s
B
B
u
u
A"\
jjj
m
Ui
Mm
tyuaiieeu
At:
rr
l
'JZXC
r-
t
'i
u
Üf
H
ÜP
A
üi
B
i
IS
Él
B
B
i
j§
B
tt
m
pp
i
11
A
A
RaadselhoekSe
HET HEK VAN DEN DAM
HET LIEFSTE ROOSJE.
KNUTSELHOEKJE
i
ZOMER.
m.
mm
m
mm
W/fZttv
(Nadruk verboden)
-4
9
M
EINDSPEL 996,
J. Hasek.
ab cdelgh
Wit speelt; remise.
1. Ka8 Kc6 2. Ka7 Kd5 3. Kb6 Ked 4. Kc5
Kf3 5. Kd4 Kg4 (of Kg2 6. Ke3 Kh2 7. Kf2
enz.) 6. Ke3 Kf5 7. Kf2 en de witte K blijft
op de velden gl en hl, b.v. 7Kf4 8. Kgl
Kf3 9. Khl g4 10. Kgl g3 11. Khl Kf2 12. hg
hg pat.
EINDSPEL 997,
P. Gorgiew.
ab cdeigh
Wit speelt; remise.
1. Kb7 Kc5 2. a4 Kb4! 3. Kb6 Ka4 4. Kc5
Kb3 5. Kd6 Kc4 6. Kd7 Kd4 (of a) 7. Ke6
Ke3 8. Kf5 g3 (h5 9. Kg5 enz.) 9. Kg4 Kf2
10. Kh3 h5 pat (10h6 11. h5 enz.)
a) 6Kd5 7. Ke7 Ke5 8. Kf7! Kf4 9.
h5 Kg3 10. Kg7 Kg2 11. Kh7 Kh3 12. h6 g3
13. Kh8 g2 14. h7 gl D pat.
In de volgende partij uit het Moskouer
tournooi ziet men Botwinnik in zijn kracht:
rustig afwachten, terwijl de stelling der
tegenpartij wordt uiteengerukt, niets wagen,
alleen toeslaan als zekerheid van voordeel
behalen bestaat.
Wit: Botwinnik. Zwart: Kan.
Nimzowitsch-verdediging.
1. d4 Pf6 2. c4 e6 3. Pc3 Lb4 4. Dc2 Pc6 5.
Pf3 0—0 6. Lg5 Tfe8 (dreigt e5) 7. e3 d6
(waarom toch niet d5) 8. Le2 e5 9. 00 Lc3
10. bc3 h6 11. Lh4 De7 12. Tael Ld7 13. Pd2
g5 (bedoeld om f4 te verhinderen).
14. Lg3 Kg7 15. f4! (Dus toch).
15e4 (vooral niet openen) 16. h3 Ph7
17. fg5 hg5 18. Pe4 (Dat kan, want na De4
Ld3 gaat Ph7 verloren) 18f5 19. Pd2
Pf6 (En niet De3f 20. Lf2 De7 21. Lh5 met
kwaliteitswinst)
20. Ld3 Pe4 21. Lh2 Pd8 22. c5 Pf7 23.
cd6 cd6 c4 c4 (wit wil openlijnen maken)
Tac8. 25. Db2 Pd2 26. Dd2 Ph6 27. Db4 Tc6.
(Zwart speelt veel te tam). 28. Db7 Tb6 29.
Da7 Teb8 30. Da3 g4. (Veel beter was op de
damevleugel te spelen; 't zit daar vol geva
ren, wat dadelijk zal blijken).
31. c5! Tb2 32. Ld6 Lc6! (Nog even vuur
werk! Dreigt Tg2f Khl Ta2f Maar wit ris
keert niets, daarom speelt hij) 33. d5! Ld5 34.
e4ü Dg5 (dreigt gh3 en Dg2 mat) 35. h4
Dh4 36. Te3 (Men ziet dat wit niets riskeert.
