Wekelijksch Overzicht ém k w$ k J*uMicatie.s EUWE IN DEN AANVAL. De partij van Zondagavond. B JP B 3R i K i ifl m B B i m H B jj§ s B 11 B B u HOE WIJ BOUWEN. Geneeskundige brieven Ivon ter Amsterdamsche Beurze genoteerde fondsen, verstrekt door Noordhoilandsch Landbouwcrediet N.V. Er ontbreekt iets op Uw disch, Als HAAS' mosterd er niet is! P. PoolG. Smit Jb. Peters—J. Peetoom 3de klasse P. SmitH. Oudshoorn J. SmitH. Lichtenberg J. Beenken—J. v. Dort G. Ameling—D. Man 1447—1241 1350-1267 1323— 948 1343—1131 1223—1203 10891025 Schaken. Te Amsterdam werd gisteren de strijd om het wereldKampioenschap voortge- zo,. Euwe met wit was voortdurend in den aanval en tij het afbreken der partij stond hij gunstiger. Het verloop was: Wit: Euwe. Zwart: Aljechin. 1. d2d4 d7—d5 2. c2c4 c7c6 3! Pgl-f3 Pg8—f6 4. e2e3 e7e6 5. Pblc3 a7a6 6. c4c5 b7—j6 7. c5Xb6 Pb8—d7 8. Pc3a4 Pd7Xh6 9. Lel—d2 Pb6Xa4 10. DdlXa4 Dd8b6 11. Tal—cl Lc8—d7 12. Pf3—eö Db6Xb2 13. Pe5Xd7 Pf6Xd7 14. Lfl—d3 Ta8b8 15. Kei—©2! Tb8—b! 16. Del—bl Db2a3 17. Da4Xa3 Lf8Xa3 18. TblXbö Pd7Xb6 19. Thl—bl Pb6d7 20. Ld3Xa6 K&8e7 21. Tblb3 La3d6 22. La6b7 c6c5 23. a2—a4 Ld6—b8 24. Tb3b5 Lb8a7 25. d4Xc 5 Pd7Xc5 26. Ld2b4 Ke7—d6 27. a4a5 Kd6c7! 28. Lb4Xc5 La7Xc5 29. Lb7Xd5 Kc7—d6 30. Ld5b7 Lc5a7 31. a5a6 Th 8d8 32. Tb5b2 Td8d7 33. Tb2—d2f Kd6e7 34. Td2—c2 Td7—d6 35. Tc2—c7f Td6—d7 36. Tc7—c2 Td7—d6 37. 12—f4 f7—f5 38. Tc2—c8 Td6d8 39. Tc8c7f Td8d7 40. Tc7c3 Td7—d6 Afgebroken. Afgebroken stelling na 40. Td6 Zwart: Aljechin. Wit: Euwe. De partij wordt hedenmiddag te vier uur voortgezet in de Militiezaal. a bcdefgh BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene ken nis, dat de puinstortplaats op het terrein aan het afgesneden Kanaalvak met ingang van heden is gesloten. Puin, grint, afbraak, takken, bedorven groenten en dergelijke zullen voortaan aan de belt aan het Zeghs moeten worden ge bracht. Alkmaar, 21 Octoter 1935. Burgemeester en Wethouders voornoemd, F. H. VAN KINSCHOT, Burgemeester. A. KOELMA, Secretaris. HINDERWET. Bij besluit van 18 October 1935 is aan de N.V. Bataafsche Import Mij. te 's-Graven- hage vergunning verleend tot het uitbreiden van een ondergrondsche benzinebewaar plaats met aftapinrichting, door vervanging van de bestaande „ftappomp door een elec trisch gedreven pomp, voorzien van een motor van 1/4 P.K., vóór en ten behoeve van het perceel Breedstraat nr. 32. Alkmaar, 19 October 1935. Burgemeester en Wethouders van Alkmaar, F. H. VAN KINSCHOT, Burgemeester. A. KOELMA, Secretaris. DE POSTVLUCHTEN OP 1NDIE. De Kievit (thuisreis) is te Athene aange komen. De Lijster is heden te Bandoeng geland. De Kwak (thuisreis) is te Rangoon aange komen. VARIA UIT DE VOGELWERELD. Koekoek en Koekoeksei: enkele herinneringen uit schrijver's jeugd en latere jaren. Evenals zoo vele mijner kameraden, had ik in mijn knapentijd ook een eierverzameling. Op een goeden dag werd ze verrijkt met een roodbruin, met enkele zwarte vlekken afge- ieekend ei, ter grootte ongeveer van een Woudduif-ei, maar breeder en ronder van vorm, dat mij als Koekoeksei geschonken en zonder eenige bedenking als zoodanig dank baar aanvaard werd. Eerst later, toen de jeugd-collectie reeds lang den weg van zoo vele dingen uit dien gelukkigen tijd was op gegaan, kwam ik tot de wetenschap, dat ik mij destijds niet over het bezit van een Koe koeksei, maar over dat van een Torenvalk zoo verheugd had, en dat het gemiddelde Koekoeksei niet grooter dan dat van een Veldleeuwerik is, klein dus in verhouding tot de grootte