EEN „OUDERWETSCHE" WINTER. Ds. Schermerhorn spreekt voor de Bellamy-Vereeniging. Een verhaal van sneeuw en ijs. - New-York een woestenij. Onderwerp: „Zoo kan het niet lamfer". Groote belangstelling in „de Rus tende Jager" te Bergen. ffilmmeuws Roxy-theater. New-York, Februari 1936. Op een Januari-Zondag stemde ik mijn radio af op Holland en hoorde de welbeken de woorden: „Goeden morgen, goeden mid dag, goeden avond, dames en heeren luis teraars Waarna de mededeeling volgde, dat het in het lieve vaderland maar weer vies weertje was; de sneeuw lag alleen nog maar buiten op het land en verder kwam er een mist opzetten, die niet veel goeds be loofde. Dikwijls vraag ik mij verwonderd af, waar andere landgenooten in den vreemde naar diezelfde woorden luisteren en onder welke omstandigheden. Ik weet, dat deze speciaal voor Indië bestemde uit zending daar opgevangen wordt in een at mosfeer van witte pakken, rieten fauteuils op koele plekjes en een glas met tintelend jjs er in. Bij mij was het half negen in den morgen, ik had net de kachel van de cen trale verwarming goed opgestookt en even te voren een vrij sippe blik naar buiten ge worpen. Het leek te mistenl Dat had het den avond te voren ook al gedaan. Alleen ik wist, dat het heel wat anders te beteekenen had. Dat was sneeuw. Poedersneeuw, die door de kieren van ramen naar binnen dringt en een ondoorkoombare massa vormt. Dat had nu al een avond en een nacht ge duurd en de Hemel wist hoe lang het zou aanhouden. Een witte woestijn. Het bleef dien heelen Zondag doorgaan tot diep in den nacht en Maandagmorgen was er haast geen doorkomen aan. De drie onderste treden van den trap naar mijn voordeur waren verdwenen en wat erger was: de bovenste laag was ter dikte van een paar centimeter tot een ijslaag bevroren, terwijl daaronder de noodige decimeters sneeuw als zand verborgen lag. Ik had ex pres mijn wekker wat eerder laten afloopen en luisterde om kwart voor zeven naar de opening van het eerste radiostation in New York, waarvan de aankondiger altijd de weerberichten geeft. Van de vier orkest leden, die altijd met hem samenwerken voor de gymnastische morgenoefeningen was er maar één aanwezig de rest had blijk baar geen kans gezien er doorheen te bre ken. En dat, waarde lezer, was in het hartje van New-York! Het klonk dreigend genoeg. Volgens hem waren de straten tot in het hartje van de stad onbegaanbaar en zag zelfs Times Square er uit als de Noordpool. Na het ontbijt trok ik veel vroeger dan anders een paar hooge overschoenen aan en maak te me op naar den grooten weg te waden, waar een taxi mij zou afhalen na een tele foontje. De jonge dame, die de taxi-dienst in mijn dorp bestuurd had direct nadruk kelijk geweigerd dichterbij te komen uit vrees van „stuck" oftewel „vast" te raken. Iets, dat ik haar moeilijk kwalijk kon ne men, omdat ik ook graag mijn trein naar de stad wilde halen en zelf geen kans zag de garage open te krijgen, of mijn wagen door de witte woestijn te laten ploegen. Wel waren 's nachts tractors met sneeuw ploegen er voor rond gereden om de voor naamste wegen open te houden, maar do kleine binnenwegen zouden pas het laatst aan de beurt komen. Wie daaraan woon den, moesten mar zichzelf helpen. Geluk kig was ik den vorigen dag zoo verstandig geweest een paar maal mijn eigen wagen te voorschijn te halen en wat op en neer te rijden om sporen te maken, maar, eilacie, het was weer grootendeels dichtgepoeierd en twee flauwe strepen wezen aan, waar de van kettingen voorziene banden rondge told en vastgebeten hadden. Toch maakte ik mijzelf wijs, dat het een beetje gehol pen had, terwijl de sneeuw tot aan mijn knieën kwam. Het verkeer lamgelegd. Margaret aan het stuur, in een raccoon- bontmantel weggedoken, had haar zware Packard genomen en wel bleek dat noodig. Wat zag alles er veranderd uit! Precies als de foto's uit het Berner Oberland, waar de dennen en huizendaken schuil gaan onder het mollige witte