36. Ta2 37. Dc3f Kh7 38. Lb8 fe4 39.
Le4f Le4 40. Te4 Dd8. Hier werd de partij
afgebroken en zonder verder spelen door
zwart opgegeven.
ONZE TWEEDE JUNI-OPGAVE.
Om te beredeneeren.
Deze bijzondere puzzle heeft algemeens
belangstelling getrokken. Jan moest natuur
lijk uit de antwoorden van zijn beide broers
afleiden, welke pet hij op had.
Hij redeneerde aldus:
Droegen èn Piet èn ik een zwarte pet,
dan zou Klaas hebben geweten, dat hij zelf
een witte pet op het hoofd had en dus niet
hebben gezegd: „ik weet het niet, vader".
Droeg ik een zwarte pet, dan zou Piet, in
verband met dat antwoord van Klaas, heb
ben begrepen, dat hij, Piet, zelf een witte
pet op had. Maar ook Piet antwoordde: „ik
weet het niet, vader".
De eenige logische slotsom is derhalve,
dat ik een witte pet draag.
ONZE NIEUWE OPGAVE.
(No. 3 der Juni-serie.)
Welke vermenigvuldiging?
Een getal van zes zevens wordt vermenig
vuldigd met een getal van vijf cijfers (alle
verschillend, geen nul). Van de uitkomst,
die wij hier laten volgen, geven wij alleen
de cijfers 2 en 6. Uitkomst is 2xxxxx2xx6x
(elf cijfers).
Welke vermenigvuldiging is bedoeld?
Oplossingen (2 pt.) liefst zoo vroegtijdig
mogelijk, doch uiterlijk tot Vrijdag 26 Juni
(12 uur) aan den Puzzle-Redacteur van de
Alkmaarsche Courant.
Oplossing der raadsels uit
het vorige nummer.
Voor grooteren.
1. Dromedaris. Rood, moer, droom, maïs,
Edam.
9. G Gibraltar
u i 1
T i b e r
s c h r o om
Gibraltar
helling
w a t e r
dak
r
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
De vosjes uit het Roodstaarthol
Geen dier was ooit hun makker! -
Die gingen naar een bruiloft eens.
Hun neef Reinaert de Rakker.
Zou trouwen met Vossientje Sluw.
Het werd een heel groot feest,
Nog nooit was in die heele streek
Er zóó'n party geweest!
Want alle vossen gingen toch
De bruiloft helpen vieren.
Dat was al op zichzelf een feest
Voor alle and're dieren!
Geen vosje was meer in de buurt
En 't was dus heel, heel rustig.
De dieren dansten poot aan poot
En zongen daarbij lustig:
Piep-piep! Kwèk-kwèk! Kwak-
kwaak! Kwak-kwak!
Wat klonk het mooi, dat koor!
Aan liedjes was er geen gebrek:
Ze zongen dapper door.
Het leek wel, of aan hun refrein
Maar steeds geen einde kwam,
Want telkens klonk het weer opnieuw:
Het hek is van den dam!
Tot eind'lijk 't was al vrees'lijk
laat!
Ze gingen moe naar bed.
Daar dachten ze nog aan het feest
En droomden van de pret!
De vosjes uit het Roodstaarthol,
Die hebben nooit geweten,
Dat alle dieren op dien dag
Hen zóó konden vergeten!
Rozen bloeien nu zoo prachtig,
Juni is toch Roze nmaand!
Kleine Zus is ook een roosje,
Fleurig in ons tuintje staand.
Want haar toetje is licht rose
En haar jurkje 'n groot bouquet.
Wat veel rozen, heele slingers!
Is ze dus geen roosje net?
(Nadruk verboden).
Maar al houd 'k van echte bloemen,
Zij is toch de liefste roos
Enze heeft geen enkel doorntje!
Z'is een kleine schat, die Toos!
Graag vertoon ik haar portretje.
Zeg haar maar eens goeden dag!
Maaronthoud, dat je d a t roosje,
Uit den tuin niet plukken mag!
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
3.
4.
1.
