurig, kleurig vertier van visschersschepen en Engelsche booten. De altijd weer boeiende en schil derachtige entourage, steeds wisselend, nooit eender van den havenkant. Vandaag let ik speciaal op de meeuwen. Het zijn op dezen pittigen Maartschen morgen meest zilvermeeuwen, die begeerig naar buit van weggeworpen haring die be neden de maat is, om de visschersschuit zwieren en zwenken in stage onrust, in harmonieuse elegante vliegbeweging. For- sche dieren, meest jonge vogels van het eerste, tweede of derde jaar. Hoe ik dat weet? Omdat ze meest niet het blanke wit en zuivere grijsblauw vertoor.en van de oudere vogels, maar het bruin en grauw gevlekte kleed van de jonge dieren, dat pas in het vierde jaar in het grijs-witte der volwassen exemplaren verandert. Maar eigenlijk is het me vandaag, op een der eerste lentedagen, niet om deze zilvermeeuwen te doen, hoezeer ik ook hun gedaanten die een mengeling van forsch- heid en gratie zijn bewonder. Mijn aandacht is meer op de kapmeeuwen gericht, op Larus ridibundus, de lachmeeuw naar den Latijnschen naam, de zwartkopmeeuw of kokmeeuw zooals hij ook wel wordt ge noemd. Want toen ik zoo pas van huis ging was het meezengekwinkel en het uitbottend heestergroen me welkom als lenteteeken en de bloeiende crocussen in buurman's tuin en der primula's bij ons zelf en al het botten en bloeien en roepen langs den buitenweg in struiken en bloemen. Maar hier aan de haven, waar de zee deint en schuimt onder den bewogen wolkenhemel, hier zou ik de meeuwen als lenteboden wil len begroeten. De meeste kapmeeuwen zijn zeker al naar de broedplaatsen vertrokken nu April nadert. In 't lage hooiland, op de eilanden, aan de plassen zullen ze koloniesgewijze hun nesten weer gaan bouwen. Maar er zijn er toch nog wel enkele achtergebleven en ook al hebben ze den voorjaarsreis naar het broedgebied nog niet aanvaard en de stad en de zeekant nog niet verlaten, dat het lente wordt toonen ook zij. Want hun witte koip, waarmee ze zich heel den win ter vertoonden, minder dicht bij de huizen ditmaal dan in strengere seizoenen is ver dwenen of hoe langer hoe meer, bij het voortgaan der voorjaarsweken, aan het verdwijnen. Langzamerhand heeft zicht het proces van alle jaren weer voltrokken, in Januari is het begonnen, in Maart gaat het eindigen in het kleine zwarte plekje aan den verder volmaakt zwarten kop, de groo- tere grijze vlek achter het oog, ze hebben zich uitgebreid al meer, het wit is ver dwenen, de donkere zwartbruine kap waar aan de meeuw zijn naam ontleent en die kop en nek in lente en zomer omkleedt is stilaan voltooid. En daarmee is zich ook die wondere drang van ieder voorjaar weer gaan roeren, de bruine kop in bruiloftstooi, de meeuwen gaan hun winterverblijven verlaten en zoeken de plaatsen van hun broedgebied weer op. Rustig is het daar niet, integendeel het is er vol leven, actie, afweer tegen vijanden, geroep en ge schreeuw. Maar interessant is het er wel in en rondom zoo'n meeuwenkolonie, zooals heel de vogel in zomer of winterkleed, in voorjaarsverblijf of winterdomeinen een der belangwekkendste vertegenwoordigers is van het veelzijdige vogelheir. Hier aan den havenkant past hij wel In heel bijzondere mate: te midden van het kleurig bont tafereel van huizen, schepen, wolken, wateren, in het spel van wind en golven als de lenige, elegante doorkliever der luchten, als de „duif van de zee", zoo als Vosmaer hem i.oemde. A. L. B QituwtlatuL DE GROOT-NOORDHOLLANDSCHE VAN 1845. Belangrijke stijging der productie. Bedrijfswinst 385.225 (v. j. 317.598). Aan het verslag over 1934 van de Ver eeniging van levensverzekering en Lijfrente „De Groot Noord-Hollandsche van 1845" te Amsterdam, ontleenen wij het volgende: Een netto-bedrijfswinst, grooter dan in eenig boekjaar behaald, een grootere netto vooruitgang van het verzekerd kapitaal, dan in de 3 voorafgaande boekjaren en een zoo gunstige sterfte, als wij nog nimmer te voren mochten constateeren. Op dit alles mogen