HET ZWARTE LEGIOEN. PIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN, 'i ALKMAARSCHE COURANT va* ZATERDAO 80 -»ÜN11939 Thorbecke en de Kunst. CHIEF WHIP is 'n 100% sigaret—kwaliteit, zuiver heid, smaak..alles is „af"! Logisch, dat duizenden I critische rookers het de ideale sigaret vinden en zc ook U moet bevredigen. Bijna 20 jaren wordt zc erkend als de voor naamste Virginia-sigaret van Nederland en de beste voor Uw gezondheid! De brave burgervader gaai 's avonds stil weg met de revolver en straft De politiek spreekt mee. 1916 - 1936 - 2036 Legenden hebben een taai leven. Ook, wanneer zij in den vorm van onjuiste en on historische „gevleugelde woorden" voortbe staan. Ja: er zijn heel wat van die gevleugelde woorden, waarvan de juistheid allerminst vaststaat. Soms deert dat niet: wat geeft het tenslotte of een pittige, een pikante, een anecdotische uitdrukking, aan een bepaald persoon toegeschreven, niet in dien vorm js gebezigd? Wat geeft het, of generaal Cambronne al dan niet in den slag bij Wa- terloo geroepen heeft: „Le garde meurt, mais ne se rend pas"? Anders echter wordt het, wanneer zoo'n gevleugeld woord iemands standpunt ten aanzien van een be paalde belangrijke zaak aangeeft. Dan is onjuistheid een zeer positief kwaad en vaak een onrecht. Ook in de politiek zijn er van die on zuivere „gevleugelde woorden". Welnu. Dit ga ik thans, met de stukken, bewij zen van het door Thorbecke toegeschreven woord: „Kunst is geen regeeringszaak". Honderden en nogmaals honderden keeren is Thorbecke met dat woord onrecht ge daan. Reeds Rengers heeft, in gematigden vorm en met een enkel zinnetje, op het mis bruiken van dat woord gewezen. 1). Maai onze kunstenaars doen nu eenmaal weinig aan politiek, en toen nu zeer onlangs nie mand minder dan Carel Scharten opnieuw Thorbecke's woord grovelijk misbruikte, besloot ik nu maar eens uitvoerig en pre cies te schetsen, hoe de vork in den steel zit. Het befaamde, verminkte en misbruikte woord is gesproken op 22 September 1862 in de Tweede Kamer, bij de discussie over het Adres van Antwoord op de Troonrede. In deze Troonrede op Maandag 15 Sep tember 1862 door Willem III uitgesproken, kwnir de volgende zinsnede voor: „Op de algemeene tentoonstelling van nijverheid en kunst te Londen bekleedt Ne derland een waardige plaats. Zij getuigt van vooruitgang in vele takken van industrie". Als weerslag op dit woord had de Com missie van Redactie voor het Adres van Anwoord in par. 8 deze passus ontworpen: „Het was ons aangenaam, van Hare Ma jesteit een voldoende getuigenis te hooren cmtrent de vooruitgang in vele takken van industrie, nop onlangs gebleken op de alge meene tentoonstelling van nijverheid en kunst te Londen. De plaats door Nederland bekleed bij dien vreedzamen wedstrijd der volken, moge een opwekking zijn tot ver dere uitbreiding en volmaking." Het was het liberale lid voor Gouda, jhr. mr. W. M. de Brauw, die de kat de bel aan bond. 2). Het had zijn aandacht getrokken, zei hy, dat in de Troonrede, gewagende van de Londensche tentoonstelling, wel gespro ken werd van de vooruitgang der nijver heid, maar niet van die van wetenschap en kunst. „Al wat materieel is", verklaarde hij, „is (in deze Troonrede) op den voorgrond gesteld, terwijl van wetenschap noch kunst daarin met geen ((lees: een) enkel woord wordt melding gemaakt". De afgevaardigde hield een kort pleidooi voor het goed recht der kunstenaars en stelde voor, achter het woord „industrie" te lezen: „nog onlangs gebleken op de al- gemeente tentoonstelling te Londen, waar ook de Nederlandsche kunst waardiglijk werd vertegenwoordigd". Dit voorstel werd aanstonds bestreden door den heer Kerstens, lid der Commissie van Redactie, niet omdat deze het met de