pak. En koud, dat net was! Het vroor maar 25 graden, de lucht was helder blauw en de zon fonkelde over dit stukje tooverwereld, dat het me speet geen donkere bril te hebben. Onderweg haalden wij een dorpsgenoot in, ook op weg naar het station. Meerijden? Graag! „Geen door komen aan, ben de eerste week opgesloten, tenzij het gauw hard gaat dooien, in geen jaren zoo'n winter beleefd!" sputterde de oude heer, die een paar rubberlaarzen tot boven zijn knieën aan had, een duffel, dikke bonten handschoenen en een dito muts op met oorkleppen. Bij het station, waar het 's zomers door de bewoners van buiten goedoren, een druk verkeer van auto's en forensen is, was het nu doodstil. De helft minstens zou vastgesneeuwd zitten; later hoorde ik van een medereiziger, dat hij drie dagen opgesoten had gezeten, tot een sneeuwploeg hem en zijn familie uit hun isolement kwam verlossen. De trein kwam binnen als een rijdende ijsberg; de locomotief een klomp sneeuw en de wagens witberijpt van de stoom en vol ijskegels zoo dik als mijn arm. Op weg naar de stad naar buiten ziende kon ik mij een goed denkbeeld vormen hoe de „bliz- zard" had huisgehouden. Overal was men zich aan 't uitgraven hier waren sneeuw ploegen met tractors of paarden aan het werk en om de huizen hem was minstens een der bewoners bezig een gangetje te graven naar de straat of schuur en garage. Maar wat zag New-York er uit! Over het viaduct van de buitenstad schietend kan men in al de kaarsrechte dwarsstraten kijken, die dichtgedempt lagen met een enkel nauw spoor voor auto's in het midden. De Lexing- ton Avenue buiten het Grand Central Station en zooals ik later merkte alle avenues en straten was vrijwel onbegaan baar door de vastgereden en vastgevroren massa sneeuw, glad als een spiegel en vol putten en kuilen, waar achterwielen van auto's als razenden rondgedraaid hadden om vooruit te komen. Ik vertel dit alles omdat het na drie weken nog precies eender is gebleven! Niettegenstaande het New- Yorksche gemeentebestuur al bijna 2 mil- lioen dollar heeft beschikbaar gesteld voor het opruimen van de sneeuw zijn alleen de hoofdstraten betrekkelijk schoon gemaakt. De zijstraten zijn zulk een woestenij, dat ik eergisteren met een taxi een tochtje van een kwartier maakte en niet minder dan drie maal in zulk een kuil terecht kwam, dat ik omhoog schoot en mijn hoed dermate in aanraking kwam met het plafond, dat hij over mijn oogen schoot. Daar ligt anders asfalt en jagen wij in een auto er overheen. De eenige manier om het op te ruimen zou zijn om er stoom of kokend water over te spuiten, maar men probeert het al eenige dagen met pneumatische beitels!! Vorst tot 70 graden! Wat is er gebeurd? Vanaf den dag dat de sneeuw viel heeft de wintervorst zich in optima forma laten gelden, door nimmer boven het vriespunt te komen en zelfs er ver beneden te gaan. Wij hebben nu al 35 graden vorst beleefd, maar dat is nog niets in vergelijking met het binnenland, waar het 60 en 70 graden gevroren heeft. Wan neer mijn lezers bij de gedachte daaraan aan het bibberen slaan moge ik hen er op attent maken, dat zulk vriesweer in Ame rika gewoonlijk zonder wind plaats heeft en men het alleen merkt aan een wonder lijk gevoel, dat de neusgaten van binnen bevriezen of men eensklaps zijn oogen niet open kan krijgen!! Vooral het laatste is een zeer zonderlinge en komieke gewaarwor ding. Met dergelijk weer is de nood van dakloozen en werkloozen natuurlijk iets, dat bijzonder de aandacht van de overheid in beslag neemt. Het is de trotsch bewering van New-York, dat in de afgeloopen weken niemand honger of koude heeft behoeven te lijden, aangezien zooveel inrichtingen geopend waren, waar voedsel en huisves ting verstrekt werden, dat er zelfs meer aanbod den vraag was. Inderdaad een on- geloofelijke prestatie. Terwijl ik dit schrijf ziet New-York er nog hopeloos uit. Lang zaam maar zeker slijt het enorme verkeer de ijslaag op straat en trottoir