SS
Ui
SS
ijl
n
UIT MET PARLEMENTAIRE LEVEN.
'Dumcuêciek
0t
m m m
P 3|
ïfchaakcu&dek
m
Wi
SS
M
m
DE GESCHEIDEN VROUW EN DE NAAM VAN
HAAR GEWEZEN ECHTGENOOT.
E S r,'nbd'SrPKu2,r
JU
I BS
IS
I
a
I
i
Si
Hl
i
fl
li
A
8
IÉ
Mr. Dr. H. Goeman Borgesius.
ft
wens goed gehouden. Tijdelijk zijn Ponden
en dollars iets opgeloopen en trok de goud
prijs hier iets aan, maar men had hier toch
voornamelijk te doen met de uitwerking
van de spanning op de wisselmarkt te
Parijs. Deze spanning is trouwens later ook
verminderd. Er heeft weer eenige uitvoer
van goud uit Frankrijk ook naar ons land
plaats gevonden, doch in den jongsten
weekstaat van de Nederlandsche Bank kon
deze goudtoevloeiïng nog niet worden op
genomen.
Op de aandeelenmarkt was de stemming
over het algemeen ongeanimeerd, op som
mige dagen zelfs flauw. Van de voortge
zette koersdaling in aandeelen Philips
maakty wij reeds melding. Ook Unilever
waren later eerder aangeboden in verband
met de teleurstellende dividenden der En-
gelsche ondermaatschappijen. Men vreest
n.1., dat hierdoor het dividend van de Uni
lever ongunstig zou kunnen worden be
ïnvloed. De betrokken maatschappijen ma
ken echter slechts een klein deel uit van
het Unileverconcorn.
In de afdeeling voor cultuurwaarden
werden suikeraandeelen tijdelijk gunstig
beïnvloed door eenige verdere afdoeningen
van de Nivas. Voor de H.V.A. zijn echter
tegenwoordig de prijzen van palmolie en
sisal van meer beteekenis dan de suiker
prijzen. Een ongunstige omstandigheid is,
dat de palm olieprijzen sinds eenige weken
een dalende richting volgen en op het
oogenblik nog altijd geen herstel hebben te
zien gegeven.
Voor tabaksaandeelen maakte het bericht,
dat er onderhandelingen zijn afgesloten
voor een verdere compensatietransactie met
Duitschland een goeden indruk. Zooals men
weet, waren er oorspronkelijk Mk. 20%
voor den aankoop van tabak ter beschik
king gesteld. Daarop is een compensatie
transactie afgesloten, waarbij een scheeps-
order op een Duitsche werf werd geplaatst,
waartegenover Mk. 5 mill. extra voor den
aankoop van tabak beschikbaar zouden
worden gesteld. Later zijn verder onder
handelingen gevoerd voor nog Mk. 10 mill.
De helft daarvan zou dienen voor aankoop
van andere producten, n.1. Mk. 2mill.
voor Nederlandsche en Mk. 2y> mill. voor
Indische producten, behalve tabak. De an
dere Mk. 5 mill. zou voor tabak beschikbaar 1
komen. Men zoekt thans naar compensatie
objecten om deze zaak te kunnen afwikke
len.
De afdeeling voor rubberwaarden bleef
tamelijk prijshoudend. Alleen Amsterdam
Rubber waren soms flauw in sympathie met
Parijs. Het hooge uitvoercijfer van bevol
kingsrubber over de afgeloopen maand
heeft op de rubbermarkt weinig invloed ge
had.
De Nederlandsche Spoorwegen hebben
thans het plan aangekondigd om over te
gaan tot een verdere electrificatie. Ge
electrificeerd zullen worden de baanvakken
AmsterdamArnhem, Den HaagUtrecht,
RotterdamGouda en UtrechtEindhoven
In verband hiermede zal er veel nieuw ma
teriaal noodig zijn en zooals reeds eenigen
tijd geleden werd aangekondigd zullen
daarvan Werkspoor, Beynes, Allan en
Heemaf profiteeren. De aandeelen van de
betreffende Maatschappij werden hierdoor
gunstig beïnvloed.
