DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Onze infanterie niet met groot verlof, Frarisch-Belgische militaire overeenstemming. No. 61 Donderdag 12 Maart 1936 138e Jaargang Dr. Colijn's radiorede. Er is geen reden tot ongerustheid. Briefwisseling gepubliceerd. Internationale besprekingen. LONDEN EN GENÈVE. Leger-dagorder. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon en feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden by vooruitbetaling voor Alkmaar f 2.— franco door het geheele Ryk f 2.50. Losse nummers 5 cents. PRIJS PER GEWONE ADVERTENTIENi Van 15 regels 1.25, elke regel meer f 0.25, groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk kerij v/h. HERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9, postgiro 37060. Telef 3320, redactie 3330. Dit nummer bestaat uit drie bladen. Directeur: C. KRAK. Hoofdredacteur: T). N. ADEMA. Voor de belde Nederlandsche zenders heeft de minister-president, Z. Exc. dr. H. Colijn, gisteravond de volgende toespraak gehouden, in verband met den internationalen toestand. Wij laten deze rede hier in exteneo volgen: Uit de uitvoerige berichten en beschou wingen der laatste dagen in onze dagbladen verschenen, heeft ook het Nederlandsche volk kunnen vernemen, dat de politieke spanningen in Europa weer grooter gewor den zijn. Het ligt niet in mijn voornemen, tot u te spreken over het geschil zelf, dat daartoe aanleiding gegeven heeft. Nederland is daarbij niet rechtstreeks betrokken, omdat wy geen partij zijn bij het Verdrag van Locarno. Met de internationale rechtsvra gen, die met het ontstane geschil verbonden zijn, hebben wij dus geen directe bemoeienis Dientengevolge gaat dus ook de afwikk^ ling van de strijdvraag, zooals ik de zaak thans zie, buiten ons om. Daarentegen moet door ons wèl rekening worden gehouden met de mogelijke g e- volgen, die het voorgevallene zou kun nen hebben voor het behoud van den vrede in Europa. En dan prijs ik mij geluk kig, er reeds dadelijk op te kunnen wijzen, dat blijkbaar allerwegen de neiging aan wezig is, om het gevaar voor oorlog te kee- ren, om langs den weg van onderlinge be sprekingen den vrede in Europa te hand haven. Frankrijk heeft zich gewend tot den raad van den Volkenbond, Engeland's minister van büitenlandsche zaken heeft een be zadigde houding aangenomen en tot over ijlde daden is het nergens gekomen. Er is dus, zooals de zaken nu staan, reden om te vertrouwen dat men er in zal slagen langs vredelievenden weg tot oplossing van het gerezen geschil te geraken. Dit neemt intus- schen niet weg, dat het geraden moet wor den geacht de ontwikkeling van den gang van zaken met nauwkeurige oplettendheid te blijven volgen. Men kan niet zeggen, dat alle gevaren reeds verdwenen zijn, omdat in de eerste phase van het conflict koele beradenheid den toon aangaf. De mogelijkheid van toenemende spanning mag niet geheel uitgesloten worden geacht en met die moge lijkheid moet dus rekening worden gehou den. Dit geldt met name voor een land met zoo blootgestelde ligging als Nederland, een land, welks legerstelsel bovendien zoois ingericht, dat niet het geheele jaar door be schikt kan worden over een voldoend aan tal geoefende militairen om de noodige voorzorgsmaatregelen te treffen tot ver zekering eener mobilisatie, wanneer die noodig mocht blijken. In zulk een periode bevinden wij ons thans, nu a.s. Zaterdag voor de dienst- plichtingen van de zg. winterploeg het tijdstip zou zijn aangebroken om met groot verlof huiswaarts te keeren. Ging dit door, dan zou een zoodanige ver mindering van de sterkte aan geoefen de militairen intreden, dat daardoor ge mist zou worden wat juist in dagen van Interntionale spanning niet kan worden ontbeerd. ®*t is in verband hiermede, dat