weg, maar het heirleger van tienduizenden werkloo zen om iets te kunnen verdienen, is nog steeds werkloos en wacht op een beetje dooi om aan den slag te kunnen gaan. Al lerlei merkwaardige dingen hebben zich voorgedaan. De Hudson-riVier is begonnen met stoom af te geven als een rivier van kokend water. Toen dat een week geduurd had was het water genoeg afgekoeld en vroor het dicht, zóó dicht, dat de grootste schepen uit Europa geen kans zagen er door te breken om aan wal te komen. De noodige spoorwegongelukken hebben plaats gehad door bevroren wissels en ge sprongen rails, hetgeen u een klein idee geeft wat koude hier beteekenen kan. Na een paar dagen graven en met de hulp van een balk als hefboom héb ik mijn garage kunnen open krijgen, maar toen begon het plezier pas de otor was zoo door en door koud, dat ik mijn goed gesternte zegende pas een nieuwe batterij aangeschaft te hebben. Lezers, die wel eens tot huh assen in de sneeuw hebben gezeten, zullen zich kunnen indenken welk een plezier het was om weg te rijden. --Mijn voorwielen weigerden eerst en redöM tóen een soort ijsmuurtje op, waarop de motor antwoord de: Doe jij het zelf, ik schei er mee uit! Maar dezer dagen ben ite zoover gevorderd, dat alles plat gereden is en ik ongeveer 'n halve meter hooger loop en rijd dan een paar weken geleden, hetgeen alles bij el kaar genomen een gekke gewaarwording is. Tot de dooi begint.... Voor een uitstekend bezette zaal van „De Rustende Jager" alhier heeft de heer N. J. C. Schermerhorn gesproken voor de Int. Ver. „Bellamy", afd. Bergen over het onderwerp „Zoo kan het niet langer". De voorzitter, de heer Fleumer, heette allereerst de aanwezigen van harte welkom en in het bijzonder den heer Scher merhorn, die zelf geen Bellamyst zijnde, toch zeker de Bellamy-gedachte zou kunnen vertolken. De waarheid zal u vrij maken, dat is het eerste wat de menschen zal moeten begrij pen, zoo begon ds. Schermerhorn. Het kan inderdaad zoo niet langer, aldus spr., deze samenleving is geen samenleving meer in de ware beteekenis van het woord. Dus het woord „samenleving" past niet meer in deze maatschappij. Wij leven allen dwars tegen elkander in. Het staat onom- stootelijk vast, dat er geen andere samenle ving komt, wanneer wij niet eerst leeren zien hoe de huidige maatschappij is. Denken rrstnditm^dre menschen> dan treft ons eerst dit, dat de groote meerderheid der menschen feitelijk beheerscht wordt door dit streven: „Zich stoffelijk te handhaven". Men zegt dan: Ieder moet in de wereld zijn best doen, dat beteekent, dat ieder moet pro- beeren zich een zoo goed mogelijke positie te verwerven. Intelligentie wordt in de wereld altijd beloond, dat zegt men dan en spr. meent, dat geen der aanwezigen hier iets tegen in kan brengen. Men beschouwt dit als volkomen normaal. In de wereld kunnen we opmerken, dat men met een zekere bewondering opziet tot hen, die succes hebben in die wereld, tot hen, wier slechtheid zelf vaak succes heeft op gebracht. De helden van het kapitalisme, dat zijn de heeren, waar men tegenop ziet. Men bewondert hen, maar men is ook een beetje afzijdig. Zooals men tegen iemand opziet, die een lot uit de loterij heeft ge trokken. Dat is de nuchtere werkelijkheid, hoe kan men zich nu stoffelijk handhaven? Dat is de vraag, die leidt tot zeer bloedige botsing tusschen menschen en menschen. De vormenverandering is nu uitgemond in het mooie woord, in onze beschaving. Of ook wel gezegd, de bestaande maatschappelijke orde. Alsof er in dezen tijd nog orde is. Er zjjn zelfs nog menschen, die de heilige orde willen handhaven. Spr. wees in dit verband op het feit, dat er in deze orde een verschil is tusschen de levensvoorwaarden waaron der de menschen gedoemd zijn te leven. Aan den eenen kant een geweldige luxe en pal daarnaast de meest afzichtelijke armoede, de grootste ellende, die daar aan vastzit. Hier- tusschen zien wij alle mogelijke overgan gen van menschen. Menschen, die