1 Hl
V
i 1 9 R
DE LAATSTE LES VAN LAMGELOT
LEVERTRAAN
ALS 'T NAJAAR IS!
mm. jhblji
Raadselhoekie
x-
X
X
xxxxxxx
X
X
X
Toen Oma een klein
meisje was
■jjjHH
Uit de partij.
In de volgende positie
Zw. 10 sch. op: 2, 3, 7, 8, 9, 11, 12, 16,
2ó, 30.
W. 10 sch. op: 23, 28, 29, 32, 33, 36, 37,
38, 48, 49.
werd de partij als volgt voortgezet:
l 28—22 1. 12—17?
0 23—18 2. 17:39
'3 29—24 3. 30 19
4' 18-13 4. 9:18
5 38-33 5. 39:28
1 32: 1
Ziet gij waarom de laatste zet van
zwart (2126) 1 onderstaande positie fout
was?
wky*y////M
w"
L fü PI
m wk Wk
W//>- ;f
W/////
m
Zw. 14 sch. op: 3. 4, 6, 8, 10. 13, 14, 16, 17,
19, 20, 23, 24, 26.
W. 14 sch. op: 27, 28, 31/35, 38, 42, 43, 45,
47, 48.
Wit vervolgde met:
33—29 (zw. 24 22). 27 9 (zw. 26 28).
38—33 (zw. 28 30) 35 2 (zw. 4 13) en
2 4. Een mooie combinatie.
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 1406 van F. Feraud, Marseille.
Zw. 11 sch. op: 3, 12, 14, 17 20, 22, 23,
25, 30.
W. 11 sch. op: 26, 27, 29, 31, 33, 34, 37, 38,
39 42, 48.
In onze volgende rubriek geven wij de
oplossing.
Rleun woont in een visschersdorpje,
Waar je weinig boomen ziet.
Mooie beuken of kastanjes,
Ohee nee, die zijn er nietl
^*ar krijgt Pleun een brief van Tante.
1 ante schrijft nou, raadt eens wat?
""leuntje mocht bij Tante komen,
Als ze herfstvacantie had."
®om is tuinman op een buiten,
p »ol met boomen, groot en klein;
"leun mag beukennootjes rapen
En kastanjes! Och, wat fijnl
M den tuin is ook een egel:
Juffrouw Prik van Stekelbes.
Prikkie krijgt nu alle dagen
t Restje melk uit Pleuntje s glas!
Eens ziet Pleuntje Prikkie wroeten
Bij een hoopje dorrend blad;
n Wat was ^at 8roene voorwerp,
Dat daarin verscholen zat,
Rond en dicht bezet met steks?
111 Gaat nie. open, als ik druk,
W ^US ^Cen kastanie-bolster'
Want die springen daad lijk stuk!"
IB'®untje wist, dat er ook nog
Eetbare kastanjes zijn,
vaster in hun bolster rittend,
En met stekels, lang en fijn!)
Rietje Piet en Zusje Han
,er a' a'les van;
t Drietal staat fluks op een rij,
Is er als de kippen bij!
*5* V°?ï 2iï aaar bed toe gaan,
*omt, ^oes met haar flesch er aan!
n Lepel heeft zij in de hand.
Levertraan genoeg in 't land!
Na het hapje uit de flesch
Deelt Moes flikjes uit, juist zes.
twee voor ieder dus. 't Smaakt goed!
k Hoop, dat k lang nog slikken
moet,
Mammie, uit de flesch! zegt Piet
Ikke ook! juicht kleine Riet,
Oolijk kijkend roept dan Han;
Flikken word je sterker van!
Als je d i e steekt in je mond,
Word je in een wip gezond!
Moes zegt lachend: Slim ben jij!
'k Ga je stellig niet voorbij.
Een, twee, drie! nu vlug naar bed!
Hoor, daar slaat de klok al net!
Morgen geef 'k weer levertraan.
Maar nu rustig slapen gaan!
ANNIE O.
Na; aar is 't en 't stormt geducht.
Menig oude boom, die zucht!