De geldmarkt bleef als tevoren ruim. De
politieke gebeurtenissen hebben op dit ter
dein geen invloed gehad. Particulier dis
conto is ca. 11/8 a 13/8 3- en 5-jaars
papier wordt verhandeld op een basis van
2 5/8
Hieronder volgt het koersoverzicht van
de afgeloopen week:
4 pCt. Nederland 1934, 98 7/8, 98 3/8, 98%
98 1/4;
4 pCt. Indië 1934, 97 3/4, 97 1/16, 97 3/16,
M 15/16;
Ned. Handel Mij., 1287/8, 124^, 126 1/8;
Centrale Suiker Mij. 113, 109, 110;
Ned. Ford 220, 221, 219;
Philips 19814, 187Vi, 192, 189J4;
Unilever 108, 104 1//4, 105 7/8, 103 7/8;
Allan Co.. 118/4,1414, 14 3/4;
Heemaf 21 3/4, 25 U;
Beynes 28J4, 31, 313/4;
Koninklijke 240 1/4, 233 3/4, 236 1/4, 23414
Amsterdam Rubber 126 1/4, 121 3/4, 123}4,
122;
Bandar Rubber 110, 11814, 117&, 115;
Holland Amerika Lijn, 45, 41, 40;
H.V.A. 23614, 231, 23414, 233y2;
N.I.S.U. 115K, HIK, 112, 113;"
Deli Batavia Mij., 181, 175, 176 1/4;
Deli Mij., 200i/2, 19414, 196 1/4, 193;
Senembah Mij., 196 3/4, 187>4, 187.
Door Mr. H. Scholten.
Een arrest van het Gerechtshof te 's-Gra-
venhage dat onlangs werd gepubliceerd (7
Maart 1935, 1936 no. 48) verdient de be
langstelling van ruimere kringen dan dien
der juristen alleen.
Het Hof geeft in dit arrest een beslissing
in een procedure, gevoerd tusschen een ze
nuwarts dr. Y en zijn gewezen echtgenoote
mevr. X.
Hoewel het geding betrekking had op het
onbevoegd gebruik van een naam, worden
de werkelijke namen der partijen ons in de
publicatie niet medegedeeld, gelijk bij za
ken met een min of meer persoonlijk karak
ter terecht gebruikelijk is. Het eenige wat
ons wordt medegedeeld, is dat de vrouw
een buitenlandschen naam draagt. Wij moe
ten ons dus behelpen met de aanduidingen
X en Y.
De partijen Y en X nu waren gehuwd
geweest, doch het huwelijk was door echt
scheiding ontbonden, waarna dr. Y her
trouwd was.
Zijn eerste echtgenoote bleef zich echter
mevr. Y.-X. noemen, vermoedelijk omdat
niemand haar eigen naam X kende.
Zoo verscheen in een dagblad een inge
zonden stuk van haar hand, getiteld: „Hoe
wij vreemdelingen bejegenen", dat onder
teekend was „Mevr. Y.-X."
Volgens haar vroegeren echtgenoot ston
den stijl en strekking van het stuk op een
laag peil en wekte het, blijkens een stroom
van ingezonden stukken, de publieke ver
ontwaardiging op.
Natuurlijk vond de zenuwarts "liet verre
van aangenaam, dat zijn naam onder dit
stuk prijkte.
Hij wendde zich daarom tot den presi
dent van de Haagsche rechtbank en vorder
de in z.g.n. „kort geding", dat deze zijn ge
wezen vrouw zou verbieden, verder zijn
naam te voeren op straffe van betaling van
een schadevergoeding van 10 voor elke
overtreding, en voorts dat te haren koste
aan deze uitspraak door een advertentie in
het dagblad, dat destijds het ingezonden
stuk had geplaatst, bekendheid zou worden
gegeven.
De president kwam voor een moeilijke
beslissing te staan.
Handelde de vrouw inderdaad onrechtma
tig, door zich in het openbaar „Mevrouw
Y.-X." te noemen? En kwam aan dr. Y. het
recht toe, zich tegen dit gebruik van zyn
naam te verzetten?