leven in draaglijke of in ondraaglijke omstandighe den. We zien daarin drie groote groepen van menschen. Een zeer kleine klasse, die geweldige winsten maakt, zooals de petro- leumkoningen, de staalmagnaten, de wapen fabrikanten enz. met hun resp. aandeelhou ders. Dat is de kapitalistische klasse. De tweede groep bestaat uit min of meer wel gestelde menschen, zooals de kooplui, de winkeliers, de dominee's enz. enz. Hun ver zamelnaam is de bourgeoisie. De grootste groep is die der arbeiders. Die menschen hebben niets anders om van te leven dan hun physieke kracht, zij werken in de mij nen, in de transportbedrijven, kortom de menschen, die, wanneer ze willen leven, hun kracht moeten verkoonen aan anderen. Het merkwaardige is, dat deze 3 groepen alle beheerscht worden door eenzelfden geest. Hun hoogste begeerte is, zooveel mo gelijk te hebben. Men probeert altijd om uit zijn klasse zich los te werken om op te komen in de rijen van de andere klassen, zoo mogelijk de hoogste klasse. Spr. noemde John D. feWrffw"' Wien het gelukt is van arm tot Deterni m nuZ°° °°k met Sir Henri Deterdmg. Noem hierbij ook Mussolim. at bewijst dit? Dat onze maatschappij is een tooneel van een verwoeden strijd 'die gevoerd wordt van allen tegen allen met alle gevolgen, die niet konden uitblijven Daaraan zit vast, dat er in de wereld word' gelogen, gestolen en gemoord. Niet alleen een strijd van klasse tegen klasse, maar ook een gevecht van klassege- nooten tegen elkaar. Zie in onze naaste omgeving, b.v. het le ven van de middenstanders, die elkaar be- concurreeren, zoo hard als ze kunnen. Het is hier ook het streven om elkander voorbij te stevenen. In de arbeidersbeweging zien we hetzelfde verschijnsel. Nu komt er de vraag: „Waarom is het zoo?" Er zijn zoo veel menschen, die niets an ders weten te zeggen dan: dat komt, om dat de menschen zoo slecht zijn. Vraag op den man af: Bent u dan zoo slecht?, dan antwoordt zoo'n persoon: „Nee, ik niet, maar de anderen". Spr. is er van overtuigd, dat in elk mensch leeft de kiem van waarachtige so lidariteit. De mensch heeft geen plezier in het leed van z'n medemenschen. Het komt echter, omdat wij nu eenmaal leven in een maatschappij, waarin wij ge dwongen worden om dien strijd van allen tegen allen te aanvaarden. Het huidige stelsel deugt niet en dat is de puzzle. Dit stelsel is hiermee -veroordeeld. Want ieder heeft recht op datgene, wat hij zelf heeft voortgebracht. Niemand kan echter iets maken zonder hulp van anderen. Wat is de consequentie daarvan? Dat alle arbeid maatschappelijk is. Derhalve moet ook alle rijkdom uit dien arbeid toebehooren aan de maatschappij; zij is de voortbrengster en het volk heeft dus het eigendomsrecht op datgene wat voort gebracht is. Als werkelijkheid zien we, dat de rijk dom zich bevindt in de handen van enkelen. Zijn misschien de intellectueelen en de ar beiders zoo lief geweest, dat ze afstand hebben gedaan van hetgeen ze voortbrach ten? Nee, nietwaar? De arbeid van de productie-werkers is hen ontnomen. Hiermee is ingeluid het tijd perk van slavernij. Deze slavernij bestaat nog, ook in het tijdperk van thans, de periode van de industrialisatie. Het geld is z'n satanische rol gaan spelen, grond en productie-middelen zijn in handen gekomen van de kapitalisten. En uw arbeidskracht moet zoo goedkoop mogelijk worden ingekocht, omdat de kapi talist moest hebben winst en nogeens winst Om winst te kunnen maken, worden bij de menschen behoeften wakker geroepen, want de bodembezitter is slechts om één ding be kommerd, n.1. om geld te maken; door geld dorst wordt hij voortgesleept. Het gaat er niet om op welke wijze dit geschiedt, want als het gaat om de winst, dan moet je dur ven, dan geldt alleen maar: is er winst te maken. Hierdoor nu ontstaan koloniale mogend- nnr-fiu 10 de intern®tionale botsingen ver- vreesellikp ,waaruit voortvloeiden de Stel, dat er in één slag afheT geMertUigen' nomen kon worden, zo'uden