Gevaarlijk spel Het wetsontwerp op de Nozema in behandeling. De journalistiek in Duitschland. DxiqeÜiksch Oazvixdd Seuiiteion Tweede Kamer Een bedreiging voor de radio-distri- buanten. Mr. Westerman veroordeelt het gehalte der uitzendingen. Minister Gelissen in de Kamer. Groote moeilijkheden in de berichtgeving door de regeeringsmaatregelen. - Snelheid en juist heid komen in het gedrang. De dagbladen moeten de koppen bijeen steken. Qjjuitmtcuid RADIO-REDE VAN MONSELL. DEN HAAG, 19 Juni. Minister Gelissen is voor het eerst in do Kamer geweest. Jong, slank en don ker, beweegt hij zich weinig opvallend. Hij drukte velen de hand en liet een nieuwe kennismaking gaarne door een praatje volgen. Er stonden op de agenda wetsontwerpen, zijn departement betref fende, maar die zijn niet aan de orde gekomen. Met minister Van Lidth de Jeude heeft hij uren gewacht en ten slotte bleek, dat zij niet meer aan de beurt zouden komen. Toen minister Gelissen de zaal verliet, maakte hij een buiginkje in de richting van den voor zitter en een ander buiginkje voor de gezamenlijke Kamerleden. Men merkte het niet op. Het is in de Kamer geen gewoonte. Met alleen de stemmen der commu nisten tegen heeft de Kamer een voor ste1 goedgekeurd van voorzitter Kuys de Beerenbrouck om geen verlof te geven aan den communist Schalker om de re geering tè interpelleeren over eventueele aansluiting van Nederland bij het ver drag tusschen Rusland en Frankrijk tot wederzijdsche hulp tegenover een niet- uitgelokten aanval van de zijde van een Europeeschen staat. Dit verdrag is in Mei tot stand gekomen en de president merkte op, dat het nu niet het tijdstip is om aan de regeering te vragen, of zij voornemens is, er zich bij aan te sluiten. Afgescheiden van het feit, dat zoodanige aansluiting geheel zou ingaan tegen de ze'fstandigheidspolitiek, welke ons land tot dusverre heeft gevolgd. Wij beleven overigens wonderlijke tijden. Steeds hebben de communisten gestemd tegen de uitgaven voor den Volkenbond, tot lat Rusland er zich bij aansloot. En hoe vaak hebben zij der regeering niet ver weten, ons land in het kielzog van het buitenlandsche imperialisme te laten varen! Maar nu heeft Rusland met het kapitalistische Frankrijk zulk een ver drag gesloten en dit verandert den toe stand. Men moet, heeft de heer Wijnkoop bij een vorige gelegenheid, toen het den Vo'kenbond betrof, gezegd, dialectisch redeneererri Bij een Indisch begrootingswetsont- werp is over den kruiser „Sumatra" ge sproken, die, naar mr. Joekes (v.d.) heeft uitgerekend, zes maanden dienst heeft gedaan van de acht jaren, dat het schip in Indië is, en die 2.4 millioen aan her stellingen heeft gekost. Minister Colijn zeide, dat onder deze reparaties ook waren begrepen reparaties wegens het varen op een klip en wegens brand. Waren deze ongeluk- ken ook niet het gevolg van gebreken van het schip? Dit stond, verklaarde de bewinds man, niet vast. Z.Exc. voegde erbij, dat de „Java" 1 y* millioen aan reparaties heeft ge kost en dat, als men de ongelukken eraf trekt, de „Sumatra" niet veel duurder uit komt. Ook de beste kruise; moet elk jaar langen tijd stilliggen om hersteld te worden. De heer van Kempen (lib.) bestreed het voornemen der Indische regeering om een uitvoerrecht op ondernemingsrubber te gaan heffen, een plan, dat ir. Cramer (s.d.) daar entegen warm steunde. De liberale afgevaar digde evenwel citeerde vroegere uitspraken van minister Colij waaruit viel af te leiden, dat deze destijds zulk een uitvoerrecht niet mogelijk achtte bij de tegenwoordige rubber- prijzen. Z.Exc. heeft bijvoorbeeld vroeger te kennen