Die Houten Klaas
Nederlandsch-lndië en de Marine.
K ïs s,"e h"
w<it is cLLe rueuute H O NIG '5 KALFSSOEP
Verdrijf dien Hoest
/foest-Or/ep-Brondift/s-Asihma
SeuilletoH
De belangen die Nederland en Neder-
landsch-lndië verbinden.
het is de groote vraag wat de regeering op
den duur met dit geld zal moeten aanvan-
vangen, daar het zooals bekend niet mag
worden aangewend voor gewone uitgaven.
De positie van de suikermarkt is er den
laatsten tyd niet op verbeterd. Na de jong
ste verlagingen van de verkoopprijzen voor
Javasuiker heeft de Nivas niet veel meer
afgedaan en ok de afschepingen van Java
suiker zijn betrekkelijk teleurstellend ge
weest, waaruit mag worden afgeleid, dat de
tweedehand zich van haar voorraden min
der vlot heeft kunnen ontdoen dan zij ge
hoopt had. Dit heeft natuurlijk onmiddellijk
een terugslag op den afzet van de Nivas,
die thans zelfs tegen de verlaagde markt
echter gunstig beoordeelen, omdat er in ver
band met de crisis een veel minder sterke
stijging van het verbruik heeft plaats ge
had dan onder normale omstandigheden het
geval is. Indien de opvatting juist is, dat de
conjunctuur zich thans weer blijvend in een
stijgende lijn beweegt, dan zou de mogelijk
heid bestaan, dat deze vertraging in den af
zet in de komende jaren weer zal worden
ingehaald. Intusschen is de vrije markt voor
suiker zooals men weet door het protectie-
systeem in de consumptielanden aanzienlijk
ingekrompen, zoodat de toeneming van het
verbruik waarschijnlijk minder snel haar
invloed zal doen gevoelen dan het geval
zou zijn, indien een veel grooter aantal lan
den voor de dekking van hun behoefte op
de wereldmarkt zou zijn aangewezen.
H.V.A. gaf voorbijgaand een vrij scherp
koersverlies te zien. Wij vestigen er intus
schen de aandacht op, dat deze maatschap
pij onder de huidige omstandigheden veel
meer belang heeft bij de vezelmarkt dan
bij de suikermarkt. Daarin kan in de toe
komst natuurlijk verandering komen, maar
voor het oogenblik is sisal en daarnaast
palmolie wel een van de voornaamste pro
ducten. De prijzen voor deze artikelen blij
ven gunstig.
Tabaksaandeelen hadden eveneens een
flauw verloop, zulks temeer omdat de be
langstelling voor deze fondsen toch reeds
gering was, in verband met de verwachting
dat de eerste Sumatra-inschrijving niet voor
begin April zal plaats hebben. Industrieele
waarden waren eveneens gedrukt, ook voor
de minder courante soorten, zooals Werk
spoor, Nederlandsche Scheepsbouw en ande
re soorten, die tevoren gevraagd waren ge
weest in verband met de verwachting, dat
de spoorwegen binnenkort belangrijke be
stellingen zullen plaatsen op nieuw mate
riaal.
Deze week is de vergadering gehouden
van de obligatiehouders der Koninklijke
Nederlandsche Stoomboot Mij., welke ver
gadering was bijeengeroepen door de Ver.
