HET ZWARTE LEGIOEN.
PIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN, 'i
ALKMAARSCHE COURANT va* ZATERDAO 80 -ȆN11939
Thorbecke en de Kunst.
CHIEF WHIP is 'n 100% sigaret—kwaliteit, zuiver
heid, smaak..alles is „af"! Logisch, dat duizenden I
critische rookers het de ideale sigaret vinden en zc
ook U moet bevredigen.
Bijna 20 jaren wordt zc erkend als de voor
naamste Virginia-sigaret van Nederland en
de beste voor Uw gezondheid!
De brave burgervader gaai 's avonds stil weg
met de revolver en straft
De politiek spreekt mee.
1916 - 1936 - 2036
Legenden hebben een taai leven. Ook,
wanneer zij in den vorm van onjuiste en on
historische „gevleugelde woorden" voortbe
staan.
Ja:
er zijn heel wat van die gevleugelde
woorden, waarvan de juistheid allerminst
vaststaat. Soms deert dat niet: wat geeft het
tenslotte of een pittige, een pikante, een
anecdotische uitdrukking, aan een bepaald
persoon toegeschreven, niet in dien vorm
js gebezigd? Wat geeft het, of generaal
Cambronne al dan niet in den slag bij Wa-
terloo geroepen heeft: „Le garde meurt,
mais ne se rend pas"? Anders echter wordt
het, wanneer zoo'n gevleugeld woord
iemands standpunt ten aanzien van een be
paalde belangrijke zaak aangeeft. Dan is
onjuistheid een zeer positief kwaad en vaak
een onrecht.
Ook in de politiek zijn er van die on
zuivere „gevleugelde woorden".
Welnu.
Dit ga ik thans, met de stukken, bewij
zen van het door Thorbecke toegeschreven
woord: „Kunst is geen regeeringszaak".
Honderden en nogmaals honderden keeren
is Thorbecke met dat woord onrecht ge
daan. Reeds Rengers heeft, in gematigden
vorm en met een enkel zinnetje, op het mis
bruiken van dat woord gewezen. 1). Maai
onze kunstenaars doen nu eenmaal weinig
aan politiek, en toen nu zeer onlangs nie
mand minder dan Carel Scharten opnieuw
Thorbecke's woord grovelijk misbruikte,
besloot ik nu maar eens uitvoerig en pre
cies te schetsen, hoe de vork in den steel
zit.
Het befaamde, verminkte en misbruikte
woord is gesproken op 22 September 1862 in
de Tweede Kamer, bij de discussie over het
Adres van Antwoord op de Troonrede.
In deze Troonrede op Maandag 15 Sep
tember 1862 door Willem III uitgesproken,
kwnir de volgende zinsnede voor:
„Op de algemeene tentoonstelling van
nijverheid en kunst te Londen bekleedt Ne
derland een waardige plaats. Zij getuigt van
vooruitgang in vele takken van industrie".
Als weerslag op dit woord had de Com
missie van Redactie voor het Adres van
Anwoord in par. 8 deze passus ontworpen:
„Het was ons aangenaam, van Hare Ma
jesteit een voldoende getuigenis te hooren
cmtrent de vooruitgang in vele takken van
industrie, nop onlangs gebleken op de alge
meene tentoonstelling van nijverheid en
kunst te Londen. De plaats door Nederland
bekleed bij dien vreedzamen wedstrijd der
volken, moge een opwekking zijn tot ver
dere uitbreiding en volmaking."
Het was het liberale lid voor Gouda, jhr.
mr. W. M. de Brauw, die de kat de bel aan
bond. 2). Het had zijn aandacht getrokken,
zei hy, dat in de Troonrede, gewagende van
de Londensche tentoonstelling, wel gespro
ken werd van de vooruitgang der nijver
heid, maar niet van die van wetenschap en
kunst. „Al wat materieel is", verklaarde hij,
„is (in deze Troonrede) op den voorgrond
gesteld, terwijl van wetenschap noch kunst
daarin met geen ((lees: een) enkel woord
wordt melding gemaakt".
De afgevaardigde hield een kort pleidooi
voor het goed recht der kunstenaars en
stelde voor, achter het woord „industrie" te
lezen: „nog onlangs gebleken op de al-
gemeente tentoonstelling te Londen, waar
ook de Nederlandsche kunst waardiglijk
werd vertegenwoordigd".