gegeven, dat hij sterk betwijfelde, of de middelondernemingen bij een rubberprijs van 20 cents een uitvoerrecht zouden kunnen dragen. Maar hijzelf vertelde nu, dat uit berekeningen van het rubbercomité te Lon den was gebleken, dat deze ondernemingen bij zulk een prijs behoorlijk uitkomen. De heer Van Kempen pleitte nog eens voor invoer van Indische suiker in ons land, waar nu wel een zekere hoeveelheid buiten landsche suiker binnenkomt. Minister Colijn heeft vroeger eens gezegd, dat de Indische suiker deze buitenlandsche dan toch elders op de wereldmarkt zou ontmoeten, maar de heer Van Kempen achtte dit onjuist, omdat, zooals hij zeide, de Indische suiker overigens alleen op de markten in het Oosten is en niet in Europa komt. Maar toen deelde minister Colijn mede, dat Europeesche suiker tegen woordig in Britsch-Indië wordt ingevoerd. Z.Exc. noemde dit één der symptomen van den krankzinnigen economischen toestand. De heeren Cramer en Wijnkoop betoogden, dat het mét de inlandsehe bevolking ellen dig gesteld is. Volgens den bewindsman is de economische toestand van Indië ernstig, maar treden er nu verbeteringen in. De Kamer behandelt nu het wetsontwerp tot oprichting van een N.V. Nederlandsche Omroep Zender Maatschappij oftewel Noze ma. Het maakt den minister van Binnen- landsche Zaken bevoegd, met de vier groote omroeporganisaties de Nozema in het leven te roepen. Haar taak zal zijn aanleg en ex ploitatie van zendinrichtingen voor den Ne- derlandschen radio-omroep. Maar de tekst der wet maakt een zekere uitbreiding van deze taak mogelijk en hiertegen heeft mr. Boon (lib.) groot bezwaar, vooral omdat de Nozema zich met radio-distributie zal kun nen bezig houden. Hij vreest, dat zij den bestaanden gemeentelijken en particulieren radio-distribuanten hef bestaan onmogelijk zal maken. Minister De Wilde verklaarde thans, dat de goede distribuanten zullen blijven bestaan en zeker de gemeentelijke. Z. i. heeft de Nozema ten aanzien van dis tributie een taak in landsstreken en stads- deelen, waar andere distribuanten geen winst kunnen maken. In dezen geest sprak ook de heer Krijker (c. h.) Mr. Teulings (r. k.) wenschte der Nozema evenmin te verbieden, om te distribueeren, en zeide, dat de bestaande distribuanten een toontje lager moeten zingen, omdat velen hunner nu pa ratiseerden op de omroepvereenigingen. De heer Drop (s. d.) wees hier ook óp. Mr. Boon schijnt met amendementen, door hem ingediend, niet veel kans te ma ken. De Staat en de omroeporganisaties zullen de eenige aandeelhouders van de Nozema zijn. De Staat neemt zes ton aandeelen en de vier omroepvereenigingen elk voor. een ton. Het bestuur wordt geyormd door een raad van beheer, waarin de vertegenwoordi gers van den Staat de meerderheid zullen vormen. Bepaalde besluiten van den raad van beheer kunnen bij Koninklijk besluit op grond van strijd met het algemeen belang worden vernietigd. Op deze dingen wees de minister den heer Drop, die liever een Rijks zender had gewenscht dan dit gemengde be drijf. En de heer Van Dijk (a.r.L die vrees de voor een te grooten invloed van den Staat, ontving van Z.Exc. ten antwoord, dat voor bepaalde besluiten een grootere meer-, derheid dan de helft plus één wordt ver- eischt en dat dan vertegenwoordigers van omroeporganisaties tot deze meerderheid moeten behooren. Den heer Krijger en Teulings vonden 't in strijd met de voorgestelde wet, dat de gere formeerde kerkzender te Bloemendaal zal mogen blijven zenden, maar volgens den minister is deze zender niets dan een kerkte lefoon, daar hij slechts veertig kilometer, en op winteravonden zelfs maar tien