HET ZEEMONSTER VAN NAGAS AKI. TEEKENOEFENING DE BIOSCOOP IN DIERENSTAD DOOR HET BOSCH Een gezellige middag BLOEMENWEDSTRIJD o 6. ~'.vvcru X 2e M X 3e X X 4e X X 5e X 6e M X 7e I X 8e 9e 10 2. 2. Zoodra je er in zit, zul je het verschil heel goed merken. 3. Een rivier. 4. Nunspeet. Neus, pet, pen, punt, ets, teen. OM OP TE LOSSEN. Voor grooteren. 1 Welk schelpdier kun je maken van iets, dat in het bosch groeit en Fransch zout? 2. Verborgen rivieren in het buiten land. Ik zou dat boek graag willen bezit ten, maar noodig is het niet. Word toch niet gauw kwaad, daar heb je later zelf spijt vanl Laten we Gerrit vragen, met ons mee te gaan. Ik zeg het vooruit aan Hans om me zelf later geen verwijt te maken. 3. Mijn geheel wordt met 7 letters ge schreven en noemt een stad in Frankrijk. Een 2, l, 7 is een paard. 7, 6, 4, 3 beteekent vlug. Een 3, l, 2, heeft geen waarde. Een 2, 5, 6, 7, 4, 3 behoort tot de uit rusting van een soldaat. 2, l, 7, 4 is een kleur. 3, 4, l is een jongensnaam. 4. Voor welke oogen, al doen ze ook nog zoo'n pijn, bestaat geen enkele bril? Voor kleineren. I. Op de zigzag-kruisjeslijn komt de naam van een voorwerp, dat bij veel handwerken gebruikt wordt. X Ie rij een roofvogel. een klein, ijverig diertje. iets, dat in elk huis aangetroffen wordt. het tegenovergestelde laag. een deel van je gebit. een bloeiende struik. een huisdier. timmermanssgereed- schap. een ander woord voor pleizier. een metaal. Wat heeft een hals; maar toch geen hoofd, Geen armen, beenen, voeten? Vertel mij nu eens één, twee, drie! Wat zou dat wezen moeten? Welke plaats in Gelderland noemt een stroomend watertje? Vul de rijmwoorden in. Het regent, dat het giet, Maar dat deert ons toch Wie zou zich soms vervelen? Je kunt toch binnen Als ieder eens begon En deed zooveel hij Om opgewekt te zijn, Dan is er zonne Valt buiten dan de regen, Wij kunnen er wel (Nadruk verboden). Jan, Henk en Dirk hadden afgespro ken om dezen middag, het was Woens dagmiddag, met hun drieën naar hun geheime plaats te gaan. Deze geheime plaats was een hol dat ze met z'n drieën gegraven hadden in een verborgen open plaats, dicht bij het dorpje waar ze woonden. Het was een heel werk geweest Elke middag als ze om 4 uur uit school kwa men en elke Woensdag- en Zaterdag middag waren ze erheen gegaan met hun schoppen. Toen het hol af was, had den ze allerlei oude latten opgezocht en die zoo goed en zoo kwaad als het ging at elkaar gespijkerd en boven op het hol gelegd. Dat hadden ze weer met bladeren bedekt en zoo was er niets van te zien. Jan had nu van zijn moeder een oud petroleumstel afgebedeld en met hun drieën waren ze nu op weg naar dat hol om eens hun eigen maaltje te koken. Toen ze aankwamen maakte Dirk het dak voor een deel open en Jan en Henk lie ten zich zakken. Nu haalde Jan lucifers uit zijn zak en stak een paar kaarsen aan. Ge vaar voor brand was er niet want alles om hen heen was zwarte aarde en het hol was l% M. diep ongeveer, zoodat het vuur on mogelijk de planken zoldering raken kon. Nu liet Dirk zich zoover zakken, dat hij met zijn voeten op Henk's schouders stond en maakte toen het dak weer dicht. Henk had aardappelen meegenomen en Dirk stil het kookboek uit zijn moeder's keu ken. Na een poosje had hij gevonden waar stond hoe aardappelen gekookt moesten wor den. Schil deze eerst en wasch ze dan goed af. Haal er vooral de oogen uit. Met hun zak messen gingen ze aan de gang. Het ging ta melijk goed. Geen van drieën sneed zich in z'n vinger. Alleen bleef er meer aardappel 4. aan de schil zitten dan wat er over was. Maar dat hinderde niet. Henk zette nu de pan met water op het petroleumstel