beschouwing van mr. De Brauw oneens was, maar omdat zij de toevoeging over bodig achtte. Immers zoo zeide hij de woorden „de plaats" in het concept slaan terug op de uitdrukking „de waardige plaats" in de Troonrede en deze uitdrukking heeft betrekking zoowel op de nijverheid als op de kunst. Ook de uitgesproken hoop naar „verdere" uitbreiding en volmaking wijst op een waar- deerende erkenning, zoodat de Commissie meende, dat er geen aanleiding tot wijziging bestond: de kunst werd erkend. Toen mengde Thorbecke zich in het debat. Ook hij begon met te wijzen op de woorden „waardige plaats in de Troonrede". Die wa ren, al had de regeering zich met opzet van „uitbundige lof" onthouden, zeer stellig als een rekenning bedoeld ook van de kunst: Thorbecke verzekerde dit zeer uitdrukke lijk. Hg ging voort: „De kunst, de schilderkunst, was te Lon den niet een hoofddeel van de tentoonstel ling. Voortbrengselen van schilderkunst Waren gevraagd te Londen en er waren schoone voortbrengselen. Evenwel niet in vergelijking met het getal van diegene, die men vindt op de tentoonstellingen van kunst, welke jaarlijks hier te lande plegen gehouden te woorden. Het getal schilderijen Was zeer matig. Daarover werd ook geen openbaar vonnis geveld als over de voort brengselen der nijverheid. Van kunst kan bier alleen sprake zijn, voorzoover zij op die tentoonstelling vertegenwoordigd was, Dat voor het overige van wetenschap, van letteren geen sprake was in de Troonrede, dat een leemte in het oog van den geach- ten spreker? Ben ik andermaal in de ge legenheid, om den Koning advies te geven ever een Troonrede, de geachte spreker zal in een volgende evenmin als in deze daar van gewaagd vinden. Ik zal niet zeggen, dat ik er geen belang in stel; een groot deel van ®ijn leven was daaraan gewijd. Maar het is geen zaak van regeering. De regeering is geen oordeelaar van wetenschap en kunst Ziedaar. Het befaamde woord was ge sproken, het woord dat „gevleugeld" zou Worden, een gevleugeld misbruik. En nu ziet iedereen al aanstonds het mis bruik. De laatste twee zinnen van lbor- becke's korte rede hooren onafscheidelijk bij elkaar. En toch worden ze altijd gescheiden, en bovendien nog verminkt. De tweede zin is de motiveering, de verklaring en de be perking van den eerste. Kunst is geen zaak van regeering. Waarom niet? in welken zin niet? Heeft zij in het algemeen de kunst niet te waardeeren en haar bloei toe te juichen? Zeer stellig. De Troonrede immers gewaagde van de „waardige plaats", ook in zake de kunst. Maar de regeering mag niet „oordeelen", mag niet gaan critiseeren, mag geij partij kiezen op kunstgebied: ziedaar, Thorbecke's woord heel goed werd begre- interpreteerd. Trouwens: ook hier doet zich het merk waardige feit voor waarop ik ook reeds wees, toen ik het misbruik van Kappeyn's citaat besprak), dat tijdens de discussie Thoorbecke's woord heel goed werd begre pen, maar dat het misbruik eerst later is gekomen en voornamelijk in kunstkringen, waar men zich met artistieke nonchalanche van de historische feiten weinig rekenschap gaf. De heer De Brauw verklaarde zich in 1862 dan ook ronduit „tevreden". Zeker, hij was het niet eens met Thorbecke's opvat- ting, hij meende, dat even goed als de nij verheid, ook de kunst „een zaaak van regee ring" was, doch zeide hij „het was myn bedoeling te doen uitkomen, dat de kunst (in de Troonrede) niet vergeten is". Dat doel had hij bereikt, en daarom trok hij zijn voorstel in. Later heeft hij nog eens uit drukkelijk getoond, Thorbecke's woord goed te hebben verstaan. „Ik weet wel, dat de minister er bijvoegde" zeide hij in No vember van hetzelfde jaar 3). „dat de kunst geen regeeringszaak is, in zooverre de regeering de kunst niet