kilometer in den omtrekt uitzendt. Mr. Westerman (n.h.) zal niet aan de stemming over het wetsontwerp deelnemen, omdat het geen verbetering brengt van het Sehalte der uitzendingen. Z. Exc. voerde etn tegemoet, dat men niét iets kan verbie den, omdat men het er niet mee eens is. Op interrupties van mr. Westerman antwoordde hij, dat communisten en fascisten ook mo gen uitzenden, als zij binnen de perken dei- wet blijven. (Van onzen Berlijnschen correspondent). Sedert in Duitschland Adolf Hitier aan het bewind is, heeft de politiek in dit land eigenlijk nog geen rust gekend. „Men mag ons veel verwijten" heeft minister Göbbels eens in een van zijn over- talrijke redevoeringen gezegd, „maar één verwijt zal men ons niet kunnen doen n.1. dat we verve lend en oninteressant zijn". En daar heeft deze jeugdige en intelli gente bewindsman gelijk in. Vervelend of oninteressant is het Derde Rijk tot nu toe niet geweest. Daar weten de buitenlandsche journalisten in Berlijn een woordje over mee te praten. Zij. die geen plaatsvervanger hebben maar net geheele moeilijke werk, dat zoo mogelijk nog zwaar der en verantwoordelijker is dan dat, waarvoor bij hun bladen volledige redactie staven ter beschikking staan, alléén moeten verrichten en daarom dag en nacht in touw zijn, hebben sedert 2H jaar vrijwel zonder uitzondering nog geen vacantie gehad. En de Duitsche politiek is jegens hen nog bij zonder „hatelijk". Zij heeft de slechte ge woonte, de belangrijkste dingen (uittreding uit den Volkenbond, revolte van Röhm c.s., afkondiging van den algemeenen dienstplicht enz.) opZaterdagmiddag te doen plaats hebben, zoodat bij al die gelegenheden de moe-gewerkte verslaggevers juist even „week-end" maakten, en in koortsachtige gejaagdheid op hun post moesten terugkee- ren. Waar nog bij komt, dat fcij daardoor natuurlijk bijgeloovig geworden zijn en geen enkelen Zaterdagmiddag meer den moed hebben, er toch maar op goed geluk op uit te trekken. Is het een wonder, dat mijn buitenlandsche collega's, die niet allen, gelijk bijv. de rusti ge Nederlanders onder hen, over gezonde zenuwen beschikken, vrijwel zonder uitzon dering steen en been klagen over deze be roepswerkzaamheden in de Duitsche hoofd stad, die vooral zoo inspannend en zenuw schokkend zijn, omdat het dictatoriale na- tionaal-socialisme .de_fliiënteering, het ver zamelen van nieuws en de controle op dat nieuws zoo bijzonder moéjlijk gemaakt heeft, en elk onjuist bericht,. ..elke. éénzijdige be schouwing den schrijver in gevaar brengt, zijn vrijheid beknot te zien en een verban ning uit Duitschland over zich en zijn ge zin te zien uitgesproken. Nu weten onze lezers, dat wij er niet aan denken, deze onjuiste en vaak opzettelijke- éénzijdige berichtgeving ook maar in het minst te verdedigen. Wij deelen de meening van niet-weinige beroepscollega's ook in de Duitsche pers van tegenwoordig dat de internationale journalistiek wat al te zeer, naar Amerikaansch voorbeeld, allen maar op snelheid, op „het béricht" georiënteerd is, en aan die snelheid alles oipoffert: de juistheid, de reputatie van menschen en stellingen, de moreele opvoeding van volk, en den naam van de journalistiek beroep. Het is wel interessant, dat juist in de laat ste weken in het officieel orgaan van den „Rijksbond der Duitsche Pers", een dwang organisatie, die feitelijk door de regeering zelf geleid wordt, een heftige discussie ont brand is naar aanleiding van een artikel in dit orgaan van een journalist van de Duit sche provihciale pers, waarin deze 'Wel licht wat éénzijdig - een fellé critiek op on ze tegenwoordige haastige en zenuwsloo- pende