Gevaarlijk spel
Het wetsontwerp op de Nozema in
behandeling.
De journalistiek in Duitschland.
DxiqeÜiksch Oazvixdd
Seuiiteion
Tweede Kamer
Een bedreiging voor de radio-distri-
buanten. Mr. Westerman veroordeelt
het gehalte der uitzendingen.
Minister Gelissen in de Kamer.
Groote moeilijkheden in de berichtgeving door
de regeeringsmaatregelen. - Snelheid en juist
heid komen in het gedrang.
De dagbladen moeten de
koppen bijeen steken.
Qjjuitmtcuid
RADIO-REDE VAN
MONSELL.
DEN HAAG, 19 Juni.
Minister Gelissen is voor het eerst in
do Kamer geweest. Jong, slank en don
ker, beweegt hij zich weinig opvallend.
Hij drukte velen de hand en liet een
nieuwe kennismaking gaarne door een
praatje volgen. Er stonden op de agenda
wetsontwerpen, zijn departement betref
fende, maar die zijn niet aan de orde
gekomen. Met minister Van Lidth de
Jeude heeft hij uren gewacht en ten
slotte bleek, dat zij niet meer aan de
beurt zouden komen. Toen minister
Gelissen de zaal verliet, maakte hij een
buiginkje in de richting van den voor
zitter en een ander buiginkje voor de
gezamenlijke Kamerleden. Men merkte
het niet op. Het is in de Kamer geen
gewoonte.
Met alleen de stemmen der commu
nisten tegen heeft de Kamer een voor
ste1 goedgekeurd van voorzitter Kuys de
Beerenbrouck om geen verlof te geven
aan den communist Schalker om de re
geering tè interpelleeren over eventueele
aansluiting van Nederland bij het ver
drag tusschen Rusland en Frankrijk tot
wederzijdsche hulp tegenover een niet-
uitgelokten aanval van de zijde van een
Europeeschen staat. Dit verdrag is in
Mei tot stand gekomen en de president
merkte op, dat het nu niet het tijdstip
is om aan de regeering te vragen, of zij
voornemens is, er zich bij aan te sluiten.
Afgescheiden van het feit, dat zoodanige
aansluiting geheel zou ingaan tegen de
ze'fstandigheidspolitiek, welke ons land
tot dusverre heeft gevolgd. Wij beleven
overigens wonderlijke tijden. Steeds
hebben de communisten gestemd tegen
de uitgaven voor den Volkenbond, tot lat
Rusland er zich bij aansloot. En hoe
vaak hebben zij der regeering niet ver
weten, ons land in het kielzog van het
buitenlandsche imperialisme te laten
varen! Maar nu heeft Rusland met het
kapitalistische Frankrijk zulk een ver
drag gesloten en dit verandert den toe
stand. Men moet, heeft de heer Wijnkoop
bij een vorige gelegenheid, toen het den
Vo'kenbond betrof, gezegd, dialectisch
redeneererri
Bij een Indisch begrootingswetsont-
werp is over den kruiser „Sumatra" ge
sproken, die, naar mr. Joekes (v.d.) heeft
uitgerekend, zes maanden dienst heeft
gedaan van de acht jaren, dat het schip
in Indië is, en die 2.4 millioen aan her
stellingen heeft gekost. Minister Colijn
zeide, dat onder deze reparaties ook waren
begrepen reparaties wegens het varen op een
klip en wegens brand. Waren deze ongeluk-
ken ook niet het gevolg van gebreken van
het schip? Dit stond, verklaarde de bewinds
man, niet vast. Z.Exc. voegde erbij, dat de
„Java" 1 y* millioen aan reparaties heeft ge
kost en dat, als men de ongelukken eraf
trekt, de „Sumatra" niet veel duurder uit
komt. Ook de beste kruise; moet elk jaar
langen tijd stilliggen om hersteld te worden.
De heer van Kempen (lib.) bestreed het
voornemen der Indische regeering om een
uitvoerrecht op ondernemingsrubber te gaan
heffen, een plan, dat ir. Cramer (s.d.) daar
entegen warm steunde. De liberale afgevaar
digde evenwel citeerde vroegere uitspraken
van minister Colij waaruit viel af te leiden,
dat deze destijds zulk een uitvoerrecht niet
mogelijk achtte bij de tegenwoordige rubber-
prijzen. Z.Exc. heeft bijvoorbeeld vroeger te
kennen gegeven, dat hij sterk betwijfelde, of
de middelondernemingen bij een rubberprijs
van 20 cents een uitvoerrecht zouden kunnen
dragen. Maar hijzelf vertelde nu, dat uit
berekeningen van het rubbercomité te Lon
den was gebleken, dat deze ondernemingen
bij zulk een prijs behoorlijk uitkomen.