Dit voorstel werd aanstonds bestreden
door den heer Kerstens, lid der Commissie
van Redactie, niet omdat deze het met de
beschouwing van mr. De Brauw oneens
was, maar omdat zij de toevoeging over
bodig achtte. Immers zoo zeide hij de
woorden „de plaats" in het concept slaan
terug op de uitdrukking „de waardige
plaats" in de Troonrede en deze uitdrukking
heeft betrekking zoowel op de nijverheid als
op de kunst.
Ook de uitgesproken hoop naar „verdere"
uitbreiding en volmaking wijst op een waar-
deerende erkenning, zoodat de Commissie
meende, dat er geen aanleiding tot wijziging
bestond: de kunst werd erkend.
Toen mengde Thorbecke zich in het debat.
Ook hij begon met te wijzen op de woorden
„waardige plaats in de Troonrede". Die wa
ren, al had de regeering zich met opzet van
„uitbundige lof" onthouden, zeer stellig als
een rekenning bedoeld ook van de kunst:
Thorbecke verzekerde dit zeer uitdrukke
lijk.
Hg ging voort:
„De kunst, de schilderkunst, was te Lon
den niet een hoofddeel van de tentoonstel
ling. Voortbrengselen van schilderkunst
Waren gevraagd te Londen en er waren
schoone voortbrengselen. Evenwel niet in
vergelijking met het getal van diegene, die
men vindt op de tentoonstellingen van
kunst, welke jaarlijks hier te lande plegen
gehouden te woorden. Het getal schilderijen
Was zeer matig. Daarover werd ook geen
openbaar vonnis geveld als over de voort
brengselen der nijverheid. Van kunst kan
bier alleen sprake zijn, voorzoover zij op
die tentoonstelling vertegenwoordigd was,
Dat voor het overige van wetenschap, van
letteren geen sprake was in de Troonrede,
dat een leemte in het oog van den geach-
ten spreker? Ben ik andermaal in de ge
legenheid, om den Koning advies te geven
ever een Troonrede, de geachte spreker zal
in een volgende evenmin als in deze daar
van gewaagd vinden. Ik zal niet zeggen, dat
ik er geen belang in stel; een groot deel van
®ijn leven was daaraan gewijd. Maar het is
geen zaak van regeering. De regeering is
geen oordeelaar van wetenschap en kunst
Ziedaar. Het befaamde woord was ge
sproken, het woord dat „gevleugeld" zou
Worden, een gevleugeld misbruik.
En nu ziet iedereen al aanstonds het mis
bruik. De laatste twee zinnen van lbor-
becke's korte rede hooren onafscheidelijk bij
elkaar. En toch worden ze altijd gescheiden,
en bovendien nog verminkt. De tweede zin
is de motiveering, de verklaring en de be
perking van den eerste. Kunst is geen zaak
van regeering. Waarom niet? in welken zin
niet? Heeft zij in het algemeen de kunst
niet te waardeeren en haar bloei toe te
juichen? Zeer stellig. De Troonrede immers
gewaagde van de „waardige plaats", ook in
zake de kunst. Maar de regeering mag niet
„oordeelen", mag niet gaan critiseeren, mag
geij partij kiezen op kunstgebied: ziedaar,
Thorbecke's woord heel goed werd begre-
interpreteerd.
Trouwens: ook hier doet zich het merk
waardige feit voor waarop ik ook reeds
wees, toen ik het misbruik van Kappeyn's
citaat besprak), dat tijdens de discussie
Thoorbecke's woord heel goed werd begre
pen, maar dat het misbruik eerst later is
gekomen en voornamelijk in kunstkringen,
waar men zich met artistieke nonchalanche
van de historische feiten weinig rekenschap
gaf. De heer De Brauw verklaarde zich in
1862 dan ook ronduit „tevreden". Zeker, hij
was het niet eens met Thorbecke's opvat-
ting, hij meende, dat even goed als de nij
verheid, ook de kunst „een zaaak van regee
ring" was, doch zeide hij „het was
myn bedoeling te doen uitkomen, dat de
kunst (in de Troonrede) niet vergeten is".
Dat doel had hij bereikt, en daarom trok hij
zijn voorstel in. Later heeft hij nog eens uit
drukkelijk getoond, Thorbecke's woord goed
te hebben verstaan. „Ik weet wel, dat de
minister er bijvoegde" zeide hij in No
vember van hetzelfde jaar 3). „dat de
kunst geen regeeringszaak is, in zooverre de
regeering de kunst niet beoordeelt".