wij als even zooveel verheugende feiten wijzen. Jammer genoeg kunnen wij die goede uit komst niet toeschrijven aan een verbetering van den economischen toestand, doch moeten daarvoor, naast een groote ondersterfte, als oorzaak noemen onze krachtige voortgezette uitbreiding, gepaard gaande aan onze cou lante verzekeringsvoorwaarden en onze zeer billijke tarieven. Het aantal afkoopen en royementen we gens wanbetaling is, evenals bij onze zuster instellingen, als gevolg van de tijdsomstan digheden, opnieuw toegenomen, speciaal in de afdeeling Volksverzekering. Het laatstge noemde verschijnsel sluit zich volkomen aan bij onze verwachtingen. Dalende loonen en werkloosheid leiden daartoe, evenals daar door wordt bevorderd, dat nieuwe verzeke ringen in de afdeeling Volksverzekering, voor lagere uitkeeringsbearagen en op een lange- ren termijn van premiebetaling worden ge sloten. De groote vooruitgang van het verzekerd kapitaal is te danken aan de afdeeling Le vensverzekering. De toeneming in deze af deeling bedraagt (rente gekapitaliseerd) 1.811.750 (v. j. 913.365). Voor de af deeling Volksverzekering zijn deze cijfers in 1934 550.155 tegen 877.316, in het vorig bc ikjaar. De totale productie bedroeg in 1934 (rente gekapitaliseerd) 7.548.902 (v. j. 5.724.645); geroyeerd werd 5.186.997 (v. j. 3.933.962). Het totaal verzekerd bedrag aan het einde van het boekjaar bedraagt (rente gekapitali seerd) 46.585.337 (v. j. 44.223.432). De buitengewoon gunstige sterfte, zoowel in de afdeeling Volksverzekering als in die der Levensverzekering, heeft dit jaar tot een financieel gunstig jaar gestempeld. In de afdeeling Volksverzekering bedroeg de waargenomen sterfte pl.m. 55 van de berekende sterfte, in de afdeeling Levensver zekering ongeveer 20 Omwerking der reserve in ver band met den lageren rente voet. Reeds in het jaarverslag over het jaar 1927 hebben wij als onze meening te kennen gegeven, dat in de komende jaren verlaging van den rentevoet voor de reserveberekening noodzakelijk zou worden. De achter ons lig gende jaren hebben de noodzakelijkheid hier van volkomen bevestigd. Ofschoon wij in ons vorig verslag mededeelden, dat wij om tech nische redenen nog niet zouden kunnen over gaan tot omwerking van onze laatste 4 reserve in de afdeeling Volksverzekering, hebben wij gemeend in het afgeloopen jaar, in verband met de gewijzigde omstandighe den, hier toch toe te moeten overgaan. Zoo werden 50.713 contracten met 6.523.610 verzekerd kapitaal van een 4 rentevoet ge bracht op 3V2 waarbij de gebruikelijke reservepremie ongewijzigd werd gelaten, zoodat de reserve hooger is opgevoerd, dan bij een zuivere netto-methode het geval zou zijn geweest. Door de hierboven bedoelde omwerking is de wiskundige reserve extra versterkt met 217.399, welke bedrag uit de extra reserve werd overgeboekt. Inclusief de normale stijging bedroeg de wiskundige reserve aan het einde van het boekjaar 8.973 636. Van deze reserve is berekend op een rentevoet van 3 119% 3 y, 62.6 en op de 4 basis nog slechts 25M zoodat de gemiddeld genomen rente voor ons bedrijf bedraagt 3.561 De ge kweekte rente over 1934 bedraagt 4.573 /ot zoodat een marge aanwezig was van 1 012 Uit deze cijfers blijkt, dat wij thans bijna een gemiddeld vereischte rente van 3 A hebben bereikt. Mocht ook dit percentage op den duur nog aan den hoogen kant blijkente zijn, dan zullen wij niet aarzelen geleidelijk tot omwerking op een 3% basis over te gaan. Hypotheken. Alle nieuwe posten in de afdeeling Levens verzekering worden sedert 1 Januari 1934 berekend op een 3>i basis, terwijl wij voor de afdeeling Volksverzekering hier reeds mede aangevangen zijn op 1 Januari 1929. De extra-reserve bedroeg per ultimo 1934 819.979 (v. j. 807.048). De reserve geld belegging steeg tot f 715.929 (vorig jaar 554.369). Wij bezitten alleen le hypotheken op in Nederland gelegen onderpanden. In hypothe ken was belegd 30.44 van ons totaal be zit. Het totaal bedrag der hypotheken per lutimo 