Het antwoord op deze vragen is niet zoo
eenvoudig als het menigeen op het eerste
gezicht wellicht toeschijnt.
Een groote moeilijkheid is, dat er onder
nnC*ueer dfn, twee duizond artikelen van
ons Burgerlijk Wetboek geen enkel is dat
den naam van de gescheiden en zelfs
van de getrouwde! vrouw regelt.
k°rt WaS de wet 2el*s niet
te vinden, hoe men eigenlijk aan zijn ge
slachtsnaam komt. Eerst met ingang van 1
Jan. 1935 is o.a. bepaald dat wettige kinde
ren den naam van hun vader dragen. Een
constant gebruik is hiermee in de wet vast
gelegd.
Omtrent den naam van de getrouwde
vrouw is de wet blijven zwijgen. Hieruit is
af te leiden, dat haar naam door het hu
welijk niet verandert en dat zij dus door
haar meisjesnaam moet worden aangeduid,
gelijk dan ook in officieele stukken ge
schiedt. In het maatschappelijk verkeer
echter tooit zij zich met den naam van haar
echtgenoot, al dan niet door haar eigen
naam gevolgd.
Na echtscheiding plegen de meeste vrou
wen zichzelf slechts met haar eigen naam,
voorafgegaan door het woord „mevrouw",
aan te duiden.
Er zijn echter ook vrouwen die zich in
dit geval blijven noemen zooals toen zij nog
gehuwd waren, dus met den naam van haar
gewezen echtgenoot, eventueel gevolgd door
haar eigen naam.
Op de vraag of zij hiertoe gerechtigd zijn,
zal men in de wet vergeefs een antwoord
zoeken.
De president redeneerde nu ongeveer als
volgt:
„In het algemeen behoort iedr zich bij
zijn eigen naam te noemen.
Wel bestaat over de geheele beschaafde
wereld het gebruik dat de gehuwde vrouw
in het maatschappelijk verkeer genoemd
wordt onder den naam van mevrouw, waar
achter de geslachtsnaam van den echtge
noot, doch dit gebruik vindt hierin zijn oor
sprong dat aldus gemakkelijk wordt aange
geven dat en met wien zij gehuwd is.
Zoodra het huwelijk door echtscheiding
is ontbonden, ontbreekt elke grond, zich
nog langer aan te dienen onder een hoeda
nigheid welke zij niet bezit.
De man mag zich in dit geval dus tegen
het gebruik van zijn naam verzetten".
De president nam voorts aan, dat het
plaatsen van een ingezonden stuk, als waar
van hierboven sprake was, aan de praktijk
van een zenuwarts allicht afbreuk zal
doen, zoodat de eischer voldoende reden en
belang had, een onmiddellijke voorziening
te vorderen.
Op deze gronden werd de ingestelde vor
dering toegewezen.
De vrouw kon zich met deze uitspraak
niet vereenigen en wendde zich in hooger
beroep tot het Haagsche gerechtshof.
Daar verging het haar echter niet beter.
Het Hof bevestigde het vonnis van den pre
sident.
De gronden waarop het Hof tot deze uit
spraak kwam zijn van veel algemeenere
strekking dan die van den president en ver
dienen wel, nog even afzonderlijk gememo
reerd te worden.
Uit verschillende wetsbepalingen het
zou mij te ver voeren, deze hier afzonder
lijk onder de loupe te nemen leidt het
Hof langs indirecten weg af, dat ieder een
recht heeft op zijn geslachtsnaam.
Dit recht nu brengt niet slechts mee, dat
men dezen naam mag voeren, maar ook dat
men zich tegen het gebruik van dien naam
door een onbevoegde mag verzetten.
De wet aldus het Hof geeft de ge
huwde vrouw geen recht op het dragen van
den naam van haar man. De in het maat
schappelijk verkeer bestaande gewoonte om
de gehuwde vrouw aan te duiden als me
vrouw met toevoeging van den geslachts
naam van den man, kan haar al evenmin
een zoodanig recht geven, nu de wet niet
naar die gewoonte verwijst.