de regeering besloten heeft de dienstplich ten van de regimenten infanterie en van het regiment wielrijders die thans voor eerste oefening onder de wapenen zijn en eerstdaags huiswaarts zouden keeren, tot nader order in werkelijken dienst te h o u d e n. Ik spreek het vertrouwen uit, dat men in en maatregel niet meer zal zien en er vooral niet meer in zoeken zal, dan er wer kelijk in gelegen is. De regeering ver trouwt, dat het geschil op vredelievende wijze zal worden opgelost, maar zij acht het niettemin noodzakelijk aan de nu eenmaal m ons legerstelsel bestaande lacune tege moet te komen op een wijze, die de gering ste bezwaren voor de betrokkenen mee- brengt en internationaal het minste stof opjaagt. Indien toch de winterploeg aan het einde der week met groot verlof ging, en de om standigheden zouden er onverhoopt eens toe leiden, dat oproeping van groot-verlof gangers noodig werd, dan zou dit èn in het eigen land èn naar buiten een veel ernstiger indruk maken dan de maatregel, die thans genomen zal worden. Ik hoop en ik ver- Minister Colijn. trouw zelfs, dat de aanhouding van de dienstplichtigen, die anders binnen enkele dagen naar hunne haardsteden zouden terugkeeren, van zeer korten duur zal zijn. Binnenkort zal de toestand zich wel duide lijker gaan af teekenen. En verloopt de strijdvraag, zooals de regeering denkt, dat zij vermoedelijk verloopen zal, dan zal de bijzondere maatregel, die nu genomen wordt, weer spoedig tot het verleden be- hooren. Daarom maan ik nog eens aan om zich niet te laten verontrusten. Het is beter dat men later getuigen moet, dat de regee ring wel heel erg voorzichtig is geweest, dan dat haar, met hoe geringe kans ook, later verweten zou kunnen worden, dat zij gedut had op een tijd dat waakzaamheid plicht was. Ik verzoek den luisteraars dan ook om, wanneer zij straks hunne legersteden op zoeken, even rustig te gaan slapen als zij dat ook andere nachten doen. Er is voors hands geen enkele reden om ongerust te zijn. Kalmeerende woorden. Op een zeer kalmen en rustigen toon heeft minister-president Colijn gister avond door de radio meegedeeld, dat de zoogenaamde winterploeg voorloopig onder de wapenen blijft, zulks met het oog op de huidige internationale ver wikkelingen. Dr. Colijn heeft in zijn korte, maar belangrijke rede er herhaaldelijk op gewezen, dat het besluit der regeering een maatregel is, bedoeld om op alle gebeurtenissen voorbereid te zijn, ook nu, waar er nog niet de minste reden is om ongerust te zijn. Zoo moeten wij het ook zien en be grijpen en zoo zal ook het grootste deel van de Nederlandsche bevolking het begrepen hebben: er is werkelijk geen reden tot ongerustheid. Dat minister Colijn tot een dergelijke maatregel moest overgaan, komt louter door het tijdstip, waarop Hitier het ver drag van Locarno opzegde en het Rijn land ging bezetten. Ware dit een maand later geschied, er zouden door de Ne derlandsche regeering geen merkbare maatregelen genomen zijn. Nu was het iets anders. De winterploeg, die thans onder de wapenen is, zou over enkele dagen met groot verlof gaan, wij meenden deels Zaterdag, deels Maandag. Daarna zou in den loop der volgende week de nieu we voorjaarsploeg voor eerste oefening onder de wapenen komen. Normaal beschouwd, zouden wij dus de eerstvolgende weken in geheel Ne derland geen geoefend infanterie be zitten: de geoefende ploeg was thuis met groot verlof, de nieuwe ploeg zou voor het eerst kennismaken met de mi litaire opleiding. Feitelijk zou nimmer zoo'n lacune in ons militaire systeem mogen kunnen ontstaan. Feitelijk zouden de oudere, afgerichte soldaten pas huiswaarts mo gen gaan, als de jongeren voldoende opgeleid waren, om actief werkzaam te kunnen zijn. Dan zouden de kazernes tenminste