verslaggeVersmethode's uitoefende en er op wees hoezeerdaardoor het vroegere breedinlichiende en voorlichtende, eerlijke en betrouwbare karakter van de pers verlo ren gegaan is. Inderdaad, de wedren tusschen dagblad en ïn- het als radio moet nu eenmaal, waar het om de snelle overbrenging van berichten van pers centrale naar abonné gaat, door de radio ge wonnen worden. In Duitschland wordt door de radio practisch zoo goed als de geheele be volking bereikt. Het nationaal-socialisme heeft regeerinssubsidie voor „volks-ontvang- toestellen" gegeven, die daardoor in millioe- nen exemplaren afgezet konden worden. De radio is hier een officieele, en wellicht de be langrijkste officieele factor, waardoor de re geering met het geheele volk dagelijks ver binding behoudt. Onder zulke omstandighe den spreekt het vanzelf, dat alles, wat van meer dan middelmatige beteekenis is en de belangstelling van de massa trekt, door de aethergolven in bewonderenswaardige uit voerigheid en volledigheid, dank zij een in de perfectie doorgevoerde techniek, in alle huisgezinnen mee te leven is. Dat is een snelheidsrecord, waarbij de staatsburger hoogstens een onderdeel van een honderd ste seconde achter de gebeurtenissen „aan hinkt"; en de pers is er zich van bewust, dat deze voorsprong nimmer in te halen zal zijn. Er is daarom veel te zeggen voor het thans door een deel der Duitsche journalisten ver dedigde standpunt, dat men zulk een onge- lijken en bij voorbaat verloren strijd niet mag voortzetten, maar om vele redenen be hoort terug te keeren naar een dagblad, dat weliswaar de snelle berichtgeving niet ver waarloost, maar zoo goed mogelijk vast houdt aan de beginselen van betrouwbaar heid, eerlijkheid en hooge moraal, waardoor het zich bijv. een kwarteeuw geleden nog onderscheidde. Intusschen: in het Derde Rijk wordt het den eerlijken fatsoenlijken journalist even min gemakkelijk gemaakt als den „razenden reporters" van 't Amerikaansche systeem en den door haat bezielden ophitsers, die min der als voorlichters dan als bewuste of on bewuste ophitsers van de openbare meening te beschouwen zijn. Zij die, tot het groote corps der buitenland sche berichtgevers in Duitschland behoo- rend. nog krampachtig wenschen vast te houcfen aan de goede, oude moraal, dat niet alleen snelle, maar ook juiste reportage noodzakelijk is en dat de snelheid slechts dan gewettigd is, als de controle van het be richt er aan vooraf is gegaan, moeten in ve le gevallen (ze zijn mij in meerderheid be kend!) de droevige ervaring opdoen, dat hun redacties, zij het in Parijs, in Rome, in Wee- nen, in Rotterdam, in Londen, in Zürclï öf in Kopenhagen, hen voor de keuze stellen rijp en groen te hielden om bij „de concur rentie" niet achtêflë blijven dan wel hun baantje aan minder scrupuleuze opvol gers over te geven. Het is daarom geen wonder, dat, waar de berichtgever ten slotte slechts een mensch is, en onder den druk der Duitsche omstan digheden een veelgeplaagde, de vrees, onder de raderen te komen, vaak sterker is dan het eerlijke streven, zijn beroep uit te oefenen gelijk de lezer dat van hem verlangen mag. Een typisch voorbeeld daarvan is de on gelukkige kroaat Penkalla, die dezer dagen in Danzig door de nationaal-socialistische meerderheids-regeering aldaar gevangen ge zet werd, omdat hij in een lang telegram aan zijn Weensche blad alleen afgegaan was op inlichtingen, hem door een tot de Danziger regeering in oppositie staand Duitsch-na- tionaal partijleider verstrekt. In sidderende angst om betrekking en vrijheid onderteeken- de deze heer Penkalla, die Berlijn als vaste