PHILIPS SITTERSdKAR D De crisis-bestrijding en de landbouw. »eooeo& Jladiopcogamma !fouilCeton 8 ION en JAN BOTTEMAHNE, Hoogstraat I. E ONBUIGZAMEN Land- en Tuinbouw. Een geanimeerd debat. In aansluiting op ons verslag van gisteren over de lezing van den heer H. D. Louwes, lid der Tweede Kamer, die gister in Schagcn sprak in een vergadering van de Ver. v. Oud-leerlingen van de Rijkslandbouwwin- terschool aldaar over de Crisismaatregelen voor den landbouw, laten wij hier thans de op de lezing gevolgde discussies hooren. De heer Joh. de Veer verheugde zich er over, dat de inleider de aandacht had ge vestigd op de ideëele zijde van het stelsel van landbouw en maatschappij. Waar de spreker erkende, dtd, een intensief gebruik van den bodem oolrde werkloosheid zal helpen verminderen, begreep spr. niet, wat de inleider bedoeld heeft met de nevenbe- drijven van het landbouwbedrijf, die toch ten nauwste verband houden met de werk- mogelijkheden, die er zijn. Spr. oordeelde, dat de nevenbedrijven aangepast moeten worden aan de afzetmogelijkheid, omdat de bodemproductie voorgaat. De cijfers van het Boekhoudbureau wezen uit, dat op de bedrijven, waar groote kwantums veevoer wordt gebruikt, de opbrengst per H.A. niet grooter is dan op de bedrijven, waar dat veevoer niet wordt gebruikt. Die eerste be drijven vorderen een onevenredig gedeelte uit het Landbouwcrisisfonds, zoodat de bodembewerking achtergesteld wordt bij de nevenbedrijven. Wij moeten komen tot een productievermindering. De heer Louwes constateerde, dat het verschil tusschen de heer De Veer en hem gradueel is en niet principieel. Spr. was van meening, dat het veevoer niet zal worden ingevoerd, wanneer het gebruik daarvan niet meer rendabel is. Daardoor zal een prik kei voor eigen bodemgebruik ontstaan. Spr. deinsde er echter voor terug, om de kleine boeren langs den weg der armoede daartoe te noodzaken. Hij wilde dit overlaten aan den weg van de landbouwvoorlichting. Voorts oordeelde hij, dat de regeeringsmaat- regelen t.a.v. de varkens geslaagd zijn; door die maatregel staat het Nederlandsche bacon op een Hjn met het Deensche, waardoor de Engelsche markt is behouden. Met den heer de Veer was spr. het eens, dat de zuivel- productie te groot is en dat die ingekrom pen kan worden met een lagere opbrengst per koe; maar wij mogen niet vergeten, dat wij naast de zuivelproductie ook de vleesch- productie hebben en ook voor te veel vleesch moet worden gewaakt. De heer de Lange oordeeMe voor de lich tere gronden een hoogere graanheffing een onmogelijke zaak. De overvloed moet aanvaard worden. Ir. Dijt had andere inzichten dan de in leider, doch wenschte zich bij voorbaat te verweren tegen de veronderstelling, dat hij andere bedoelingen heeft dan het algemeen belang. Spr. ziet het algemeen belang an ders; het is de ziekte van den tegenwoordigen tijd, dat er geen overeenstemming meer is tusschen het algemeen belang en het groepsbelang en dit komt, omdat het alge meen belang gezien wordt door het groeps belang; een algemeen belang is het, dat er zooveel mogelijk producten ten goede komen aan den consument. Het groepsbe lang vordert een kleine productie voor hoo gere prijzen. Bij de tegenwoordige crisis is er tusschen het algemeen belang en het groepsbelang geen overeenstemming meer te krijgen. In plaats dat de overheid zich bij het uitbreken van de crisis zich gesteld heeft op de basis van het aanvaarden van den overvloed, heeft zij dit niet aanvaard en streeft ze naar een lager niveau. Zoo komen wij er nooit uit, want bij een lager niveau kan men het tegenwoordig productie-apparaat nu eenmaal niet ge bruiken. Zoowel met het stelsel-Smit als met