v. d. Effectenhandel en waarin een bespre
king zou plaats vinden in verband met de
mededeeling der directie, dat de aflossing
en de rente op de obligaties niet meer zou
worden betaald. In deze vergadering werd
uiteengezet, dat afgezien van de BenassteÖn,
de exploitatieresultaten zich de laatste ja
ren zeer ongunstig hebben ontwikkeld en
dat de ontvangsten 1935 vergeleken met
1929 met 53 pCt. waren gedaald. In het af-
geloopen jaar werd met een verlies gewerkt
van 251.55. De Benas heeft als eisch voor
verderen steun in 1936 gesteld, dat ten eer
ste de couponbetaling gestaakt wordt en de
aflossingen niet worden hervat en ten twee
de, dat een belangrijke afschrijving op het
aandeelenakpitaal plaats vindt, terwijl er
voorts een regeling met obligatiehouders
dient te worden getroffen teneinde het be
drijf van de vaste lasten der couponbeta
ling te ontheffen. De afschrijving op de aan
deden zou 90 pCt. moeten bedragen. Ver
der zouden aan de 4y2 en 5 pCt. obligaties
30 pCt. in contaten worden aangeboden be
nevens een zeker bedrag aan nieuwe aan
deden en winst- of amortisatiebewijzen.
Over deze vraagstukken dient met de Be-
nas nader overleg te worden gepleegd en
met dit doel is er in de vergadering een co
mité benoemd, waarin gekozen werden de
heeren C. ter Poorten, directeur der K.P.M.,
de heer F. A. Dudok van Heel en jhr. L. A.
van Lennep. Verder heeft het bestuur van
de Vereeniging eenige heeren aangewezen,
die eveneens tot het Comité zullen toetre
den. Als voorzitter zal optreden mr. A. F.
van Hall.
Op de beleggingsmarkt was de stemming
over het algemeen prijshoudend. De nog
steeds voortdurende groote geldruimte oefent
blijkbaar een gunstigen invloed op de markt
uit. De regeering heeft een wetsontwerp
aangekondigd, waarbij zij zal worden ge
machtigd verdere leeningen aan te gaan
tot consolidatie van vlottende schuld tot
een bedrag van 300 mill. Het ligt echter
niet in de bedoeling reeds aanstonds tot uit
gifte van een staatsleening over te gaan.
De pandbriefmarkt gaf niet veel beweging
te zien. Het jaarverslag van de Friesch-Gro-
ningsche Hypotheekbank maakte zooals men
trouwens had mogen verwachten een gun
stigen indruk. Aan de reserves werd een
bedrag van 174.995 toegevoegd, terwijl er
een dividend van 34, vorig jaar 40, per
aandeel, waarop 20 pCt. is gestort kan wor
den uitgekeerd. De nettowinst was grooter
dan het vorige jaar, n.1. 470.180 tegen
431.244.
De jongste samenwerking tusschen de di
recteuren van hypotheekbanken had, zoo
als men weet, geleid tot het besluit van de
overgroote meerderheid dezer instellingen
om over 1935 geen dividend uit te keeren.
Ook het vraagstuk van de reserveeringen is
in de betreffende vergaderingen ter sprake
gekomen en inmiddels heeft men thans be
sloten om door een commissie benoemd
door het bestuur normen te doen vaststel
len voor reserveering en afschrijvingen bij
hypotheekbanken. De naleving van deze
normen zal worden gecontroleerd door een
orgaan samengesteld uit een voorzitter en
een secretaris. In dezen maatregel heeft
men blijkbaar een overgang te zien tot de
oprichting van een soort hypotheekkamei
naar het voorbeeld van het verzekeringsbe
drijf.
Hieronder volgt een koersoverzicht van
de afgeloopen week:
3 pCt. Ned.-Indië 1935, 94^, 92 3/4,
93 3/4;
6 pCt. leening Rotterdam, 1924, 75,
75 7/8, 7374Hl
Kol. Bank 54 1/4, 54 3/4, 51 1/8, 52
Philips 223 3/4, 213K, 2171/4;
Unilever 110 3/4, 107, 109 1/4;
Koninklijke 245 3/4, 234 3/4, 241;
Amsterdam Rubber 130 1/4, 120>4, 125 5/8;
Bandar Rubber 120^, 111, 114J4J
Ned. Scheepvaart Unie 48J^, 45, 46 7/8;
H.V.A. 241, 227, 237;
Nisu 117, 111, 1141,4;
Deli Batavia Mij. 190, 179, 183;
Deli Mij., 210 3/4, 201, 205 1/4;
Senembah 202 3/4, 190 198.