Met den president ziet het Hof in deze
gewoonte niets anders dan een eenvoudige
wijze om aan te duiden dat een vrouw de
hoedanigheid van gehuwde vrouw bezit met
aanduiding van dengene met wien zij ge
huwd is.
Zoodra de vrouw die hoedanigheid ver-
het hTSu daarom naar de meening van
slacht grond om zich onder den ge-
man. Daar nu volgens het Hof -710 w
- een ieder zich^ verzeg £*»S
gebruik van zyn naam door een onbevoeg
de, lag de uitspraak, dat de man zijn daar
toe strekkende vordering terecht had inge
steld, voor de hand, nu immers gelijk
het Hof mèt den president aanneemt het
gevaar dat de man in zijn praktijk als ze
nuwarts nadeel zou kunnen ondervinden
door het geïncrimineerde ingezonden stuk
niet denkbeeldig was.
Men voelt het verschil in de motiveering
van den president der rechtbank en van het
Hof. al leiden zij in dit geval tot een zelfde
beslissing.
De president beziet slechts de omstandig
heden van het speciale geval en leidt daar
uit af dat de man recht en belang had, de
onderhavige vordering in te stellen; het
Hof daarentegen geeft algemeene regelen
waarvan de strekking ver boven het bijzon
dere geval uitgaat.
Volgens het Hof komt aan een ieder het
recht toe, zich te verzetten tegen het ge
bruik van zijn naam door eiken daartoe niet
bevoegde, waaronder men zal moeten ver
staan elkeen die den naam niet van rechts
wege draagt.
Het was te verwachten dat deze zoo kras
se uitspraak van een hoog rechtscollege
aanleiding zou geven tot reactie in juridi
sche kringen. Als eerste heeft prof. mr. J.
C. van Oven zich geuit in het Nederlandsch
Juristenblad van 29 Febr. en 7 Maart j.1.
Deze Leidsche hoogleeraar merkt op dat
de redeneering van het Hof tot de conse
quentie leidt dat ook de weduwe den naam
van haar overleden echtgenoot niet mag
dragen. En zelfs de gehuwde vrouw zou
zich, op den keper beschouwd, dienen te
onthouden van het voeren van haars mans
naam. Uitdrukkelijk wordt immers door
het Hof uitgemaakt dat de bestaande ge
woonte de getrouwde vrouw geen recht op
den naam van haar man geeft.
Een verdere consequentie is dat in al de
ze gevallen het recht om zich tegen het ge
bruik van den betreffenden naam te verzet
ten niet alleen zou toekomen aan de recht
streeks bij het geval betrokken personen
de echtgenoot resp. gewezen echtgenoot of
bijv. de kinderen dochaan iedereen
die toevallig denzelfden geslachtsnaam
draagt!
Neemt men eenmaal een absoluut recht
op den naam aan, dan zal ieder die Jansen
heet, ieder ander die zich Jansen noemt
zonder zoo te heeten in rechten kunnen be
trekken en een rechterlijk verbod tegen
dien ander kunnen doen uitspreken tot het
voeren van den naam Jansen.
Die consequentie zal het Hof zeker niet
gewild hebben, maar zij vloeit zonder meer
voort uit de door dit college verkondigde
theorie.
Prof. van Oven concludeert dan ook, dat
deze theorie niet aanvaard kan worden.
Volgens dezen schrijver bestaat er geen ab
soluut recht op den naam, doch slechts een
„relatief" recht, door bepaalde personen in
bepaalde gevallen gelden te maken.