het huidige regeeringsstelsel blijft men in de modder. Er is geen oplossing moge lijk, wanneer de samenleving niet op een hooger levenspeil komt. In het begin van de crisis betoogden de verantwoordelijke instanties, dat de akker bouw geen toekomst had; toen moest de veeteelt en de tuinbouw worden uitgebreid, die men nu met alle macht wil inkrimpen. De tyd heeft geleerd, dat men toen voor zichtiger had kunnen zijn en spr. oordeelde het evenzeer een daad van wijs beleid, als men ook nu voorzichtig is. Het is niet zoo verschrikkelijk met de uitbreiding van den veestapel. Wanneer men de consumptie op een hooger levenspeil brengt, dan is er ab soluut niet te veel, vooral als men in aan merking neemt de toeneming van de be volking in de West-Europeesche staten. Spr.'s standpunt is, dat men de overvloed moet aanvaarden en daartegen niet moet vechten met maatregelen. Z.i. is het stelsel van L. en M. redelijker dan het huidige, omdat het de bedrljfsvrijheid op den voor grond stelt; langzamerhand is L. en M. daarvoor ook bevreesd en daarom weet spr. thans niet wat beter is. Belangrijk oordeelde hij ook, dat het prijsniveau in het algemeen niet meer in overeenstemming is met dat van de ons om ringende landen. Daarom is de monetaire kwestie een zaak van buitengewoon belang Steeds hebben onze voorouders zich in dit opzicht aangepast bij het buitenland. Wij doen dit niet en zitten nu met veel te hooge lasten en loonen. Vaak zegt men, dat aan passing niet mogelijk is, tengevolge van de loonen in de beschutte bedrijven, maar de conjunctuur leert ons, dat na iedere hausse de loonen minder omlaag gingen dan de prijzen. Dat is ook met deze hausse het ge val en spr. nam niet aan, dat de aanpassing belemmerd is door de beschutte bedrijven. Dit is veel meer het gevolg van het feit, dat de samenleving belast is met enorme schulden, dat de loonen verstard zouden zijn door de vakvereenigingen, is teveel eer geven aan de vakvereenigingen. Spr. hoop te, dat de hoogere structuur van de samen- lezing zal blijven. De geldelijke steun aan de kleine boeren is niet prettig, maar zij zijn dusdanig in de knel gekomen, dat men wat moet doen. De steun met geld is lang zamerhand noodzakelijk geworden door de ellende onder de kleine tuinders; dit is geen kwestie van liefdadigheid en spr. vond het geen praktisch systeem, om deze menschen naar Sociale Zaken te verwijzen. Voorts meende spr., dat Nederland de varkensbeperking reeds invoerde, toen de export naar Engeland nog vrij was en dat tengevolge daarvan Engeland de invoer contingenteerde. Dit is ook het geval ge weest met de eieren. Met den heer Louwes was spr. het eens, dat de boeren moeten komen tot machtsvorming, maar hjj wilde daarbij voorop stellen, dat de boeren dan in de eerste plaats moeten komen tot meer begrip van wat economie is. Want in dit op zicht heerschen er nog wanbegrippen. Ook wat L. en M. zegt van de beschutte bedrij ven, is niet juist. Dat is statisch en niet dynamisch. Er moet een hervorming komen, waarbij weer sprake is van kunst, weten schap en beschaving; er moet inzicht komen wat economie is en dat de landbouw be- teekent in het economische leven. Wij moeten de lanbouwproductie niet beperken, de productie moet meer ten goede komen aan het geheel. (Applaus.) De economie kan niet dienen als leidsters voor de praktische poli tiek. De heer Louwes erkende met den heer de Lange de moeilijkheden voor de bedrijven op de lichtere gronden van een verhooging van de graanrechten. Het is echter de vraag, of de productiemogelijkheden op de lichtere gronden zijn uitgeput en spr. ge loofde, dat men met landbouwvoorlichting ook op de lichtere gronden wel kan