van den vogel. En toch. waar de lezer, is er een ongezochte verklaring voor, dat men o.a. Torenvalk-eieren voor die van een Koekoek hield en, naar ik vermoed, hier en daar nog wel eens zal houden. Wat toch is het geval? Onder de in ons land broedende Dag- en Nachtroofvogels name lijk zijn er meerdere, die gaarne gebruik maken van verlaten Kraaien- en Eksternes ten; vond iemand nu in zoon nest eieren, die heel anders gekleurd waren dan de aan eiken buitenman wel bekende Kraaien- of Ekster-eieren, dan hield hij die voor Koe koekseieren, wetende dat een Koekoeks-wijfje haar eieren in de nesten van andere vogels onderbrengt. Zoo is het mij in een vorige woonplaats overkomen, dat iemand me zeide: „Meneer, er is van morgen wat moois voor u op de markt te zien geweest; een boer had 5 Koekoekseieren in zijn mand bij zich; hij had ze uit een nest gehaald, dat in een bij zijn erf staanden boom ligt", waarop ik te kennen gaf, dat dit zeker iets heel bijzon ders zou zijn, als het werkelijk Koekoeks eieren zouden geweest zijn. Toen ik hierop de vraag liet volgen of ze niet roodbrujn ge kleurd waren, met enkele zwarte vlekken ge- teekend, ongeveer de grootte hadden van een Duivenei, maar ronder van vorm, en of ze niet in een oud Kraaien- of Eksternest lagen, verklaarde hij dat dit alles zoo was Ik ver zekerde hem toen, dat de bewuste 5 eieren van een Torenvalk zijn geweest; dat een Koekoeks-wijfje in elk nest van een der pleegoudersoorten slechts één harer eieren onderbrengt, dat nog beduidend kleiner dan een Spreeuwenei is. Of ik den man overtuigd heb, zal ik maar in het midden laten. Onjuiste meeningen, in het bijzonder op natuurhistorisch gebied, houden zéér hard nekkig stand. Reeds Aristoteles (384322 v. Chr.) zegt in diens „Verhandeling over de Dieren" (Boek VI, Hoofdst. VII), dat sommi gen het er voor houden, dat de Koekoek een van gedaante veranderde Havik van gerin gere grootte is. Dat het vaste geloof, hier te lande, aan een dergelijke gedaanteverwis seling ontstaan door de slechts zéér op pervlakkige, uiterlijke overeenkomst van Koekoek en Sperwer nog heden ten dage zijn belijders vindt, daaraan twijfel ik niet. Het was mede in een mijner vorige woon plaatsen, dat iemand mij op een laten herfstdag toevoegde: „Wel, wel, meneer, wat zat gisteravond de Koekoek de mus- schen in mijn kastanjeboom weer achterna!" Nu nog een Koekoek, zeide ik, en dan nog wel een, die op musschen jaagt, dat is al een héél merkwaardig verschijnsel! Waarop zijn bescheid luidde: „Maar u zal toch zeker wel weten, dat de Koekoek in het najaar in een Sperwer verandert?" Ik heb getracht den „eenvoudige van geest", want dat was deze brave buitenman, van de dwaalleer af te brengen. Met goed gevolg? Ik durf het niet zeggen. Véél frappanter nog was het voor mij toen eenige jaren later een inderdaad niet onont wikkeld man zijn hart eens tegen mij uit stortte met de woorden: „Wat blijft dat toch een vreemde geschiedenis met den Koekoek, meneer!" Dat die vogel zelf geen nest maakt, het wijfje haar eieren in nesten van andere vogels onderbrengt en ze door dezen laat uitbreiden, bedoelt ge zeker, niet waar?", zoo vroeg ik, waarop zijn antwoord luidde: „Ja meneer, dat ook wel. maar ik heb vooral die verandering in het najaar in een Sperwer op het oog". Ik verzekerde hem niet te zul len verklappen, dat hij zoo lang de legende van de Koekoeks-metamorphose als een na- tuur-historisch feit had opgevat, waarop hij beterschap beloofde, waarin ik in dit geval wel vertrouwen