altijd bezet zijn met een voorloopige kern van vrijwel geoefende soldaten. Wij lezen, dat de mededeeling van dr. Colijn zelfs voor de leger-autoritei- ten een verrassing was, dat althans de regimentscommandanten niet bekend waren met de maatregelen. En wij kun nen begrijpen, dat de mededeeling met gemengde gevoelens werd ontvangen door de jongens, die Zaterdag zouden „afzwaaien". Daar warln er bij, die Maandag weer hun burgerlijke werkzaamheden zou den hervatten. Zij moeten nu in de ka zernes blijven. Daar waren er ook, die Maandag weer zouden moeten gaan stempelen, want werk was er voor hen niet. Zij mogen nu in de kazernes blijven. De eersten zullen teleurgesteld zijn, de anderen zullen met een aangenaam gevoel kennis genomen hebben van de maatregelen der regeering. Maar tot welke categorie zij ook be hoorden, allen berustten er in, allen begrepen, dat de maatregel genomen is in het belang van het geheele land. Al len zullen begrijpen, dat hier een klein offer gebracht moet worden door jonge mannen, die Nederlanders zijn, op wie hun landsgenooten vertrouwen, op wie onze regeering vertrouwt. Zoo zal het in de kazernes rustig zijn en rustig blijven. Wij zullen alleen de volgende week een grootere garnizoens bezetting krijgen, omdat er dan twee ploegen onder de wapenen zijn, samen vormende één volledige lichting. En hoe zal de stemming buiten de kazernes zijn? Natuurlijk zullen er al tijd Nederlanders zijn en blijven, die het niet eens zijn met „het militair gedoe". Natuurlijk zullen er zijn, die politieke munt trachten te slaan uit dezen maatregel. Natuurlijk zullen er zijn, die ons leger zullen willen schet sen als een vrij hopeloos geval, als een beweging, die erg ouderwetsch is, die geen materiaal heeft, dieniets be- teekent. Maar de groote massa denkt er an ders over. De tijden zijn voorbij, dat men in Nederland geringschattend neer ziet op onze weermacht. Wij kunnen ons rustig in het openbaar laten zien in uniform en behoeven dan geen ha telijkheden meer te hooren. Dat betee- kent niet, dat wij een militair volk zijn geworden; dat beteekent alleen, dat wij inzien, dat tot veiligstelling van ons land een weermacht noodig is, waarop we kunnen vertrouwen. Als een veiligstelling moet ook de maatregel der regeering worden be schouwd, omdat zij op alle mogelijke en zelfs op bijna niet denkbaar mogelijke gebeurtenissen voorbereid wil zijn. Zoo is het. Nogmaals, er is geen enkele reden, om ongerust te zijn. Er is slechts reden tot geruststelling, omdat wij thans we ten, dat onze regeering waakzaam en actief is. De Fransche ambassadeur te Brus sel, Laroche, heeft minister-president van Zeeland een schrijven overhan digd, dat de Belgische premier in de Kamer heeft voorgelezen. Deze brief komt in de plaats van de militaire overeenkomst van 16 Sep tember 1920, vervat „in de brieven, welke op 10 en 15 September 1920 zijn gewisseld tusschen den minister-presi dent en minister van büitenlandsche zaken van Frankrijk en den Belgischen minister-president. De regeering der Fransche Republiek en die van Z. M. den koning der Bel gen hebben deze militaire overeen komst op 7 September 1920 goedge keurd". De overeenkomst van 1920 had ten doel, volgens den inhoud der in 1920 door de beide regeeringen gewisselde brieven, wel ke te Geneve zijn geregistreerd, de garan ties voor den vrede en de veiligheid, welke voortvloeien uit het Volkenbondspact te versterken. Het verdrag verzekerde de technische voorwaarden voor een militaire samenwer king tusschen Frankrijk en België voor het geval van een niet-uitgelokten aanval van Duitschland. In 1925 kwam het verdrag van Locarno dat op uitvoeriger en meer gepreciseerde wijze de garanties, welke in 1920 onder oogen waren gezien, verwezenlijkte. Dit