komen tot een hoogere productiviteit van den bodem. Voor deze bedrijven is de sprong in het duister echter het grootst. In antwoord aan den heer Dijt zeide spr., dat de kleine bedrijven niet geholpen kun nen worden, omdat de bodem, waarop zij staan, te klein is en de winstmogelijkheid daarom te gering. Spr. meende dan ook, dat het departement van Sociale Zaken hen moet helpen, door voor hen terug te winnen de werkgelegenheid, die er vroeger overal was en die nu verloren is gegaan. In het crisisbeleid is er geen plaats voor indivi- dueele steun. Van harte stemde spr. er mee in, dat de nood van die kleinen gelenigd moet worden. In het algemeen geloofde spr., dat steeds de doelstelling van de men schen meer gegaan is naar het nauwe groepsbelang dan naar het algemeen be lang; het- groepsbelang werkt pas dan voor het algemeen belang, als het algemeen belang ligt in de lijn van het groepsbelang. En de overheid moet ervoor zorgen, dat het groepsbelang niet komt boven het algemeen belang. T.a.v. de productiebeperking moeten wij, aldus spr., elkander niet 'misverstaan Met den heer Dijt was spr. het eens, dat we zooveel mogelijk uit den Nedevlandschen bodem moeten halen. Er moeten geen gron den braak liggen en de bqjiem moet zoo goed mogelijk gebruikt worden. Dat men dit inziet, bewijst dë voortzetting van de inpoldering van de Zuider2ee. Maar wan neer er moet worden ingeperkt, dan zullen in de eerste plaats de nevenbedrijven zich moeten aanpassen aan wat in het buiten land geplaatst kan worden. Dit is wel jam mer, maar het is everi jammer, dat de tex tielindustrie niet op vollen kracht kan wer ken en dat er schepen moeten worden op gelegd. Er zijn grenzen en wij moeten reke ning met de mogelijkheden van het oogen- blik. Wanneer men ziet hoe de inperking plaats heeft, dan is onze productiemogelijk heid nog zoo groot, dat men niet kan zeg gen, dat de inperking ongehoord wordt. Met 10'% zou men al heel wat bereiken. De moeilijkheid is, hoe dit verkregen moet worden. Onze veestapel zal echter zeker nog in contact zijn als er weer conjunctuur verruiming komt. De verbroken verhoudingen moeten hersteld. Met den heer Dijt was spr. het ook eens, dat nimmer de loonen de prijzen op de voet volgen. Daartegen gaat dan ook niet het verzet; in landbouwkringen wil men dat vanuit de landarbeidersloonen de andere loonen in de samenleving worden aange past, het gaat tegen de verbroken verhou dingen onderling en in dat opzicht hebben de vakvereenigingen wel een groote rol ge speeld. Ook de onjuiste politiek met de werkverschaffing en de arbeidsverzekerin- gen spelen in dat opzicht wel een rol en daartegen moet ons verzet gaan. Spr. er kende voorts, dat de contingenteering in Engeland gevolgd is op de varkenswet, maar is van oordeel, dat we geen afzetmogelijk heden meer voor de baconvarkens hadden gehad, wanneer de varkenswet er niet was geweest. T.a.v. de eieren meende spr., dat Engeland een zeker beperking in den weg had gesteld. Nu vraagt de pluimveehouder restitutie van graanrechten, maar spr. meende, dat er een andere mogelijkheid is,' n.1. de eieren in het binnenland op prijs houden. Ook hij oordeelde, dat die macht wil, ook kennis en verantwoordelijkheidsbesef moet hebben en dat die kennis gepaard moet gaan me; kennis van de economie. De economie is echter een beschouwende wetenschap, die uit het verleden alle wetten weet op te sporen. Maar voor de toekomst is ze blind, omdat er de onberekenbare facttor is, n.1. hoe reageert de mensch. De economie kan voor den staatsman, die dag aan dag moet schipperen, dan ook niet de leidsman zijn, zooals dat de wiskunde voor de sterrekunde is. De staatsman moet han delen