stelde. A. A. VAN PELT LECHNER. Arnhem, October 1935. Hoe er gebouwd is in het landschap vroeger en nu. Schoonheid van voorheen. Wansmaak van later dagen. Betere tijd in aantocht? Niet alleen de meren en de heiden, de duinen en de weiden, niet alleen de vogels en de bloemen, de boomen en de wijde wolkenluchten zijn van beteekenis voor het landschap. Niet alleen zonlicht en nevelgrijs, sterreglans en golfslag geven sfeer en schoonheid aan de natuur. Ook wat wij bouwen en hoe wij bouwen is van belang. Wat de mensch doet, wat hij ar beid en laat verrijzen, wat hij laat verdwij nen of wat hij opbouwt, het is alles van zeer groote waarde in positieven en negatieven zin. De schoonheid van Giethoorn wordt niet a .een gevormd door de plassen en de vaarten, door de boomen en de boschages, maar voor een zeer belangrijk deel door de bruggen, de karakteristieke bruggen, die menschen legden over het water, en door de huizen, de mooie oude huizen van vroe ger, die nog bewaard bleven, die merschen er bouwden. Texel is mooi door zijn duinen en zijn vogelgebieden, maar ook voor een belangrijk deel door de schaapskooien, die de vlakke velden sieren en door de oude roodgedaakte, witgepleisterde boerderijen, die er gelukkig nog in grooten getale zijn, al deed ook hier latere wansmaak detonee- rende bouwsels in het prachtige landschap verrijzen. Friesland dankt zijn unieke scnoonheid voor een groot deel aan zijn meien en zijn wijde vergezichten, maar aan de oevers dier meren en in het wijde land der bouwvelden en greiden geven de stati ge boerenhoeven, die menschen er bouw den, teekening en karakter, stoere schoone tooi aan het landschap. Drie voorbeelden, wier reeks met vele zou zijn uit te breiden, maar die mogen voistaan om aan te toonen welk een belang rijk aandeel het menschenwerk, het men- schenbouwsel heeft in de schoonheid van de natuur. Ook helaas in haar bederf. Vroeger niet, vroeger, tot voor een jaar of vijftig paste eigenlijk alles wat menschen bouwden in de natuur. Wat vorige eeuwen ons nalieten. oude hoeven, eenvoudige arbeidershuisjes, woonhuizen en pakhuizen in de steden, kerken, molens, poorten en hekken, schu ren en bruggen, dijken en grachten, het is eigenlijk alles mooi, eenvoudig vaak, mo numentaal soms, maar vrijwel altijd pas send in het landschap, daarmee samenge groeid, daaruit opgegroeid als het ware, als in een natuurlijke eenheid verbonden met wei en water, met hemel en vergezicht, met bosch en duin en akker, met heel Gods rijke schoone wereld. Het is ontstellend te zien, hoe dat de laatste tientallen van jaren veranderd is. Hoe het aangezicht der aarde geschonden is op gruwelijke wijze. Oveial, ook in Ne derland. Ja, juist hier, waar in de wijde ruimte de vaak teere en subtiele schoonheid zoo gemakkelijk te schenden is. Zie maar rond, reis maar door stad en dorp, langs weg en water, door al onze provincies. Er is geen plaats, geen land schap vrijwel meer of de natuurlijke een heid met de natuur rondom is op vele wijzen verbroken. De harmonie tusschen de schepping en het menschenwerk is ver stoord. Voor mij ligt een boekje: „Overijssel, hoe het bouwt, dikwijls goed, dikwijls fout", een uitgave van de vereeniging Het Oversticht, het genootschap tot bevordering en in standhouding van het landelijk en stedelijk schoon in Overijssel. Het bevat een paar artikelen en een reeks van afbeeldingen, die goede en slechte bouwkunst tegenover elkander stellen. Zulk een boekje moest eigenlijk voor iedere provincie verschijnen en ieder, die voor