Het werd laat, he? Neef Alexander
liet zoo lang op zich wachten.
(Athene).
Kijk eens, hoe vlug An over dat hek
gekropen is! (Lugano).
Het werk zal in zijn opschrijfboekje
wel staan. (Linz).
Ben je klaar om een eindje te gaan
fietsen? (Rome).
Ik sta pal, er moet heel wat gebeuren
om mij over te halen. (Palermo).
Sterappel abrikoos, sinaasappel.
Voor kleineren.
S c H i e Hilversum
vlier
lelie
haver
arend
sprot
Assen
snuit
z om e r
Een goud- en zilversmid.
Mat, roos; matroos.
B
A
L
A
D
A
L
A
M
1.
OM OP TE LOSSEN.
Voor grooteren.
Verborgen visschen.
Weet je, dat Bernard en Bob leien ge
kocht hebben?
3.
1.
Hou Caro goed vast! Anders gaat hij
er vandoor.
Ik vind, dat je wel wat ongeduldig
bent, Hermance.
Het was juist half elf, toen de trein
binnen kwam
Wat een verrassing, dat U zoo onver
wacht kwam en wat zal Moeder blij
zijn!
Mijn geheel wordt met 7 letters ge
schreven en noemt een stad in
Afrika
Een 6, 5, 4, 7 zul je wel graag maken.
Een 3, 4, 5. 6 is een roofvogel.
Een 7, 2, 1, 3 krijgt niemand graag.
Een 3, 4, 2 is een ander woord voor
kreet.
2, 1, 1, 3 is nooit hoog.
Maak een vogel van:
last rob a
Mijn eerste wordt zoowel door den
meubelmaker als de huisvrouw ge
bruikt, mijn tweede door den schoen
maker en mijn geheel is in Noord-
Brabant te vinden.
Voor kleineren.
'k Sta midden in een land of tuin
En draag heel oude kleeren.
Ik zie er uit ,of 'k zeggen wil:
Pas op! ik zal je leeren!
Soms zwaai ik heftig met een arm
En wappert fier mijn jasje,
Vaak draag 'k een hoed,
een enk'len keer
Een luchtig zwierend dasje.
r -
i
i
*1
i
i
-i
I
i
t
I t
t
0
f- 7
-
1 i
i__.Nl
i
t
i V
t
1
1
1
>1
l
1
1
II
II
11/
Het Molentje.
Het molentje, dat je hier in fig. IX ziet,
kun je zelf vouwen.
Het papier moet voor dit werkje precies
vierkant zijn. Dit molentje werd gevou
wen van een blaadje, dat 16 c.M. lang en
breed was. Eerst moet je het papier dub
belvouwen met de kanten a en b op
elkaar, openleggen, en kanten c en d op
elkaar leggen. Zoo krijg je de twee rechte
middenvouwen, die aan de kanten uitko
men. Op de teekening staan er de letters
a, b, c, en d, bij.
Nu leg je het blaadje open met een punt
naar je toe. De punten f en h worden op
elkaar gelegd, waardoor een schuine
vouw ontstaat. Openleggen en de beide
andere punten e en g op elkaar leggen en
een vouw maken. Als je het papier dan
openlegt, zitten er vier vouwen in, zooals
de stippellijnen op de teekening laten
zien.
Dan begint het eigenlijke werk pas,
maar dat gaat veel gemakkelijker, als je
eerst die vouwen even gemaakt hebt,
zooals je later zult merken.
Je moet het papier nu recht voor je leg
gen met een kant naar je toe. Deze kant a,
leg je tegen de middenvouw cd. Den bo
venkant b vouw je eveneens tegen de
middenvouw. Vooral niet over de vouw,
anders gaat het werk later niet goed! De
vouw moet nog te zien zijn.
De twee kleine zijkanten (c. en d. fig.
II) moeten ook naar het midden omgevou
wen worden. Het papiertje is dan veel
kleiner geworden en ziet er uit, als fig. III.
