WHIP De giro-wet onder de loupe. Crisis-zuivelbureau contra minister Gelissen. Iedere klasse rookt Chief Whip, want het is de beste sigaret voor ieders gezondheid! „The Eed Boy" Tweede Kamer De tegenkanting, die de wet ontmoet, is groot. Dinsdag a.s. stemming. Land- en Tuinbouw n Een stelselloos beleid". ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 4 JULI 1936 OOK MET KURK MONDSTUK Nieuw natuurschoon. Esperanto, in het Stedelijk Museum. Den Haag, 3 Juli. De optimisten, die het mogelijk achtten, dat de Kamer heden met haar agenda ge reed zou komen, hebhen ongelijk gekregen. Een groot deel van den dag is in beslag ge nomen door de girowet, zooals in de wande ling het wetsontwerp heet, dat regelen bevat betreffende de taak der openbare lichamen met betrekking tot het betalingsverkeer zonder gereed geld. Er heeft zich eigenlijk maar één voorstander laten hooren van het voorstel, zooals de regeering dit had inge diend. Dit was dr. Kortenhorst (r.k.), die het een mooi voorbeeld van ordening, van coördinatie, vond. Maar zijn partijgenoot de heer IJsselmuiden voegde hem aanstonds toe, dat, als men de ordening in discrediet wilde brengen, men deze girowet een voor beeld ervan moest noemen! De heeren IJsselmuiden, Steinmetz (r.k.), van den Tempel (s.d.), Vos (lib.), Wijnkoop (c.p.) en Kersten (s.g.), vogels van zéér diverse pluimage, gelijk men ziet, kwamen allen met hetzelfde bezwaar. Zij keurden af, dat de gemeenten voor oprichting van girodiensten vergunning van de Kroon zul len noodig hebben. Er besaan nog maar vier gemeentelijke diensten, n.1. te Amsterdam, Arnhem, Zaandam en Bussum. Zulke ge meentelijke instellingen werken volgens ge noemde afgevaardigden zeer nuttig. Vele kleine luyden, die zich niet bij den Rijks- postchèque- en girodienst aansluiten, zijn wel rekeninghouders bij den dienst hunner gemeente, voor de plaatselijke betalingen, Welke zij verrichten. Minister de Wilde wees op het gevaar, dat gemeenten, die girodiensten hebben, ertoe komen om het daarbij gestorte geld als kas middelen te gebruiken. Hij vreesde ook, dat gemeenten zulke diensten zouden oprich ten niet om het betalingsverkeer te verge makkelijken maar vanwege de winst, die ermee kan worden behaald. Hij was bang, dat de diensten niet liquide zouden blijven. Daarom achtte Z.Exc. toezicht van het Rijk noodzakelijk. Ook jhr. de Geer (c.h.) vond dit toezicht heel wenschelijk en noemde het den goeden kant van de wet, dat zij dit brengt. Maar hij zag ook een slechten kant. Want, zeide hij, het andere motief van de wet is, dat zij de concurrentie zal beperken, waar de Rijks- postchèque- en girodienst bevreesd voor is. De Kroon zal den gemeenten vergunning voor oprichting van diensten alleen kun nen weigeren wegens strijd met wet of al gemeen belang. Zal men het belang van den Rjjkspostchèque- en girodienst niet vereen zelvigen met het algemeen belang?, vroeg jhr. de Geer. Andere afgevaardigden zagen in het toezicht, dat deze wet brengt, een aantasting van de gemeentelijke autonomie. Voor zoover er toezicht op de gestie der ge meentelijke diensten noodig is, is dit nu ook mogelijk, betoogden zij, volgens den gewo nen weg, waarlangs het centrale gezag in het algeméén toezicht op de gemeentebestu ren oefent. Jhr. de Geer zou alleen met het wetsont werp kunnen meegaan, als eruit geschrapt werd de bepaling, dat de bestaande gemeen telijke diensten vergunning van de Kroon noodig hebben om te blijven werken. Mi nister De Wilde deed een concessie door het amendement-de Geer, dat deze schrapping bewerkstelligde, over te nemen. Op een ander punt is de bewindsman eveneens wat aan de bezwaren tegemoet gekomen. In zijn wetsontwerp stond de be paling, dat de gemeentelijke diensten geen rente zouden mogen vergoeden. Dr. van den Tempel had schrapping hier van voorgesteld en velen steunden zijn amendement. Jhr. de Geer deed een