bouwen in stad en land mede verantwoordelijk is op de een of andere wijze, moest wat daaruit in woord en beeld tot hem komt ter harte nemen. Schoonheidscommissies, vereenigingen als Heemschut en dergelijke doen wat zij kunnen om het oude mooie te redden en te zorgen dat wat er nieuw gebouwd wordt, in harmonie met de omgeving is en een eigen schoonheid bezit. Moeizaam en onder veeil tegenstand vaak moet in onze dagen weer opgebouwd wor den wat in vroeger jaren verloren ging. „De geestelijke sfeer in oude tijden bleek veel machtiger, veel meer bindend dan de ma- terieele geest van heden, die ontbindt", zegt een uitspraak in het bovengenoemd geschrift tereoht. Vroeger bouwde de een voudige dorpstimmerman als het ware van- ze', in schoonheid den molen, de hoeve, het woonhuis, de schuur. Deze kostbare traditie ging verloren, nabootsing van de stad, over bodige en smakelooze opsiering, gebruik van onaesthetische bouwmaterialen als asfaltpapier, zink en dergelijke deden hun intree. Hoe langer hoe meer gaan gelukkig in onze dagen de oogen ervoor open dat 't zoo niet langer kan. Veel is al hopeloos bedorven, veel is nog te redden en te her spellen, maar de tijd dringt! A. L. B. Wat is Leven? Er zullen ongetwijfeld slechts zeer weinige menschen worden gevonden, die de stelling zouden willen bestrijden, dat men abnormale verhoudingen zooals ziekteprocessen slechts kan beoordeelen en herkennen wanneer men voldoende bekend is door studie met normale verhoudingen zooals de gezondheid in al haar rijkdom van schakeeringen en aanpassingen. Er is een onverbrekelijke sa menhang tusschen gezondheid en ziekte in dien zin, dat men onder ziektetoestanden pleegt te verstaan bepaalde, door verschil lende oorzaken optredende verschuivingen van een min of meer schommelenden toe stand van evenwicht tusschen bepaalde ver houdingen, welke men samenvat onder het gangbare begrip van gezondheid. Op verschillende wijzen en langs verschil lende wegen kan men d.w.z. kunnen di verse geleerden den toestand van gezond heid bestudeeren en de wetten en invloeden nagaan waardoor deze gezondheid in stand kan blijven of verschoven kan worden naar de richting van den ziektetoestand. Onont beerlijk hiervoor is de studie van den bouw der levende wezens (de anatomie) en de studie van de functie of levensverrichtingen der levende wezens (de physiologie). Op de fundamenten van de normale anatomie en physiologie kan dan bij de studie in de ge- neeskunwde het gebouw worden opgetrokken van de ziekelijke, abncrmale of pathologi sche anatomie en de pathologische physiolo gie. Zoo bezien is het begrijpelijk dat de in zichten in het ontdaan en het beloop van ziekten (de pathologie) in den loop der eeuwen zich telkens als het ware moest aan passen aan de verandering van inzichten in anatomie en physiologie. Zoolang anatomie en physiologie te kort schoten aan weten schappelijke basis, zoolang kor. al evenmin de pathologie op stevige fundamenten wor den opgetrokken. M">et wellicht aan dit ge mis aan objectieve grondbeginselen in zaken van gezondheid, anatomie en physiologie worden geweten, dat de natuurwetenschap pen in het algemeen en de geneeskundige wetenschap in het bijzonder zich zoo opval lend afzijdig heeft gehouden van de beant woording van de vraag: Wat is het Leven? Want het is toch wel een zeer opmerkelijk feit, dat gezondheids- en ziekteleer onvermij delijk voeren naar de bestudeering van het levensbeginsel zelf en desondanks heeft men dit vraagstuk van medische en natuurweten schappelijke zijde uit handen gegeven en overgelaten aan theologie en philosophie. Oudere opvattingen. In de grijze oudheid dacht men zich de or ganische wereld opgebouwd uit een vermen ging van de vier elementen vuur, water, lucht en aarde. Trad verandering in de men- gmgswijze op, dan had dit een of anderen ziektetoestand tot gevolg °Krates.