DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. de stemming in duitschland. De bezetting van het Rijnland. No. 62 138e Jaargang „Angst vor der eigenen Courage". De Duitschers willen geen oorlog. Vreugde met een bitteren bijsmaak. De winterploeg blijft. Locarno-conferentie te Londen. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt ELREN AVOND, behalve Zon en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2. franco door het geheele Rijk f 2.50. Losse nummers 5 cents. PRIJS PER GEWONE AD VERTEN TIEN: T an 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk kerij v/h. HERMS. COSTER ZOON. Voordam C 9, postgiro 370G0. Telef 3320, redactie 3330. Dit nummer bestaat uit drie bladen. Directeur: C. KRAK. Vrijdag 13 Nlaart 1936 Hoofdredacteur: Tp N. ADEMA. (Van onzen Berlijnschen correspondent.) Berlijn, 11 Maart. Het Duitsche volk is er in de laatste jaren aan gewoon geraakt, vrijwel da gelijks in de politiek gemengd te worden. De „goede, oude tijd" toen men dit bedrijf aan de specialisten overliet en politieke verslagen en berichten hoogstens met wat meer opmerkzaam heid volgde, als bijzondere eigen be langen hoogere belastingen, meer huishuur, stijgende prijzen van levens middelen ermee gemoeid waren, lijken heden even ver weg te liggen als de periode, toen we nog per diligence of trekschuit reisden. Het Duitsche volk in de periode van de drie jaren, die achter ons liggen, is gelijk men pleegt te zeggen, volkomen „verpoli tiekt". Dat ligt al dadelijk aan het systeem. Het nationaal-socialistisch regime beteekent, dat eigenlijk alles regeeringszaak is. Zelfs (lach niet!) het kinderen krijgen. De Duit sche minister van propaganda dr. Josef Göbbels, heeft gisteren een urenlange open bare rede gehouden ter inleiding van den zoogenaamden „verkiezingsstrijd", die niet anders is dan het vechten om de 90 der stemmen, welke de regeering tot nu toe ongeveer achter zich gehad heeft. En in die rede, die uit den aard der zaak de apotheose van de verheerlijking van het nationaal- socialistisch staatsbeheer geworden is, heeft hij ook betoogd, dat de Duitschers de laatste jaren zooveel meer kinderen dan vroeger krijgen, omdat het.... nationaal-socialis- tische baby's zijn; wat zoo op te vatten is, dat de menschen hier zooveel vertrouwen in het nieuwe bewind hebben, dat ze het er op wagen, meer kinderen te krijgen dan vroeger. Een soort motie-van-vertrouwen op luier-gebied. Waarmee ik maar aantoonen wilde, hoe ver de inmenging van den Staat tot in het intiemste particuliere leven hier gaat! Vadertje Staat is tot een alles beheer- schende toeziende voogd van rijksburgers en staatsburgers des Derden Rijks gewor den. Dat beteekent dus, dat er in de kranten vrijwel eiken dag iets te lezen staat, dat in het particuliere leven ingrijpt, dat iets toe staat, iets verbiedt, iets aanbeveelt, tot iets opwekt, iets straft of iets beloont. Het is op zichzelf een merkwaardig iets, te consta- teeren, dat een volk van 65 millioen zielen, van wie toch de groote meerderheid zelf denken kan, zich zooiets niet alleen zonder veel morren, maar zelfs met de noodige geestdrift, laat welgevallen. We hebben zulks te registreeren. Het is van belang als we willen pogen te begrijpen, wat in Duitschland mogelijk is. De lezer zal begrijpen, dat zelden dit „ver politiekte" wezen van de Duitschers sterker in spanning verkeerd heeft dan juist in de dagen, die we op het oogenblik beleven. Het is hier de plaats niet, op dingen der internationale politiek nader in te gaan. Wat er in deze tijden rondom de ver dragen van Versailles en Locarno, en het nieuwe FranschSovjet-Russische bond genootschap geschiedt, wordt in andere ko lommen bericht en beoordeeld. Wij buiten landsche journalisten in Duitschland heb- en er natuurlijk ook onze handen vol mee. Maar op deze plaats wil ik er my niet in iepen, al zal men kunnen begrijpen, dat °,niekschrijver thans zoekt naar ver- dplHuf6 ?ie met een en ander in onmid- soh J 6n middelÜk verband staan. Voor be- ™!