beoordeelt". Precies. Hier gaf dus de man, die de Troonrede had aangevallen, blijk de bedoeling van Thorbecke te begrijpen, hier maakte hij van Thorbecke's twee zinnen, den eenen zin, dien zij feitelijk en logisch vormen en legt er het juiste verbindingswoord in: in zoo verre. De regeering wel kunstbelangstellende, wel kunstbevorderaarster, maar geen kunst criticus, ziedaar wat de groote staatsman wilde zeggen, de staatsman, die ook in zijn particuliere leven zulk een oprecht vriend der kunst was. (In al zijn levensbeschrijvin gen vindt men daarop den nadruk gelegd), en die eenmaal gedaan wist te krijgen, dat een vergadering der Tweede Kamer vroeg tijdig eindigde, om de leden in staat te stel len, een groot concert in Rotterdam te gaan bijwonen. Alle feiten en alle momenten in het debat, zooals zich die op 22 September 1862 voor deden, verzetten zich dus tegen een gebruik, zonder meer van de woorden: „Kunst is geen regeeringszaak". In de Troonrede van dat jaar (grootendeels natuurlijk van Thorbecke's hand) krijgt ook de kunst een waardeerende vermelding; in het debat verzet de staatsman zich alleen tegen een critisch optreden van de regeering op kunstgebied en zijn toelichtend woord is van dien aard, da de opposant zich volko men „tevreden" verklaart. Waarlijk: men staat versteld, dat het niettemin het nageslacht gelukt is, het woord van Thorbecke zoo veelvuldig te mis bruiken. Maar het bovenstaande is niet het eenige, dat in 1862 met betrekking tot dit ontwerp gebeurde. Het had een naspel bij de behan deling der begrooting van Binnenlandsche Zaken, en toen is Thorbecke's opvatting inzake de verhouding tusschen staat en kunst zoo treffend geïlustreerd, dat ik dit duidelijk in het licht wil stellen. En toen heeft Thorbecke zelf, die twee zinnen van 1862 tot een zin gemaakt en er ook taalkundig het verband in gebracht, dat er voor ieder goed verstaander reeds logisch inlag. Daarover de volgende week. D. HANS. 1) Pari. Geschiedenis, I, blz. 256. 2) Hand. Tweede Kamer, 1862/63, blz. 32 e. v. i 3) Hand. blz. 262. (Van onzen correspondent.) New-York, 29 Mei 1936. Na jaren van stilte is weer aan het daglicht gebracht, dat het systeem van veemgerichten in Amerika nog altijd voortwoekert. Destijds was het de be ruchte Ku Klux Klan in witte nachtja ponnen en gemaskerde puntmutsen op, die schrik en dood onder de bevolking bracht en ten slotte aan inwendige cor ruptie ten onder ging en nu is het met een kleine afwisseling van uiterlijk in de uniform de Black Legion of het Zwarte Legioen, dat dezelfde practij- ken heeft toegepast. In plaats van witte jassen als de Ku Klux Klan gebruikte dragen de leden van het Zwarte Legioen zwarte en de puntmuts heeft plaats gemaakt voor een soort steek. Maar voor de rest zijn de leden ook 100 pCt. Protestantsche blanke Amerikanen, geboor tig in dit land en derhalve fel gekant tegen Katholieken, Joden, Negers, Communisten, Socialisten en buitenlanders. Verder treden zij op tegen hetgeen naar hun idee niet te pas komt en niet genoeg of in het geheel niet door de wet gestraft wordt, zooals de mishandeling van een vrouw door haar man, corruptie van politieke personen of autoriteiten, losse zeden van beide geslach ten. Dergelijke dingen straffen zij op hun eigen manier en wanneer de boosdoener niet ter dood veroordeeld is in den hoogen raad van de gemaskerden dan komt er toch in elk geval lichaamsgeweld bij en in het min ste geval verbanning uit zijn woonplaats. Eenige maanden werd het publiek opge schrikt door een geval van afranselen in den staat Florida, waarbij een der drie slachtoffers het met den dood had moeten bekoopen. Wat hadden die mannen dan ge daan? Zij waren beroepsorganisators van vakvereenigingen en waar het idee van vak