-4W)-370 v. Chr.) hechtte daarbij bovendien waarde aan de menging en verdeeling van de vier lichaamsvloeistof fen bloed, slijm, gele en zwarte gal. Eeuwen lang werd de ziekteleer beheerscht door deze opvattingen en aangezien vloeistoffen of Humores hierbij de voornaamste rol speel den noemt men deze periode het tijdperk van de humoraalpathologie. In de 2e eeuw van onze jaartelling bouwde Galenus b.v. hierop een systematische therapie. Met behulp van purgeermiddelen en diëetregelingen moesten abnormale vloeistoffen uit het lichaam wor den verwijderd. Paracelsus (14931541) was de eerste, die aan de primitieve opvattingen van Hip- pocrates en Galenus dorst tornen en van ab normale levensprocessen sprak, die onder invloed stonden van scheikundige stoffen, zooals deze onder meer door de spijsverte ringssappen in het lichaam kwamen. De beteekenis van het bloed kwam sterk naar voren toen Harvey (15781658) ont dekte, dat het bloed stroomde in een gesloien buizensysteem. Nog in de 19e eeuw vond de humoraal pathologie, aangepast natuurlijk aan nieu were inzichten, een sterke verdediger in de persoon van Rokitansky (18041878). Naast de studie en de beteekenis der vloei stoffen heeft welhaast reeds van den aanvang af de studie en de beteekenis van vaste stof fen een rol gespeeld. Vaste stoffen zijn soliede bouwproducten en dus noemt men de ziekteleer, die hierop is gegrondvest de soli dair pathologie. Deze steunde in de grijze oudheid op de atoomleer van Democritos. Andreas Vesalnis publiceerde in 1543 voor het eerst teekeningen van lichaamsonder deelen, door lijkopening bestudeerd en ver kregen. Hiermede werd de anatomie aan eer reëel fundament geholpen en hierdoor werd de weg gewezen tot de bestudeering van lichaamsonderdeelen als spieren, zenuwen, ingewanden, enz. Halier (1708—1777) zag voor het eerst spieren zich samentrekken onder invloed van bepaalde prikkels. Hij wees tevens op de bij zondere beteekenis van de zenuwdraden voor diverse levensprocessen. Paracelsus, wiens eigenlijke naam Theo- phrastus Bombast von Hohenheim was, be- critiseerde dus de leer van de humoraalpatho logie zooals deze in de 2e eeuw door Galenus was opgesteld. Hij voelde ook de noodzake lijkheid om het levende door middel van een onbekend iets van het doode te onderscheiden. Dit levensprincipe noemde hij Archoeus" er. dit zou een belangrijke rol spelen bij het ont staan van ziekteprocessen. Deze onbekende geheimzinnigheid werd 200 jaren later door Stahl (1660—1734) vervangen door het on sterfelijke zielsbegrip en met het binnendrin gen van de ziel (amina) in de pathologie komen we daarmede in de faze van de ani- suismus. Men nam om slechts groote lijnen even aan te stippen hierbij aan dat deze levensgeest als het ware de doode stof besprong en levend maakte. Daarnaast ontwikkelde zich een leer waar bij de levensstof weer inhaerent was aan de onderdeden waaruit het levende individu was opgebouwd. Deze richting kennen wij onder den naam van vitalismus, o.a. nog warm ver dedigd door een groot bioloog Müller (1801 1858). Toen intusschen bekend werd, dat ook de levensprocessen langs methoden van schei- en natuurkunde bestudeerd konden