woonplaats heeft, een hem blijkbaar door den Duitsch-nationalen chef der regeering voorgelegden brief, waarin hij op uiterst vernederende en zijn beroepscollega's bena- deelende wijze „bekende", zijn blad leugen achtig voorgelicht te hebben, en „beterschap beloofde". Waarop hij dan ook prompt in vrijheid gesteld werd en naar Berlijn terug- keeren mocht, met het gevolg, dat natuurlijk zijn karakterloos schrijven in alle Duitsche bladen afgedrukt werd als „voorbeeld, hoe de buitenlandsche correspondenten liegen en ophitsen", en als verheugend bericht, dat men „weer eens zulk een leugenaar op de vingers getikt had". Eenige dagen later volgde de ontzettende ontploffing in de munitiefabriek van Reinsdorf bij Wittenberg, waarbij vermoedelijk meer dan 50 arbeiders het leven verloren hebben. De groote buitenlandsche correspondentiebureaux en dagbladen zonden onmiddellijk hun Berlijn- sche reporters naar de plaats des onheils. En een nieuw bewijs van de zeer moeilijke om standigheden, waaronder hier gewerkt moet worden, is zeker het feit, dat een aantal bui tenlandsche reporters, voornameHfk Franschen en Amerikanen, onder wie ook de bij de regee ring te Berlijn in hoog aanzien staande ehef- cor. -spondent van het Amerikaansche bureau „Associated Press", uren lang door de Duitsche politie gevangen gehouden werden, alleen om dat zij gepoogd hadden, onmiddellijke indruk ken in de brandende fabrieksgebouwen op te doen. Uit deze voorbeelden moge blijken, dat de lezer in het buitenland ten opzichte van zijn journalistieke voorlichters in Duitschland eeni ge clementie moet uitoefenen en dat zij er goed aan zullen doen, berichten uit dit groote land, waar het sinds twee jaren „geen oogenblik ver velend of oninteressantis, te beoordeelen naar de omstandigheden, waaronder ze bijeen gegaard worden. Schakelen we die categorie van berichtgevers uit, die met opzet eenzijdig en daardoor in hoo ge mate onbetrouwbaar is, dan blijft toch een nog altijd niet gering percentage over, dat niet anders doen kan dan „roeien met de riemen die men heeft", en zelden over voldoende auto riteit beschikt om ook tegen dien stroom te roeien, als waarheid en karakter dit verlangen. De aanval, die onlangs in een Nederlandsch maandblad tegen deze eenzijdige voorlichting ov Duitschland, ook in onze Nederlandsche pers, tegen onze vaderlandsche journalistiek gericht werd, en waarop onze Nederlandsche Journalistenkring onmiddellijk geantwoord heeft, schoot door eenzijdigheid en al te gene- raliseerend karakter aan het doel voorbij, en beging vooral de groote fout, de gevolgen wel te zien (waarmede we het in groote lijnen eens zijn en waartegen we op deze plaats ook duidelijk stelling genomen hebben), maar de veel belangrijkere oorzaken weg te doezelen. Die oorzaken liggen in de perspolitiek van een regeeringssysteem, dat geen vrije mee- ningsuiting, geen controle door de pers en voor al geen buitenlandsche reportage, die tegen de eigen politiek indruischt, meer toelaat; en die de berichtgeving uit Duitschland in den knel ge bracht heeft tusschen de groote persoonlijke gevaren, die den berichtgever bedreigen, zoo wel van Duitsche overheidszijde als van de op voorlichting wachtende en door scrupuleuze concurrentie opgehitste redacties in eigen land. Een situatie, t die steeds meer „Penkalla's" in het leven moet roepen, tot schade en schande v. het beroep der journalistiek. Mij dunkt, de dagbladen, die nog op de goe de, oude rejputatie prijs stellen, behoorden in deze nerveuse tijden de koppen bijeen te ste ken en er over té 'beraadslagen, of niet het oogenblik gekomen is, waarop