Men kan zich de toepassing van dit rela
tieve recht zóó denken dat de beslissing in
elk speciaal geval aan den rechter gelaten
wordt. Deze zal daarbij moeten letten op
de omstandigheden van het bijzondere ge
val en de belangen der beide partijen tegen
elkaar moeten afwegen. Zoo kan het voor
een man onaangenaam zijn, dat de vrouw,
van wie hij gescheiden is, zijn naam blijft
dragen; maar evenzeer kan het voor de
vrouw een groot bezwaar zijn, dien naam
te moeten opgeven als zij bijv. als kunste
nares onder dien naam algemeen bekend
was of. als de uit het huwelijk geboren kin
deren aan haar zorgen zijn toevertrouwd en
zij door verlies van den naam van haar ge
wezen echtgenoot een anderen naam zou
krijgen dan die kinderen.
Van geval tot geval moet dan worden uit
gemaakt, welk belang billijkheidshalve den
doorslag behoort te geven.
Een andere mogelijkheid is, de wet zoo
danig te wijzigen dat de naam van de ge
huwde en gescheiden vrouw en de weduwe
daarin behoorlijk geregeld wordt. Deze op
lossing heeft dit vóór, dat de vrouw dan
weet waaraan zij toe is en niet het risico be
hoeft te loopen, over haar naam te moeten
procedeeren en door den rechter eventueel
tot naamsverandering te worden genoopt.
Naar mijn meening zou daarom een dui
delijke wettelijke regeling de voorkeur ver
dienen boven een systeem van rechterlijke
billijkheidsbeslissingen van geval tot ge
val. De materie is echter verre van eenvou
dig, daar het geheel der voorschriften om
trent den burgerlijken stand ermede samen
hangt. Wetswijziging zal dus voorloopig wel
tot de vrome wenschen blijven behooren.
Intusschen zal de rechterlijke macht ook
zonder een wettelijke leiddraad zeker den
weg weten te vinden tot redelijke beslis
singen, als hoedanig de uitspraak in het hier
besproken geval m.i. wel is te beschouwen,
voorzoover de kennisneming van het gepu
bliceerde arrest, zonder inzake van het ge
heele proces-dossier, een oordeel mogelijk
maakt.
De waarschuwende critiek van prof. van
Oven toont echter wel aan dat men met het
opstellen van algemeene theorieën voorzich
tig moet zijn!
AKERSLOOT (Febr.)
Geboren: Wilhelmus Johannes z. van
J. Swart en J. W. Blankendaal. Johanna
Cornelia d. van P. Verduin en A. de Jong.
Frederik Simon z. van J. Oud en A. H.
v. d. Heijden. Jacobus Gerardus z. van
P. Verduin en W. C. Schol.
Getrouwd: W. Ooms te Uitgeest en G.
Blokker.
Overleden: T. Kuiper, echtg. van C.
Zijp, 80 j. J. Terluin, 73 j. J. Ridder, 56
j. A. Verkooijen, echtg. van P. Koppes, 82
jaar.
(3).
„Politicus" heeft men Borgesius vaak ge
noemd. Een beetje smalend.
En zeker: Borgesius deed aan partij-po
litiek. Een ervaren visscher ziet aan een
enkelen rimpel in het wfeter of er visch zit,
en welke. Zoo'n visscher was Borgesius in
de politiek. En hij wist ze „er uit te halen"
als geen ander. Hij was gevaarlijk-slag-
vaardig, zoo lang-z'n-neus-weg-humoris-
tisch. Juist deze dingen troffen de Kamer
steeds, deden altijd, wanneer hij sprak, de
aandacht gespannen houden. Hoewel zijn
stemgeluid niet zoo heel voordeelig was,
boeide hij altijd. Borgesius improviseerde
met veel gemak. Hij was geen decoratieve
redenaar. Geen exploitant in woordkunst.
Er knetterden geen vonken van elegante
welsprekendheid, als hij bezig was. Z'n
speechen waren niet in rococo-stijl ge
bouwd. Maar hij gaf een solide, massieve,
degelijke spraakkunst ten beste. Met een
klein stukje papier in de hand, dat gewoon
lijk z'n bestaan onder het wringend en
wrijvend knijpen van den spreker spoedig
geëindigd zag, zette Borgesius op zeer en
kele aanteekeningen de meest inhoudrijke
redevoering op. Het begon zacht en lang
zaam. Terwijl de Kamer nog bezig was
zich om hem heen te cirkelen, en van alle
kanten de leden kwamen toeloopen, spraK
Borgesius schier onverstaanbaar, z'n eerste
zinnen uit. Hij nam z'n aanloop. Hij schui
felde als een trein, die het station verlaat.