1934 bedroeg 3.325.866, verdeeld over 295 posten, waarvan slechts 7 posten met 44.792 op landelijke eigendommen Hieruit blijkt dus wel, dat ons belang bij landelijke eigendommen in verband tot het geheel, van geen beteekenis is. De gemiddeld gemaakte rente op de hypo theken was 4,96 (v. j. 501 Op 31 December 1934 waren alle tot dien datum verschuldigde bdragen voor rente en aflos sing door ons ontvangen, zoodat uit dien hoofde geen vorderingen meer bestonden. Slechts éénmaal waren wij genoodzaakt tot executie over te gaan, waarbij een klein ver lies werd geleden. De vaste eigendommen zijn In de balans opgenomen voor 284.000 (v. j. 66.000). Het netto-rendement bedroeg 5,35 (v. j 9.53 Ultimo December 1934 was in effecten belegd een bedrag groot 3.850 650; door aankoop vermeerderde ons bezit in 1934 met 1.058.859. Door verkoop, aflossing en uit loting kwam tot realisatie f 1.344.725. De effecten zijn gewaardeerd naar den ultimo Decemberkoers, met dien verstande, dat geen fondsen boven pari zijn opgenomen. De koerswinst op effecten bedroeg 170.106 (v. j. koersverlies 149.347). De gemiddelde rente van effecten heeft in 1934 bedragen 4.30 (v. j.4 38 Polisbeleeningen stegen van 266.462 tot per ultimo 1934 294.965. De hierop ge kweekte rente bedroeg 5,27 (v. j. 5,17 KINDERWAGEN MET SMOKKELWAAR. Nu de waakzaamheid aan de grens aan merkelijk is verscherpt, bedenken de smok kelaars steeds nieuwe listen om de kommie zen te verschalken. Een kras voorbeeld daar van is het volgende: het trok de aandacht der beambten, dat een juffrouw uit Esschen den laatsten tijd herhaaldelijk met haar kin derwagen de grens overstak om op Neder- landsch gebied uitstapjes te maken in de richting Roozendaal. Tot de ambtenaren, een beetje wantrouwend geworden door de hardnekkige wandelingen van de Jufrouw, eens nader kennis gingen maken met moe- der en baby. De kinderwagen werd onder zocht, en toen bleek dat deze een dubbelen bodem bevatte, waarin 35 flesschen medicij nen, bestemd voor een adres te Roozendaal werden aangetroffen, die aldus frauduleus ever de grens werden gebracht. INTERNEERINGSKAMP FORT HONSWIJK. Vrijdag komen de eerste geïnter neerden aan. Naar de Msb. verneemt, zullen, wanneer geen onvoorziene omstandigheden zich voor doen, Vrijdag a s. de eerste geïnterneerden op het fort Honswijk aankomen. 'Naar aanleiding van de berichten over de ontbinding van het Nationaal Comité voor arbeid aan werklooze intellectueelen, waarbij ook genoemd is het „Centraal Archief en In lichtingenbureau inzake Maatsch. Hulpbe toon voor Nederland", heeft het Corr. bur zich om inlichtingen gewend tot den voor zitter van dit Centraal Archief, mr. A Jonker Hoezeer overigens tot mijn leedwezen wil ik thans wel een verklaring aan de pers af leggen, zrtfe deze Inderdaad heeft het „Cen traal Archief" (een „ambtelijke instantie", zooals beweerd wordt, is het C.A. niet) in de laatste weken velerlei rechtstreeksche aanra kingen met het „Nationaal Comité" gehad. In net bijzonder ook uit consideratiën, die door het comité niet op de juiste waarde zijn geschat, heeft het Centraal Archief tot dus ver geenerlei openbaarheid gegeven aan zijn aanrakingen met en zijne bezwaren tegen dat comité. Nu het N. C. zich niet heeft beperkt tot het enkele bericht van zijn ontbindingsbesluit, maar voortgaat met het uitgeven van com muniqué's wordt het C A. wel gedwongen zijn zwijgzaamheid niet meer volledig in acht te nemen. In het persbericht van het Nationaal Co mité van 29 Maart doelde het ongetwijfeld in het bijzonder ook op zijn aanrakingen met het Centraal Archief. Deze openbare moti veering van het besluit tot ontbinding moet weinig aannemelijk geacht worden. Immers, indien het N. G zelf imerdaad overtuigd (gebleven) was van de deugdelijkheid en de doeltreffendheid van zijn bezigheid, waarop het zich steeds heeft laten voorstaan ook nog na zijn besluit tot ontbinding en het mitsdien gemeend had te kunnen ontkennen de juistheid en het gewicht