™Igen 0ver theater en film, landbouw musea en concerten in Duitsch- ka? men in deze opgewonden en op windende dagen geen actueele belangstel ling verwachten. En daarom wil ik heden iets vertellen an e stemming in Duitschland. Wat Hitier deed. Adolf Hitier heeft het voor goed bevon den, de wereld weer eens te verrassen met een daad. Hij heeft een internationaal ver drag, waaronder de handteekening van den Dmtschen staatsman, thans ambassadeur in Washington, dr. Luther staat, als nietig verklaard en om dat naar alle windrichtin gen duidelijk te maken, heeft hij eenige bataljons en batterijen gedirigeerd naar dat deel van Westelijk Duitschland, dat op grond van Versailles en Locarno in 1923 door Fransche, Engelsche, Belgische en Ita- liaansche troepen tijdelijk bezet is, en later, Ha het vertrek van deze troepen, tot „gede militariseerde zóne" werd verklaard. Of dit Wettig is, of het Duitsche argument der be zetting door Duitsche troepen aanvaard baar, dan wel het protest der andere onder teekenaars juist een basis voor strafmaat regelen is, daarover zal men in Londen vergaderen. Wij willen ons bepalen tot het feit, dat het gebeurd is en eens in Duitsch land rondzien om te constateeren, hoe het Duitsche volk deze nieuwe, plotselinge daad, die wederom een Hitleriaansch „fait accompli" beteekent, opgenomen heeft. Leest men de Duitsche door-en-door ge hoorzame kranten, hoort men in de radio het geweldig applaus van tienduizenden, ja honderdduizenden menschen, die dank zij de enorme voorbereidingen en de imponee- rende massa-organisatie onder de beproefde leiding van het Rijksministerie voor Propa ganda en Volksvoorlichting thans weer da gelijks in geweldige zalen vergaderd zijn om hun politieke leiders te hooren, dan moet men tot de conclusie komen, dat alles wat Hitier en zijn regeering doen, bij het Duit sche volk ongehoord en ongelimiteerd popu lair is. Nu, dat kan natuurlijk ook wel op grond van andere waarnemingen bestreden wor den. Spreekt men hier met de z.g. „intellec- tueelen", met aanhangers van vroegere poli tieke partijen uit alle klassen der bevolking, dan kan men veel critiek hooren. Ook op de jongste, sensationeele daden der regeering. Er is oppositie, en die is er al deze jaren ge weest. Bij volksstemmingen bleek deze op positie (voor een deel, want er zijn zeer veel critici die als hi t er op aankomt, toch maar liever met ja stemmen) ook in ronde cijfers zichtbaar te worden. Ze bleef zich rondom het cijfer var 10 pCt. der kiezers bewegen. Wat ongeveer vier millioen vol wassen menschen beteekent. De omstandig heid echter, dat onder deze 10 pCt. een zeer belangrijk deel intellectueelen te vin den is, vooral in de grootere en grootste steden, waar men zich wat vrijer uiten kan, heeft altijd m^t zich gebracht, dat opper vlakkige waarnemers den indruk kregen van een zeer groote ontevredenheid; om dan by stemmingen de bittere ervaring te moeten opdoen, dat ze zich geweldig vergist hadden. Maar ook deze werkeliike 10 pCt. is toch eigenlijk verbluffend. Het bewijst dan toch maar, in groote lijnen gezien, dat nu al drie jaren lang van elke 10 Duitschers er 9 met Hitier door dik en dun gaan. Ik kan mij niet herinneren, dat in de geschiedenis voorbeelden zijn van zulk een homogene volksstemming, waarbij ook maar 6 of 7 van de 10 achter een regeering zijn blijven staan, die zoo ingrijpende vaak harde en impopu laire maatregelen genomen heeft. Dat dit in- tusschen