worden en voornamelijk plaats vonden met stoffen uit de z.g. organische scheikunde boette ook de vitalistische levensleer weer veel aan beteekenis in. De beteekenis \an studie met behulp van lijkopening werd, zooals reeds hierboven :s vermeld, voor het eerst door Vesaluis (1514 1564) naar voren gebracht en door Mor- gagni (16821771) verder uitgewerkt. Naast den normalen bouw werd inzicht ver kregen in afwijkenden bouw bij ziekte, d.i 'n de pathologische anatomie. Rokitansky publi ceerde in 1842 hierover het eerste groote werk. Uit cellen opgebouwd. Kort te voren was intusschen een ontdek king gedaan, die van principieele beteekenis was voor de verdere ontwikkeling van de studie van levens-, gezondheids- en ziekte processen. Alle levende wezens uit planten rijk zoowel als uit dierenrijk bleken opge bouwd uit bepaalde bouwstenen, de cellen (Schleiden 1839 en Schwarm 1839). Leven de wezens bestonden óf uit slechts één cel óf uit meer cellen. Meercellige levende we zens ontstaan of uit 1 cel, of door samen vloeiing van 2 cellen, eicel en zaadcel. Le- vende cellen kunnen slechts door deeling van andere levende cellen ontstaan; Vir- chow leerde dit met den volgenden korten zin: „omnis cellula cellula" (1855). Deze onderbaarlijke ontdekking verplaat ste dus alle processen van leven, gezond heid, ziekte en dood naar vragen van cel werking en een ieder hoopte door middel van de verdere studie van bouw der cellen op een doeltreffend antwoord op alle vra gen die in deze gebieden konden ontstaan. Celbouw en celdeeling kon men tevens, door verbetering der microscopen, beter gaan bestudeeren en zoo werd in de ziekte- leer de cellulaire pathologie van Virchow (1858) troef. Op dezelfde wijze werd voor het levensvraagstuk het leven van de cel het middelpunt en tevens het punt van uit- gang. De humoraalpathologie scheen afge- daan en dat de functie der cellen misschien van grootere beteekenis zou kunnen zijn dan de bouw der cellen, daar was men in het midden van de vorige eeuw nog niet aan toe. Met behulp van natuur- en scheikunde kon men steeds weer ontginnen en in begrijpe, lijk enthousiasme meende men spoedig niet alleen alle levensprocessen in een reageer- buisje na te kunnen bootsen maar men hoopte zelfs „leven" uit dood materiaal ju het laboratorium te kunnen opbouwen. Hoe verder men leerde doordringen in processen, die het leven van de cellen be ïnvloeden, hoe ingewikkelder intusschen de problemen werden. Men negeerde den phj. losophischen kant van de zaak om toch tel- kens weer op een gegeven oogenbl ik vast te loopen. Ligt wellicht hierin de verklaring voor het merkwaardige dat de natuurweten schappelijke onderzoeker uiteindelijk de vraag: „Wat is het leven?" min of meer als onwetenschappelijk opzij zette? Het probleem was ook uiterst ingewikkeld als ik in dit verband b.v. slechts op 2 dingen wijs. De dood van het individu valt b.v. niet samen met den dood van alle cellen waar uit dit individu na den dood uit het lichaam verwijderen en in daarvoor geschikte vloei stoffen nog langen tijd laten voortleven. Dan kan men er zelfs een van de meest frappante levensuitingen, de „celdeeling'* nog plaats zien vinden. Al even moeilijk is de beantwoording van de vraag hoelang de levensduur van een cel is Men verlangt niet ten onrechte dat een cel, welke niet meer leeft, zich aan ons pre senteert als een d o o d e cel. Maar wanneer een levende cel door deeling tot twee cellen is geworden dan is de oorspronkelijke cd verdwenen. Is deze cel dan dood? Zoo