tus- schen-voorstel door een amendement in te dienen, volgens hetwelk de gemeentelijke diensten ten hoogste één percent rente zou den mogen betalen. De minister nam ook dit amendement over. In verband hiermede schrapte Z.Exc. zelf uit het wetsontwerp het renteverbod voor den Rijkspostchèque- en girodienst. In een algemeenen maatregel van bestuur zal nu de rentekwestie voor den centralen dienst worden geregeld. Had dr. van den Tempel zijn amendement tot schrapping van het renteverbod inge trokken ten gunste van jhr. de Geer's tus- schenvoorstel, een ander amendement van den sociaaldemocratischen afgevaardigde werd wèl in het wetsontwerp opgenomen, doordat de Kamer het met 36 tegen 34 stemmen (een dubbeltje op zijn kant') goedkeurde. Volgens dit amendement zal de Kroon aan de gemeentelijke diensten geen aanwijzingen mogen geven met betrekking tot den aard van hun werkwijze en hande lingen en ten aanzien van de heffing van rechten. Hierdoor winnen de gemeentelijke diensten, als zijn eenmaal mogen worden ingesteld, zeer aan zelfstandigheid. Tenslotte nam de minister een amende ment-van den Tempel over, waardoor een commissie van advies voor de uitvoering van de wet zal worden ingesteld. Zij zal uit vijf leden bestaan, van wie twee de belan gen der gemeentelijke diensten zullen ver tegenwoordigen. Dinsdag zal de Kamer over het wetsont werp stemmen. Of de minister het, dank zij zijn concessies, in veilige haven zal weten te loodsen, moet worden afgewacht. Daarna is de Kamer nog begonnen mol een wetsontwerp, waarin weer twintig mil- lioen voor de werkverruiming wordt be schikbaar gesteld. De heeren Kupers (s.d en Amelink (a.r.) klaagden bitter over de trage werkwijze van het werkfonds. Het aantal werkloozen, dat het aan arbeid helpt, is niet meer dan een druppel op een gloeien de plaats, vonden zij. Het Crisis-Zuivelbureau deelt mede, dat het zich genoodzaakt ziet op de vage uit eenzetting van minister Gelissen die gepu bliceerd werden in de avondbladen van Woensdag 1 Juli, een aantal correcties aan te brengen, omdat die uiteenzettingen een geheel verkeerd beeld geven van den aard van het over den zuiveluitvoer gerezen geschil. Bestreden moet dan in de eerste plaats worden, dat bij den minister een beginsel en het belang van den zuiverexport voorzit, zooals hij het thans tracht voor te dragen. Reeds sedert geruimen tijd werd van de zijde van den minister aandrang uitgeoe fend op het Crisis-Zuivelbureau om buiten de bestaande regeling om extra export- recht uit te reiken aan een bepaalden met name genoemden persoon. Dusdanige uitrei king heeft niets te maken met algemeene staatsbelangen of algemeene belangen van den zuivelexport en werd dan ook steeds door het Crisis Zuivelbureau beleefd doch categorisch geweigerd. In het feit dat de minister geen algemeen vraagstuk op het oog heeft ligt ook de ver klaring, waarom hij thans allerlei vage en zichzelf tegensprekende beschouwingen geeft, en in gebreke blijft om te zeggen, wat hij eigenlijk wil. Als men het betoog van den minister volgt, komt het op het volgende neer: 1. Het systeem van verdeeling van den uitvoer naar vroegere basisjaren werkt niet goed meer. 2. Ik had dit systeem nu willen verbete ren door het in hoofdzaak te handhaven, maar voor een zeer klein percentage een ander systeem te volgen. 3. Dit andere systeem is echter geen sy steem want: „het gaat er veel meer om iets te kunnen doen in bepaalde gevallen 4. En als men mij vraagt, hoe ik dat „iets doen in bepaalde gevallen zal toe passen, dan deel ik U mede: „Dat bij het gedachte de gevallen, welke voor behande ling in aanmerking komen zoo nauwkeurig mogelijk zullen worden onderzocht en ge schift, en alleen daar iets zal worden gege ven, waar dit billijk en rechtvaardig is". 