De gemiddelde Nederlander geeft er zich
niet dikwijls rekenschap van, dat hij deel
uitmaakt van een rijk van ongeveer 70 mil-
lioen inwoners. Wie niet rechtstreeks zijn
persoonlijke of zakelijke belangen in Oost
of West heeft, beperkt zijn belangstelling bij
voorkeur tot 't geen zich binnen de stads- of
landsgrenzen afspeelt. Ongetwijfeld, hij
weet wel van hoe groote beteekenis de
overzeesche gewesten voor het moederland
en indirect ook voor hem zelf zijn, maar hij
is er niet werkelijk van doordrongen; in zijn
dagelijksche bestaan, zijn dagelijkschen ge-
dachtengang vervult het zelden een rol van
beteekenis.
Bij deze geestesgesteldheid is ooi. de be
langstelling niet groot voor de middelen,
die noodig zijn om aan de hoe langer hoe
meer voor Nederlandsch-lndië van buiten
af opkomende gevaren het hoofd te kunnen
bieden en waarvan een van de belangrijkste
de marine is of althans dit zou moeten zijn.
In dit en eenige volgende artikelen zal,
na nog eens gewezen te hebben op de be
langen, die Nederland en Nederlandsch-
lndië verbinden, getracht worden 'n kort
overzicht te geven van enkele van de ern
stige gevaren, die zich in Oost-Azië ont
wikkelen en in verband daarmee de eischen
te noemen, waarvan de weermacht en meer
in het bijzonder de marine, moet voldoen,
om haar taak bij 't keeren van die ge
varen te kunnen volvoeren en in hoever aan
die eischen ook werkelijk wordt voldaan.
De belangen, die Nederland en Neder
landsch-lndië samenbinden zijn van velerlei
aard, materieele en cultureele en het is
niet mogelijk er in een courantenartikel uit
voerig op in te gaan. Zij zijn trouwens bij
het ontwikkelde deel van ons volk bekend
genoeg; wanneer in het volgende dienaan
gaande enkele feiten en cijfers genoemd
worden, geschiedt dit alleen als middel om
wat bij menigeen wellicht op den achter
grond der gedachten was geraakt, thans
weer op den voorgrond te brengen.
Moesten de materieele belangen, die het
Nederlandsche volk bij Nederlandsch-lndië
heeft gemeten worden met de maat van het
oogenblik, nu zoowel Nederland als Indië
zich diep in de put der economische inzin
king bevinden, dan zouden zij geen over
weldigenden indruk maken. Maar het
spreekt vanzelf, dat de maat van het on
gunstige oogenblik van thans al even
onzuiver zou zijn als die van den ab
normaal gunstigen tijd kort na den oorlog
van 1914'18 en dan men moet trachten te
werken met een maat, die over langeren
tijd gemiddeld aan redelijke eischen vol
doet.
Het is uiterst moeilijk zich een goed denk
beeld te vormen van de grootte der kapi
taalsbeleggingen in de verschillende cul
tures en groote bedrijven in Nederlandsch-
lndië. In 1926, een gunstig, maar geen bui
tengewoon gunstig jaar, werden deze beleg
gingen door het daartoe meest bevoegde
orgaan geschat op een werkelijke waarde
van meer dan 3 milliard gulden, d.w.z. be
langrijk meer dan de geheele Nederlandsche
staatsschuld van nu. Een andere becijfering
geeft aan, dat het bedrag der werkelijk in
die cultures en bedrijven belegde kapitalen
2,65 milliard gulden is. Van die bedragen is
drie vierde gedeelte Nederlandsch kapitaal.
Men kan hier dan nog bijvoegen, om na te
gaan, hoe groot het geheele bedrag is, dat
het Nederlandsche volk aan kapitaal in
Ned. Indië gestoken heeft, de sommen, die
het in de Ned. Indische staatsleningen heeft
opgenomen en die minstens op drie vierde
van anderhalf milliard geschat kunnen
worden.