Allengs kwam er vaart in. De stem werd
luider, de gebaren werden levendiger, het
lichaam kwam in actie, het gelaat werd
rood, de schedel ging glimmen, de Kamer
genoot: Borgesius was op gang.
Dan werd het goed.
En het werd vooral goed, wanneer men,
in politieke momenten, hem met een enkel
woord, met een enkel gebaar ondersteunde.
Als een paard, dat men uit de verte haver
voorhoudt. Wanneer, tijdens een speech
van Borgesius, achter hem klonk: „Zeer
juist", dan trilde hij op, keerde zich even
naar den interruptor, en ging met nieuwe
kracht voort. En als hy een instemmend
hoofdknikkend zag, onderbrak hy even
zichzelf, vroeg snel aan den knikker: „Is
het niet zoo?" en natuurlijk kwam dan een
nieuwe toestemming. Deze geroutineerde
staatsman, die voor heete vuren stond,
scheen nog altijd bang, dat hij een rede er
niet goed af zou brengen. Gelijk wij van
een beroemden kanselredenaar eens hoor
den, dat hij na elke preek met zichzelf
streed, en aan een ouderling of een collec
tant vroeg, hoe het geweest was. Niet om
een compliment te hooren, maar uit een
soort angst. Kenmerk vaak van ster
ke, solide geesten, die nooit tevreden zijn
over zichzelf. Scheen Borgesius ongenaak
baar leek, en stug en onaandoenlijk, brand-
e er in den strijder een sterk tempera-
trUde er vaak in' maar altijd
teliik en" woorden- Zijn mimiek was kos-
VOO, e Slï"?'
de Kamer altiiH K-uyper was in
ke onbewogenheid
gesms daarentegen toonde zich ta ar
momenten een en al actie groote
Ais Kamer-president heeft hij op sommi
ge moeilyke oogenblikken niet voldaÏÏ,"
maar over het algemeen was zyn leX
uitnemend, hy vervulde zyn functie eeriyk
en onpartijdigheid en zijn zeldzaam groote
parlementaire kennis kwam hem daarbij
zeer te stade.
Hij was een gemoedsmensch.
De politieke strijd had hem niet tot on
aandoenlijkheid verhard. Wij hebben hem,
met haperende stem en tranen in de oogen,
aan het graf van zijn grooten vriend en
medestrijder Pierson zien staan.
Eenvoud was een van z'n grootste karak
tertrekken.
Soms dreef hy, die wat zijn uiterlijk
betreft wat te ver. In peinzing van ge
dachten zag men hem over de straat loo
pen, een uiterst eenvoudig burgerman, zoo
dat niemand zou vermoeden, dat daar
iemand ging, die de hoogst bereikbare amb
ten in den staat had vervuld. Tot de „man
nen met twee namen" behoorde hij eigen
lijk niet. Goeman was zijn tweede voor
naam, maar hij is zyn heele leven lang
Goeman Borgesius genoemd.
Welke fouten sommigen ook in hem ont
dekt mogen hebben, niemand kan betwis
ten, dat hy een groot zoon van ons volk
is geweest. Geen staatsman als Thorbecke,
maar na Thorbecke toch één van de besten,
die de vrijzinnigen hebben gehad. Nooit
heeft hy om aandacht voor zichzelf ge
vraagd: alles wat den „Streber" kenmerkt,
was hem volkomen vreemd. In mooien en
edelen eenvoud is hy het pad gegaan, dat
zijn roeping en overtuiging hem wezen. Op
hem stradlt de glans af waarin ieder wan
delt, die voor z'n beginsel, het heil van het
vaderland en de verheffing der economisch
verdrukten, streed zooals hy. Hy heeft in
de hitte des daags gestaan en meer dan
iemand anders de slagen opgevangen, die
voor zijn partij, zijn beweging en de heele
concentratie waren bestemd. Nooit is een
vrijzinnig staatsman zoo fel door zijn te
genstanders bestreden, als deze man. Prof.