Precies.
Hier gaf dus de man, die de Troonrede
had aangevallen, blijk de bedoeling van
Thorbecke te begrijpen, hier maakte hij van
Thorbecke's twee zinnen, den eenen zin,
dien zij feitelijk en logisch vormen en legt
er het juiste verbindingswoord in: in zoo
verre.
De regeering wel kunstbelangstellende,
wel kunstbevorderaarster, maar geen kunst
criticus, ziedaar wat de groote staatsman
wilde zeggen, de staatsman, die ook in zijn
particuliere leven zulk een oprecht vriend
der kunst was. (In al zijn levensbeschrijvin
gen vindt men daarop den nadruk gelegd),
en die eenmaal gedaan wist te krijgen, dat
een vergadering der Tweede Kamer vroeg
tijdig eindigde, om de leden in staat te stel
len, een groot concert in Rotterdam te gaan
bijwonen.
Alle feiten en alle momenten in het debat,
zooals zich die op 22 September 1862 voor
deden, verzetten zich dus tegen een gebruik,
zonder meer van de woorden: „Kunst is
geen regeeringszaak". In de Troonrede
van dat jaar (grootendeels natuurlijk van
Thorbecke's hand) krijgt ook de kunst een
waardeerende vermelding; in het debat
verzet de staatsman zich alleen tegen een
critisch optreden van de regeering op
kunstgebied en zijn toelichtend woord is
van dien aard, da de opposant zich volko
men „tevreden" verklaart.
Waarlijk: men staat versteld, dat het
niettemin het nageslacht gelukt is, het
woord van Thorbecke zoo veelvuldig te mis
bruiken.
Maar het bovenstaande is niet het eenige,
dat in 1862 met betrekking tot dit ontwerp
gebeurde. Het had een naspel bij de behan
deling der begrooting van Binnenlandsche
Zaken, en toen is Thorbecke's opvatting
inzake de verhouding tusschen staat en
kunst zoo treffend geïlustreerd, dat ik dit
duidelijk in het licht wil stellen. En
toen heeft Thorbecke zelf, die twee zinnen
van 1862 tot een zin gemaakt en er ook
taalkundig het verband in gebracht, dat er
voor ieder goed verstaander reeds logisch
inlag. Daarover de volgende week.
D. HANS.
1) Pari. Geschiedenis, I, blz. 256.
2) Hand. Tweede Kamer, 1862/63, blz.
32 e. v. i
3) Hand. blz. 262.
(Van onzen correspondent.)
New-York, 29 Mei 1936.
Na jaren van stilte is weer aan het
daglicht gebracht, dat het systeem van
veemgerichten in Amerika nog altijd
voortwoekert. Destijds was het de be
ruchte Ku Klux Klan in witte nachtja
ponnen en gemaskerde puntmutsen op,
die schrik en dood onder de bevolking
bracht en ten slotte aan inwendige cor
ruptie ten onder ging en nu is het met
een kleine afwisseling van uiterlijk in
de uniform de Black Legion of het
Zwarte Legioen, dat dezelfde practij-
ken heeft toegepast.
In plaats van witte jassen als de Ku Klux
Klan gebruikte dragen de leden van het
Zwarte Legioen zwarte en de puntmuts
heeft plaats gemaakt voor een soort steek.
Maar voor de rest zijn de leden ook 100 pCt.
Protestantsche blanke Amerikanen, geboor
tig in dit land en derhalve fel gekant tegen
Katholieken, Joden, Negers, Communisten,
Socialisten en buitenlanders. Verder treden
zij op tegen hetgeen naar hun idee niet te
pas komt en niet genoeg of in het geheel
niet door de wet gestraft wordt, zooals de
mishandeling van een vrouw door haar
man, corruptie van politieke personen of
autoriteiten, losse zeden van beide geslach
ten. Dergelijke dingen straffen zij op hun
eigen manier en wanneer de boosdoener niet
ter dood veroordeeld is in den hoogen raad
van de gemaskerden dan komt er toch in
elk geval lichaamsgeweld bij en in het min
ste geval verbanning uit zijn woonplaats.