verdrag werd gesloten door den pre sident der Republiek en door de Kamers goedgekeurd. Dit verdrag vormt een van de essentiee- le elementen voor den internationalen sta tus van België. De verplichtingen, welke er in worden gedefinieerd zijn met het Volkenbonds- pAct de eenige, die op het stuk van de ga rantie en den bijstand Frankrijk en België verbinden. Het spreekt vanzelf, dat de beide regee ringen meer dan ooit vastbesloten zijn er getrouw aan te blijven. Uit een militair oogpunt bezien bevat het accoord van 1920 terzelfder tijd algemeene schikkingen betreffende een contact tus schen de staven en bijzondere schikkingen nopens een gemeenschappelijke bezetting van den linker-Rijnoever. De beide regeeringen, constateerende, dat er in deze overeenkomst enkele punten zijn verjaard, erkennen, dat het van belang is een enkel element thans te laten gelden, te weten, dat het accoord tusschen beide bestaat en dat zy er thans prijs op stellen het te bevestigen, voor wat betreft de hand having van een contact tusschen de staven ten doel hebbede de uitvoering der ver plichtingen, bepaald by het Rijnpact van Locarno, zoomede de bestudeering van de technische voorwaarden voor een eventu- eele toepassing van genoemde verplich tingen. Het blijft overeengekomen, dat een der gelijk contact geen enkel politieke ver plichting kan medebrengen, noch eenige verplichting voor wat betreft de organisa tie van de landsverdediging van de belang hebbende partijen. Ik heb de eer het voorafgaande in over eenstemming met de Fransche regeering te bevestigen. Minister-president Van Zeeland heeft in dezelfde termen de overeenkomst namens de Belgische regeering bevestigd. Voorstel tot losmaking bestreden. In het Hoogerhuis diende lord Man- field een motie in, waarin revisie van het Volkenbondshandvest wordt voorge steld, in het bijzonder in dien zin, dat de verplichtingen van de Volkenbondsleden op het stuk van toepassing van sancties zullen worden opgeheven, terwijl tevens wordt voorgesteld dat in den tijd, dat de gevraagde revisie wordt bestudeerd, de voortzetting van den aanhang van Engeland aan den Volkenbond wordt afhankelijk gesteld van zekere voor waarden. De onderstaatssecretaris van büitenland sche zaken, lord Stanhope, verklaarde, dat hij voor handhaving van den status quo was en herhaalde, dat de politiek van isolement voor Groot-Brittannië onmogelijk is. Wij erkennen, zoo zeide hij, dat het feit dat wij lid van den Volkenbond zijn, wellicht ons risico kan vergrooten en het mogelijk maakt, dat wij in een oorlog worden gewikkeld of deel moeten nemen aan een collectieve actie in alle mogelijke deelen van de wereld. Maar indien men niet wil besluiten tot deel neming aan een collectieve actie, kan men niet hopen op de verkrijging van collectieve veiligheid. De Britsche regeering is van meening, dat het de bezwaren loont dit ri sico te loopen. Wij zouden een rijke prooi vormen, met onze uitgestrekte bezittingen, onze dominions en onze koloniën, die voor werpen van begeerte van andere naties zyn, en het is om deze bezittingen te waarbor gen, dat Engeland den Volkenbond steunt in den vorm, waarin hij thans bestaat. Wij hebben het convenant onderteekend en wij moeten de verplichtingen die daaruit voort vloeien ten volle op ons nemen. Wij kunnen geen reserves maken en volhouden te zeg gen dat wij lid van den Volkenbond zijn, indien men ons vraagt het een of ander te doen dat ons niet aanstaat. De regeering kan de motie daarom niet steunen. Lord Mansfield trok daarop zijn motie in. De commandant van het veldleger heeft de volgende dagorder uitgevaar digd, welke hedenochtend op het mor genappèl door de regimentscomman danten is voorgelezen: „Z.E. de minister van Staat, minister president, minister