bonden in het Zuiden nog zoo nieuw is, dat het als regelrecht uit Moskou afkomstig be schouwd wordt, werden deze mannen ook voor communisten aangezien en als zooda nig gestraft. De wet kon hen immers niets doen? Het is immers niet verboden om ar beiders van een bepaalde industrie te orga- niseeren? Dus traden de stille wrekers, vermomd en gemaskerd, op en later is het gebleken, dat er vier leden van het plaatselijke poli tiecorps toe behoorden. De slachtoffers wer den achter de loop van een revolver ge dwongen een auto in te stappen, die hen naar een afgelegen plaats voerde. Daar werden zij genadeloos afgeranseld en na af loop met gloeiende teer overgoten en met veeren bestrooid. Een van hen bezweek aan zijn verwondingen, de twee anderen kwa men er bovenop en getuigden tijdens de te rechtzitting, waarop de beklaagden schuldig werden bevonden. In de buurt van Detroit werd een man vermoord gevonden en na onderzoek bleek, dat deze door een 16-tal mannen was ge dood, die lid waren van het Zwarte Legioen. Langzamerhand is uitgekomen, dat deze man uit den weg geruimd zou zijn, omdat een zwarte legioennair had hooren verlui den, dat hij zijn vrouw mishandelde. Dat een dergelijk burenpraatje, dat bü verder onderzoek niet eens waar bleek te zijn, aan leiding kan zijn, dat iemand maar kalm zonder vorm van proces afgeranseld of ver moord wordt is al een zeer sterk argument tegen zulke geheime bonden, op welke ideëele gronden die ook opgericht mogen zijn. Nieuws is het anders niet voor Ameri ka. De Ku Klux Klan dateert zelfs van het midden der vorige eeuw, toen de Burger oorlog afgeloopen was en de negerslaven vrij verklaard waren. Volgens de verhalen maakten die op zulk een manier misbruik van hun verkregen vrijheid, dat zooals oude bioscoopliefhebbers zich nog zullen herinneren van den toenmaals beroemden film van Griffith „Birth of a Nation" een groep blanke Amerikanen zich in het Zui den vereenigde om de negers te beteugelen. De bijgeloovigheid der broeders. zwarte Buitengewoon bijgeloovig als onze zwarte broeders zijn was het rijden van in het wit gehulde gestalten door den nacht genoeg om de negers binnenshuis te houden en aange zien strafexpedities door die spoken gehou den werden, die lang niet malsch waren kwam er een heilige schrik onder hen in. Maar verder is het reusachtige uitgebreide Amerika altijd min of meer onder toezicht en controle geweest van groepen burgers, die óf het recht en de wet wilden handhaven op hun eigen houtje (en dat dikwijls uitne mend deden, zooals Vigilantes uit de jaren '80, de Texas Rangers e.d.) óf wel met dat doel begonnen, maar schromelijk ontaard den en zelfs met misdadigen opzet bij elkaar kwamen. Rekent men verder met de dozij nen loges en bonden van vrijmetselaren, Ro- tary's, Kiwani's, Elk's, Owl's, Hibernian's, Lion's en wat er al niet meer op dit gebied bestaat, dan komt men al gauw tot de con clusie, dat het „lid worden" de Amerikanen in het bloed zit en er voorloppig niet uit zal gaan ook! De oorzaak voor het oprichten van geheime clubs. Intusschen moeten er nog andere oorza ken bestaan voor het vormen van zulke ge heime genootschappen, behalve het eenigs- zins kinderlijke plezier van geheime tee- kens, wachtwoorden en mooie pakjes, wan neer het doel is om een macht te vormen naast de landswetten. De vigilantes vorm den een burgerwacht tegen veedieven, om dat in het uitgestrekte westen de politie eenvoudig hopeloos onvoldoende was. De Ku Klux Klan begon in het zuiden de ne gers op hun plaats te zetten, wanneer die zich dingen aanmatigden, die hun bij de wet geoorloofd waren maar door de blanker, niet gegund werden. Een paar bewijzen daarvan zijn in het zuiden te „Jim Crow car", een aparte tram voor negers of het