Eenige maanden werd het publiek opge
schrikt door een geval van afranselen in
den staat Florida, waarbij een der drie
slachtoffers het met den dood had moeten
bekoopen. Wat hadden die mannen dan ge
daan? Zij waren beroepsorganisators van
vakvereenigingen en waar het idee van vak
bonden in het Zuiden nog zoo nieuw is, dat
het als regelrecht uit Moskou afkomstig be
schouwd wordt, werden deze mannen ook
voor communisten aangezien en als zooda
nig gestraft. De wet kon hen immers niets
doen? Het is immers niet verboden om ar
beiders van een bepaalde industrie te orga-
niseeren?
Dus traden de stille wrekers, vermomd
en gemaskerd, op en later is het gebleken,
dat er vier leden van het plaatselijke poli
tiecorps toe behoorden. De slachtoffers wer
den achter de loop van een revolver ge
dwongen een auto in te stappen, die hen
naar een afgelegen plaats voerde. Daar
werden zij genadeloos afgeranseld en na af
loop met gloeiende teer overgoten en met
veeren bestrooid. Een van hen bezweek aan
zijn verwondingen, de twee anderen kwa
men er bovenop en getuigden tijdens de te
rechtzitting, waarop de beklaagden schuldig
werden bevonden.
In de buurt van Detroit werd een man
vermoord gevonden en na onderzoek bleek,
dat deze door een 16-tal mannen was ge
dood, die lid waren van het Zwarte Legioen.
Langzamerhand is uitgekomen, dat deze
man uit den weg geruimd zou zijn, omdat
een zwarte legioennair had hooren verlui
den, dat hij zijn vrouw mishandelde. Dat
een dergelijk burenpraatje, dat bü verder
onderzoek niet eens waar bleek te zijn, aan
leiding kan zijn, dat iemand maar kalm
zonder vorm van proces afgeranseld of ver
moord wordt is al een zeer sterk argument
tegen zulke geheime bonden, op welke
ideëele gronden die ook opgericht mogen
zijn. Nieuws is het anders niet voor Ameri
ka. De Ku Klux Klan dateert zelfs van het
midden der vorige eeuw, toen de Burger
oorlog afgeloopen was en de negerslaven
vrij verklaard waren. Volgens de verhalen
maakten die op zulk een manier misbruik
van hun verkregen vrijheid, dat zooals
oude bioscoopliefhebbers zich nog zullen
herinneren van den toenmaals beroemden
film van Griffith „Birth of a Nation" een
groep blanke Amerikanen zich in het Zui
den vereenigde om de negers te beteugelen.
De bijgeloovigheid der
broeders.
zwarte
Buitengewoon bijgeloovig als onze zwarte
broeders zijn was het rijden van in het wit
gehulde gestalten door den nacht genoeg om
de negers binnenshuis te houden en aange
zien strafexpedities door die spoken gehou
den werden, die lang niet malsch waren
kwam er een heilige schrik onder hen in.
Maar verder is het reusachtige uitgebreide
Amerika altijd min of meer onder toezicht en
controle geweest van groepen burgers, die
óf het recht en de wet wilden handhaven
op hun eigen houtje (en dat dikwijls uitne
mend deden, zooals Vigilantes uit de jaren
'80, de Texas Rangers e.d.) óf wel met dat
doel begonnen, maar schromelijk ontaard
den en zelfs met misdadigen opzet bij elkaar
kwamen. Rekent men verder met de dozij
nen loges en bonden van vrijmetselaren, Ro-
tary's, Kiwani's, Elk's, Owl's, Hibernian's,
Lion's en wat er al niet meer op dit gebied
bestaat, dan komt men al gauw tot de con
clusie, dat het „lid worden" de Amerikanen
in het bloed zit en er voorloppig niet uit
zal gaan ook!
De oorzaak voor het oprichten van
geheime clubs.
Intusschen moeten er nog andere oorza
ken bestaan voor het vormen van zulke ge
heime genootschappen, behalve het eenigs-
zins kinderlijke plezier van geheime tee-
kens, wachtwoorden en mooie pakjes, wan
neer het doel is om een macht te vormen
naast de landswetten. De vigilantes vorm
den een burgerwacht tegen veedieven, om
dat in het uitgestrekte westen de politie
eenvoudig hopeloos onvoldoende was. De
Ku Klux Klan begon in het zuiden de ne
gers op hun plaats te zetten, wanneer die
zich dingen aanmatigden, die hun bij de
wet geoorloofd waren maar door de blanker,
niet gegund werden.