zoo is, dat het Duitsche volk zoo meegaande, zoo weinig critisch aangelegd is, vormt de verklaring voor bijna alles, wat hier doorgezet wordt, ook op het gebied van de buitenlandsche politiek. En het zou mij niet verwonderen, als Hitier op 29 Maart wederom 90 pCt. van de kiezers achter zich zal blijken te hebben. En toch heerscht, buiten de eigenlijke partijkringen, die steeds een kleine minder heid van het volk zullen vormen, over de tegenwoordige situatie en over de mogelijke gevolgen van Hitler's besluiten van Zater dag j.1. allesbehalve algemeene gerustheid. Het is nu eenmaal niet te loochenen, dat zulke radicale, ja ruwe maatregelen tegen alle verdragen in aan den eenen kant bij het eigen volk wel bewondering en zelfs geest drift wekken, maar aan de andere zijde toch ook stemmingen, die men in Duitsch land teekenend „Angst vor der eigenen Courage" pleegt te noemen. In deze tijden wordt weer gevaarlijk veel over het vreese- Hjke gebeuren „Oorlog" geschreven en ge sproken. Oorlog, tegenwoordig zonder oor logsverklaring, is immers in permanentie aanwezig. In het Verre Oosten, in Afrika, in Zuid-Amerika. Oorlog dreigde in de Mid- dellandsche Zee, en men voelt het in Duitschland meer dan men het durft uit spreken: oorlog dreigt ook weer in West- Europa. Het aantal pessimisten, dat zulk een botsing werkelijk als accuut ziet, is gering. Maar er over praten doet eigenlijk het ge heele Duitsche volk. Duitschland wil geen oorlog. En nu wil het mij van belang schijnen, als jarenlang waarnemer onder de Duitschers wonend en werkend, op dit kritieke oogen blik te getuigen, dat mijn eerlijke, onbevoor oordeelde indruk is, dat niemand in Duitschland 'n oorlogwen scht, in de allerlaatste plaats met Frankrijk. Men leest, en dat is begrijpelijk, dezer da gen weer overal in de wereld de vraag, of Hitler's voorstellen wel eerlijk gemeend zijn, of er niet een of ander gemenigheidje achter schuilt, of men iemand vertrouwen mag die nu al eenige malen verdragsbepa lingen verscheurd heeft. Het is zaak der vreemde staatslieden, met den leider van het Duitsche volk te onderhandelen en zich waarborgen voor verhindering van oneer lijke bedoelingen te verschaffen. Dat ik persoonlijk, als buitenlandsch journalist in Berlijn, nimmer eenigen twijfel ,aan Hitler's eerlijkheid als staatsman in mij heb voelen opkomen, is een ding van persoonlijken aard. Maar ik kan den Duitschen „Führer" niet in het hart zien. En politiek is door alle tijden heen een niet zeer zuiver bedrijf geweest. Maar een geheel volk kan niet huichelen. En het geheele Duitsche volk (men vergeve mij het schermen met zoo groote begrippen) is vredelievend, waarbij de wel overal ter wereld voorkomende uitzonderingen, min derwaardige karakters, die van strijd voor deel of redding uit den nood van het heden tot eigen baat, verwachten, dan wel gebo ren landsknechten, voor wie knokken het hoogste is, gerust buiten rekening mogen blijven. Wij hebben het in vroeger jaren op deze plaats al eens geschreven, maar het lijkt ons van allerhoogste actualiteit, zoodat we het hier herhalen willen, dat men het soldaat-zijn van den Duitscher in het buitenland verkeerd beoordeelt. Het is een Duitsche volkseigenschap, gaarne een uniform te dragen, krijgs haftig op te treden, „schneidig" te exer- ceeren, in superlatieven te vervallen, als het om militaire dingen gaat, gehoor zaam te zijn tot over de grens der zelf verloochening heen, alles met den dege- lijken en bewonderenswaardigen achter grond van vaderlandsliefde. Maar men is er volkomen naast, als men meent, dat voor den Duitscher dit alles nu ook de inleiding tot vechten is. Dat is het noch bij den hoogsten leider, noch bij den jongsten rijksburger. In deze tijden, nu nog millioenen menschen leven, die het verschrikkelijke van den modernen oorlog meegemaakt hebben, minder dan ooit tevoren. De Duitscher wil geen oorlog, en Duitschland wil geen oorlog. Men moge dat buiten de Duitsche grenzen aanvaarden van een Nederlander, die Duitschland en de Duitschers kent en weet hoe het er op het oogenblik met de stemming hier te lande uitziet. Met deze wetenschap voor oogen behoort men de politieke ontwikkeling te beoordee- len. (Van onzen R.