Maar het bladervolkj' in 't bosc h
Huppelt vroolijk over 't mos.
't Wil wat van de wereld zien.
Later heeft het spijt misschien,
Want een blad, dat gaat van huis,
Komt, dat 's vast! heusch nooit
meer thuis.
Maar daar denkt het nu niet aan!
't Wil eens vroolijk spelen gaan.
Krijgertj' is zoo n grappig spel.
't Kleinste blaadje weet dat wel!
Hupla, hup! wat eer gehol!
Alle blaadjes vnden 't dol.
't Windje is hun beste vrind,
'n Blaadje lijkt toch op een kind!
Zie ze draven, 't is een klucht.
Bijna botsen z'in de lucht!
Maar nu kunnen ze niet meer,
't Is genoeg voor dezen keer!
Ov'ral in het groote bosch
Liggen blaadjes op het mos
Alle oogjes vallen toe
't Bladervolkje is zoo moei
't Maantje kijkt eens en het lacht,
Denkt: Ik hou ook hier de wacht!
Slaap gerust dus aallemaal,
Droom maar in de Ritseltaal!
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
Prikkie snuffelt in de blaadjes,
Zoekt ze soms dat vreemde voorwerp
In de hand der „kleine vrouw"??
„Oom!" roept Pleuntje opgewonden,
Of zij daar wat zoeken wou:
„Oom! is dit een e g e 1-e i?
Oom! en is die kleine egel
Later asjeblieft voor mij?"
JO DAEMEN.
(Nadruk verboden.)
Oplossing der raadsels uit het
vorige nummer.
Voor grooteren.
1. Voor r Ede voorrede.
2. N Normandië.
dom
Karei
zwemmen
Normandie
twintig
adder
P t
3. Wat een domme broer ben je toch!
(Ebro).
Heeft Tante Jo u sedert de vacantie
niet meer gezien? (Ouse).
Hij is kwaad; daarom zegt hij geen
woord. (Adda en Aar).
Ik raad u natuurlijk aan het te doen.
(Dunaj.
Zij vroeg aan Tante Martha: „Nam u,
rose of blauwe wol?" (Mur).
4. Palermo. Poel, lam, peer, palm, rond.
Voor kleineren.
1. Lang, oor; langoor, (ezel).
2. Kind wind, blaast raast;
portret gezet, goed moet.
T
I
N
I
N
A
N
A
T
Omdat er altijd een nacht tusschen
twee dagen is.
OM OP TE LOSSEN.
Voor grooteren.
Mijn geheel wordt met 6 letters ge
schreven en noemt een stad in Azië.
Een 1, 6, 6, 5, 3 is een tijdsverloop.
Een 3, 2, 5 is een boom.
6, d, 6 is een meisjesnaam.
Een 2, 4, kan rauw, gekookt en gebak
ken gegeten worden.
Een 3, 6, 1 moet het water tegenhouden.
Ik kan geweldig stooter,
Ben een viervoetig dier,
Maar ook kun je mij maken,
Al is 't niet voor plezier!
Drie letters zijn slechts noodig,
Zeg nu maar, wat ik ben:
Je zegt, als j' even nadenkt:
'k Ben blij, dat 'k 't raadsel ken!
Verborgen plaatsen in het Buitenland.
Zij kreeg niet genoeg, al at zij voor
haar doen dan ook nog zoo goed.
Ik begrijp niet, waarom er gefluisterd
wordt.
Zij zei tegen Tante: „ik ga boven piano
spelen." (2)
Het is vandaag veel te winderig, Annie,
om te fietsen.
Tante zal 't onaardig van je vinden, als
je niet komt.
y/i^rZ S&ifc-r .-/LSfe.
Het is zoo heel lang niet geleden,
Dat op een plein een winkel stond,
In Dierenstad dan, moet je weten,
Waar ieder 't koopen prettig vond.
Meneer de Bok, de winkelier, was
Heel vriend'lijk, algemeen bemind.
Daarbij royaal en gaf wat „toe" zelfs,
Al kocht je voor een cent als kind.
Wat in zijn zaak wel was te krijgen?