van Jan en waschte de aard appelen af. „Denk er toch om dat je dat ding niet om gooit, zet die pan liever op den grond", bromde Jan. „Als dat ding omgaat hebben we straks geen petroleum meer en dan kun nen we niet meer koken". „Dat is waar. Zeg Dirk, ga jij er nu da delijk nog even uit voor ander water? Dit kan je niet meer gebruiken, zeker?". Jan en Dirk keken in de pan. Neen, dat dachten ze ook wel. Dit water was half vuil. „Ga je even, Jan", verzocht hij. Want hij had geen zin om er nu weer uit te gaan. „Nee, het is jouw beurt", zei Jan, „jij was aan de beurt om het dak open en dicht te doen, dus nu moet je ook dit doen. Maak alsjeblieft gauw voort". „Ja, maar „Zanik niet, leuterpot. Haal het maar even bij den boer nier vlak bij. Die heeft z'n kraan in den tuin", zei Jan. Onwillig ging Dirk weer op Henk's schou ders staan. Toen hij boven was reikte Jan op Henk's schouders hem de pan met aard appelen. Toen hij eenmaal boven was maakte hij vlug voort en binnen vijf minuten was hij al weer terug met het schoone water. Nie mand had hem gezien. Jan pakte de pan weer aan en Dirk kwam op dezelfde manier als straks weer beneden. Henk stak nu het petroleumstel aan en Jan zette de aardappelen er op. Ze zijn gaar als men, nadat men er met een vork in geprikt heeft, voelt dat ze zacht zijn, las Dirk voor. „We hebben geen vorken", merkte Henk op". „Dan doen we het met onze messen", zei Jan. „Hoelang zou het duren?" „Staat er niet bij", zei Henk, die over Dirk's schouder mee gelezen had. Jan trok zijn mes en boorde in de aardap pelen. Natuurlijk waren ze nog zoo hard als steenkool. Na een paar minuten probeerde hij het nog eens, maar met hetzelfde resultaat. „Het zal nog wel een kwartiertje duren" dacht Dirk, „kom zeg, zullen we gaan bok springen?" „Ja, dat is best", vond Jan en ook Henk stemde toe. Jan er. Dirk werkte zich via Henk's rug naar boven en daar nam ieder een arm van de omhoog springende Henk en ze trokken hem zoo omhoog. Het ging best, want Henk was heel mager en woog dus niet veel. Eerst gingen Dick en Henk bokstaan en Jan sprong eroverheen, toen Henk en zoo gingen ze door. Het ging zoo prettig, dat ze alles vergaten. Ze waren al op deze manier een heel eind het dorp ingesprongen, toen eindelijk Jan zich herinnerde ze dat ze er eigenlijk op uit waren gegaan om voor hun eigen maaltje te zorgen. Op zijn verschrikten uitroep holden ze met hun drieën terug en toen ze zich in hun hol hadden laten zaken, zagen ze Een zwart gebrande pan, Aardappelen tot pap en ze rooken een branderige lucht. Dat was het walmen van het petroleumstel. Even keken ze elkaar aan Toen nam Henk zwijgend de pan van het vuur en pro beerde een aardappel te eten. Maar hij brandde zich leelijk. De anderen zagen het en begonnen nu pas te lachen. Zij zagen nu pas het leuke van het geval in. Ze wachten nu tot de aardappelpap wat koud geworden was en namen er toen alle drie van. Het ging best. Lepels hadden ze ook vergeten, dus deden ze het maar met hun handen. Toen het donker begon te worden, gingen ze naar huis, maar spraken af om het Zater dagmiddag weer te doen, maar dan met min der ongelukken! DORA. door C. E. DE LILLE HCGERWAARD. In den tuin van een groot buiten Stonden bloemen, mooi en frisch. 'n Lelie zei: Er komt een wedstrijd: Wie van ons de schoonste is. Ennou ja, ik zal 't wel winnen! Ik, de blanke Koningin! Maar een Roos, die dit juist hoorde, Zei: Nee, daar komt niets van in! Want de Koningin der Bloemen Was vanouds toch steeds de Roos! Ik dus zal het zeker winnen. Ja, al kijk je nog zoo boos! Alle bloemen op het buiten Dachten: Toch win ik 't misschien En dan zou 'k wel van de and'ren Het gezicht eens willen zien! Maareen aardig Madeliefje Dacht: Ik win het zeker niet! 