-redacteur.) De vreugde in het Rijnland over den terugkeer der garnizoenen heeft een bitteren bijsmaak. De reacties in het buitenland op de plotselinge daad van de Rijksregeering, waarmee een plech tig verdrag en een even plechtige be lofte werden terzijde gesteld, worden er met spanning gevolgd, voorzoover de kranten ze tenminste ter kennis van de lezers brengen. Aan den aanvankelijken vreugderoes, die bij velen de eerste da gen, naar wij konden constateeren, de overhand had, is op deze wijze spoedig een eind gekomen. We hebben daarvan de ondubbelzinnige bewijzen ontvan gen tijdens een tocht, dien we hebben gemaakt in het grensgebied aan beide zijden van de denkbeeldige lijn, die door de gebeurtenissen der laatste da gen sterker is geaccentueerd. Het bestaan van de tegenstelling, die daaraan ten grondslag ligt, hebben we op onzen tocht duidelijk ondervonden bij de grenskantoren, die we zijn gepasseerd. Onze weg voerde namelijk niet langs de gewone internationale routes, waar men aan verkeer van veel vreemdelingen gewoon is, en we werden wel eens met eenigen achterdocht behandeld, als we met ons koffertje en onze vreemde pas aan het gebruikelijke onder zoek werden onderworpen in een klein douanekantoor, dat eigenlijk alleen streek- belangen diende. De komische noot van het geval was het gescharrel met geldzaken, waarmee we met name de Duitsche grens beambten veel last hebben bezorgd. Bij elke binnenkomst in Duitschland vroegen we 'n „Bescheinigung" voor het buitenlandsche geld, dat we bij ons hadden, en als we het land verlieten, moesten we dit velen Neder landers zoo bekende bewijs weer afgeven en tevens laten zien, dat de opgave klopte met wat we weer over de grens brachten. Als men dan nagaat, dat er een spoorlijntje be staat, dat daar in de buurt van Monschau (Montjoie) sedert de annexatie in 1920 door België van Eupen en Malmédy afwisselend op Duitsch en Belgisch gebied loopt, kan men nagaan welk een last we den Duitschers (en natuurlijk ook onszelf door al dat op onthoud) bezorgd hebben. De toestand na hetgeen van Fransche zijde een „coup de théatre" van Hitier genoemd wordt, wordt waarlijk door de Duitschers in het grensgebied wel met de noodige zorg beschouwd. Het drama van deze menschen, die zich nog maar al te goed de verschrikkingen van den oorlog herinneren en die niets liever willen dan met hun buren, die vroeger hun landgenooten waren, in vrede en vriendschap te leven, speelt zich af vlak bij ons eigen gebied. Trouwens, het feit, dat de Nederlandsche regeering met het oog op den gespannen internationa len toestand speciale maatregelen heeft genomen, wijst wel op de belangrijkheid van deze gebeurtenissen, ook voor ons land. Uit de gesprekken, die we hebben ge voerd, konden we opmaken, dat de meening over hetgeen geschied is by deze menschen lang niet onverdeeld gunstig is. Men vraagt zich ietwat angstig af, waartoe het zal lei den en er is twijfel over de vraag of dit nu wel zoo noodig was. Of er oorlog komt? vraagt men den vreemdeling, die geacht wordt van politieke toestanden beter op de noogte te zijn, en men toont er zich lang niet gerust op. Wel is men nu langzaam aan het verademen, doordat in dezen tijd van snel en haastig leven er al weer