der tegen zijn optreden o.a. door net C. A. bij het comité aangevoerde ernstige bedenkingen, had het stellig op den weg van het comité gelegen die bedenkingen te trotseeren en zich te handhaven. De „strijd" opgegeven. Het N. C. heeft, naar ons zonder eenig voorbehoud verzekerd is, 28 Maart aan zijn eere-comité medegedeeld, tot voor kort ge meend te hebben zijn werk te moeten voort zetten en ondanks alle tegenwerking" zijn doel te moeten blijven nastreven. Na zeer ernstige overweging echter, aldus vol gens onzen zegsman het N. C. in zijn mede- aeeling aan het eere-comité, hebben wij nadat besprekingen waren gevoerd met zeer vooraanstaande officieele persoonlijkheden thans tot ons zeer groot leedwezen moeten besluiten „den strijd" op te geven. Deze uiting van het comité kan men bezwaarlijk anders verstaan dan dat het N. C., die be sprekingen alsnog voerende, daarbij niet den gehoopten steur, gevonden heeft voor zijn „strijd", doch gestuit is op dezelfde of soort gelijke ernstige bedenkingen als o.a. bij het C. A. en het bestuur van den Armenraad te 's-Gravenhage golden. Volgens een communiqué van het Nati onaal Comité zou het C. A. het doodvonnis over het N. C. hebben uitgesproken zonder dat het comité in de gelegenheid is geweest zich te verdedigen. „Zonder in- of voorlich ting te wagen aldus die uiteenzetting van het comité heeft men (d. i. hier het C A.) geruchten en fantastische voorstellingen van zaken als .gegevens" beschouwd, samen gevlochten tot een requisitoir, waarop het vonnis geveld werd". Te dezen aanzien stelt dan het C A. het volgende: Nadat vanwege den Armenraad te 's-Gravenhage een zeer nauwkeurig on derzoek was ingesteld, steunende op van het comité uitgegane circulaires, pers- en andere publicaties, op persoonlijk onder houd met en verkregen inlichtingen van comitéleden en andere aan het comité ver bonden personen, o.a. ook op informaties bij en van de politie te 's-Gravenhage, heeft het bestuur van het C. A. een briefwisseling met het comité gevoerd en daarna het comité on langs tot een onderhoud uitgenoodigd. In dit onderhoud heeft het G A. een zakelijke uiteenzetting van zijn bedenkingen zonder eenigerlei pressie gegeven en aan het comité de gelegenheid geopend zich te verdedigen. De vertegenwoordigers van het comité heb ben deze gelegenheid terstond (karna ge bruikt door onverbloemd de bedenkingen ai het algemeen te erkennen en er overigens niet één te betwisten. Weliswaar bleef niet ach terwege een poging om een reeks van ge maakte fouten te stellen op rekening van eet. ander of andere, met name aangeduide, personen bij het comité en zijn bureau, doch de vertegenwoordigers deden weldra geheel eigener beweging voordat zij aan de orde hadden gesteld de vraag, wat het G A. na deze conferentie zou doen verstaan, reeds eerder in hun kring zich te hebben uitgesproken, hetgeen zij nu ter conferentie herhaalden: de eenige weg, die aan het Co mité openstaat, is: ten spoedigste tot ontbin ding over te gaan. Na ten slotte dank aan het G A. te heb ben gebracht voor de welwillende wijze, waarop de besprekingen waren geleid en gevoerd, bracht een der vertegenwoordigers van het N. G telefonisch hun evengenoemde uitspraak aan den voorzitter van het comité over en vroeg dringend om een zeer spoedige vergadering tot ontbinding. Het C. A. heeft zich tot dusver er van willen onthouden zijnerzijds over te gaan tot eenigeriei publiciteit van zijn bedenkingen tegen het comité, welke bedenkingen in de laatste dagen in ernstige mate zijn toege nomen, o.m op grond van inlichtingen, on gevraagd verstrek; door betrouwbare per sonen uit de naaste omgeving van het co mité en zijn bureau. In hoever het C. A. vrij heid kan vinden van openbaarmaking te blijven afzien, zal niet in de laatste plaats afhankelijk zijn van de verdere houding, die het comité in het openbaar aanneemt „Ik geloof, dat ze ons voorbij willen, Hendrik." (Passing Show).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 9