De heer Van Kempen pleitte nog eens
voor invoer van Indische suiker in ons land,
waar nu wel een zekere hoeveelheid buiten
landsche suiker binnenkomt. Minister Colijn
heeft vroeger eens gezegd, dat de Indische
suiker deze buitenlandsche dan toch elders
op de wereldmarkt zou ontmoeten, maar de
heer Van Kempen achtte dit onjuist, omdat,
zooals hij zeide, de Indische suiker overigens
alleen op de markten in het Oosten is en niet
in Europa komt. Maar toen deelde minister
Colijn mede, dat Europeesche suiker tegen
woordig in Britsch-Indië wordt ingevoerd.
Z.Exc. noemde dit één der symptomen van
den krankzinnigen economischen toestand.
De heeren Cramer en Wijnkoop betoogden,
dat het mét de inlandsehe bevolking ellen
dig gesteld is. Volgens den bewindsman is
de economische toestand van Indië ernstig,
maar treden er nu verbeteringen in.
De Kamer behandelt nu het wetsontwerp
tot oprichting van een N.V. Nederlandsche
Omroep Zender Maatschappij oftewel Noze
ma. Het maakt den minister van Binnen-
landsche Zaken bevoegd, met de vier groote
omroeporganisaties de Nozema in het leven
te roepen. Haar taak zal zijn aanleg en ex
ploitatie van zendinrichtingen voor den Ne-
derlandschen radio-omroep. Maar de tekst
der wet maakt een zekere uitbreiding van
deze taak mogelijk en hiertegen heeft mr.
Boon (lib.) groot bezwaar, vooral omdat de
Nozema zich met radio-distributie zal kun
nen bezig houden. Hij vreest, dat zij den
bestaanden gemeentelijken en particulieren
radio-distribuanten hef bestaan onmogelijk
zal maken. Minister De Wilde verklaarde
thans, dat de goede distribuanten zullen
blijven bestaan en zeker de gemeentelijke.
Z. i. heeft de Nozema ten aanzien van dis
tributie een taak in landsstreken en stads-
deelen, waar andere distribuanten geen
winst kunnen maken. In dezen geest sprak
ook de heer Krijker (c. h.) Mr. Teulings
(r. k.) wenschte der Nozema evenmin te
verbieden, om te distribueeren, en zeide, dat
de bestaande distribuanten een toontje lager
moeten zingen, omdat velen hunner nu pa
ratiseerden op de omroepvereenigingen. De
heer Drop (s. d.) wees hier ook óp.
Mr. Boon schijnt met amendementen,
door hem ingediend, niet veel kans te ma
ken.
De Staat en de omroeporganisaties zullen
de eenige aandeelhouders van de Nozema
zijn. De Staat neemt zes ton aandeelen en
de vier omroepvereenigingen elk voor. een
ton. Het bestuur wordt geyormd door een
raad van beheer, waarin de vertegenwoordi
gers van den Staat de meerderheid zullen
vormen. Bepaalde besluiten van den raad
van beheer kunnen bij Koninklijk besluit op
grond van strijd met het algemeen belang
worden vernietigd. Op deze dingen wees de
minister den heer Drop, die liever een Rijks
zender had gewenscht dan dit gemengde be
drijf. En de heer Van Dijk (a.r.L die vrees
de voor een te grooten invloed van den
Staat, ontving van Z.Exc. ten antwoord, dat
voor bepaalde besluiten een grootere meer-,
derheid dan de helft plus één wordt ver-
eischt en dat dan vertegenwoordigers van
omroeporganisaties tot deze meerderheid
moeten behooren.
Den heer Krijger en Teulings vonden 't in
strijd met de voorgestelde wet, dat de gere
formeerde kerkzender te Bloemendaal zal
mogen blijven zenden, maar volgens den
minister is deze zender niets dan een kerkte
lefoon, daar hij slechts veertig kilometer, en
op winteravonden zelfs maar tien kilometer
in den omtrekt uitzendt.