veelal op goed geluk en op eigen gezond verstand; daarom moet de landbouw nog geen maling hebben aan de economie, maar toch kan de economie niet dienen als leidster voor de praktische politiek. (Ap plaus.) De heer Barendrecht jlr.betoogde, dat L. en M. beoogt, om het krachtvoer zoo duur te maken, dat het 'gebruik ervan niet loonend zal zijn; daardoor zal mén krijgen inkrimping en een intensief bodemgebruik. Toch moet de economie de leidster worden. Ir. Dijt bleef van oordeel, dat de regeering achter de markt aanloopt. De beperking, die men nu wil invoeren, zal pas in '39 of '40 een mindere productie brengen en spr. vreesde, dat juist over 4 jaar die inkrimping zich zal wreken. Voorts waarschuwde hij tegen het onjuiste gebruik van indexcijfers. Wij moeten niet vergeten, dat wij in '34 een productiestelsel hebben, dat in de war is ge schopt, maar toch oneindig veel beter is dan in '13. De schulden, die van 1925 tot 1920 zijn gemaakt, drukken als een loodzware last op de bedrijven bij het lagere prijs niveau. In 1913 bedroeg de schuld 40 van het nationaal vermogen en nu hebben we meer schuld dan vermogen. Wij moeten er daarom naar streven het prijspeil van 1920 terug te krijgen en moeten ook bedenken, dat het loonpeil hooger kan wezen dan in '13, omdat de techniek zoo is vooruitgegaan. De economie is niet de leidster geweest, maar ze zal het toch moeten wezen, anders zal men in de toekomst nog meer in het moeras komen. Overgang naar een andere bedrijfs vorm eischt voorzichtigheid. De heer Louwes antwoordde, dat de heer Barendrecht de kwestie van de invoerrech- Woensdag 15 Januari. HILVERSUM, 1875 M. (VARA- uitz.) 8.— Gr.pl. 9.30 Kookpraatje. 10.— VPROmorgenwijding. 10.15 Orvitropia en solisten. 12.Gr.pl. 12.15 De Flierefluiters en gr.pl. 2.— Voor de vrouw. 2.15 De Zonneklop pers. 3.— Voor de kinderen. 5.30 VARA-orkest. 6.30 RVU. Causerie. 7.— Sportpr. 7.15 Guarneri-kwartet. 8.— Ber. 8.15 Radio-tooneel. 9.45 Residentie-orkest mmv. solist. 11— Ber. 11.05—12.— De Bohemians en solisten. HILVERSUM, 301 M. (NCRV-uitz.) 8.Schriftlezing. 8.15—9.30 Gr.pl. 10.30 Morgendienst. 11.— Alt en piano. 12.15 Gr.pl. 12.45 Concert. 2.30 Postzegelpr. 3.Gr.pl. 3.15 Orgelspel. 4.— Het Haagsche Trio. 5.— Kinderuur. 6.— Landbouwhalf- uur. 6.30 Afgestaan. 7.Ber. 7.15 Rep. 7.30 Causerie. 8.— Ber. 8.05 NCRV-orkest. 9.— Lezing. 9.30 NCRV-orkest. 10.— Ber. 10.05 Le zingen. 10.3511.30 Gr.pl. DROITWICH, 1500 M. 11.20 Gr.pl. 12.05 Orgelspel. 12.50 Ch. Manning's orkest. 1.35 Orgelconcert. 2.20 Gr.pl. 3.10 Piano-recital. 3.35 Sted. orkest Bournemouth en solist. 5.05 Kwin tetconcert. 5.35 De Continentals mmv. soliste. 6.20 Ber. 6.50 Zang. 7.10 Lezingen. 7.50 Revue-progr. mmv. solisten, koor en orkest. 8.55 Sopraan en viool. 9.50 Ber. 10.20 Cabaret. 10.50 BBC-orkest. 11.35— 12.20 Dansmuziek. RADIO PARIS, 1648 M. 7.20 en 8.35 Gr.pl. 11.20 Populair concert. 2.50 Orkestconcert. 4.20 Piano-recital. 4.85 Gr.pl. 5.50 Orkestconcert. 9.05 Radiotooneel. 11.0512.35 Populair concert en dansmuziek. KEULEN, 456 M. 5.50 Orkestcon cert. 11.20 Populair concert. 1.35 Gr.pl. 3-50 Literair-muzikaal progr. 5 20 Orkestconcert en solisten. 8.05 Gevar. progr. 9.5011.20 Omroep orkest, -kleinorkest en solisten. BRUSSEL, 322 en 484 M. 322 M.: 20 Gr.pl. 1.30—2.20 Max Alexys' orkest. 6.20 Gr.pl. 6.35 Zang. 7.20 en 8 20 Gr.pl. 8.50 Symph.-concert. Hierna tot 11.20 Gr.pl. 484 M.: 12.20 Max Alexys' orkest. 1.30—2.20 en 5 20 Gr.pl. 5.50 Kamermuziek. 7.20 Gr.pl. 8.20 Omroeporkest. 10.30— 11.20 Dansmuziek. DEUTSCHLANDSENDER, 1571 M. 8 05 Koor- en orkestconcert. 9.20 Ber. 9.50 Cello- en piano. 10.05 Weerber. 