HOLLAND's STEDENSCHOON
IN PRAAT EN PRENT.
s
1
8
s
SI
BI
ythaafkcuêciek
B
m ''Si
m
m
■DamcuAtiek
JANTJE'S LEER VAN 'T VERKEER.
TEKST EN TEEKENINGEN VAN LEO ZELDENRUST.
ENKHUIZEN III
HAARLEM I
1
I
s
i l
ïf
V
I i
sg
I
IS
i
i
door zijn sterk dialect onverstaanbare land
man Zijlker, naar de Kamer afgevaardigd
door de Groninger plattelanders, opdat er
toch ook eens anderen op dv banken der
vertegenwoordigers zouden zitten dan ba
ronnen en jonkers, Westerhoff dan las, als
naar gewoonte, uit zijn hoed (waarin hij zijn
hi.ndschoen stopte) twee uur lang, om het
recht te betoogen van de plattelandsheel
meesters tot het verkoopen van geneesmid
delen". Uit zijn hoed: het citaat van Ising
wijst er dus op, dat de afgevaardigden in
dien tijd hun hoed meebrachten in de zaal!
En er soms hun speech uit voorlazen!
Weet men dat de Eerste Kamer in de
jaren '60 eens op Tweeden Kerstdag ver-
gadera heeft? Het was om met de begroo
ting op tijd gereed te komen. En nog een
unicum: in 1866 werd de zitting der Staten-
Generaal op Zaterdag-a vond gesloten.
Nog op dien allerlaatsten dag had de Eer
ste Kamer vergaderd en het debat duurde
zoo lang, dat eerst des avonds de sluitings
stoet door flambouwen verlicht! naar
het Binnenhof kon trekken. Dit gebeurde
op den historischen dag, waarop 's avonds
de benoeming van den Minister van Kolo
niën Mijer (die 's middags zijn begrooting
nog verdedigd had) tot Gouverneur-Gene
raal bekend werd.
Typisch is ook dit: op voorstel van
Thorbecke werd een vergadering der
Tweede Kamer eens vroeg gesloten, omdat
er in Rotterdam een belangrijk concert zou
plaats hebben, dat vele leden wilden bij
wonen.
Van Thorbecke gesproken. In 1866,
na zijn tweede ministerie, werd hij spoedig
weer tot lid der Tweede Kamer gekozen.
Zijn beëediging trok groote belangstelling,
gelijk alles wat met hem geschiedde. En
toen gebeurde er iets onverwachts: Thor
becke sprak zelf, „met luide, plechtige
stem" het eedsformulier uit, om daarna den
eed af te leggen. Het is gewoonte, dat de
president het formulier opleest, maar Thor
becke wenschte het zelf te doen. En deed
het.
Een typisch woord sprak eens Minis
ter Heemskerk-Vader. Het was bij de be
handeling der Hooger-Onderwijswct in
1876. Het ontwerp werd zóó door amende
menten bekogeld, dat de minister op een
gegeven oogenblik opstond en verklaarde:
„Mijne Heeren, de patiënt kan niets meer
verdragen!" En een ontroerend woord was
dat van minister van Hall, die zoo vaak een
portefeuille torschte, en op het eind zijner
dagen tot een vinnige oppositie sprak:
„Neen, mijne heeren, ik ben wel oud ge
worden, maar gij zult mij toch niet in de
war brengen!"
Heeft men al eens gehoord van een
Minister die nooit iets zei? Niet? Toch
heeft deze merkwaardigheid bestaan. Toen
de Tweede Kamer in- 1861 de begrooting
van Minister Rochussen (Koloniën) had
verworpen, trad deze af. Zijn opvolger was
jhr. Cornets de Groot van Kraaiyenburg:
hij was Minister van 8 Januari tot 14 Maart
1861 en heeft geen woord in het parlement
gesproken. Toen hij eenmaal aanwezig
moest zijn, voor een wetsontwerp, bleek hij
ongesteld. Kort daarop trad het kabinet af.
Dan hadden we ook nog de lachende
minister: Roester van Limburg, bewinds
man van Buitenlandsche Zaken in het
kabinet van Bosse Fock. „Die oud diplo
maat .doorgaans deftig grijs-geganteerd,
kon geen tien woorden spreken, zonder
zenuwachtig luide te lachen. Hij was in Je
diplomatie zoo al niet vergrijsd dan toch
verouderd, en men had hem een bijnaam
gegeven, dien ik liever hier niet herhaal."
(Blok).