5. Maar nu de zuivelorganisaties zich heb ben teruggetrokken ben ik boos geworden en ben nu weer van plannen veranderd, want ik deel mede, „dat ik bovendien thans zoo spoedig mogelijk zal bevorderen, dat er voor het geheele zuivelcomplex een rege ling zal komen, waardoor ook andere kwes ties, welke tot herhaalde twistpunten aan leiding geven, tot een definitieve oplossing komen". Zietdaar de korte inhoud van de publi catie van den minister. Naar ons oordeel levert deze weinig kyk op des ministers wisselende bedoelingen en plannen, doch is een ongezochte bevestiging der juistheid van het door het Crisis Zuivelbureau inge nomen standpunt: met een dergelijk stel selloos beleid kunnen wij geen bemoeienis hebben, het dwingt ons, om ons terug te trekken. Onderstreept moge worden, dat van een onderzoek en schifting der gevallen en een alleen daar iets geven, waar dit billijk en rechtvaardig is, bij een verdeeling zonder basis, zooals de minister dat wil, geen spra ke kan zijn, daar dit een verdeeling wordt naar subjectieve gegevens. Dit wordt een schifting op het gevoel, hetgeen nooit billijk en rechtvaardig kan zijn en hetgeen op den duur leiden moet tot willekeur. Nu behoeft de minister niet zooals hy doet zich verontwaardigd te toonen over een mededeeling, dat het er zijner zijds om te doen zou zijn om een middel te kiezen ter bevordering van willekeur, want een dergelijke mededeeling is niet gedaan. Wel is gezegd, dat de door den minister voorgestane wijze van verdeeling der uit- voercontingenten moet leiden tot wille keur. Dat dit inderdaad zoo is, bleek reeds voldoende uit het eene geval, waaromtrent de minister aan den gemachtigde bij schrij ven van 29 Mei j.L opdroeg, dit nu aan stonds ter hand te nemen, daar dit geval op zichzelf niet anders dan willekeur is te genover zooveel anderen, die op dezelfde of overeenkomstige gronden een extra con tingent hadden kunnen vragen, doch dit niet gedaan hebben, omdat zij daartoe te zeer overtuigd waren van de onaantast baarheid van het stelsel. Naast den hoofdinhoud van des ministers persbericht mogen enkele speciale punten niet onbelicht blijven. Met nadruk moet dan in de eerste plaats bezwaar gemaakt worden tegen de passage waarin de minister aan buitenlandsche re geeringen les meent te moeten geven om trent de wijze waarop zij deze kwestie, die van zuiver huishoudelijke Nederlandsche beteekenis is, kunnen aanwenden tegen het Nederlandsche landsbelang. Wat de minis ter in dit verband zegt is er gelukkig in alle opzichten naast. In tegenstelling met den minister zijn wij van oordeel, dat deze kwestie, die de minister tracht te gebruiken in het nadeel van de zuivelorganisaties, zich niet voor een publieke behandeling leent. Wij zullen langs anderen weg de regeering laten weten, hoe de nadeelige gevolgen welke dit ondoordachte spel van minister Gelissen met eminente Nederlandsche be langen zou kunnen hebben, kunnen worden afgewend. Een tweede belangrijk punt is, dat de mi nister het niet beneden de waardigheid van zijn ambt acht, om te trachten de bij de zuivelorganisaties aangeslotenen tegen hun ne leiders op te hitsen. Als hij zegt: „Ik voeg hieraan nog toe dat ik in het geheel niet begrijp, hoe de betrokkenen dezen stap tegenover hun or ganisaties kunnen verantwoorden" dan kunnen wij den minister op dit punt vol komen geruststellen: de zuivelorganisaties keuren onverdeeld de door den betrokkenen gedanen stap goed. Zij behoeven zich dus niet van verdachtmakingen en laag bij de grondsche insinuaties te bedienen om hun daad te rechtvaardigen, zooals de minister insinueert, maar wel moet het hun van het hart, dat een bewindsman, die zich van der gelijke opmerkingen bedient, een weinig „excellent" voorbeeld geeft. Bepaald in strijd met de feiten is wat de minister zegt over ontstane vertraging door dat onzerzijds over een eenmaal ontvangen instructie telkenmale weer overleg is uit gelokt, want de minister vergeet daarbij te vermelden dat onmiddellijk contact met hem gezocht is, doch