eenige da gen zonder ernstige gebeurtenissen zijn verloopen. Het gepraat te Parijs en te Lon den heeft althans deze goede zijde, dat het beslissingen uitstelt en aldus ertoe bijdraagt dat, wannéér het tot een beslissing komt, deze met meer kalmte wordt genomen. Dat de bij het verdrag van Versailles en later nog bij dat van Locarno voor militai ren verboden zone nu „gemilitariseerd" is, beteekent nog niet, dat het er van de mili tairen wemelt. In het buitenland moge dan de sterkte van de Duitsche troepen in het betrokken gebied grooten indruk hebben gemaakt, we zagen er lang niet zooveel mi litair vertoon als in België. Duidelijk wordt hierdoor, waarom men in dit laatste land geen bijzondere maatregelen heeft behoe ven te nemen op dit gebied, daar de verde diging van het land er in vele opzichten reeds zoo goed mogelijk is verzekerd. Eigen lijk waren het alleen Aken en Monschau, die militaire bezettingen te zien gaven, al schijnt het, dat het in de bedoeling ligt of heeft gelegen om geleidelijk tot uitbreiding te geraken. De Belgische verdedigingslinie bestaat in eerste instantie uit drie deelen: die van de Maas ten Noorden van Luik, die van de Ourthe ten Zuiden van deze vestingstad en de lijn van de Ourthe naar Aarlen. De hoogvlakte van Herve is zeer versterkt met forten, die pas gebouwd zijn. In de nabij heid van Visé ligt vlak bij het nieuwe Al- bertkanaal (dat zelf weer een onderdeel vormt van de verdediging naar de Noord zijde) een fort, dat gedeeltelijk over Neder- landsch gebied heen de stad Aken bestrijkt! In de linie, die van de Ourthelijn over Viel- salm en Bastenaken naar Aarlen vlak bij de Luxemburgsch-Fransche grens leidt, zijn honderden betonnen schansen gebouwd, voorzien van automatische wapens. Overal militairen: in Beverloo, in Luik, in Verviers, in Pepinster en in nog veel andere plaatsen, die we niet hebben bezocht. Heeft Duitschland daartegenover nu een plan, dat er het complement van is? We weten het niet. De generale staf van ieder land houdt nu eenmaal met verschillende mogelijkheden rekening en zoo heeft de Duitsche staf natuurlijk ook een werkwijze die past in een gewapend conflict met Frankrijk en België. Dat daarbij niet alleen aan een verdediging, doch ook aan een aan val wordt gedacht, ligt wel eenigszins voor de hand. We vroegen in Aken aan een officier, dien we daar hebben gesproken, hoe men in het Duitsche leger denkt over de Belgische militaire maatregelen en wat Duitschland er eventueel tegenover kan stellen. Merkwaardig was zijn ant woord: „Ach, wir hab^n doch noch gar keine Armee!" Wanneer men de maatregelen van Duitsch land in het eens verboden gebied ziet, zou men inderdaad tot een conclusie komen, die met dit antwoord overeenstemt. De bezet ting van het Rijnland schijnt voor den leek thans nog een directe bedreiging van de Westelijke buren. Maar wat niet is, kan ko men, en dat ziet men aan beide zijden heel goed in. Zoo doet het ook de bevolking, die met angst en beven het verdere verloop der ge beurtenissen volkt. Men was. er in dit Duit sche grensgebied gelukkig, al deden zich de economische nooden van dezen tyd wel de gelijk voelen. In dit opzicht is er wel een tegenstelling merkbaar tusschen de gebie- De opleiding van de nieuwe lichting zal normaal verloopen. De maatregelen, welke de regeering heeft genomen in verband met den huidigen po- litieken toestand hebben op het oogenblik nog geen troepenverplaatsing tengevolge gehad. De opleiding van de dienstplichtigen, die de volgende week onder de wapenen moe ten komen, zal normaal zy'n. Wanneer mocht blijken, dat er door bijzondere om standigheden opleid ingspersoneel te kort is, heeft de regeering het in de hand reserve- officieren onder de wapenen