ja, waar is de doode cel dan gebleven? Zoo neen, is dan de levensduur van deze cel van denzelfden duur als het deelingsproces van alle nieuwe cellen doorgaat? Zoo leidt elke stap, waarmede we verder in deze richting voortschrijden eenerzijds tot verdieping van inzicht, doch anderzijds tevens tot het stellen van een groot aantal nieuwe vragen en zijn wij in de beantwoor ding van de vraag: „Wat is het Leven?" nog verre van de eindstreep en mag zelfs betwij feld worden of ooit deze vraag natuurwe tenschappelijk tot volledige beantwoording komen zal. Dit mag echter allerminst een reden zijïi om deze vraag niet eens te stellen. Dit gold niet lang geleden nog als onbiologisch en onwetenschappelijk en in de medische studie werd dit moeilijke probleem min of meer bui ten het terrein van de studie gehoudea Er voltrekt zich thans geleidelijk, naar het mij wil voorkomen, een gelukkige kentering en wellicht zullen eens philosophie en biologie op dit terrein tot vruchtbare samenwerking komen. Als prijzenswaardig voorbeeld van de nieuwe richting wil ik hierbij wijzen op een boekje van professor Barge. Deze Leidsche hoogleeraar in de anatomie heeft in 1935 in een reeks van drie voordrachten de vraag: „Wat is het Leven?" voor studenten uitge werkt en besproken. Deze voordrachten zijn in boekvorm onder denzelfden titel versche nen. Ik kan de lezing van dit boekje aan een ieder aanbevelen die zich voor deze vraag in teresseert. Wellicht zal men niet alles zonder critiek willen aanvaarden, maar desondanks zal de lezing niet teleurstellen. P. N. NL FONDSEN. 4 obl. Nederl. 1000 '34 3 n idem '11 4K N O.-Indië 1000 30 4 idem 1000 ,34 534 Duitschland 30 Idem met kettingverkl. Amsterdamsche Baak Koloniale Bank Ned. lnd. Hand Bank Ned. Handel Mij Cert. v. 250 Rotterdamsche Bank Alg Kunstzijde Unie v. Berkel's Patent Calvé Delft Cert Nederl. Ford Ned Kabeliabr. Philips Gem. Bezit Unilever Anaconda Betb. Steel Cities Service U. S. Steel U. S. Leather Cult. Mij. Vorstenl. Handelsver. A dam Javasche Cult. Algem. Explor. Mij. Redjang Lebong Dordtsche Petr. gew, Koninklijke 1000 Shell Union A'dam Rubber Oostkust Serbadjadi Java China Jap. Lijn Ned. Scheepv. Unie Stoomvaart Mij Nederland Deli Batavia Tab.. Deli Maatij. Senembab South. Pacific Union Pacilic Prolongatie Ex-dividend. II 12 Oct. 94) 90) 94( 93i 19j 221 1031 38 721 114} 241 571 252 342 240 97 131 2 UA« 17,4 26i'/w 51 191 180) 1001 1671 149 190V,« 5lh/W 1031 301 58 39 33 134 151) 1541 10 55 6 14 Oct. 95 901 94 937.6 19) 23718 104) 381 74"/i6 114 .100) 24 i 47) 58 j 255 339) 241J 97,' 13Vi« 2ï'/i« 17,6 26»/,8 54 201 184'. 1041 167 1501 175j 188.' 513/w 103) 301 58) 391 33j 1351 1544 155) 5Ï 15 Oct 957.8 901 941 93"/w 19) 231 104 411 77) 1161 24 J 47 58) 2471 311 2431 97) 13»/,. 227.8 Wis 271 5} 2l'/u 1901 1081 1661 1751 189) 5'»/.8 102) 301 57) 38{ 331 118 lt.01 160 lOV,, 53 5i 16 Oct 95) 90) 95 94 207a 23) 1031 42) 79) 120) 1001 24) 46) 254 j 312 2451 981 12*7,6 2217,6 U 27»/,» 57/i8 2'Vl. 1971 110) 166} 174) 188 5} 104 j 301 58) 39) 331 139) 161) 161 10) 55A 4) 17 Oct 967,6 90} 95} 9f/,6 19) 237,6 103) 43) 814 123} 26 461 59} 2541 344 245} 97) 127,6 2217,6 17,6 27»/,. 57» 21) 197} 114 166} 176* 1881 5'»/,. 1057,6 31 59 28) 407,6 331 140} 158» 163} 10'»/,# 56) 4) 18 Oct 9613/ia 91 95} 94} 19} 23 1031 43>»/u 81} 123} 26) 46} 58} 250} 344 246} 97} 1<"V>6 227,6 u 26} 51 211 202} 116) 167 151 174) 1881 5% 1051 30} 28} 40 33| 138 157} 173} 10} 57) 4}

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 12