w.'dln ZIT' Hoe moeten we nu leven? Neen, In de wereld is immers het eelH Ho „u grootste vloek En nu leven we in den toe! stand, dat we beschikken over allerlei iech- nische apparaten en dat er bij dit vermogen een ontzaglijke nood is in deze wereld. Zien de menschen de dwaasheid van dit stelsel dan niet in? Inplaats van een welge stelde wereld, zien we een ontzaglijk groot leger werkloozen. Tegen de werkloozen zegt de wereld: het spijt me, maar we kun nen u niet gebruiken. U krijgt een bedrag geld, net genoeg om niet van honger te sterven. En dan moet deze werklooze nog z'n petje afnemen en zeer beleefd z'n hand ophouden. Wat leven we toch in een wonderbaar lijke maatschappij, zoo zegt prof. Huizinga. en dat is dan wel heel zacht gezegd. Het is begrijpelijk, dat er menschen zijn, die nog iets kunnen voelen voor hun medemen schen en zulke menschen zeggen: zoo mag het niet langer. Het hoogste en het beste in den mensch staat op het spel. We komen hoe langer hoe dichter te staan in een ver houding van haat en vijandigheid. Als ws dat begrijpen, dan zeggen we, nee, zoo mag het niet langer. Er rijzen twee vragen op: Kan het anders? En: hoe moet het? De eerste vraag is moeilijk, want het denkvermogen van de menschen is traag. Reeds het kind ziet, wat een macht het geld bezit en het vraagt: geef mij ook geld. Daarmee immers kunnen ze krijgen, wat ze willen hebben. Zoo wordt het leven ver giftigd en verpest, reeds bij het kind. En zoo zijn we gekomen in den tijd als waarin we op het oogenblik leven. Maar, aldus spr., nood leert niet alleen bidden, maar ook te denken. Men begrijpt dat het leven fout is en men gaat vergaderen om te leeren denken. Hoe moeten wij, men schen in deze wereld, tegen elkander staan? Dat is het groote levensvraagstuk. De mo raal, welke gepredikt wordt eiken Zondag weer, is, dat men elkander lief moet hebben. We hooren het aan, maar in de praktijk ver loochenen wij het. Laten de menschen ein delijk inzien de gemeene leugen van dat leven. De waarachtig-denkende mensch zal zeggen: En nu moet het anders. Wü beschik ken over alle middelen om de productie op te voeren, niet één mensch hoeft honger te lijden, het komt alleen aan op: wil men komen tot een zuivere samenleving? Om dezen wil wakker te roepen, moet men een beroep doen om het meest menschelijke in den mensch, den mensch overtuigen van het woord uit den bijbel: Wat baadt het den mensch alles te hebben, als hij schade lijdt aan zijn ziel. Het antwoord op „Hoe moet net?' is koi t, de bodemproductie moet niet zijn in handen van enkelen, maar van de gemeenschap. Er zijn zoovele dingen onnoodig. Denk aan de oorlogsdoeleinden en aan zoovele dingen, die onnoodig, onnuttig en zelfs verwerpelijk zijn. Nog te weinig kennen de menschen arbeidsvreugde en toch is spr. ervan over tuigd, dat ieder mensch graag ja heel graag wil werken. Is dit alles wel internationaal te regelen? zoo vraagt men. Twijfelt men dan, aldus spr., aan het organisatie-vermo gen van de menschen? Wanneer we ons in een kapitalistische maatschappij kunnen organiseeren, zou dit dan in een zuiver- broederlijke maatschappij niet meer kun nen? Nee, de mensch beschikt over een groot organisatievermogen en dit vermogen moet in dienst gesteld worden van de maat schappij. Onze wapenen moeten zijn in de eerste plaats de waarheid en verder de redelijkheid der menschen. De dieren zouden zifch schamen, voor een samenleving als waarin wij thans leven. Wij doen een beroep op het besef, op de menschelijke solidariteit. De eerste taak moet zijn, dat wij de geesten der menschen moeten revolutionnairen. Hoe meer we zien den nood waarin wy leven, hoe meer zullen we begrijpen, dat er voortdurend zal klinken het „zoo kan het niet langer". (Applaus). Hierna werden eenige vragen gesteld en beantwoord, waarna de voorzitter de ver gadering onder dankzegging aan ds. Scher merhorn sloot BROADWAY MELODY 1936. Victoria-theater. Ongeveer acht jaar geleden