Als je zoover bent gekomen, moet je het
werk omkeeren, zoodat de open kant
op tafel ligt, niet meer te zien is dus, en
de andere kant, het vierkant met de vou
wen (fig. IV boven ligt. De gleuf tus-
schen de omgevouwen kanten (in fig. III
de lijn a. b.) moet nu voor je liggen, zoo
als de pijltjes in fig. IV aanwijzen, maar
aan den onderkant van je werk. We heb
ben het immers omgekeerd?
Vouw nu den kant h op g (fig. IV). Al»
je dat kleine gevouwen papiertje, dat ar
uitziet als fig. V, oppakt, moet je eens
goed kijken op de plaats, waar in de tee
kening de letter i staat. Daar zie je dan
vier losse puntjes; dat zijn de punten
van je blaadje. Die kun je zijwaarts uit
trekken en platvouwen, zie fig. VI. De
schuine vouwen, die je van te voren ge
maakt hebt, maken nu, dat het gemakke
lijk gaat. Zoo kun je vier punten uittrek
ken, twee links, èn twee rechts.
Zoo is je vouwseltje een bootje gewor
den, of liever, twee bootjes aan elkaar.
Van die bootjes maken we een molentje.
Je legt de bootjes plat neer, den open
kant naar boven, zooals fig. VII laat zien.
Dan pak je punt a vast, en trekt deze naar
v o r e n en naar r e c h t s om, zie fig. VIH.
Daarna vouw je punt b naar boven en
naar links. De molen is dan gevouwen.
In het midden moet je de vierkantjes
even vastplakken. Daar steek je dan een
speld door en zet het molentje zoo vast op
een stokje. Nu de puntjes een beetje
openvouwen, en je molentje draait lustig,
als de wind er in blaast.
Je kunt het molentje zoo groot maken
als je wilt. Het papier mag niet te slap
zijn. Zoo'n molentje wordt altijd even
groot, als het blaadje, waar je het van
vouwt.
Als je zoo'n werkje maakt, moet je bij
elke vouw even met de teekeningetjes
vergelijken, of je werk er wel hetzelfde
uitziet. Lijnen stellen altijd de randen van
het papier voor, en stippellijnen zijn
vouwen.
INA v. DEVENTER.
(Nadruk verboden).
2.
3.
4.
Je weet nu .toch wel, wie ik ben
En hoe of ik mag heeten?
Wie éénmaal mij maar heeft gezien,
Die zal mijn naam wel weten.
Mijn beide eerste deelen vormen samen
iets, dat op de boterham gegeten,
wordt, mijn tweede kan heel mooi
zijn en mijn geheel is een bloempje,
dat in het wild groeit.
Kies uit eiken zin een woord, maar
doe het zoo, dat ze in dezelfde
volgorde genomen een bekend
spreekwoord vormen.
Hoe laat denk je, dat het is?
Het is precies drie uur.
Dat is nog niet laat.
We zijn met alles klaar.
Daar ligt iets; het lijkt wel goud.
Wat zou het zijn?
Ik kijk- er ook al naar.
Wat blinkt het mooi!
Welk dier kan heel gemakkelijk op
iets zitten, dat hy zelf is, als men
het achterste voren leest?
(Nadruk verboden.)
O, luister naar de vogeltjes,
Die nu zoo heerlijk fluiten!
't Is, of ze roepen in hun taal:
Komt allemaal naar buiten!
Geniet volop van 't mooie weer
En van de lekk're zon!
Je weet toch, dat op Zondag juist
De zomer weer begon!
Heel de natuur trok voor dit feest
Haar nieuwe jurkje aan,
Laat ieder, die het kan, daarom
Toch gauw naar buiten gaan!
En zingen, springen heel den dag,
Genieten van de zon,
Die als een echte tooverfee
Dat moois ons brengen kon.
Naar buiten dus! Naar 't zomerfeest!
Doe oor en oog wijd open!
Je hapt gezondheid, die je heusch
Voor geld nog nooit kon koopen!
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
i