'k Ben toch veel te klein, te nietig, Dat er iemand naar mij ziet! Daar kwam allen zwegen plots'ling! 't Bloemenfeetje aangezweefd. Vol verwachting heeft de stengel Van veel bloemen toen gebeefd! Allen luisterden aandachtig, Bloemenfee zou uRspraak doen, Met haar staf de mooist' aanwijzen Bloemenhartjes klopten toen! Tot... het Bloemenfeetje aanwees... 't M a d e l i e f j e en ze zei: Deze met haar gouden hartje Is de schoonste steeds voor mij! rr. Je begint met flesch A te teekenen en vervolgens B, C, D en E. Op die manier is het niet moeilijk van een flesch een pinguin te maken, is het wel? (Nadruk verboden). 295. Even later duwde het dier hen allebei opzij en gleed met een vervaarlijke snelheid de zee in. Drein Drentel en Piet Prikkel keken elkaar bedroefd aan. „Hij is weg", zei Piet Prikkel. „Ja", antwoordde Drein, „hij is foetsie"* 206. Toen het zeemonster al een goed eind in zee was, bleef het geruimen tijd kijken naar het strand. Je kon eigenlijk uit zijn gezicht niet goed opmaken, of hij Drein en Piet bespotte, ofwel dat hij medelijden met hen had. C. E. DE LILLE H03ERWAARD. De bioscoop in Dierenstad Is wijd en zijd beroemd En wordt door kenners van de film De beste steeds genoemd. 2. Wat er te zien is? O, zoo veel! Het allernieuwste steeds Van Wereldnieuws uit Dierenrijk, Wat zag 'k veel moois er reeds! 3. En Mickey-Mouse, is daar een mensch! Het gaat juist andersom! Alleen: Wie 't Wereldnieuws niet volgt, Is als bij ons heel dom. Laatst zag 'k een humoristisch ding, Een dik verkeersagent: Een olifant met lange 6lurf! (Daar was men 'r aan gewendj 5. De slurf deed prachtig dienst dat spreekt! Die ging steeds op en neer En regelde op 't drukste punt Heel rustig het verkeer. 'k Vertel je ook nog van een poes, Een poes met langen staart. Die had het was een gulzig dier! Steeds melk en room gespaard. 7. De kom liep bijna over en Pardoes viel Poes er in. De room zat haar in neus en oog En droop zelfs van haar kin! 8. En toen zij elnd'lijk schoon weer was, Kon zij geen room meer zien l Of zij voorgoed genezen was? Ik weet het niet. Misschien! 9. Wat had 'k een pret! Ik lachte luid. En 'k raad je stellig aan Als je het mag in Dierenstad Eens naar de film te gaan. /L.' Ij t///ii «•- Op den weg, waarlangs wij komen, Als w'uit school naar huls toe gaan, Lag een heele stapel boomen, D'eene tegen d'and're an. Er» met vlugge trippelpasjes Liepen wij er overheen. Wie dan maar het hardst kon loopen, Sprong er af, al6 -ummer één. Maar eens op een mooien morgen, Vóór ik goed zag, wat er was, Gleed ons zusje op den grond neer, Midden in een grooten plas. Och, wat deed die arme stakker Zich op eens geweldig pijn! Er. we konden haar niet dragen, Want we zijn ook zelf nog klein. Daar kwam juist een groot e dame Op haar fiets, die plek voorbij, En ze kwam ons daad'Iijk helpen. Dat was een geluk voor mij! (Nadruk verboden). Zij nam Zus toen in haar armen, Droeg haar door het bosch naar huis. Moeder, die ons aan zag komen, Dacht: „och neen, dat is niet pluis!" En toen moeder had vernomen, Wat er met ons was gebeurd, Liet ze gauw den dokter komen. Want ze had direct bespeurd, Dat het huilen van ons zusje Niet 't gewone huilen was, Maar dat zij van pijn zoo snikte, Alsof iets gebroken wasl Toen de dokter was gekomen En het been had onderzocht, Zei hij, dat ze niet mocht loopen, Zich ook niet bewegen mocht. Ze moest weken blijven liggen En ze had voorgoed verstaan, Dat dat klimmen op die boomen, Wel eens heel verkeerd kon gaan! PAULINE.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 11