Een zeer merkwaardig feit had plaats
in December 1864. Er was dagen-laig en
vaak zeer fel gedebatteerd bij de algemee-
ne beschouwingen over de Staatsbegroo-
ting. Thorbecke, de premier, had natuur
lijk de sprekers beantwoord. Men was aan
het einde van het debat. Juist wilde de
voorzitter het sluiten, toen tot algemeene
verwondering de Minister van Koloniën,
Fransen van de Putte, het woord vroeg,
dwars tegen alle gebruiken in. En hij gaf
in korten tijd een voortreffelijke samenvat
ting van het geheele politieke debat, waar
naar de Kamer geboeid luisterde. Thor
becke zelf, die niets van het plan van zijn
ambtgenoot afwist, had verbaasd opgeke
ken, maar kon er natuurlijk niets tegen
doen. Kalm ging van de Putte na zijn speech
weer zitten. Misschien dat er daarna wel
iets gebeurd is!
Later, als premier, zag Fransen van de
Putte zich-zelf en zijn kabinet struikelen
over de Cultuurwet. Toen het debat begon,
was hij ongesteld. „De Minister, pas ziek
geweest en nog geplaagd door zware hoofd
pijn, zat eenzaam en moedeloos, naar het
scheen achter de regeeringstafel, schuin
achterover leunend in zijn stoel, den met
eau-de-cologne gedrenkten zakdoek in de
hand, van tijd tot tijd, zonder van houding
te veranderen, een aanteekening met pot
lood makend". (Ising). Dezelfde staatsman
stond in de eigenaardige positie, dat hij in
de Eerste Kamer zijn koloniale politiek
krachtig bestreden zag doorzijn vader.
Maar toen er over de begrooting gestemd
moest worden, verliet de vader de zaal: hij
wilde geen votum tegen zijn zoon uitbren
gen.
Een merkwaardig woord van Godefroi
over de oppositie tegen Thorbecke: „Men
blaast de veepest aan, om het ministerie af
te maken". En een woord van Schaepman
over Wintgens: „De heer Wintgens zegt in
de Kamer wat hij er vroeger herhaalde".
Besluit ik deze week met het volgende
idyllische tafreeltje uit het boekje van
Blok: „Onze lievelings-president was inder
tijd van Reenen. Dat was egoïstisch van ons.
Van Reenen had de gewoonte, doorgaans
tegen half vier zijn speelwagentje te laten
voorkomen, waarmee hij na de zitting naar
zijn buitengoed vertrok. Maar daar be
hoorde nu en dan eenige presidiale diplo
matie bij. Als het nu drie uur geworden was
en geen spreker meer was ingeschreven of
een minister moest aan het woord komen,
dan moest er, ook in het belang van het
ministerieele overleg, wel eens een stoplap
zijn. Op zekeren middag had van Reenen
zoon vriendendienst noodig. Hij spande er
den ingenieur van Diggelen voor. Deze,
tweemaal geheel onvoorbereid, hield een
speech, die als droog zand aaneen hing.
Totdat het brikje van van Reenen voor
kwam, waarop Daniël van Eek op ten
wenk van den president een plakkaat om
hoog hield, waarop wij van de tribune dui
delijk konden lezen: „Genoeg". En toen
was het betoog van van Diggelen toevallig
uit!"
D. HANS.
typof/jftk.ueihrjhaab
£nkf)Uizer>
Keeren we nu terug naar de Westerkerk.
dan vinden we daarbij de Westerstraat, de
hoofdstraat van Enkhuizen, ruim voorzien
van oude gevels, die bij een oudheidmin-
naartranen van ontroering over het aange
zicht doen stroomen.
Het hierbij gereproduceerde huis is een
collectie. Veel erover schrijven is overbodig,
want ieder, die het aanschouwt, wordt na
tuurlijk koud van emotie. En wanneer men
dan bedenkt, dat Enkhuizen één openlucht
museum is, vol van dergelijke schoonheden,
dan staat een ieghelijck stom verbaasd, wan
neer hij verneemt, dat „wel eens" een tou
ringcar met landgenooten of vreemdelingen
naar dit stadje komt en dat er geen ver
keersagenten noodig zijn om de drommen
toeristen op het rechte pad te houden in de
ze stad van het hooge Noorden, waarover
ik, als besluit, nog een gedicht gevonden
heb, dat tal van vorigen in den schaduw
stelt. Men oordeele zelf:
„Van enkel' huysen is groot Romen
opgegroeit,
En ik van Enkele: groot Romen heeft
gegloeit,
En ik ben plat gebrandt: groot Romen
is herboren,
En ik van nieuws herbouwt, vrij beter
dan te vooren:
Groot Romen heeft sijn jok den Span-
jaerdt opgearukt.
En ik mijn vrijen hals het Spaensche
jok ontrukt.