10.20—11.20 Kamermu- ziek. GEMEENTELIJKE RADIO DISTRIBUTIE. Lijn 1: Hilversum. Lijn 2: Hilversum. Lijn 3: Parijs R. 8.05—9.05, Keu len 9.05—11.20 Kalundborg 11.20— 12.20, Brussel IV. 12.2013.35, Keu len 13.35—14.20, Kalundborg 14.20 —14.50, Parijs Radio 14.5017.20, Keulen 17.20—18.50, Weenen 18.50 —21.10, Rome 21.1023.Weenen 23.20—24.—. Lijn 4: Brussel VL 8.—9.20, Nor- mandië 9.20—10.35, Lond. Reg. 10.3512.05, Droitwich 12.0513.35, Lond. Reg. 18.35—14.20, Droitwich 14.20—18.20, Brussel VL 18.20 18.50, Droitwich 18.5019.10, Lond. Reg. 19.10—20.50, Droitwich 20.50— —21.50, Lond. Reg. 21.50—22.20 en Droitwich 22.2024.—% 0 ten op het graan wel goed heeft aangevoeld, maar spr. was overtuigd, dat men in de Oostelijke provincies, wanneer hij daar de verantwoordelijkheid van moest dragen, niet zou zeggen Hosannah maar kru'sig hem. En ook met de belangen van die men schen moet men rekening houden. Mis schien zit er voor hen iets in de maisteelt, maar dat is nog toekomstmuziek. Op be drijfjes van 3 H.A. kan men geen werk en geen bestaan vinden en voor intensieven akkerbouw is geen gelegenheid. Met ir. Dijt was spr. het eens, dat men rekening moet houden met de toekomst. Ook spr. heeft het onvoorzichtig gevonden, dat men den akkerbouw ging inperken en cok hij oordeelde, dat men niet zoo gauw moet overgaan tot een andere bedrijfsvorm. Inderdaad kunnen de maatregelen in 1940 verkeerd uitkomen, maar het kan ook zijn, dat ze goed uitkomen; het ongeluk van de plattelandshuishouding is, dat men te ma ken heeft met de natuur, waarvoor iednr menschelijk verstand stilstaat. Men moet dan ook een goede springplak voor de toekomst overhouden. Aangezien men echter nog geen kijk er op heeft, dat er een ander inzicht in de wereld verhouding zal komen, geloofde spr., dat eenige beper king wel goed is. Spr. erkende voorts, dat men de indexcijfers voorzichtig moet ge bruiken en dat het met schulden maken niet goed kan gaan. Anders komt de tijd, dat het openbare staatsbudget alleen uit rentedekking be staat. .Applaus.) De heer P. Stapel uitte den wensch, dat de Ver. op den ingeslagen weg zou voort gaan. Spr. zou gaarne zien, dat men in het belang van den landbouw, ondanks verschil van inzichten tot algemeene samenwerking kwam. De heer D. de Boer had met genoegen de vergadering bijgewoond en constateerde, dat in deze vergadering, waar bevoegden het woord hadden gevoerd, men het niet eens was kunnen worden over de juistheid van het systeem van den heer Smid en con cludeerde, dat dit een vingerwijzing moet zijn voor de 2500 Noord-Hollanders, die zich daarmee eens hadden verklaard. De voorzitter sloot met een dankwoord aan den inleider en de vragenstellers en uitte den wensch, dat men ook in de toe komst niet vergeefs een beroep op den heer Louwes zal doen. HOOEk 1916 VRAAGT POLIS VOOR 2 JARIGE VERZEKERING VAN LAMPEN EN REPARATIEKOSTEN Agenten voor Alkmaar, Hoorn en Den Helder: DE LANGENDIJKER GROENTEN- VEILINGEN. Er heerschte op de veilingen maar wei nig leven en beweging. Gewoonlijk kon het er op dezen tijd al aardig druk zijn. De klei ne voorraden stapelproducten drukken hun stempel op het leven aan de veilingen. Het weer werkt ook maar weinig mee. Het pro duct kan maar weinig weerstand hebben, oodat de kwaliteit er met dit zachte weer niet op verbetert De meeste aardappelen werden uit de hand verkocht. Aan beide veilingen werden er maar weinig aangevoerd. Ondanks dezen geringen aanvoer bleven de prijzen laag. Voor Eigenheimers werd slechts 2 per 100 K.G. betaald. Puike blauwe Eigenhei mers brachten hoogstens en bij uitzonde ring 2.90 op. Het meeste werd echter voor 2.10 tot 2.70 verkocht Voor blauwe aardappelen werd 2.70 tot 3 besteed. Roode kool werd er meer