feit, dat er nooit een neger in de jury mag zitten en dat duizen den negers wel het stemrecht hebben, maar dat nooit durven uitoefenen. En zoo mag men veilig aannemen, dat de allervoor naamste oorzaak is een groote mate van on tevredenheid over de bestaande wetten en misschien nog meer over de handhaving en uitoefening daarvan. Ht geheele lynch-pro- bleem in Zuiden en Middelwesten van het land komt ten slotte hierop neer, dat de bevolking liever zonder rechtspraak zelf de straf toepast, omdat de verdachte anders toch maar vrij komt of een te lichte straf krijgt. Dat daar „vergissingen" bij plaats hebben of een neger wordt opgehangen, om dat hij een blank kind een oorvijg heeft ge geven zijn natuurlijk eenigszins betreurens waardige bijkomstigheden van een systeem, waarin ondertusschen massa's menschen blijven gelooven. Meer en meer blijkt het, dat de oprichting van het Zwarte Legioen eenige jaren gele den het gevolg is geweest van een paniek, dat de communistische leer te veel aanhan gers in Amerika kreeg. Niet weinig heeft daar een zeker deel van de pers toe bijge dragen, dat in de afgeloopen jaren overal het Roode Spook zag opdagen en speciaal in de leeraarscorpsen van faculteiten van middelbare scholen en universiteiten. En het zijn juist de menschen van den gemiddel den burgerlijken stand, die zich daar gewel dig over opwinden, ofschoon zij geen flauw idee hebben, wat communisme precies betee- kent en het voornamelijk als een soort sec- te voor vrije liefde beschouwen. De gemid delde zwarte legioennair, zooals vroeger de gemiddelde Ku Klux Klan'er en vergeet niet, dat in 1927 alleen de Staat Michigan als 875.000 leden van de Ku Klux Klan tel de! is een doodgewone typische Ameri kaan. Zijn familie is al een paar geslach ten hier, hij is overdag een garage-eigenaar, een winkelier, een brievenbesteller. Hij gaat trouw naar de (Protestantsche) kerk en de vergadering van zijn loge. Hij houdt van sport, zijn auto en radio, heeft een eigen gezin en is nooit met de politie in aan raking geweest, tenzij wegens te lang par keeren of iets dergelijks. 's Avonds er op uit met de revolver. Maar 's avonds gaat deze brave bur gervader er met een koffertje op uit, waarin zijn vermomming, een revolver of ploertendooder, een rol stevig touw en met zijn groep tijgt hij dan op een bestraffingsexpeditie, waarin hij op bevel van zijn meerderen kalmweg iemand neerschiet of onbarmhartig af ranselt. En ook alweer is dat mogelijk om een nooit bewezen kletspraatje van de buren achteraf bleek, dat het zoogenaamd mishan delde jonge vrouwtje in het ziekenhuis lag, omdat zij een baby verwachtte! Intusschen is een gedeelte van de pers tot bezinning gekomen en vraagt zich nu in ernst af of het niet hoog tijd wordt, dat collega's ophouden met de ophitserij tegen communisten, wier aantal nog altijd belachelijk klein is en die voornamelijk in de groote steden te vinden zijn, waar zulke vereenigingen als de Kahn en het Zwarte legioen niet zouden kunnen bestaan. Men moet echter niet denken, dat de mannen zich zoo graag of zelfs vrijwillig als leden van dergelijke het daglicht schu wende bonden opgaven, integendeel! Het is nu gebleken, dat die er volgens de leiders voor in aanmerking kwamen eenvoudig ge prest werden om diaenst te nemen en bij weigering zooveel onaangenaams licha melijk als in hun zaken of familieleven ondervonden, dat zij in vredesnaam maar toegaven, waardoor de heele patriotische grondslag al onder een heel bedenkelijk licht komt te staan. Waarschijnlijk zal het Zwarte Legioen binnenkort ontbonden wor den, nadat een dozijn achter de tralies zijn gekomen, maar het principe blijft voort woekeren door het heele land als „poison ivy", een inheemsche kwaadaardige brand