Voor normale jaren kan aangenomen
worden, dat door de in Ned. Indië werken
de vennootschappen aan dividenden wordt
uitgekeerd een bedrag van 250 millioen
gulden per jaar; in de periode van 1918
1929 was het belangrijk meer. Daar komen
dan nog bij circa 60 millioen aan staats
schuldrente. Samen dus ruim 300 millioen,
waarvan minstens drie vierde gedeelte in
Nederland in circulatie komt en waarvan
dus tenslotte het geheele Nederlandsche
volk profiteert.
De in Ned. Indië geïnvesteerde kapitalen
hebben niet alleen in sterke mate bijge
dragen tot de welvaart der Nederlanders,
zij hebben evenzoo, direct en indirect, die
van de inlandsche bevolking verhoogd. En
Ait in niet geringe mate.
Als afzetgebied der Nederlandsche in
dustrie heeft Ned. Indië sinds langen tijd een
belangrijke plaats ingenomen.
In 1910 bedroeg de import uit Nederland
bijna 31 van den totalen import van 315
millioen gulden. Dit percentage is evenwel
geleidelijk gedaald en was in 1924 nog 19 1/2
van den totalen import van 678 mil
lioen; in 1929 was het percentage even
eens 19 1/2 maar van 1150 millioen.
Daarna daalde het verder, tot het in 1934,
midden in de economische put, op 13 van
300 milioen was gekomen.
Gedurende de periode van 1929 tot 1934
nam de invoer uit Japan toe van 10 1/2
tot 32 van de totale importbedragen van
die jaren.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk in hoe
sterke mate het zeer groote belang, dat de
Nederlandsche industrie had op de Ned.
Indische markt, geleden heeft onder de
scherpe concurrentie van Japan, waar de
levensstandaard zoo buitengewoon veel
lager is dan die in Nederland. Een concur
rentie, waar aan tegemoet te komen
zal zijn door de noodzakelijke aanpassing
van ons volk aan den gewijzigden econo-
mischen toestand of door een sterke be
voorrechting door Ned. Indië van de Neder
landsche industrie, welke bevoorrechting,
evenwel in de praktijk gevaarlijk en veelal
onuitvoerbaar zou blijken te zijn.
Als gevolg van een nog in wording zijnd
stelsel van contingenteeringen is de Japan-
sche invoer thans niet meer toenemende.
De export van Ned. Indië naar Neder
land is percentsgewijs eveneens in de latere
jaren teruggeloopen. In 1910 ging van den
totalen uitvoer van f 400 millioen 22.3
naar Nederland, in 1923 van 1368 millioen
15 in 1928 van f 1577 millioen 16 1/2
in 1934 van 490 millioen 21 De export
naar Nederland is thans weer oploopend, ten
voordeele van den Nederlandschen tusschen-
handel.
De Nederlandsche scheepvaart is voor een
belangrijk deel op Ned. Indië georiënteeid.
De stoomvaartmaatschappijen Nederland, de
Rotterdamsche Lloyd, de Koninklijke Paket-
vaartmaatschappij en de Java—China—
Japan Lijn, alle met hun geheele vloot by
de vaart in en op Ned. Indië betrokken, vor
men samen bijna de helft der Nederland
sche koopvaardijvloot; het in die onder
nemingen belegde kapitaal is meer dan 100
millioen gulden, de boekwaarde hunner
vloten circa f 170 millioen. Hier komt dan
nog bij het Nederlandsche kapitaal, dat in
de op Ned. Indië varende petroleumtank-
schepen, gerekend kan worden gestoken te
zijn. T
Nauw verband hiermede houden de Ne
derlandsche scheepswerven met al hun uit-
gebreiden aanhang van onderaannemers en
onderleveranciers, de haveninrichtingen, de
veemen enz. enz.