men moet gaan eischen, dat de waarheid en de objectiviteit van ho.ogere waarde zijn dan de snelheid van het bericht. Waarmede men dan den regeeringen het wapen in de hand zou geven, op Hitler's bekenden eisch dat het buitenland de leugens in zijn pers met gelijke middelen als in Duitsch land bestrijden moge, te antwoorden, dat Duitschland moge terugkeeren tot die vrijheid van voorlichting naar binnen en naar buiten, die althans wat de perscampagne tegen Duitschland betreft als diepste oorzaak van alle niet te loochenen ellende moet worden aangezien. Het Engelsch-Duitsche accoord. De Eerste Lord der Engelsche Admirali teit, Sir Bolton EyresMonsell heeft gister avond een radiorede over het Duitsch-Engel- sche vlootverdrag gehouden. Hij zeide onder meer; „De meeste Engelschen weten dat de In ternationale verdragen, waarop ae vlootbouw van de laatste jaren berust, einde 1936 af- loopen. Deze verdragen verhinderen een vlootbouwwedloop en de daarmede gepaard gaande ruineerende uitgaven en, daar zij den •betrokken landen een gelijke veiligheid garandeert, beteekenen zij een groote bij drage voor de handhaving van den vrede. Op deze gronden streeft de Britsche regee ring er ernstig naar, een nieuw verdrag van algemeene vlootbeperking tot stand te bren- Uit het van PAUL TRENT door ADA VAN ARKEL 61) Ze gaf dit briefje aan de dienstbode en ging naar het station. Ze haalde net den trein zoodat er geen kans was dat haar moeder haar zou volgen, althans de eerste uren niet. Het was zeven uur, toen ze in het Lang hamhotel aankwam en nadat ze gegeten had reed ze naar Ryderstraat. Tot haar groote teleurstelling hoorde ze daar van het dienstmeisje, dat mijnheer Hallam niet thuis was. „Hij ging een poos geleden uit om te di- neeren", zei zij. „Weet je ook waar hij is gaan eten?" „Ik hoorde hem tegen zijn vader zeggen bij admiraal Langton". „Dank je", antwoordde zij en keerde naar haar hotel terug. Ze had admiraal Langton wel eens ont moet en zocht zijn nummer in de telefoon gids op. Maar als ze Guy sprak, wat moest ze dan zeggen? Niets. In ieder geval zou het beter zijn om maar weer naar Ryder straat te gaan. Om half tien kwam ze daar weer. „De oude mijnheer Hallam is juist thuis gekomen", zei het dienstmeisje. „Dan zal ik naar boven gaan", ant woordde zij en eenige oogenblikken later klopte zij aan zijn deur. „Binnen", riep iemand en ze ging bin nen. „Neemt u me niet kwalijk, maar ik zou u graag even willen spreken". „Goedenavond, juffrouw Cameron". „Juffrouw Cameron?" begon zij verwij tend en toen viel het haar op dat er iets vreemds was in de stem en het voorkomen van den man, dien ze voor Guy's vader hield. „U is mijnheer Hallam niet", zei ze drif tig- „U heeft vlugge oogen en ooren", ant woordde hij. „Wie is u? Ik heb uw stem al eens meer gehoord". Sylvester deed zijn vermomming af en ze herkende hem terstond. „Wat doet u in deze kamer?" vroeg zij. „Ik zou u hetzelfde kunnen vragen". „Ik ben hier om mijnheer Hallam te spre ken". „Den vader of den zoon?" vroeg hij droog jes. „Beide", antwoordde zij uitdagend. „Mijnheer Hallam is uit de stad. Mijn heer Guy Hallam zal laat thuis kamen Hij is uit dineeren. Mag ik vragen waarom u mijnheer Guy Hallam wilt spreken? U is toch verloofd met mijnheer Mark Furber?" „Gaat dat u wat aan?" Sylvester dacht dat het hem wel degelijk aanging, maar zei het niet Het zou zeker zijn plannen in de war sturen wanneer er een verzoening plaats vond tusschen zijn bezoekster en Hallam. Dat moest tot eiken prijs vermeden worden in ieder geval totdat juffrouw Glyn alles wat ze wist had verteld. Daarna kon het hem niet schelen