netel, die ook niet uit te roeien olijkt. A. Viruly, de bekende K. L. M. piloot, schrijft in Tusschen twee werelden, een geschrift van het comité „Mobilisatie voor den Vrede": In 1936, terwijl op weinige honderden kilometers afstand het luchtwapen zich met sindsdien onverzwakte haast aan het Westfront zoodanig aan het ontwikkelen is, dat het omstreeks twee jaar later bij het einde van den Wereldoorlog reeds be slissend optreden kan en dit omstreeks twee dagen voor het officieele begin van een eventueel volgende ook zeker probee- ren zal, klinkt het gebrom van het eerste vliegtuig in de Nederlandsche litte ratuur. Pallieter zit er in. De dagenmel ker uit het Netheland wordt meegenomen naar vierduizend meter boven het zonbe schenen Vlaanderen, verrukt en verstomd ziet hij „de wereld schoon en heerlijk en bedwelmend als de oplossing van een groot mysterie" en als hij tenslotte woor den vindt, zegt hij „Dor wone na de men sen! Dor wone ze na, die denke da' z' allemaal gelijk hemme!Een sch in een flesch! Och, Thomas a Kempis, als g' in e vliegmachine had gezete, oe boeks-ke had duizend kieren iens zoo schoon geweest!" Twintig jaar nadien vliegen we dag in, dag uit over de wereld en we zijn lang zamerhand aan het verstaan, wat dat vliegen eigenlijk te zeggen heeft. Dat ifi meer, dan alleen datgene, wat een lyrische verrukking kan inspireeren. Er zijn wei nig lyrici onder hen, die het vliegen tot vak kozen. Hen verleidt dat vak tot het uitspreken van nuchterder woorden. Maar in de nuchterheid van hun waarne mingen verschijnt in de verte hetzelfde Beloofde Land van internationale toena dering, dat de lyrici en de utopisten van een andere periode en een andere geaard heid hebben aanschouwd. Zij zeggen tij dens het uitvoeren van hun zoo bij uitstek internationaal werk van het vestigen van luchtverbindingen bijvoorbeeld: „Nee, sufferd, niet die krankzinnig® kaart met elk land in een andere kleur. Geef mij voor routekaart maar een na tuurkundige; daar kan ik op vliegen. Als je daarop kijkt, zie je tenminste wat je ziet". Of: „Gisteravond in Berlijn diezelfde nieuwe film nog eens gezien, die we vo rige week in Londen zagen. Die Duit- schers begonnen precies op dezelfde mo menten te lachen of hun tranen weg te slikken als die Engelschen; het leken wel precies dezelfde menschen". Of: „Van de zomer liggen alle hoofdsteden van Europa al dichter bij mekaar dan Amsterdam, Leeuwarden en Groningen net honderd jaar geleden. Ze zullen bin nen twintig jaar hebben te kiezen tus schen het vormen van één puinhoop of één samenwerkend werelddeel". Of: „Zijn we de grens al voorbij?" „Weet ik veel. Laat maar waaien; straks zie je van zelf de Donau en dan is het nog 200 kilo meter koers 136 graden; daar heb je ten minste houvast aan". En zoo voorts. Er ontstaat in de vlie gerij een nieuwe visie; een kijk op een nieuwe realiteit en een nuchter begrip van nieuwe proporties. De aardigheid van het vak van verkeersvlieger zit hem voor mij voor een groot deel hierin, dat zij, die het uitvoeren, een kans krijgen om de wereld te leeren zien op de manier, waarop de groote masa, mede dank zij de vliegerij, die in een denkelijk nabije toekomst zal zien: als één wereld name lijk. Voor hen wordt een politieke kaart van Europa met schrille, vijandig-ver- schillende kleuren voor landjes van een half uur Douglasvliegens breed, die met hun naar diepere maatstaven gemeten elkaar zoozeer verwante menschen en hun meest zoo volkomen willekeurig over Gods eendere landschap getrokken grens- jes autonoom, souverêin en nationalistisch liggen te doen, tot niets dan een wrang lachnummer voor het Amusante Week blad van 2036. A. VIRULY, Vlieger K. L. M.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 9