Een paar bewijzen daarvan zijn in het
zuiden te „Jim Crow car", een aparte tram
voor negers of het feit, dat er nooit een
neger in de jury mag zitten en dat duizen
den negers wel het stemrecht hebben, maar
dat nooit durven uitoefenen. En zoo mag
men veilig aannemen, dat de allervoor
naamste oorzaak is een groote mate van on
tevredenheid over de bestaande wetten en
misschien nog meer over de handhaving en
uitoefening daarvan. Ht geheele lynch-pro-
bleem in Zuiden en Middelwesten van het
land komt ten slotte hierop neer, dat de
bevolking liever zonder rechtspraak zelf de
straf toepast, omdat de verdachte anders
toch maar vrij komt of een te lichte straf
krijgt. Dat daar „vergissingen" bij plaats
hebben of een neger wordt opgehangen, om
dat hij een blank kind een oorvijg heeft ge
geven zijn natuurlijk eenigszins betreurens
waardige bijkomstigheden van een systeem,
waarin ondertusschen massa's menschen
blijven gelooven.
Meer en meer blijkt het, dat de oprichting
van het Zwarte Legioen eenige jaren gele
den het gevolg is geweest van een paniek,
dat de communistische leer te veel aanhan
gers in Amerika kreeg. Niet weinig heeft
daar een zeker deel van de pers toe bijge
dragen, dat in de afgeloopen jaren overal
het Roode Spook zag opdagen en speciaal
in de leeraarscorpsen van faculteiten van
middelbare scholen en universiteiten. En het
zijn juist de menschen van den gemiddel
den burgerlijken stand, die zich daar gewel
dig over opwinden, ofschoon zij geen flauw
idee hebben, wat communisme precies betee-
kent en het voornamelijk als een soort sec-
te voor vrije liefde beschouwen. De gemid
delde zwarte legioennair, zooals vroeger de
gemiddelde Ku Klux Klan'er en vergeet
niet, dat in 1927 alleen de Staat Michigan
als 875.000 leden van de Ku Klux Klan tel
de! is een doodgewone typische Ameri
kaan. Zijn familie is al een paar geslach
ten hier, hij is overdag een garage-eigenaar,
een winkelier, een brievenbesteller. Hij
gaat trouw naar de (Protestantsche) kerk
en de vergadering van zijn loge. Hij houdt
van sport, zijn auto en radio, heeft een
eigen gezin en is nooit met de politie in aan
raking geweest, tenzij wegens te lang par
keeren of iets dergelijks.
's Avonds er op uit met de revolver.
Maar 's avonds gaat deze brave bur
gervader er met een koffertje op uit,
waarin zijn vermomming, een revolver
of ploertendooder, een rol stevig touw
en met zijn groep tijgt hij dan op een
bestraffingsexpeditie, waarin hij op
bevel van zijn meerderen kalmweg
iemand neerschiet of onbarmhartig af
ranselt.
En ook alweer is dat mogelijk om een
nooit bewezen kletspraatje van de buren
achteraf bleek, dat het zoogenaamd mishan
delde jonge vrouwtje in het ziekenhuis lag,
omdat zij een baby verwachtte! Intusschen
is een gedeelte van de pers tot bezinning
gekomen en vraagt zich nu in ernst af of het
niet hoog tijd wordt, dat collega's ophouden
met de ophitserij tegen communisten, wier
aantal nog altijd belachelijk klein is en die
voornamelijk in de groote steden te vinden
zijn, waar zulke vereenigingen als de Kahn
en het Zwarte legioen niet zouden kunnen
bestaan.
Men moet echter niet denken, dat de
mannen zich zoo graag of zelfs vrijwillig
als leden van dergelijke het daglicht schu
wende bonden opgaven, integendeel! Het is
nu gebleken, dat die er volgens de leiders
voor in aanmerking kwamen eenvoudig ge
prest werden om diaenst te nemen en bij
weigering zooveel onaangenaams licha
melijk als in hun zaken of familieleven
ondervonden, dat zij in vredesnaam maar
toegaven, waardoor de heele patriotische
grondslag al onder een heel bedenkelijk
licht komt te staan. Waarschijnlijk zal het
Zwarte Legioen binnenkort ontbonden wor
den, nadat een dozijn achter de tralies zijn
gekomen, maar het principe blijft voort
woekeren door het heele land als „poison
ivy", een inheemsche kwaadaardige brand
netel, die ook niet uit te roeien olijkt.