Noordthollandt hebt Uw' deel in d'eere
van Uw' vrijheit
Maer weet dat d' eerste steen van 't
groote werk in mij leit,
En quam de heele buirt te deinsen tot
den val,
Weet dat ik daer toe nooit den laatsten
leggen sal".
C. Huygens.
„Wat dat ik ben, hoe 'k stae in
Huysen, Hof en Muren
Kan yders ooge sien, maer in mijn
Wieg en Luren,
Hoe dat ick eerst begon, wat dat ick
ben geweest
k*
Welk rechtgeaard minnaar van oud ste-
deschoon voelt zich niet aangetrokken door
deze stad vol der schoonste voorbeelden van
wat onze voorvaderen presteerden op het
gebied van kerk- en huizenbouw
Haarlem de stad van de schitterende St.
Bavokerk
Haarlem de stad, die wijd en zijd be
roemd is door haar Bagijnhofjes en die het
was door haar mooie oude stadspoorten,
waarvan alleen de Amsterdamsche Poort
bewaard is gebleven.
De stad, waar Laurens Jansz. Coster de
boekdrukkunst uitvond.
Haarlemach, wat zal ik U vermoei
en, door al de heerlijkheden op te sommen,
die deze stad hebben gemaakt tot den „pri
mus interpares" der llollandsche steden.
Liever wil ik U door enkele schetsen la
ten zien wat al belangwekkends en schoons
het bergt, zoodat ge, wanneer ge eenmaal
naar Holland komt niet zult nalaten deze
parel in het snoer der Noord-Nederlandsche
steden te bezoeken, niet alleen ten pleziere
der Haarlemmers, die er financieel natuur
lijk wel bij zulltn varen, doch voornamelijk
tot uw eigen vermaak, want zij behoort tot
de mooisten, die er zijn, hoewel het karak
teristieke der oudHolb-ndsche steden groo-
tendeels verloren ging door mnderniseering
en dempen van grachten.
Het ontstaan van Haarlem dateert van
zeer oude tijden. De oudste historische ver
melding der stad komt voor in een blaffen
of lijst der kerkgoederen van Utrecht uit
omstreeks 1866.
Bij verschillende historische schrijvers vin
den wij Haarlem in de 10e eeuw vermeld
en als zeker opgegeven, dat het in 974 door
de West-Friezen tijdens hunne opstand te
gen den Hollandschen Graaf Dirk II ver
brand of verwoest is geworden.
Spoedig ontwikkelde Haarlem ziih van 'n
dorp tot een stad, die bloeide door lakenwe
verijen en bierbrouwerijen.
De ergste tijd voor deze hoofdstad van
Kennemerland was het beleg der Spanjaar
den van 1572—1573, dat eindigde met de
inneming der stad.
Drie jaar later echter werd zij door den
Prins herwonnen, waardoor de welvaart
weerkeerde.
Het Edict van Nantes bracht een stroom
van vreemdelingen, met als gevolg nieuwe
takken van nijverheid: linnen, damast, kant
en zijde.
In de 18e eeuw ging de voorspoed verlo
ren, doch na de Belgische wenteling van
1830 herleefde de stad en werd wederom de
bloeiende hoofdstad van Noordholland.
Het meest grandiose monument dezer
stad is de oude St.-Bavo, welks toren U
hierbij vindt afgebeeld, uitstekend hoven de
daken van de Korte Bagijnensteeg.
Hiervan hoop ik in volgende artikelen
nog veel te vertellen.
(Wordt vervolgd.)
(Nadruk verboden).
Probleem 565.
E. E. Westbury, Birmingham.
8
mm
7
im'*
6
5
KZ"'.
4
mm
w.
3
2
1
wm.
«bede igh
fweezet.
Oplossing 1. Db4
(le prijs internationale tweezettoun.^oi
„The Puzzler" 1933 34.
Eindspel 923.
Dr. A. Wotawa, Weenen.
8
7
i
6
Wm
Wï
f-vz/AZ'
5
4
W'
mi
t.
3
n
W»
2
k
1
IP
M
abcdetgh
Wit speelt en maakt remise.
1. Kh5 Lg7 (na Kg7 2. g4 met pion-ruil) 2.
g4 Kf6 3. g5+! hg5 4. g4 L.8 pat of 4. Lh8 5.
Kh6 Lg7f 6. Kh5 herhaling van zetten.
Eindspel 924.
Dr. A. Wotawa, Weenen.
■zit*
f.
s b c d l b
Wit speelt en wint in 5 zetten.
1. Ta8! (niet dadelijk Tal? Tb7 2. Tgl Tb2
of 2. Ta8 Tb8! enz.) Th6 2. Tal. Th7
Tg» Tb7 4. Pg3 en volgende zet mat.