zeer vele weken ach terwege bleef. Terwijl, toen een onderhoud na langen tijd plaats had, bleek, dat de minister niet eens wist, dat hij in de voor afgaande weken bij herhaling verklaard had, geen tijd te hebben voor de gevraagde bespreking. Er zou, veronderstelt de minister, een be paalde mate van onwil aanwezig zijn. In derdaad, het C.Z.B. wenschte niet aan deze verdeelingswijze mede te wer ken, maar er is geen onwil aanwezig om bezwaren, die aan het huidige stelsel kle ven, te onderzoeken en voorstellen te doen, om deze te elimineeren. Dit is den minister in het onderhoud op 28 April duidelijk medegedeeld. Dan beroept de minister zich erop dat hij aan het Crisis Zuivelbureau over de onder- werpelijke kwestie een bespreking heeft toegestaan. Verzuimd wordt echter te ver melden, dat dit onderhoud, toen het amper was aangevangen, door den minister werd afgebroken, terwijl de bespreking weinig vruchtbaar was, aangezien de minister den aan zijn zijde zeer krap beschikbaren tijd in hoofdzaak benutte om een uiteenzetting te leveren over de ons ook reeds geruimen tijd bekende waarheid dat de maatschappij in beginsel niet statisch is doch dynamisch. Verder heeft bij dit onderhoud de minister ook weer een parallel getrokken met wat hij gedaan had bij de verdeeling der i n- v o e r-contingenten, waarbij wij hebben aangetoond, dat die vergelijking volkomen mank gaat. Ten slotte heeft de minister ons inderdaad gevraagd om eens gedurende een half jaar een proef te nemen met wat wij onuitvoerbaar en principieel onjuist acht ten, hetgeen toen door ons op de meest positieve wijze werd van de hand gewezen. De mededeeling dat de minister treurige ervaring heeft opgedaan bij de samenwer king met de bestuurders der zuivelorgani saties en dat hij zich voortaan voor hun medewerking zal hoeden zoodat nu verder zonder hen de uitvoer van zuivelproduc ten zal worden geregeld, maakt op ons een weinig verheffenden indruk. Dat ook zon der de medewerking van dergelijke on- willigen het complex van maatregelen, zoo als voorheen, kan worden uitgevoerd, zal in de eerste plaats nog moeten blijken, wij hopen het van ganscher harte. Maar in de tweede plaats zullen wij een dergelijke uit lating maar toeschrijven aan de onbekend heid van dezen minister met hetgeen er op dit terrein door die onwilligen gedurende vier en een half jaar gedaan is en waarbij aan het departement een stuk werk uit de handen is genomen, waarvan men daar tot nogtoe geen flauw begrip heeft gehad. Deze indruk wordt versterkt, als wij lezen dat de publicaties van den laatsten tijd voor den minister onverwacht zijn gekomen en hij voor het conflict tot voor korten tijd geen aanleiding heeft gezien. Dan hebben of de ambtenaren van 's ministers departe ment hem niet voldoende ingelicht, of de minister heeft de verhouding tot het crisis- zuivelbureau niet goed gevolgd. In het al gemeen maakt trouwens het betoog van den minister op ons den indruk, dat hem de kern van het verschil in opvatting niet con creet voor den geest staat, dan wel dat hij deze bewust ontgaat. Aan het einde schept de minister in zijn publicatie een theatraal sloteffect door zichzelf ten tooneele te voeren, omgeven door het aureool van wat hij gelieft te noemen „de verdeelende rechtvaardigheid" en als bestrijder van het Crisis Zuivelbu reau dat de personificatie is van het „Beati Posiidentes", van het egoïsme en van het gebrek aan kijk op wat de minister aanduidt als: „de dynamiek onzer samen leving". Vooral tegen een minister die hier voor het publiek laat doorschemeren, dat •y. *5. V?'