wat er gebeurde. „Juffrouw Cameron, ik moet u zeggen, dat mijnheer Hallam bezig is met werk, dat van het grootste gewicht is voor Engeland. Weet u dat ik in Britschen Geheimen Dienst ben?" Ze knikte toestemmend. „Zijn gedachten mogen in geen geval de eerste twee dagen worden afgeleid. Het va derland moet vóór alles gaan Als dochter van een zeeofficier zult u dat inzien". „Ja", antwoordde zij stroef. „Ik z zou graag willen dat u belooft om mijnheer Hallam niet te ontmoeten vóór ik er u verlof toe geef". „Duurt dat lang?" „Een paar uur maar", „Dat wil ik u wel beloven, wanneer u mij één vraag beantwoordt. U weet, dat ik verloofd was met mijnheer Hallam. Hij heeft het engagement verbro ken. Heeft dat iets te maken met het werk, dat hij doet?" „Indirect ja". „Was hij als man van eer en als zee officier genoodzaakt het engagement af te maken?" „Ja". „Gelukkig! Wat ben ik een idioot ge weest", zei ze klagend. „Ik zal een taxi voor u laten bestellen. Neemf u me niet kwalijk dat ik u niet thuis breng?" „Zult u me bericht sturen naar het Lang ham hotel?" „Ik zal u zoo gauw mogelijk telefoneeren Goedennacht". HOOFDSTUK XXXV. Den volgenden morgen om half elf kwam Valda het bureau van admiraal Langton binnen. „Wel?" vroeg hij glimlachend. „Admiraal, u is een schat geweest. Ik ga met Guy Hallam trouwen". „Ik wensch je veel geluk, mijn kind. Ik behoef je wel niet te vragen om goed voor hem te zijn". „Ik zou mijn leven willen geven voor zijn geluk. Hij was zoo goed en tactvol, waar hij het zoo moeilijk had kunnen maken. Het was gemeen van me om hem op deze manier te winnen, maar hij maakte dat ik vergat wat ik deed. Ik ben heel gelukkig vanmorgen, want ik geloof, dat hij me lief zal krijgen. Ik zal een andere vrouw wor den. Ik zal voortaan niets meer doen waar hij zich over zou moeten schamen. Ik heb hem gisteren veel verteld, alles behalve behalve dat ik voor den baron heb ge werkt. Als hij me eenmaal zal liefhebben, dan zal ik hem dat ook zeggen en dan zal de wereld een paradijs voor me zijn. Admiraal, ik moet u één ding zeggen. Ik heb hem aangeboden u deze papieren te geven en u te helpen in alles wat ik kan, voor niets „Wat zei hij?" vroeg de admiraal met groote belangstelling. „Hij weigerde", zei ze trots. Valda legde een bundel papieren op tafel en ging be daard zitten, terwijl hij ze doorkeek. Nu en dan ontsnapte hem een uitroep en spoedig overstelpte hij haar met vragen, die ze vlug beantwoordde. Ze vertelde alles wat ze wist en hield niets achter. „Wat weet je van Furber?" vroeg hij scherp. Ze onthulde nu het complot dat was ge smeed om de schuld op Öuy te schuiven. „Hoe kwam Furber er toe een spion te worden om het geld?" „Hij is een Duitscher, met hart en ziel en alleen Engelschman door geboorte. Mijn God". Ze vertelde hem van Furbers opvoeding, dat hem van zijn vroegste jeugd af aan was geleerd om een spion in Duitschen dienst te worden en de admiraal luisterde in groote verbazing. „Het is toch een merkwaardig volk. Hun degelijkheid is zonder weerga in de wereld". Valda ging nu verder met eenige maatre gelen uit te leggen, die genomen waren voor spionnage in geval van oorlog. Niets ver zweeg ze. Ze had een koop gesloten, dien ze loyaal nakwam. Het was bijna één uur toen ze eindigde. „Is u tevreden of teleurgesteld?" vroeg ze. „Meer dan tevreden. U heeft Engeland een dienst bewezen, die niet. te schatten is". De admiraal stond op en begon rusteloos op en neer te loopen, maar plotseling stond hij stil. „Er is geen andere uitweg. U moet door gaan met het werk", zei hij streng. (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 6