De belangen, die de Nederlanders in Ned.
Indië hebben, kunnen ook van anderen
kant bezien worden dan van dien van ge-
investeerde kapitalen, dividenden en in- en
uitvoer. Men kan de vraag stellen, hoeveel
Nederlanders hun werkkring in Ned.-Indië
vinden en welk soort werk zü daar ver
richten.
De statistieken geven aan, dat van het
totaal van ruim 60 millioen inwoners 240.000
Europeanen zijn, waaronder ruim 190.000
Nederlanders met een relatief zeer groot
aantal in leidende betrekkingen. Bijna
200.000 Nederlanders vinden in Ned. Indië
hun bestaan, veelal een goed en gelukkig
bestaan. Voegt men daarbij de velen, die
by de op Indië georiënteerde Nederland
sche bedrijven, banken, kantoren en scheep
vaart betrokken zijn, voegt men daar bo
vendien by de in Nederland wonende In
dische gepensionneerden men wordt in
Ind<ë -ekkelijk jeugdigen leeftijd
- en hen, die na een werk-
jultures of bedrijven vol-
,_al gevormd hebben om daar
,,.ua van te leven, dan komt men tot
een respectabel aantal Nederlanders, wier
bestaan en levensonderhoud rechtstreeks
van Ned. Indië afhangen, om van hen, die
er indirect van afhankelijk zijn, nog niet
eens te spreken.
In normale jaren kunnen jaarlijks 900
1000 Nederlandsche jongelieden, waarvan
de minimumgrens van ontwikkeling wordt
aangegeven door het eindexamen van
H. B. S., naar Ned. Indië worden uitge
zonden om daar hun carrière te maken. En
zij behooren tegenwoordig tot het beste en
energiekste deel onzer bevolking. Hun wacht
in Ned. Indië doorgaans een ruimere taak,
dan zy in het intellectueel overbevolkte
moederland hadden kunnen vinden.
Het zou kortzichtig zijn, het standpunt in
te nemen, dat de genoemde cijfers hun
waarde gehad mogen hebben, maar dat de
normale tijden van vroeger nooit meer zul
len terugkeeren en wij voor de toekomst
alleen rekening te houden hebben met de
cijfers, zooals zij gelden voor den ongun-
stigen toestand van het heden.
De economische en financieele ondergang
na den langen bloeitijd van de Oost-Indische
Compagnie, de jaren van den Napoleonti-
schen tijd en de moeilijke jaren daarna,
maar ook de economische ontplooiing van
Ned. Indië in de laatste vijftig jaar en voor
al in de periode van 19051929, de inzin
king van thans, zij zijn alle de bewijzen, dat,
over langere periodes gerekend, voorspoed
en tegenspoed niet van onbeperkten duur
zyn, maar elkaar afwisselen als zomer en
winter. Men zie voor- en tegenspoed samen;
dan kan het niet anders of men moet tot
de overtuiging komen, dat de banden met
Ned. Indië voor ons volk in het verleden
van onberekenbaar groot nut en voordeel
zijn geweest en tot het vertrouwen, dat de
toekomst niet bjj dat verleden ten achter zal
staan.
Om met het woord van Coen te spreken,
nog altijd is er in Indië „iets groots" te
doen.
Stop vlug dien a kol i gen hoest, neem
Akker's Abdijsiroop. Op slag zult Gij
ondervinden, datGijhiereenhulp hebt
nrM AAM maa*t uiAawMM»»! I
om den meest weersponnigen hoest
te verdrijven. Vanaf den eersten lepel
openbaart zich haar kalmeeronde
verzachtende, slijmoplossende wer
king. Da vastzittende slijm komt los en
Gij zult weer gemakkelijk kunnen
ademhalen. Abdi|$iroop verschaft U
reeds vannacht een rustigen slaap en
binnen 24 uurzi jt Gij dan dien benauw
den hoest finaal vergeten. Neem bij
AKW
In de toekomst meer nog dan in het ver
leden. Niet alleen omdat er nog uitgestrek
te gebieden over blijven, die nog weinig of
niet in ontginning gebracht zijn en nog
lang niet het peil van ontwikkeling bereikt
hebben, tot hetwelk het eiland Java, ten
deele ook Sumatra en verschillende andere
hebben, onder Nederlandsch bestuur en
Nederlandsche leiding thans gekomen zijn.