\v~ J 'li'-V die leden van het Crisis Zuivelbureau eigenbelang verdedigen eigen bezit nog wel moet hier krachtig geprotesteerd worden. Noch de leden van het Crisis Zuivelbureau noch de zuivelorganisaties behoeven zich dergelijke verwijten aan te trekken om de eenvoudige reden dat in alle Wpzichten eigenbelang hier afwezig is, de leden van het Crisis Zuivelbureau zijn geen exporteurs en hebben geen exportrecht. Zij houden zich bezig met een meer algemeene taak: de behandeling van de algemeene Nederlandsche zuivel- belangen. Ware dit anders, zat hier eigen belang voor, dan zou het Crisis Zuivelbu reau eerst recht met den minister zijn meegegaan, want juist wat de minister wilde, gaf gelegenheid om speciale belan getjes te dienen. Het Crisis Zuivelbureau had meer waar deering gehad voor minder woorden en meer inhoud. En in ieder geval had het publiek tot hetwelk de minister zich met zijn publicatie richt, recht gehad op een meer zakelijke en meer juiste voorlichting. Daarbij had ter wille van de objectivi teit duidelijk op den voorgrond moeten worden gesteld dat hoe men verder ook over de regeling van den export moge denken alle organisaties op het gebied van zuivelproductie en zuivelhandel de door den minister aangegeven gedragslijn ten krachtigste afkeuren en dat het zelfs moeilijk zal zijn om onder de tallooze direct en indirect bij dit vraagstuk in Ne derland betrokkenen een individueel persoon of onderneming te vinden, die er anders over denkt. Uitzondering hierop zal wellicht vormen de persoon dien de minister bij dit geheele raadselachtige op treden als aanstaande begunstigde op het óog had. De minister wil aan dit relaas niets toevoegen. Het A. N. P. heeft den minister gevraagd, of deze naar aanleiding van de mededee- lingen van het Crisis-Zuivelbureau nog het een of ander wenschte op te merken. De minister antwoordde, dat zijn stand punt voldoende bekend was, en dat hij hieraan niets had toe te voegen. Kan het zoogenaamde „nieuwe natuurschoon" tegen het oude opwegen en 't oude vervangen? Ontginning schept vaak nieuw natuur schoon. Geen verstandig mensch zal dat ont kennen. Wel moeten wij ons hier voor over drijving hoeden en wanneer allerlei hoog gestemde lyrische ontboezemingen worden gehouden over golvende korenvelden, die wuiven in den zomerwind, daar waar eens de dorre heidevlakten en de moerassige zich uitstrekten, dan is er alle reden om op onze hoede te zijn. Die golvende korenvelden zijn vaak in werkelijkheid niet veel meer dan schrale aardappellandjes en armoedige dorre haverakkertjes en naargeestig saaie jonge dennen aanplantingen en die dorre heiden en moerassige sompen,die er voor heen waren, behoorden vaak om hun eigen schoonheid en om hun belangrijke flora en fauna tot het prachtigste en waardevolste natuurschoon van Nederland; zooals zij er, voor zoover zy nog bestaan, nog altijd toe behooren. Van de Heemschuttentoonstelling te Am sterdam een paar jaar geleden gehouden, heb ik een geschriftje bewaard, dat door de Heidemaatschappij is uitgegeven en dat met kleurige en inderdaad ook keurige plaatjes gesierd zich in zulke hooggestemde be schouwingen als ik hierboven bedoelde, ver liest. Een enkel citaat, dat spreekt over het ontginningswerk. „Uitgestrekte kale heiden werden omgezet in bosch en wei, in tuin en boomgaard. Ongezonde poelen werden her schapen in het vruchtbaarste land". U voelt de geforceerde tegenstelling. De kale heide tegenover bosch en wei. De ongezonde poelen tegenover het vruchtbare land. Maar die kale heide vormt in waarheid een na tuurmonument van de allereerste orde. „Het is van groot belang, dat uitgestrekte heiden, vooral de vochtige, moerassen en duinen buiten de ontginning worden gehouden, om- Dr. L. L. Zamenhof. Onverbrekelijk verbonden met het ont staan van Esperanto is de naam van den man voor wien het geheel en uitsluitend levens-doel was, van den samensteller dr. L. L. Zamenhof, een Poolsch oogarts. Hij werd 15 December 1859 te Bialystok geboren als zoon van een taalleeraar. De toestand, die heerschte in zijn geboorte plaats, waar hij zijn jeugd doorbracht, heb ben een beslissenden invloed gehad op zijn geheele leven. De bevolking bestond daar uit Polen, Russen, Duitschers en Joden, die in voort- durenden onmin met elkaar leefden. Dit gaf dikwijls aanleiding tot bloedige straat-gevechten. Voor den kleinen Zamen hof, die thuis geleerd had, dat alle men- schen broeders zijn, kinderen van één Va der, was dit wel een heel groote teleur stelling. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd dacht hjj er over na en kwam tot de con clusie dat vele van deze confHoten verme den zouden kunnen worden, indien de menschen elkander maar beter begrepen. Later toen hij op het Gymnasium Grieksch en Latijn leerde, droomde hij dat hij eens de wereld zou intrekken, vlammende re devoeringen zou houden om te probeeren de oude wereldtaal Latijn weer te doen in voeren. Al spoedig moest hij inzien dat Latijn niet aan den modernen tijd kan worden aan gepast en een te moeilijke gramatica heeft, om algemeen ingang te kunnen vinden. Reeds veel eerder had hij Fransch en Duitsch geleerd, maar eerst in de 5de klas se van het Gymnasium maakte hij kennis met het Engelsch. Dadelijk werd hij ge troffen door den grooten eenvoud van dezé grammatica en dien eenvoud bracht hij nu ook in toepassing op het taai- project waaraan hij toen reeds bezig was\ Zoo wist hij ten slotte een spraakkunst sa men te stellen, die bestond uit 16 taalre gels, waarop geen enkele uitzondering. Aanvankelijk had Zamenhof willekeuri ge woordverbindingen gemaakt, maar b: zijn verdere studie leerde hij dat alle tale vermoedelijk uit een en dezelfde oertaal zijn ontstaan en dat in elk geval alle z.g, indo-Europeesche talen, van het oude Sanskriet en Gothisch tot het moderne Fransch en Duitsch woorden bevatten, waaraan men bij den eersten oogopslag ziet dat ze in wezen dezelfde zijn. Uit deza woorden stelde hij zijn woordenboek sa men, maar het was, naar zijn zin, nog veel te dik. Op zekeren dag trok het zijn aandacht dat in alle talen, hoewel onregelmatig, ge bruik wordt gemaakt van voor- en ach tervoegsels. In het Nederlandsch kennen we o.a. schoon in schoonvader, ij in bakke rij en in in leeuwin, enz., enz. Het systeem van voor- en achtervoegsels heeft Zamenhof consequent doorgevoerd, zoodat uiteindelijk een woordenschat van nog geen duizend woorden voldoende bleek om er al onze gedachten mee uit te druk ken. Toen Zamenhof 19 jaar oud was vierde hij met enkele schoolmakkers de voltooi ing van zijn taal. Dat was op 5 December 1878. Gedurende zijn studie aan de universi teit te Warschau en later te Weenen waren al zijn vrije oogenblikken gewijd aan de veredeling van en de vertaling in zijn taal. Eerst in 1887 slaagde hij er in, zijn werk, voor eigen rekening, uit te geven. Op 26 Juli van dat jaar verscheen het te War schau, gesteld in de Russische taal onder den titel Internationale Takl van dr. Esperanto (de hopende). J. M. dat hun Flora en Fauna onvervangbaar zijn". Aldus vijf-en-dertig professoren en andere geleerden in een manifest Weten schap en Natuurbescherming, dat een paar jaar geleden werd gepubliceerd. En die ongezonde poelen? Wanneer daaB de Boornbergumerpetten en het Naarder» meer, de Reeuwijksche plassen en het Giet- hoornsche Wijde mee bedoeld worden, dan is de uitdrukking natuurlijk flagrante on zin. En wanneer er andere plassen, hei poelen of vennen mee zijn gemeend, dan is Het Comité van de tentoonstelling „Twee Eeuwen Engelsche Kunst", welke 4 Juli in het Stedelijk Museum opent, had reeds geruimen tijd het oog gevestigd op Lawrence's meesterwerk: het portret van Master Lambton, beter bekend als „The Red Boy". De eigenaar, The Earl ofDurham, heeft er in toegestemd, om dit zeer kostbare stuk uit zijn verzameling aan de tentoonstelling af te staan. Op nevenstaande foto ziet U de „Red Boy" na aankomst in de eerezaal van het Stedelijk Museum. Op den achtergrond het schilderij van den koning, Gainsborough's -Diana and Actaeon".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 5