Mr. Westerman (n.h.) zal niet aan de
stemming over het wetsontwerp deelnemen,
omdat het geen verbetering brengt van het
Sehalte der uitzendingen. Z. Exc. voerde
etn tegemoet, dat men niét iets kan verbie
den, omdat men het er niet mee eens is. Op
interrupties van mr. Westerman antwoordde
hij, dat communisten en fascisten ook mo
gen uitzenden, als zij binnen de perken dei-
wet blijven.
(Van onzen Berlijnschen correspondent).
Sedert in Duitschland Adolf
Hitier aan het bewind is, heeft de
politiek in dit land eigenlijk nog
geen rust gekend. „Men mag ons
veel verwijten" heeft minister
Göbbels eens in een van zijn over-
talrijke redevoeringen gezegd,
„maar één verwijt zal men ons
niet kunnen doen n.1. dat we verve
lend en oninteressant zijn". En
daar heeft deze jeugdige en intelli
gente bewindsman gelijk in.
Vervelend of oninteressant is het Derde
Rijk tot nu toe niet geweest. Daar weten de
buitenlandsche journalisten in Berlijn een
woordje over mee te praten. Zij. die geen
plaatsvervanger hebben maar net geheele
moeilijke werk, dat zoo mogelijk nog zwaar
der en verantwoordelijker is dan dat,
waarvoor bij hun bladen volledige redactie
staven ter beschikking staan, alléén moeten
verrichten en daarom dag en nacht in touw
zijn, hebben sedert 2H jaar vrijwel zonder
uitzondering nog geen vacantie gehad. En
de Duitsche politiek is jegens hen nog bij
zonder „hatelijk". Zij heeft de slechte ge
woonte, de belangrijkste dingen (uittreding
uit den Volkenbond, revolte van Röhm c.s.,
afkondiging van den algemeenen dienstplicht
enz.) opZaterdagmiddag te doen plaats
hebben, zoodat bij al die gelegenheden de
moe-gewerkte verslaggevers juist even
„week-end" maakten, en in koortsachtige
gejaagdheid op hun post moesten terugkee-
ren. Waar nog bij komt, dat fcij daardoor
natuurlijk bijgeloovig geworden zijn en geen
enkelen Zaterdagmiddag meer den moed
hebben, er toch maar op goed geluk op uit
te trekken.
Is het een wonder, dat mijn buitenlandsche
collega's, die niet allen, gelijk bijv. de rusti
ge Nederlanders onder hen, over gezonde
zenuwen beschikken, vrijwel zonder uitzon
dering steen en been klagen over deze be
roepswerkzaamheden in de Duitsche hoofd
stad, die vooral zoo inspannend en zenuw
schokkend zijn, omdat het dictatoriale na-
tionaal-socialisme .de_fliiënteering, het ver
zamelen van nieuws en de controle op dat
nieuws zoo bijzonder moéjlijk gemaakt heeft,
en elk onjuist bericht,. ..elke. éénzijdige be
schouwing den schrijver in gevaar brengt,
zijn vrijheid beknot te zien en een verban
ning uit Duitschland over zich en zijn ge
zin te zien uitgesproken.
Nu weten onze lezers, dat wij er niet aan
denken, deze onjuiste en vaak opzettelijke-
éénzijdige berichtgeving ook maar in het
minst te verdedigen. Wij deelen de meening
van niet-weinige beroepscollega's ook in
de Duitsche pers van tegenwoordig dat
de internationale journalistiek wat al te zeer,
naar Amerikaansch voorbeeld, allen maar
op snelheid, op „het béricht" georiënteerd
is, en aan die snelheid alles oipoffert: de
juistheid, de reputatie van menschen en
stellingen, de moreele opvoeding van
volk, en den naam van de journalistiek
beroep.
Het is wel interessant, dat juist in de laat
ste weken in het officieel orgaan van den
„Rijksbond der Duitsche Pers", een dwang
organisatie, die feitelijk door de regeering
zelf geleid wordt, een heftige discussie ont
brand is naar aanleiding van een artikel in
dit orgaan van een journalist van de Duit
sche provihciale pers, waarin deze 'Wel
licht wat éénzijdig - een fellé critiek op on
ze tegenwoordige haastige en zenuwsloo-
pende verslaggeVersmethode's uitoefende en
er op wees hoezeerdaardoor het vroegere
breedinlichiende en voorlichtende, eerlijke
en betrouwbare karakter van de pers verlo
ren gegaan is.