aangevoerd dan de vorige week. Op sommige dagen waren de prijzen ook iets beter. Uit het buiten land is echter weinig vraag en ook al door de geringe koopkracht in het binnenland kan niet op prijsstijging gerekend worden. Van het aangevoerde is het meeste nog tweede kwaliteit. Werd een paar weken ge leden voor roode kool van 1 tot 2 K.G. nog tot 9 besteed, thans was dit een gulden minder, terwijl veel werd verkocht voor i 7 tot 7.50. Voor zwaardere kool, boven 2 K.G., werd ruim 7 betaald. Stapelgoed bracht 4 tot 5.60 op, al naar gelang van naar het Engelsch van J. 8. FLETCH ER door mr. H. J. H. 39) „Dat is de voorzitter van het comité voor de waterwerken hier", bemerkte Oli- ver half fluisterend tot Rawlinson. „Dus die weet er dan toch al wat van af Crabtree?" wendde hij zich opeens tot den opzichter en vroeg bevelend: „Wat dan? Waarom heb je aan anderen niets laten weten... aan mij bijvoorbeeld?" Crabtee gaf niet terstond antwoord. Luisterend bleef hij staan wachten, tot de ruiter nader kwam en ten slotte de laatste kromming van den weg inreed. „Ik heb voor alles mijn orders, mijn heer Carsdale", zei hij eindelijk. „U moest dat dus liever aan mijnheer Wach- ington vragen. Hij heeft van vanmorgen zes uur af alles geweten, wat er te weten viel en hij heeft strikt bevel gegeven, dat er geen woord tegen wie ook, moch worden uitgelaten. Als een van de werklui toch zijn mond voorbij gepraat heeftnou, dan zal hem dat zijn baantje wel kosten... als ik er tenminste achter kom, wie het is. Wat er gebeurd is, mag niet ruchtbaar wor den... dat zal mijnheer "Washington u zoo dadelijk wel heel duidelijk maken". Intusschen was de ruiter naderbij geko men en voordat Oliver nog iets verder te gen den opzichter zeggen kon, was hij uit den zadel gesprongen. Het was een jonge, lenige man met een verstandig uiterlijk, die de metgezellen van Crabtree onderzoe kend opnam en niet met hun gezelschap in zijn schik scheen te zijn. „Zoomijnheer Carsdale!" zei hij. „Hebt u iets hooren verluiden soms? Ik had anders orders gegeven, nietwaar, Crabtree „Ik kan er niets aan den, mijnheer", viel de jonge opzichter hem in de rede. „Ik heb ook heel strikte orders gegeven heb het iederen man op het werk goed ingeprent! Maar toch schijnt een of ander iets losgelaten te hebben en „Als u het weten wilt, meneer Washing ton", zei Louis, tusschenbeiden komend, „ik heb het nieuws aan mijn vader verteld. Mijn knecht Bew had het gehoord... van wien komt er nu minder op aan. Zulke dingen laten zich nu eenmaal niet stil hou den. En omdat vader met zijn huis in de vallei er nog al eenig belang bij heeft nietwaar? daarom Oliver drong zichzelf naar voren. „Kom nou! geen gezwam in de ruimte!" zei hij bruusk. „Dat duld ik nietzelfs niet van den heelen gemeenteraad van Halfirth! Als er iets met den dam niet in orde is, dan moet ik het weten. En alles wat er mee aan de hand is! Kom, voor den dhg er mee!" „We doen beter in huis te gaan, Crab tree", zei Washington. „Ik zal mijn paard bij je in de schuur zetten. Er zijn gewich tige redenen voor om de zaak stil te hou den, mijnheer Carsdale", vervolgde hij, den tuin doorloopend. „Wat er gebeurd is, moet liever niet in het openbaar besproken worden... vooral niet, omdat we er nog niet met zekerheid achter zijn, wat het eigenlijk is. In elk geval is het een nogal onplezierig en geheimzinnig geval. En om dat er geen oogenblikkelijk gevaar dreigt daar zijn we volkomen zeker vanvond ik het nog niet bepaald noodig u te waar schuwen. Maar... wie is die heer, die u daar bij u hebt?" ,,'n Gast!" bromde Oliver. „Die is te ver trouwen". Hij bleef wachten, tot het paard op stal was gezet en ging dan mee