heeft de sound-film haar intrede gedaan met Broad- way Melody, een film, die destijds veel over de tong gegaan is; veel sceptici hebben hun twijfel uitgesproken inzake de bestaansmo gelijkheden voor de geluidsfilm, doch glo rieus is ze uit het strijdperk vandaan getre den, een overwinning die we als het ware neergelegd vinden in Broadway Melody 1936. Doch welk een verschil; de princi- pieele opzet moge dezelfde zijn als eertijds: een betrekkelijk luchtig opgezet verhaal met als achtergrond, doch zeker niet op de minste plaats, het revue en tooneelleven zoowel voor als achter de schermen de resultaten geven duidelijk aan welk een geweldige vooruitgang de filmtechniek sindsdien heeft gemaakt. Broadway Melody 1936 is een prachtig staaltje van Amerikaansche décor-techniek met als voorgrond talrijke dans- en revue- scenes. In een warreling van costumes en decors krijgen we het eene dansfiguur na het andere te zien. Bijzondere vermelding verdient zeer ze ker de muzikale illustratie van de verschil lende scenes, waarbij we prachtige arrange menten van songs als: You are my lucky star, Broadway Rhythm, I've got the feeling you're fooling en andere opvielen. Het zich hiertusschen afspelende verhaal is uit den aard der zaak vrij simpel en kan op de details van het gegeven niet diep in gaan. Een bekend revueregisseur, Robert Gordon (Jack Benny), is in geldelijke moei lijkheden geraakt en is in handen gevallen van een rijk meisje, die in de societywe- reld een zeer bekende verschijning is en het er meer op voorzien heeft zichzelf op den voorgrond te plaatsen dan Gordon te helpen. Gordon kan voor zijn nieuwe revue geen hoofdrolspeler vinden en zij doet al het mogelijke om de hoofdrol voor zich te verkrijgen. Een oud-schoolkennisje van Gordon, Ire ne Forster (Eleanor Powell), heeft bij deze natste al het mogelijke gedaan om bij hem j0n, baantje als revue-artiste te krijgen, t„ C.„, don weet haar te bepraten dit plan *h tn„T!nu°mdat h« niet wil dat zi' wijden irn harde theaterleven zal gaan nogenweeTn kt"rh °v™] toch g Weet door m'ddel van een list het contract tot het spelen van de hoofdrol in Gordon's revue in handen te krijgen. Hiertusschendoor speelt een schandaaltjes journalist, Keeler, ook nog een niet onbe langrijke rol en zyn insinueerende stukjes aan het adres van de revue-regisseur bezor gen hem eenige malen een zeer pijnlijke on derkaak, aangezien Gordon zelf het recht ter hand neemt, het redactiebureau van Keeler binnendringt en hem en zijn assis tent Snoop by herhaling letterlijk achter hun bureaux slaat, Deze pijnlijke rechtspleging is evenwel voor Keeler en diens assistent geen be zwaar om zijn schandaalstukjes voort tè zetten. Om en door dit alles heen krijgen we een aantal verbazingwekkende stukjes dansteeh- niek te zien tegen een achtergrond van schitterende decors en begeleid door een muzikale illustratie die de Jazzliefhebbers zeker zal doen watertanden. In het voorprogramma zagen we weer eens het optreden van Our Gang, de beken de kinderen, in een alleraardigste sketch ge titeld: We gaan kampeeren; een demonstra tie van verschillende interessante golf. kunstjes en een aardige Micky Mouse-tee- kenfilm. MENSCHEN OP EEN BOOT. Het Roxy-theater brengt deze week onder den titel: Menschen op een boot, een film vol verrassende wendingen. Wat al ver schillende personen treft men aan op zoo'n reusachtigen oceaan-stoomer. Dat er velen zijn, die zich heel anders voordoen dan zij in werkelijkheid zijn, wordt de opmerkzame toeschouwer al spoedig gewaar. De kapitein zelf b.v. heeft een hekel aan de zee en waarom dat is, vertelt hij zelf in de film. Dan is er Steve, die maar steeds dronk en bij zijn terugkomst in New-York door een aardig vriendinnetje wordt opge wacht, met de vraag of de reis hem van zijn slechte eigenschap heeft genezen. Vervol gens treedt de charmante filmactrice Helen Vinson (zooals men weet de vrouw van de wereldkampioen tennis Fred Perry) op als een jongedame, die ook al iets uit haar ver leden heeft te verbergen. En zy verbergt nog meer, o.a. belangrijke papieren, onder de zitting van een stoel. Maar de particuliere detective, gespeeld door Victor Mc.Laglen, ontdekt spoedig verschillende geheimzinnig heden. 