Was vroeger het belang van het Neder
landsche volk bij Ned. Indië zuiver com
mercieel en bekommerde het zich overigens
weinig om de belangen der inlandsche be
volking, thans is dit al sinds langen tijd
anders geworden.
Die belangen, de bestuurstaak, de cul
tureele en materieele verheffing van de
inlandsche bevolking zelf zijn mede geheel
op den voorgrond gekomen. Nederland kan
ook ten dien opzichte een vergelijking met
andere koloniseerende mogendheden rus
tig doorstaan, maar juist daarom zal het
zich tot het uiterste moeten inspannen om
op den thans ingeslagen weg de taak, die
het op zich heeft genomen, te blijven ver
vullen, zoo te blijven vervullen, als een
goed voogd verplicht is te doen in het be
lang van hen, die aan zijn zorgen zyn toe
vertrouwd.
Het verzaken van de plichten en het
toelaten van de rechten ons door de his
torie gegeven, het in den steek laten van
al die volken, welke hun opgang vonden
onder Nederlandsch bestuur, het gebrek
aan durf om nieuw kapitaal te wagen en
de inspanning te verdubbelen ten einde
het groote, rijke land verder tot ontgin
ning en ontwikkeling te brengen, het ont
breken van moed en zelfstandigheid om
met woord en daad te toonen, dat het ons
diepe ernst is met de verheven gedachte
„ik zal handhaven", dit alles zou ons stem
pelen tot onwaardige opvolgers van de ge
slachten die ons voorgingen.
En niet meer waard om de leiding te
hebben over het prachtige land, waar de
Nederlandsche energie zoo langen tyd een
uitweg kon vinden, zouden wij terugge
drongen worden binnen de grenzen van het
kleine Nederland zelf, waar wy vermoede
lijk vergeefs zouden zoeken naar andere
bronnen van welvaart en af zouden zakken
naar het peil van een nation éteinte.
Het is niet lang geleden, dat de politieke
en militaire atmosfeer rondom Ned. Indië
rustig en onveranderlijk was. Binnenland-
sche woelingen waren geen uitzondering
geweest; de Atjeh-oorlog had leger en
marine meer dan 25 jaar lang volop werk
gegeven, maar vanuit de buitenweld dreig
den onrust noch gevaar. Die tijd is voor
bij.
De opkomst van Japan vanaf het einde
der 19e eeuw de geweldige uitbreiding
van zijn economische, staatkundige en mi
litaire macht en de groote toename van de
bevolking van het land van de Rijzende
Zond hebben rust en evenwicht in Oost-
Azië verstoord en Ned. Indië is hier nauw
by betrokken.
Doch hierover in een volgend artikel
Gep. vice-admiraal
G. L. SCHORER.
Naar het Engelsch vau, Ldoor J. L en
CHARLOTTE M. YONGE E. A. H.