Te veel om op te noemen, maar
Ik wil me toch eens goed bedenken:
Wat hij wel ïad voor lekk're waar
Heel versche eikels voor de varkens
En heerlijk hond' en kattebrood.
Ook honing voor de vele beertjes
En bruine stroop voor klein en groot.
Dan: suiker en ook apenootjes,
Melk, wortels, koek en kersestok
Je kunt het niet zoo fijn bedenken,
Of 't was te krijgen bij de Bok!
En Zaterdags! Dan stroomde 't klanten,
De vrouwen kregen weer hun geld
Ze hadden, als de Bok iets nieuws bood,
Elkaar het al weer gauw verteld!
Eén ding alleen kan mij maar spijten:
Dat 't winkeltje niet meer bestaat.
Je kunt er dus geen lekkers koopen,
Als je naar Dierenstad eens gaat!
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
(Nadruk verboden).
4. Als mijn eerste een kleedingstuk en
mijn tweede een onderaardsche gang
is, welke bloeiende struik is dan
mijn geheel?
Voor kleineren.
1. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de
naam van een Zuidvrucht.
le rij een' medeklinker.
2e een boom.
3e een bloem, die in den nazomer
bloeit.
4e 't gevraagde woord.
5e iets, wat we gewoonlijk eenige
keeren per dag eten.
6e een lichaamsdeel van een dier.
7e een medeklinker.
2. Mijn broertje werd zóó door elkaar ge
schud, dat hij een stad in Gelderland
werd. Hoe kan dat?
3. Wat kan ieder midden in de Lek vin
den?
4. Ik kan zeer kunstig weven,
Al ben ik maar heel klein,
De draad, dien ik gebruik, is
Dan ook maar teer en fijn.
Je hebt mij allen zeker
Veel meer dan eer.s gezien,
Al vindt je mij niet mooi, maar
Wel griezelig misschien.
221. Nou, dat komt goed uit, meende het koksmaatje
Mijn baas kan best wat hulp gebruiken Kom maar mee!
En zoo werd Langelot kok Maar hij had een gebrek: hij
liet alle pannen levend worden.
222. En niet alleen alle pannen! Als hij erwtensoep of
hutspot moest klaar maken, zie hij doodgewoon: Leo,
I iger, Crócodillusl en meteen wipten dan alle wortels en
uien het raam uit en gingen wandelen.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Och, Omaatje-lief, toe, vertel toch eens
even:
Waar zijn al uw donkere haren ge-*
bleven?
Uw hoofd is nu wit, hè? Ja, heelemaal
wit.
En zwart was uw haar, zei laatst
Moeder, als git!
Er is toch, zeg Oma, niets naars mee
gebeurd?
Misschien enkel maar een1
eenbeetje verkleurd?
Hoe komt het zoo wit? Maar daar
had ik juist van.
Was éénmaal uw haar net als van
onze Han?
Och. Omaatje, toe! ik ik wou zoo
graag weten,
Hoe u als klein meisje toch wel hebt
geheeten.
Vertelt u eens eerlijk, was u wel eens
stout?
Of had u ook toen al een hartje
van goud?
Droeg u lichte jurken en kniekousjes, ja?
Precies zooals ik naar 'n partijtje
soms ga
Hield u ook van dansen en stoeien en
springen
En wou u ook dikwijls een liedje
mooi zingen?
En Omaatje, één ding zou 'k nog willen
weten:
Hebt u altijd zoet, zeg, uw bord
leeggegeten?
Al w a s het niet lekker en toch zoo
heel veel?
Of zette u ook op een vrees'lijke
keel?
Het eenige antwoord, dat Omaatje geeft
En waarbij haar stem wel een klein
beetje beeft,
Is; Kindje, mijn meisje, wat ben je
een schat!
Wat zou ik beginnen, als 'k jou toch
niet had?
Vanavond, als 't klokje weer zeven
keer slaat
En vlak voordat jij naar je bedje dus
gaat,
Vanavond, mijn meisje, vertel ik van
toen,
Maar n u geef ik vooruit j'al even een
zoen!
^Nadruk verboden).