'n Alt(jd ruziemakend echtpaar krijgt na een twist gelegenheid zich te verzoenen in de hut van den kapitein. Nu, het vrouwe lijk deel van het echtpaar weet met „krach tige" argumenten op te treden. En zoo trek ken in bonte rij de merkwaardigheden uit het leven van diverse personen aan het oog van den toeschouwer voorbij. Tal van be kende goede artisten vervullen in deze film belangrijke rollen op uitstekende wijze. Het hoofdnummer werd voorafgegaan door een tweetal interessante journaals. Zoo bracht het Profilti-Nieuws o.m. zeer mooie opnamen van het verblijf van H.M. de Ko ningin en Prinses Juliana in Tirol en het Fox Movietone Nieuws beelden van de win terspelen o.a. IJshockey en Bobslee. Een aardige teekenfilm van Buddy mag genoemd, evenals een komisch nummer met den voor dezen tyd lang niet kwaden titel: Wie betaalt myn kamerhuur? Als geheel een programma vol afwisse ling. PLANKENKOORTS. Theater Harmonie. Szöke Szakal is bediende in een delica tessen winkel en het is duidelijk, dat hij niet zyn roeping gevolgd heeft. Als hij eieren moet verkoopen, verkoopt hy er goochel kunstjes by en goochelt tegelijkertijd de klanten voorgoed den winkel uit en het gevolg is dan ook, dat Frau Mayer, de eige naresse van de zaak, een gelegenheid zoekt om zich van deze onhandigen winkelbedien de te ontdoen. Die gelegenheid komt weldra als blijkt, dat Franz dat is de ongelukkige op een vrijen Zondag met de bakfiets van de zaak aan het toeren is en bovendien nog een aardig meisje als passagiere in den laad bak heeft meegenomen. Franz is zijn baan tje kwijt en hy klaagt zyn nood bij de dienstbode van een theater-directeur, die op het laatste uitstapje in den laadbak heeft gezeten, dat wil zeggen, het meisje en niet de directeur natuurlijk. De beleedigde schoone wil niets van hem weten en luide jammert de ongélukkige Franz over het noodlot, dat hem in zijn macht heeft. Hij doet het in roerende be woordingen en weet niet, dat hij toevallig in een soort studio staat waar de theater directeur en de agent Peterman (Otto Wal burg) een radiotoestel hebben opgesteld om de zich aanbiedende dramaturgen te kunnen beoordeelen. Voordat de verwonderde krui deniersbediende goed weet wat er met hem gebeurt, is hy als declamator voor het theater in de hoofdstad geëngageerd en het publiek in de Harmonie wacht vol spanning op zijn optreden. Het geduld van dat publiek wordt nog éven op de proef gesteld, want de fta1 eischt, dat er eerst de noodige aandacht aan èen liefdesgeschiedenis besteed wordt. Twee oude heeren willen hun zaken samensmelten. De een heeft een dochter en de andere een zoon en het zou prachtig zijn als zij deze beide ook konden samensmelten in den vorm van een huwelijk. Maar de zoon vreest, dat het meisje een kantoornufje zal zijn en hü begeert haar allerminst omdat zijn hart uit gaat naar de vrouwelijke artisten van de schouwburg in Graefelingen, waar hij zün bivak heeft opgeslagen. Het meisje vindt hem wel de moeite waard en besluit daartoe in de gelegenheid door haar mooie stem zangeres te worden om in den schouwburg door hem te worden opgemerkt. Er is een tyd geweest, dat Franz, de be diende uit de delicatessenzaak, twee hazen aan het huis van het meisje moest afleveren en door haar per abuis voor den vader van den begeerden Paul aangezien werd, wat natuurlijk den toeschouwers eenige koste lijke oogenblikken bezorgt. Franz en Katja, het meisje, komen nn tegelijkertijd als ar tisten in den schouwburg. Zy besluiten elkaar niet te verraden, mits Franz het meisje om twee uur 's nachts uit het huis van Paul wil komen halen omdat zy, niet ten onrechte,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 6