De navolgende partij werd gespeeld in
het landentournooi te Warschau in Augus
tus 1935 tusschen de heeren Laurentius
(Estland) en Kroquis (Finland).
Hollandsche partij.
1. d4 f5
2. g3 Pf6
3. Pq2 e6
4. Ph3 d5
5. 0—0 Ld6
6. c4 c6
7. Pc3 0—0
8. Lg5 Volgens de theorie behoort
hier 8. Lf4.
8De8
9. Db3 dreigt 10. Lf6. 11. cd5 12 Pds
9Kh8.
10. Tadl. Pbd7
11. Tfel. Ph5
12. cd5 ed5
13. e4 fe4
14. f3 Dg6.
15. fe4. Pg3!
10. hg3. Na 16. e5 volgt Pe5 17. Te5
(niet de5 wegens Lc5!f) Lh3. 18. Lh3
Le5 en zwart staat toch nog beter.
16Pc5!l
17. dc5 Lc5f
18. Le3 d4
19. Lf2 Na 19. Ld4 Ld4 20. Td4. Dg3
21. Te2! Lh3. 22. Pdl! (22. Db7. Lg2
23. Tg2 De3f 24. Kh2 Dh6f enz.) Db3
23. ab3 Le6 en zwart staat goed met
zijn pionnen meerderheid op de ko
ningsvleugel, b.v. 24. b4 h5! etc. Ook
na 19. Pf4 Dg3 20. Ph5 De5 krijgt zwart
minstens een figuur terug met aanval.
1 9Lh3
20. Pa4? Lijkt goed, maar geeft zwart
gelegenheid weder te offeren.
Na 20. Lh3 Tf3! De eenige zet die de
aanval vast houdt. 21. Lf5 Tg3f 22.
Kfl. Dh5ü 23. Lg3 Df3+. 24. Kgl (na
24. Lf2 d3! en wint) Dg3f enz. of 21.
Kg2! d3ü 22. Kf3 Taf8t 23. Lf5. Tf5f 24. e!5
Df5+ 25. Kg2 Df2f enz.
2 0Tf2!l
21. Kf2 Niet 21. Lh3 wegens d3!
2 1Taf8t
22. Kgl. Zoowel 22. Lf3 Lg4. 3. Td3 (na
23. Pc5 Tf3f 24. Df3 Lf3 25. Kf3 Dh5f
26. Kg2 Dc5 27. e5 dJl 28. Td2 Da5)
Dh5 4. Tgl (of 24. Ke2) Lf3 25. Tf3 d3f
alsook 22. Ke2 Lg2. 23. Pc5 Dh5f zijn
verloren voor wit.
2 2d3+ De pointe. Nu gaat 23.
Pc5 niet wegens Dg 3 24. Te2 de2 25.
Dg3 elD
23. Kh2 Dh5! Winnend. De rest gaat
vanzelf.
24. Pc5 Le6+
2i. Kgl Dc5f
26. Khl Lb3
27. ab3 Tf6
28. Td3 Th6.
29. Lh3 Th3+
30. Kg2 Dc2f
31. Kh3 Dd3
3?. e5 Kg8
33. e6 Kf8
34 Kg4 Ke7
Zwart geeft op. Wel wat laatl
Naar de W. S. 1
Aan de Dammers!
In onze vorige rubriek gaven wij ter op*
lossing probleem 1405.
Stand.
Zw 8 sch. op: 1, 7, 8, 9, 10, 18, 36, 40.
W. 8 sch. op: 16, 21, 27, 28, 32, 37, 38, 50.
Oplossing.
1.
3.
4.
5.
o
27—22
2822
37—31
16—11!
38—33
50—45!
45: 5.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
18:27
27 18
36:27
7 16 gedw.
21 29
16:27
cm euwec
lin<6 e**
ecW
11. Zoo, zei de agent nu tegen Jantje, ik
zal het er voor dezen keer maar bij laten.
Met deze woorden trok hij Jantje zoo har.i
aan allebei z'n ooren, dat ze opeens een
heel eind langer waren geworden. Jantje
had niet eens in de gaten, dat zijn ooren
bijna zoo lang waren geworden als ezeis-
ooren en hij begreep niet waaroin iedereen
die hem zag om hem begon te lachen.
12. Jantje slenterde verder, nog steeds
zoek naar een verkeersagent. Daar zafht]
een paai kinderen, die de straat over wild?"
steken. Die deden juist zooals het moest. Ze
keken eerst naar links, daarna naar rechts
en toen ze eenmaal gezien hadden, dat er
geen gevaar was, staken ze de straat lood
recht over.