van defensie ad interim, dr. H. Colijn, heeft gister avond in een voor de radio uitge sproken rede meegedeeld, dat de poli tieke spanningen in den laatsten tijd in Europa weer grooter geworden zijn. Hoewel er alle reden is te vertrouwen, dat men erin zal slagen langs vrede lievenden weg tot oplossing van het gerezen geschil te geraken, mag de mogelijkheid van toenemende spanning niet geheel uitgesloten worden geacht en moet met die mogelijkheid dus even eens rekening worden gehouden. Onder deze omstandigheden acht H.M. regeering het niet verantwoord, dat een sterke vermindering van geoefende troepen onder de wapenen zal intre den, welke toestand zou ontstaan, in dien de dienstplichtigen van de tweede ploeg (winterploeg) van de lichting 1935 van de infanterie en wielrijders, wier eerste oefening op 14 Maart a.s. zou zijn beëindigd, op dien datum met groot verlof zouden vertrekken. In verband hiermede heeft de regee ring besloten de bedoelde dienstplich tigen, die thans voor de eerste oefening onder de wapenen zijn en eerstdaags huiswaarts zouden keeren, tot nader order in werkelijken dienst te houden. De regeering vertrouwt, dat het aan houden van de dienstplichtigen, die anders binnen enkele dagen naar hunne haardsteden zouden terug keeren, van zeer korten duur zal zijn. Ik verwacht van alle dienstplich tigen, die door den genoemden maat regel worden getroffen, dat zij met blijmoedigheid den plicht zullen ver vullen die het landsbelang van hen vordert en dat zij er een eer in zullen stellen bij te dragen tot de veiligheid van het Vaderland. Van alle militairen, behoorende tot het veldleger, verwacht ik bovenal thans, dat zij indachtig zullen zijn, dat de weermacht zich door stipte plichts betrachting en goede krijgstucht zal hebben te onderscheiden. Ik weet dat het Vaderland daarop rekenen mag. Leve de Koningin!" In het Lagerhuis vroeg de liberale afge vaardigde Mander aan Baldwin, of het niet goed was aan Frankrijk mede te deelen, dat de steun van Engeland volgens de bepalin gen van het verdrag van Locarno alleen dan gunstig opgenomen zou worden door de publieke opinie, indien Frankrijk geheel met Engeland wil samenwerken, én met de an dere Volkenbondsleden, bij de toepassing van sancties tegen Italië. Baldwin antwoordde, dat het niet nood zakelijk was de Fransche regeering op de hoogte te stellen van de houding van de Britsche regeering in omstandigheden, die zich thans niet voordeden en zich waar schijnlijk ook niet zouden voordoen. Mander vroeg vervolgens of het systeem van collectieve veiligheid een rol zou spelen bij alle eventueele onderhandelingen, en niet alleen als het tegen Duitschland ging. Hier op antwoordde Baldwin niet. Redevoering van Van Zeeland. De Belgische premier Van Zeeland heeft gisteren in de Kamer een belangrijke rede voering uitgesproken over de opzegging van het verdrag van Locarno. Hij ver klaarde, dat de oplossing, waarnaar thans gezocht wordt, in geen enkel opzicht een premie mag vormen op de schending van verdragen en dat een middel gevonden moet worden om de internationale orde te herstellen, terwijl alle denkbare voorzorgs maatregelen moeten worden genomen om de gebeurtenissen niet aan de controle der machthebbers te laten ontsnappen. Van Zeeland bewaarde het stilzwijgen over de onderhandelingen, „die ongetwijfeld moeilijk en wellicht langdurig zullen zyn", en wees er op, dat het streven er in wezen op gericht moet zyn het gevaar van een oorlog voor 't heden en voor de toekomst op te heffen. Hij legde er krachtig den nadruk op, dat het absoluut noodzakelijk is, dat de mogendheden eensgezind blyven en vast besloten om in volledige, onderlinge over eenstemming te handelen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 1