Visscher zegt in een brochure („Het so
ciale streven van Frédéric Le Play"): „Een
sociaal-reformator, die van de theorie wil
voortschrijden tot de praktijk, kan niet
zonder politiek. En politiek baart strijd,
waarin smaad en hoon ook aan den beste
niet worden gespaard". Dat heeft Borge
sius ten volle ondervonden. Hij heeft er
zich niet door laten ontmoedigen, doch zon
der zichzelf te zoeken zijn werk gedaan.
Zyn naam zal in de parlementaire ge
schiedenis van ons vaderland, in de sociale
beweging van de 19e eeuw en in de histo
rie van de uit haar verdrukking op-worste
lende en naar wettelijke verbetering stre
vende arbeidersklasse voor altyd met eere
vermeld blijven.
Ik heb mij door een van zyn familiele
den laten vertellen, dat Borgesius zyn
vrouw, toen zij nog een meisje was, eens 't
leven heeft gered. Zij viel in het water en
hij sprong haar na. Kort daarna zyn ze
geëngageerd.
Dezelfde bloedverwant vertelde ook, dat
Borgesius en z'n vrouw in den meest let
terlijken zin „van de wieg tot het graf" bij
een zijn geweest.
Hij was de zoon van den dokter en zij de
dochter van den dominee. En wanneer de
doktersvrouw op bezoek kwam by de do
mineesvrouw of omgekeerd en de
kleine meebracht, werden de kinderen zoo
lang by elkaar in dezelfde wieg gelegd.
Toen waren zij samen.
Hun heele leven zijn zij elkaar trouw
geweest. Bijna op hetzelfde oogenblik wer-
ze ten grave gedragen.
D. HANS.
Aan de Dammers!
In onze voorige rubriek gaven wii ter
lossing probleem 1427.
Stand.
Zw. 7 sch. op: 5, 9, 17, 18, 21, 26, 27 en
dam op 12. en
W. 9 sch. op; 15, 16, 20, 23, 28 ->9 00
39, 42. 36>
Oplossing.
1. 28—22 1. 17 19
2. 2014 2. 9 of 19-in
3. 15:31 3. 12:37 10
4. 31 42
Combinaties.
In den volgenden stand:
Zw. 12 sch. op: 8, 9, 10, 13, 15, 17/20
22, 23, 31. u'
W. 12 sch. op: 24, 26, 28, 30, 32, 33 34
37, 38, 41, 42, 43.
speelt wit:
1. 33—29 1. 22:33
2. 43—39 2. 33:44
3. 32—28 3. 23 43
4. 42—38 4. 31 33
5. 29 40 5. 15 29
6. 34: 5!
Zeer fraai is de volgende partystand van
R. C. Keiler.
Zw. 8 sch. op: 3, 8, 13, 18, 19, 23, 24, 28.
W. 8 sch. op: 22, 25, 28, 32/35, 38.
Wit speelt in deze positie:
1. 25—20! 1. 24:15
(gedw. want op 13 27 volgt 20 :9 enz.)
2. 33—29 2. 18 27
3. 29 9 3. 3 14
4. 32:21 4. 26:17
5. 28—22 4. 26 17
6. 38—33 6. 28 :30
7. 35 2!
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 1428 van P. Kleute Jr., den
Haag.
(Eerste publicatie).
rmt.
'MUM,
Zw. 14 sch. op: 2, 7, 9, 10, 13, 18, 21, 22,
23, 27, 28, 32, 36, 40.
W. 14 sch. op: 20, 24, 29, 30, 34, 38,
42, 43, 45/49.
In onze volgende rubriek geven wij
oplossing. -
Probleem 586.
A. H. Osswald.
'im
'/MM/A
.M
Wf/.
ab cdeiffh
Tweezet.
Oplossing 1. Tg6.
Eindspel 965
w'""
'/.Y,
,v
'Z-,7-
abedeitfl*