A. Viruly, de bekende K. L. M. piloot,
schrijft in Tusschen twee werelden, een
geschrift van het comité „Mobilisatie voor
den Vrede":
In 1936, terwijl op weinige honderden
kilometers afstand het luchtwapen zich
met sindsdien onverzwakte haast aan het
Westfront zoodanig aan het ontwikkelen
is, dat het omstreeks twee jaar later bij
het einde van den Wereldoorlog reeds be
slissend optreden kan en dit omstreeks
twee dagen voor het officieele begin van
een eventueel volgende ook zeker probee-
ren zal, klinkt het gebrom van het
eerste vliegtuig in de Nederlandsche litte
ratuur. Pallieter zit er in. De dagenmel
ker uit het Netheland wordt meegenomen
naar vierduizend meter boven het zonbe
schenen Vlaanderen, verrukt en verstomd
ziet hij „de wereld schoon en heerlijk en
bedwelmend als de oplossing van een
groot mysterie" en als hij tenslotte woor
den vindt, zegt hij „Dor wone na de men
sen! Dor wone ze na, die denke da'
z' allemaal gelijk hemme!Een sch
in een flesch! Och, Thomas a Kempis, als
g' in e vliegmachine had gezete, oe
boeks-ke had duizend kieren iens zoo
schoon geweest!"
Twintig jaar nadien vliegen we dag in,
dag uit over de wereld en we zijn lang
zamerhand aan het verstaan, wat dat
vliegen eigenlijk te zeggen heeft. Dat ifi
meer, dan alleen datgene, wat een lyrische
verrukking kan inspireeren. Er zijn wei
nig lyrici onder hen, die het vliegen tot
vak kozen. Hen verleidt dat vak tot het
uitspreken van nuchterder woorden.
Maar in de nuchterheid van hun waarne
mingen verschijnt in de verte hetzelfde
Beloofde Land van internationale toena
dering, dat de lyrici en de utopisten van
een andere periode en een andere geaard
heid hebben aanschouwd. Zij zeggen tij
dens het uitvoeren van hun zoo bij uitstek
internationaal werk van het vestigen van
luchtverbindingen bijvoorbeeld:
„Nee, sufferd, niet die krankzinnig®
kaart met elk land in een andere kleur.
Geef mij voor routekaart maar een na
tuurkundige; daar kan ik op vliegen. Als
je daarop kijkt, zie je tenminste wat je
ziet".
Of: „Gisteravond in Berlijn diezelfde
nieuwe film nog eens gezien, die we vo
rige week in Londen zagen. Die Duit-
schers begonnen precies op dezelfde mo
menten te lachen of hun tranen weg te
slikken als die Engelschen; het leken wel
precies dezelfde menschen". Of:
„Van de zomer liggen alle hoofdsteden
van Europa al dichter bij mekaar dan
Amsterdam, Leeuwarden en Groningen
net honderd jaar geleden. Ze zullen bin
nen twintig jaar hebben te kiezen tus
schen het vormen van één puinhoop of
één samenwerkend werelddeel". Of:
„Zijn we de grens al voorbij?" „Weet ik
veel. Laat maar waaien; straks zie je van
zelf de Donau en dan is het nog 200 kilo
meter koers 136 graden; daar heb je ten
minste houvast aan".
En zoo voorts. Er ontstaat in de vlie
gerij een nieuwe visie; een kijk op een
nieuwe realiteit en een nuchter begrip
van nieuwe proporties. De aardigheid van
het vak van verkeersvlieger zit hem voor
mij voor een groot deel hierin, dat zij, die
het uitvoeren, een kans krijgen om de
wereld te leeren zien op de manier,
waarop de groote masa, mede dank zij de
vliegerij, die in een denkelijk nabije
toekomst zal zien: als één wereld name
lijk. Voor hen wordt een politieke kaart
van Europa met schrille, vijandig-ver-
schillende kleuren voor landjes van een
half uur Douglasvliegens breed, die met
hun naar diepere maatstaven gemeten
elkaar zoozeer verwante menschen en
hun meest zoo volkomen willekeurig over
Gods eendere landschap getrokken grens-
jes autonoom, souverêin en nationalistisch
liggen te doen, tot niets dan een wrang
lachnummer voor het Amusante Week
blad van 2036.
A. VIRULY,
Vlieger K. L. M.