21)
Rose Rollstone was thuis met een dag
vacantie; zij was namelijk begonnen te
werken op een atelier, dat kunst-handwer
ken leverde ook voor kerkversieringen, en
het was een waar genot voor haar en Con-
stance, om elkaar de wederzij dsche erva
ringen te kunnen meedeelen. Rose had al
tijd een goede opvoeding gehad van haar
vader en de dame, die aan het hoofd stond
van het atlier, bekwaamde haar niet alleen
in het vak, maar had ook op zich genomen
de ontwikkeling van den godsdienstzin bij
het jonge meisje. Constance had haar veel
te vertellen van de wijze, waarop haar
beider opvoeding zou voltooid worden. Ida
was te zwak, om de school te bezoeken,,
had Ma gezegd, en zou enkel muzieklessen
hebben in Brighton of in Londen, als ze 't
huis, waarin ze op het oogenblik verble
ven, kwyt waren. Herbert was al met den
gouverneur aan het werk voor cadet bij 't
landleger en Constance zelve zou naar een
school voor uitgebreid onderwijs in Col-
beam gaan en zou haar Zondagen op North-
moor doorbrengen, waar ze een eigen, keu
rig gemeubileerde kamer had. Zij beschreef
die met een geestdrift, dat Rose zich al on
gerust begon te maken: „Je zult daar net
zoo'n leven leiden als de lords en ladies,
waar Papa altijd van vertelt en dan zal je
ook even wereldschgezind worden!"
„O, neen!" riep Constance. „Vast niet!"
Maar Rose scheen daar in het geheel niet
zoo zeker van te zijn en ging voort:
„De graaf, bij wien papa was, dobbelde
en wedde en kwam 's avonds vreeselijk
laat thuis en mylady en haar dochters ook;
de arme kamenier moest soms tot vier uur
in den nacht blijven opzitten. En dan die
rekeningen, die er kwamen! Ze hebben het
nooit aan zyn lordschap verteld, maar ze
verkochten haar diamanten en droegen
valsche. Zijn lordschap wist het niet, maar
haar kamenier wel en die heeft 't weer aan
papa verteld".
Constance keek verbaasd en verklaarde
zoaudenmteFbuntk 60 tant° Mary zich no°"
zouden te buiten gaan aan dercel iikp Hir»
gen. Ze vertelde ook, dat lady Sla a£
de armen ging bezoeken en dat miss Mor
ton in het geheel niet trotsch waT; dat °2y
in Londen ging wonen, waar ze een Zon
dagsschoolklasse wilde houden voor de ar
me fabrieksjongens. „Ze zijn heusch niet zoo
wereldschgezind, als Ida dat denkt!"
„Herinner je je nog wel die preek, waar
in gezegd werd, dat wereldschgezindheid
niet afhangt van hetgeen men heeft, maar
van het hetgeen men is?"
„Dat praat me daar van preeken!" zei
Herbert, naderbij komend. „Heb je dat van
oom geleerd, Con? Ik geloof, dat hij nooit
anders dan over preeken denkt!"
„Maar hij preekt zelf toch niet?" riep
Constance.
„Neen, hij zorgt wel, dat hij geen woord
meer zegt, dan hoognoodig is!"
„Hoe weet je het dan?"
„Je ziet het al aan zijn gezicht. Hy zou
geweldig zwaar op de hand zyn, als hy de
gave van het woord had!"
„En jij bent geweldig ondankbaar!" zei
Rose. „Want hy is toch maar verbazend
goed voor je!"
„Zeker. Ik zou dan ook niks op hem te
zeggen hebben, als er maar wat meer lé
ven in hem zat".
„Hy heeft je toch mee uit jagen geno
men op dien dag, dat wij ook op de plaats
van samenkmost zyn geweest. En hij is
over alle slooten heengesprongen, terwijl
jÜ
„Ja, wat kan ik dat nu helpen, als ik
nooit heb leeren paard rijden? Den volgen
den winter zal je eens zien!"
„Heb je je pijn gedaan?" vroeg Rose on
deugend.
Maar Herbert hield zich, of hij dit niet
hoorde en ging uitweiden over het wild op
Northmoor, tot hy even later weer een
Ida8^6 ging maken bij Sibyl Grover en
veïblhf"nndv ™<uS de voornaamheid van 't
P uNorthmo°r duur genoeg ge-
van Herber" d^t'zyn bre^zou s°u£n van
zoo wee van!" a er
„Het moet ook een wee gezicht zijn!"