Inderdaad, de wedren tusschen dagblad en
ïn-
het
als
radio moet nu eenmaal, waar het om de
snelle overbrenging van berichten van pers
centrale naar abonné gaat, door de radio ge
wonnen worden. In Duitschland wordt door
de radio practisch zoo goed als de geheele be
volking bereikt. Het nationaal-socialisme
heeft regeerinssubsidie voor „volks-ontvang-
toestellen" gegeven, die daardoor in millioe-
nen exemplaren afgezet konden worden. De
radio is hier een officieele, en wellicht de be
langrijkste officieele factor, waardoor de re
geering met het geheele volk dagelijks ver
binding behoudt. Onder zulke omstandighe
den spreekt het vanzelf, dat alles, wat van
meer dan middelmatige beteekenis is en de
belangstelling van de massa trekt, door de
aethergolven in bewonderenswaardige uit
voerigheid en volledigheid, dank zij een in
de perfectie doorgevoerde techniek, in alle
huisgezinnen mee te leven is. Dat is een
snelheidsrecord, waarbij de staatsburger
hoogstens een onderdeel van een honderd
ste seconde achter de gebeurtenissen „aan
hinkt"; en de pers is er zich van bewust, dat
deze voorsprong nimmer in te halen zal zijn.
Er is daarom veel te zeggen voor het thans
door een deel der Duitsche journalisten ver
dedigde standpunt, dat men zulk een onge-
lijken en bij voorbaat verloren strijd niet
mag voortzetten, maar om vele redenen be
hoort terug te keeren naar een dagblad, dat
weliswaar de snelle berichtgeving niet ver
waarloost, maar zoo goed mogelijk vast
houdt aan de beginselen van betrouwbaar
heid, eerlijkheid en hooge moraal, waardoor
het zich bijv. een kwarteeuw geleden nog
onderscheidde.
Intusschen: in het Derde Rijk wordt het
den eerlijken fatsoenlijken journalist even
min gemakkelijk gemaakt als den „razenden
reporters" van 't Amerikaansche systeem en
den door haat bezielden ophitsers, die min
der als voorlichters dan als bewuste of on
bewuste ophitsers van de openbare meening
te beschouwen zijn.
Zij die, tot het groote corps der buitenland
sche berichtgevers in Duitschland behoo-
rend. nog krampachtig wenschen vast te
houcfen aan de goede, oude moraal, dat niet
alleen snelle, maar ook juiste reportage
noodzakelijk is en dat de snelheid slechts
dan gewettigd is, als de controle van het be
richt er aan vooraf is gegaan, moeten in ve
le gevallen (ze zijn mij in meerderheid be
kend!) de droevige ervaring opdoen, dat hun
redacties, zij het in Parijs, in Rome, in Wee-
nen, in Rotterdam, in Londen, in Zürclï öf
in Kopenhagen, hen voor de keuze stellen
rijp en groen te hielden om bij „de concur
rentie" niet achtêflë blijven dan wel
hun baantje aan minder scrupuleuze opvol
gers over te geven.
Het is daarom geen wonder, dat, waar
de berichtgever ten slotte slechts een mensch
is, en onder den druk der Duitsche omstan
digheden een veelgeplaagde, de vrees, onder
de raderen te komen, vaak sterker is dan
het eerlijke streven, zijn beroep uit te oefenen
gelijk de lezer dat van hem verlangen mag.
Een typisch voorbeeld daarvan is de on
gelukkige kroaat Penkalla, die dezer dagen
in Danzig door de nationaal-socialistische
meerderheids-regeering aldaar gevangen ge
zet werd, omdat hij in een lang telegram aan
zijn Weensche blad alleen afgegaan was op
inlichtingen, hem door een tot de Danziger
regeering in oppositie staand Duitsch-na-
tionaal partijleider verstrekt. In sidderende
angst om betrekking en vrijheid onderteeken-
de deze heer Penkalla, die Berlijn als vaste
woonplaats heeft, een hem blijkbaar door
den Duitsch-nationalen chef der regeering
voorgelegden brief, waarin hij op uiterst
vernederende en zijn beroepscollega's bena-
deelende wijze „bekende", zijn blad leugen
achtig voorgelicht te hebben, en „beterschap
beloofde". Waarop hij dan ook prompt in
vrijheid gesteld werd en naar Berlijn terug-
keeren mocht, met het gevolg, dat natuurlijk
zijn karakterloos schrijven in alle Duitsche
bladen afgedrukt werd als „voorbeeld, hoe
de buitenlandsche correspondenten liegen en
ophitsen", en als verheugend bericht, dat
men „weer eens zulk een leugenaar op de
vingers getikt had".