te roepen, waardoor dan opleidingspersoneel kan wor den vrijgemaakt. Nu de winterploeg nog onder de wapenen blijft en de zomerploeg dezer dagen op komt, zou het mogelijk zijn, dat de legering der troepen hier en daar moeilijkheden met zich bracht. Deze kwestie is thans in studie. Indien en in hoeverre aanvulling noodig is, zal nog moeten blyken. Of ook andere korpsen dan de infanterie en de wielrijders onder de wapenen zullen moeten blijven, zal van de ontwikkeling van den algemeenen toestand afhangen. Een Kon. besluit. De Staatscourant van Donderdagavond be vat een Kon. besluit van 11 Maart van den volgenden inhoud: „Overwegende, dat de politieke spanning tusschen sommige staten in West-Europa eenige onzekerheid heeft doen ontstaan omtrent het voortduren van den vrede en dat het daarom wenschelyk is de sterkte aan in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen voorloopig niet te vermin deren; gelet op art. 34 eerste lid en art. 1 vierde lid van de Dienstplichtwet, hebben goedge vonden en verstaan: Art. 1. De voor eerste oefening in werke lijken dienst zijnde dienstplichtigen, die na de dagteekening van dit besluit in aanmer king zouden komen voor groot verlof, blij ven tot nader order in werkelijken dienst; Art. 2. Art. 1 geldt niet voor de groepen van dienstplichtigen ten aanzien van welke de minister van defensie bepaalt, dat de daarin gelegen maatregel niet op haar zal worden toegepast. Het in dienst houden van de groot verlofgangers. Art. 187 van de Grondwet bepaalt: Wanneer ingeval van oorlog, oorlogsge vaar of andere buitengewone omstandighe den de dienstplichtigen, die niet in werke lijken dienst zijn, door den koning geheel of ten deele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal ge daan om het onder de wapenen blijven der dienstplichtigen zooveel noodig te bepalen. Art. 34 lid 1 van de Dienstplichtwet be paalt: In geval van oorlog, oorlogsgevaar of an dere buitengewone omstandigheden heeft buitengewone oproeping in werkelijken dienst van dienstplichtigen plaats, voor zoover wij die noodig achten. Art. 1 lid 4 van de Dienstplichtwet be paalt: Waar in dezen niet wordt gesproken van het roepen of het komen in werkelijken dienst, wordt daaronder ten aanzien van hen, die zich reeds in werkelijken dienst be vinden, verstaan het houden of blijven in werkelijken dienst. Het Volk kondigt aan, dat de heer Vlie gen vanmiddag mondeling opheldering aan de regeering zal vragen over het feit, dat nog niet is overgegaan tot indiening van het in art. 187 van de Grondwet bedoelde wets ontwerp. Volgens gemeld blad zal prof Aal- berse vragen van gelijke strekking stellen. den aan beide zijden van de grens. Nu is men er weer opgeschrikt door oorlogsge vaar en de S.A.-lieden in hun bruine unifor men, die ook hier, als overal elders in Duitschland, het aspect van de straten be- heerschen, kijken er vastberadener dan ooit. Gistermiddag om kwart over vijf is de conferentie van de Locarnomogendheden aangevangen. De zitting heeft plaats in de zaal van het kabinet in het Foreign Office, niet in de Locarno-zaal zooals oorspronke lijk was bepaald. Engeland, Frankrijk, België en Italië zijn vertegenwoordigd. Voor de conferentie heeft Flandin nog een onderhoud gehad van een half uur met Baldwin. Officieel communiqué. Het officieele communiqué, dat na de be sprekingen van gistermiddag der Locarno mogendheden is uitgegeven, luidt als volgt: „De vergadering van gedelegeerden der mogendheden, die het Locarno-pact hebben onderteekend en daarvoor garant zijn, is in het departement van buitenlandsche zaken om 17 uur gehouden. Aanwezig waren voor Groot-Brittannië Eden, Lord Halifax, en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 1