naar binnen, waar hij, bij het licht der lamp, de gezich ten van den voorzitter en den hoofdop zichter aandachtig bestudeerde. „U doet maar het beste, me ronduit te vertellen, wat dat praatje inhoudtl" zei hij „Ik moet het nu eenmaal weten!" „Wat hebt u voor geruchten gehoord?", wendde Washington zich tot Louis. „Dat er een scheur in den dam was ge komen", antwoordde deze terstond. „En het bericht was afkomstig van een van uw menschenik weet ook van wien, maar dat ben ik niet van plan te vertellen". „Is dat waar?" vroeg Oliver. Washington gaf Crabtree een knikje. „Vertel dan maar, wat er te vertellen valt", zei hij. „Veel is het nietmaar dat komt er ook niet op aan!" „Wat komt er dan wel op aan?" vroeg Louis, die de beide mannen aandachtig had gadegeslagen. Washington haalde de schouders op en knikte nogmaals tegen den opzichter. „Wel", zei Crabtree, bijna wantrouwend naar Oliver kijkend. „Het is een vreemd gevallastig te verklaren, mijnheer Carsdale. Hebt u misschien vanmorgen een vrij zwaren slag gehoord?juist toen het licht werd?" Oliver keek hem verschrikt aan. „Jazeker... dat heb ik gehoord!" riep hij uit. „Net of er iets werd opgeblazen. Ik dacht ook niet anders of ze lieten ergens in de steengroevedaar aan den anderen kant, iets springen". „Dat dacht ik ook!" zei Crabtree. „Ik heb precies hetzelfde gedacht en ik be greep al niet, waarom ze zoo vroeg aan den gang waren. Maar het was niet in de groeve van Dibbshet was in werke lijkheid een ontploffing in onzen dam!" „Een... ontploffing?" herhaalde Oliver langzaam. „Je wilt toch niet zeggen, dat iemand datmetopzet gedaan zou hebben?" De vijf mannen keken elkaar een poosje zwijgend aan. „We weten niet, wat we er van moeten denken", zei de voorzitter. „Het eenige, wat ik weet, is, dat er hier vanmorgen een ontploffing heeft plaats gehad. Hoe kan dat anders dan met opzet gebeurd zijn?" „Jawelmaar waar het op aan komt is wat is er precies gebeurd?" mengde zich Louis in het gesprek. „Dat is op het oogenblik het allervoornaamste!" „Juist", mompelde Oliver. „Dat is het voornaamstevoor het oogenblik dan al- ..Tien minuten nadat ik het geluid ge hoord heb, is een van onze menschen langs de plek gekomen. Hij kwam me da delijk vertellen, dat hij op weg naar zijn werk bijna aan het einde van het reservoir gekomen,was, toen hij opeens een fellé vlam zag, vlak bij de groote borstwering midden op den dam. In een oogwenk hoor de hij het gedonder der ontploffing en 'n groot lawaai van vallende steenen en brokken metselwerk. Hij holde er heen, bekeek alles zoo goed mogelijk en rende toen hierheen om het mij te vertellen. Ik ging er natuurlijk dadelijk met hem heen. Een gedeelte der borstwering is opgeblazen en er is een scheur... maar niet erg..»» dieper in het inwendige van den dam, aan den kant van het reservoir. Het is geen schade, die niet heel gauw hersteld kan worden en er is eigenlijk weinig aan te zien. Wat ze ook met den aanslag voor hadden, hij is gelukkig mislukt!" „Maar luister eens!" zei Oliver, zijn groo- ten wijsvinger waarschuwend tegen den opzichter opstekend. „Vertel nu eens aller eerst, wat je van plan bent te doen. Kom, zog op"! Crabtree spitste de lippen en keek Wash ington aan. Ook deze schudde het hoofd. „Ja... ziet u... zei hl) eindelijk. „Crab* tree is het met me eens, dat iemand onge-' twijfeld een aanslag op den dam beraamd en geprobeerd heeft. De bedoeling was na tuurlijk een scheur te veroorzaken, die dan wel vanzelf wijder zou worden. Met al dat gewicht aan water, dat er op het oogenblik in is, na de herfstregens en dan met zuid westen wind Oliver gromde nijdig. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 5