Eenige dagen later volgde de ontzettende
ontploffing in de munitiefabriek van Reinsdorf
bij Wittenberg, waarbij vermoedelijk meer dan
50 arbeiders het leven verloren hebben. De
groote buitenlandsche correspondentiebureaux
en dagbladen zonden onmiddellijk hun Berlijn-
sche reporters naar de plaats des onheils. En
een nieuw bewijs van de zeer moeilijke om
standigheden, waaronder hier gewerkt moet
worden, is zeker het feit, dat een aantal bui
tenlandsche reporters, voornameHfk Franschen
en Amerikanen, onder wie ook de bij de regee
ring te Berlijn in hoog aanzien staande ehef-
cor. -spondent van het Amerikaansche bureau
„Associated Press", uren lang door de Duitsche
politie gevangen gehouden werden, alleen om
dat zij gepoogd hadden, onmiddellijke indruk
ken in de brandende fabrieksgebouwen op te
doen.
Uit deze voorbeelden moge blijken, dat de
lezer in het buitenland ten opzichte van zijn
journalistieke voorlichters in Duitschland eeni
ge clementie moet uitoefenen en dat zij er goed
aan zullen doen, berichten uit dit groote land,
waar het sinds twee jaren „geen oogenblik ver
velend of oninteressantis, te beoordeelen
naar de omstandigheden, waaronder ze bijeen
gegaard worden.
Schakelen we die categorie van berichtgevers
uit, die met opzet eenzijdig en daardoor in hoo
ge mate onbetrouwbaar is, dan blijft toch een
nog altijd niet gering percentage over, dat niet
anders doen kan dan „roeien met de riemen
die men heeft", en zelden over voldoende auto
riteit beschikt om ook tegen dien stroom te
roeien, als waarheid en karakter dit verlangen.
De aanval, die onlangs in een Nederlandsch
maandblad tegen deze eenzijdige voorlichting
ov Duitschland, ook in onze Nederlandsche
pers, tegen onze vaderlandsche journalistiek
gericht werd, en waarop onze Nederlandsche
Journalistenkring onmiddellijk geantwoord
heeft, schoot door eenzijdigheid en al te gene-
raliseerend karakter aan het doel voorbij, en
beging vooral de groote fout, de gevolgen wel
te zien (waarmede we het in groote lijnen
eens zijn en waartegen we op deze plaats ook
duidelijk stelling genomen hebben), maar de
veel belangrijkere oorzaken weg te doezelen.
Die oorzaken liggen in de perspolitiek van
een regeeringssysteem, dat geen vrije mee-
ningsuiting, geen controle door de pers en voor
al geen buitenlandsche reportage, die tegen de
eigen politiek indruischt, meer toelaat; en die
de berichtgeving uit Duitschland in den knel ge
bracht heeft tusschen de groote persoonlijke
gevaren, die den berichtgever bedreigen, zoo
wel van Duitsche overheidszijde als van de op
voorlichting wachtende en door scrupuleuze
concurrentie opgehitste redacties in eigen land.
Een situatie, t die steeds meer „Penkalla's" in
het leven moet roepen, tot schade en schande
v. het beroep der journalistiek.
Mij dunkt, de dagbladen, die nog op de goe
de, oude rejputatie prijs stellen, behoorden in
deze nerveuse tijden de koppen bijeen te ste
ken en er over té 'beraadslagen, of niet het
oogenblik gekomen is, waarop men moet gaan
eischen, dat de waarheid en de objectiviteit van
ho.ogere waarde zijn dan de snelheid van het
bericht. Waarmede men dan den regeeringen
het wapen in de hand zou geven, op Hitler's
bekenden eisch dat het buitenland de leugens
in zijn pers met gelijke middelen als in Duitsch
land bestrijden moge, te antwoorden, dat
Duitschland moge terugkeeren tot die vrijheid
van voorlichting naar binnen en naar buiten,
die althans wat de perscampagne tegen
Duitschland betreft als diepste oorzaak van
alle niet te loochenen ellende moet worden
aangezien.