„Ik deed het maar, omdat lady Adela en
miss Bertha en al de anderen het ook de
den en op my letten. Maar ik wist van te
voren, dat ik er wee van zou worden", zei
Ida, met haar hoofdje coquet opzij.
„Och, waren ze dan zoo godsdienstig?
Heeft dat alle genot voor je bedorven?"
„O, we hebben mooie dingen van den
Kerstboom gehad en we hadden echt het
leven van groote dames, gingen uit rijden
in open rijtuig, als het tenminste niet te
koud was, en anders natuurlijk in een ge
sloten".
„Zyn er geen rijtuigen of bals geweest?
Of waren ze daar soms te godsdienstig
voor?"
„Ma zegt, dat het gierigheid is, maar
tante, lady Northmoor, zei, dat 't volgend
jaar misschien wat levendiger zou zyn en
dan zullen wij ook dansles hebben gehad.
Ik zei toen, dat ik al goed genoeg kon dan
sen, maar zij vond, dat het niet passend
zou zijn tegenover lady Adela en miss Mor
ton".
„Wonen die daar dan?"
„Niet in het huis. Lady Adela heeft een
eigen woning en miss Morton logeert bij
haar. Lady Adela is zoo uit de hoogte en
zoo styf als een standbeeld".
„Is ze zoo uit de hoogte?" herhaalde Si-
byl. „En de andere dame?"
„O, die is veel goedhartiger. Wij noemen
haar Bertha; tenminste, ze zei, dat wij haar
alles mochten noemen behalve dan dat
verschrikkelijke: „nicht Bertha!" Maar ze
is oud; al zes-en-dertig en ze zegt zulke
dwaze dingen! Je weet eenvoudig niet, wat
3*'*op jawoorden moet. Ze dacht, dat ik
striii-p^" 'n buis; dat kon wasschen en
ke bèinoa-2^1 Ida' de grootst mogelij
ke beleedigmg was, waarmee Sibyl het vol
komen eens scheen te zijn.
„En zij dacht, dat ik alle fabrieksmeisjes
en arbeiders zou kennen. Verbeeld je zoo
iets!Maar Ma zegt, dat een smaak voor
dergelijke laag-bij-de-grondsche dingen in
de familie zit; dat zij in Londen gaat wo
nen en dat ze dan 's avonds bij de fabrieks
meisjes gaat zitten. Toch mag ik haar beter
lijden dan lady Adela, die zoo In zichzelf
gekeerd is. Ma zegt, dat het haar trots is
en haar nijd, dat haar leelijk, ziekelijk
dochtertje nu niet „mylady" wordt!"
„Spreekt ze dan in het geheel niet met de
anderen?"
„O, ja, ze komt op bezoek en geeft je
gewoon de hand en zoo, maar ze blijft al
tijd evenzeer op een afstand; je komt nooit
iets nader tot haar. Emily Trotman, de
dochter van den dokter o, zoo'n aardig
meisje!. heeft me toch een geschiedenis
verteld zóó interessant!"
„Hè, toe, vertel ze mij ook eens, led!"
„Ze zegt, dat ze allemaal vreeselijk ver*
kwistend waren: de oude lord en mr. Mor
ton, de echtgenoot van lady Adela, weet je.
en miss Bertha; dat ze altijd aan het racen
en jagen en dobbelen waren en daardoor
ook altijd in de schuld staken. Toen ver
scheen er een zekere kapitein Alder, die
smoor-verliefd was op miss Bertha, ni8al_
diep in de schuld stond by haar broer. HU
moet van een bijzonder vurig karakter zyn
geweest en nam mr. Morton mee in z,Jn
dogcart met zoo'n wild paard, dat dit °P
hol sloeg, Morton er uit geworpen werd en
wel met doodelijken afloop".
„P, led! Had die kapitein dat expres ge
daan?"
(Wordt vervolgd).