Het Engelsch-Duitsche accoord.
De Eerste Lord der Engelsche Admirali
teit, Sir Bolton EyresMonsell heeft gister
avond een radiorede over het Duitsch-Engel-
sche vlootverdrag gehouden. Hij zeide onder
meer;
„De meeste Engelschen weten dat de In
ternationale verdragen, waarop ae vlootbouw
van de laatste jaren berust, einde 1936 af-
loopen. Deze verdragen verhinderen een
vlootbouwwedloop en de daarmede gepaard
gaande ruineerende uitgaven en, daar zij den
•betrokken landen een gelijke veiligheid
garandeert, beteekenen zij een groote bij
drage voor de handhaving van den vrede.
Op deze gronden streeft de Britsche regee
ring er ernstig naar, een nieuw verdrag van
algemeene vlootbeperking tot stand te bren-
Uit het
van PAUL TRENT
door ADA VAN ARKEL
61)
Ze gaf dit briefje aan de dienstbode en
ging naar het station. Ze haalde net den
trein zoodat er geen kans was dat haar
moeder haar zou volgen, althans de eerste
uren niet.
Het was zeven uur, toen ze in het Lang
hamhotel aankwam en nadat ze gegeten
had reed ze naar Ryderstraat. Tot haar
groote teleurstelling hoorde ze daar van het
dienstmeisje, dat mijnheer Hallam niet thuis
was.
„Hij ging een poos geleden uit om te di-
neeren", zei zij.
„Weet je ook waar hij is gaan eten?"
„Ik hoorde hem tegen zijn vader zeggen
bij admiraal Langton".
„Dank je", antwoordde zij en keerde naar
haar hotel terug.
Ze had admiraal Langton wel eens ont
moet en zocht zijn nummer in de telefoon
gids op. Maar als ze Guy sprak, wat moest
ze dan zeggen? Niets. In ieder geval zou
het beter zijn om maar weer naar Ryder
straat te gaan. Om half tien kwam ze daar
weer.
„De oude mijnheer Hallam is juist thuis
gekomen", zei het dienstmeisje.
„Dan zal ik naar boven gaan", ant
woordde zij en eenige oogenblikken later
klopte zij aan zijn deur.
„Binnen", riep iemand en ze ging bin
nen.
„Neemt u me niet kwalijk, maar ik zou
u graag even willen spreken".
„Goedenavond, juffrouw Cameron".
„Juffrouw Cameron?" begon zij verwij
tend en toen viel het haar op dat er iets
vreemds was in de stem en het voorkomen
van den man, dien ze voor Guy's vader
hield.
„U is mijnheer Hallam niet", zei ze drif
tig-
„U heeft vlugge oogen en ooren", ant
woordde hij.
„Wie is u? Ik heb uw stem al eens meer
gehoord".
Sylvester deed zijn vermomming af en
ze herkende hem terstond.
„Wat doet u in deze kamer?" vroeg zij.
„Ik zou u hetzelfde kunnen vragen".
„Ik ben hier om mijnheer Hallam te spre
ken".
„Den vader of den zoon?" vroeg hij droog
jes.
„Beide", antwoordde zij uitdagend.
„Mijnheer Hallam is uit de stad. Mijn
heer Guy Hallam zal laat thuis kamen Hij
is uit dineeren. Mag ik vragen waarom u
mijnheer Guy Hallam wilt spreken? U is
toch verloofd met mijnheer Mark Furber?"
„Gaat dat u wat aan?"
Sylvester dacht dat het hem wel degelijk
aanging, maar zei het niet Het zou zeker
zijn plannen in de war sturen wanneer er
een verzoening plaats vond tusschen zijn
bezoekster en Hallam. Dat moest tot eiken
prijs vermeden worden in ieder geval
totdat juffrouw Glyn alles wat ze wist had
verteld. Daarna kon het hem niet schelen
wat er gebeurde.
„Juffrouw Cameron, ik moet u zeggen,
dat mijnheer Hallam bezig is met werk, dat
van het grootste gewicht is voor Engeland.
Weet u dat ik in Britschen Geheimen Dienst
ben?"
Ze knikte toestemmend.
„Zijn gedachten mogen in geen geval de
eerste twee dagen worden afgeleid. Het va
derland moet vóór alles gaan Als dochter
van een zeeofficier zult u dat inzien".
„Ja", antwoordde zij stroef.
„Ik z
zou graag willen dat u belooft om
mijnheer Hallam niet te ontmoeten vóór ik
er u verlof toe geef".
„Duurt dat lang?"
„Een paar uur maar",
„Dat wil ik u wel beloven, wanneer u mij
één vraag beantwoordt.
U weet, dat ik verloofd was met mijnheer
Hallam. Hij heeft het engagement verbro
ken. Heeft dat iets te maken met het werk,
dat hij doet?"
„Indirect ja".
„Was hij als man van eer en als zee
officier genoodzaakt het engagement af
te maken?"
„Ja".
„Gelukkig! Wat ben ik een idioot ge
weest", zei ze klagend.
„Ik zal een taxi voor u laten bestellen.
Neemf u me niet kwalijk dat ik u niet thuis
breng?"
„Zult u me bericht sturen naar het Lang
ham hotel?"
„Ik zal u zoo gauw mogelijk telefoneeren
Goedennacht".
HOOFDSTUK XXXV.
Den volgenden morgen om half elf kwam
Valda het bureau van admiraal Langton
binnen.
„Wel?" vroeg hij glimlachend.
„Admiraal, u is een schat geweest. Ik ga
met Guy Hallam trouwen".
„Ik wensch je veel geluk, mijn kind. Ik
behoef je wel niet te vragen om goed voor
hem te zijn".
„Ik zou mijn leven willen geven voor zijn
geluk. Hij was zoo goed en tactvol, waar
hij het zoo moeilijk had kunnen maken.
Het was gemeen van me om hem op deze
manier te winnen, maar hij maakte dat ik
vergat wat ik deed. Ik ben heel gelukkig
vanmorgen, want ik geloof, dat hij me lief
zal krijgen. Ik zal een andere vrouw wor
den. Ik zal voortaan niets meer doen waar
hij zich over zou moeten schamen. Ik heb
hem gisteren veel verteld, alles behalve
behalve dat ik voor den baron heb ge
werkt. Als hij me eenmaal zal liefhebben,
dan zal ik hem dat ook zeggen en dan
zal de wereld een paradijs voor me zijn.
Admiraal, ik moet u één ding zeggen. Ik
heb hem aangeboden u deze papieren te
geven en u te helpen in alles wat ik kan,
voor niets
„Wat zei hij?" vroeg de admiraal met
groote belangstelling.
„Hij weigerde", zei ze trots. Valda legde
een bundel papieren op tafel en ging be
daard zitten, terwijl hij ze doorkeek. Nu en
dan ontsnapte hem een uitroep en spoedig
overstelpte hij haar met vragen, die ze vlug
beantwoordde. Ze vertelde alles wat ze wist
en hield niets achter.
„Wat weet je van Furber?" vroeg hij
scherp.
Ze onthulde nu het complot dat was ge
smeed om de schuld op Öuy te schuiven.
„Hoe kwam Furber er toe een spion te
worden om het geld?"
„Hij is een Duitscher, met hart en ziel
en alleen Engelschman door geboorte.
Mijn God".
Ze vertelde hem van Furbers opvoeding,
dat hem van zijn vroegste jeugd af aan was
geleerd om een spion in Duitschen dienst te
worden en de admiraal luisterde in groote
verbazing.
„Het is toch een merkwaardig volk. Hun
degelijkheid is zonder weerga in de wereld".
Valda ging nu verder met eenige maatre
gelen uit te leggen, die genomen waren voor
spionnage in geval van oorlog. Niets ver
zweeg ze. Ze had een koop gesloten, dien ze
loyaal nakwam. Het was bijna één uur toen
ze eindigde.
„Is u tevreden of teleurgesteld?" vroeg
ze.
„Meer dan tevreden. U heeft Engeland
een dienst bewezen, die niet. te schatten is".
De admiraal stond op en begon rusteloos
op en neer te loopen, maar plotseling stond
hij stil.
„Er is geen andere uitweg. U moet door
gaan met het werk", zei hij streng.
(Wordt vervolgd)