WHIP
De giro-wet onder de loupe.
Crisis-zuivelbureau contra minister Gelissen.
Iedere klasse rookt Chief Whip,
want het is de beste sigaret
voor ieders gezondheid!
„The Eed Boy"
Tweede Kamer
De tegenkanting, die de wet ontmoet, is groot.
Dinsdag a.s. stemming.
Land- en Tuinbouw
n
Een stelselloos beleid".
ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 4 JULI 1936
OOK MET KURK MONDSTUK
Nieuw natuurschoon.
Esperanto,
in het
Stedelijk Museum.
Den Haag, 3 Juli.
De optimisten, die het mogelijk achtten,
dat de Kamer heden met haar agenda ge
reed zou komen, hebhen ongelijk gekregen.
Een groot deel van den dag is in beslag ge
nomen door de girowet, zooals in de wande
ling het wetsontwerp heet, dat regelen bevat
betreffende de taak der openbare lichamen
met betrekking tot het betalingsverkeer
zonder gereed geld. Er heeft zich eigenlijk
maar één voorstander laten hooren van het
voorstel, zooals de regeering dit had inge
diend. Dit was dr. Kortenhorst (r.k.), die
het een mooi voorbeeld van ordening, van
coördinatie, vond. Maar zijn partijgenoot de
heer IJsselmuiden voegde hem aanstonds
toe, dat, als men de ordening in discrediet
wilde brengen, men deze girowet een voor
beeld ervan moest noemen!
De heeren IJsselmuiden, Steinmetz (r.k.),
van den Tempel (s.d.), Vos (lib.), Wijnkoop
(c.p.) en Kersten (s.g.), vogels van zéér
diverse pluimage, gelijk men ziet, kwamen
allen met hetzelfde bezwaar. Zij keurden
af, dat de gemeenten voor oprichting van
girodiensten vergunning van de Kroon zul
len noodig hebben. Er besaan nog maar vier
gemeentelijke diensten, n.1. te Amsterdam,
Arnhem, Zaandam en Bussum. Zulke ge
meentelijke instellingen werken volgens ge
noemde afgevaardigden zeer nuttig. Vele
kleine luyden, die zich niet bij den Rijks-
postchèque- en girodienst aansluiten, zijn
wel rekeninghouders bij den dienst hunner
gemeente, voor de plaatselijke betalingen,
Welke zij verrichten.
Minister de Wilde wees op het gevaar, dat
gemeenten, die girodiensten hebben, ertoe
komen om het daarbij gestorte geld als kas
middelen te gebruiken. Hij vreesde ook, dat
gemeenten zulke diensten zouden oprich
ten niet om het betalingsverkeer te verge
makkelijken maar vanwege de winst, die
ermee kan worden behaald. Hij was bang,
dat de diensten niet liquide zouden blijven.
Daarom achtte Z.Exc. toezicht van het Rijk
noodzakelijk.
Ook jhr. de Geer (c.h.) vond dit toezicht
heel wenschelijk en noemde het den goeden
kant van de wet, dat zij dit brengt. Maar hij
zag ook een slechten kant. Want, zeide hij,
het andere motief van de wet is, dat zij de
concurrentie zal beperken, waar de Rijks-
postchèque- en girodienst bevreesd voor is.
De Kroon zal den gemeenten vergunning
voor oprichting van diensten alleen kun
nen weigeren wegens strijd met wet of al
gemeen belang. Zal men het belang van den
Rjjkspostchèque- en girodienst niet vereen
zelvigen met het algemeen belang?, vroeg
jhr. de Geer. Andere afgevaardigden zagen
in het toezicht, dat deze wet brengt, een
aantasting van de gemeentelijke autonomie.
Voor zoover er toezicht op de gestie der ge
meentelijke diensten noodig is, is dit nu ook
mogelijk, betoogden zij, volgens den gewo
nen weg, waarlangs het centrale gezag in
het algeméén toezicht op de gemeentebestu
ren oefent.
Jhr. de Geer zou alleen met het wetsont
werp kunnen meegaan, als eruit geschrapt
werd de bepaling, dat de bestaande gemeen
telijke diensten vergunning van de Kroon
noodig hebben om te blijven werken. Mi
nister De Wilde deed een concessie door het
amendement-de Geer, dat deze schrapping
bewerkstelligde, over te nemen.
Op een ander punt is de bewindsman
eveneens wat aan de bezwaren tegemoet
gekomen. In zijn wetsontwerp stond de be
paling, dat de gemeentelijke diensten geen
rente zouden mogen vergoeden.
Dr. van den Tempel had schrapping hier
van voorgesteld en velen steunden zijn
amendement. Jhr. de Geer deed een tus-
schen-voorstel door een amendement in te
dienen, volgens hetwelk de gemeentelijke
diensten ten hoogste één percent rente zou
den mogen betalen. De minister nam ook
dit amendement over. In verband hiermede
schrapte Z.Exc. zelf uit het wetsontwerp het
renteverbod voor den Rijkspostchèque- en
girodienst. In een algemeenen maatregel
van bestuur zal nu de rentekwestie voor
den centralen dienst worden geregeld.
Had dr. van den Tempel zijn amendement
tot schrapping van het renteverbod inge
trokken ten gunste van jhr. de Geer's tus-
schenvoorstel, een ander amendement van
den sociaaldemocratischen afgevaardigde
werd wèl in het wetsontwerp opgenomen,
doordat de Kamer het met 36 tegen 34
stemmen (een dubbeltje op zijn kant')
goedkeurde. Volgens dit amendement zal de
Kroon aan de gemeentelijke diensten geen
aanwijzingen mogen geven met betrekking
tot den aard van hun werkwijze en hande
lingen en ten aanzien van de heffing van
rechten. Hierdoor winnen de gemeentelijke
diensten, als zijn eenmaal mogen worden
ingesteld, zeer aan zelfstandigheid.
Tenslotte nam de minister een amende
ment-van den Tempel over, waardoor een
commissie van advies voor de uitvoering
van de wet zal worden ingesteld. Zij zal uit
vijf leden bestaan, van wie twee de belan
gen der gemeentelijke diensten zullen ver
tegenwoordigen.
Dinsdag zal de Kamer over het wetsont
werp stemmen. Of de minister het, dank zij
zijn concessies, in veilige haven zal weten te
loodsen, moet worden afgewacht.
Daarna is de Kamer nog begonnen mol
een wetsontwerp, waarin weer twintig mil-
lioen voor de werkverruiming wordt be
schikbaar gesteld. De heeren Kupers (s.d
en Amelink (a.r.) klaagden bitter over de
trage werkwijze van het werkfonds. Het
aantal werkloozen, dat het aan arbeid helpt,
is niet meer dan een druppel op een gloeien
de plaats, vonden zij.
Het Crisis-Zuivelbureau deelt mede, dat
het zich genoodzaakt ziet op de vage uit
eenzetting van minister Gelissen die gepu
bliceerd werden in de avondbladen van
Woensdag 1 Juli, een aantal correcties aan
te brengen, omdat die uiteenzettingen een
geheel verkeerd beeld geven van den aard
van het over den zuiveluitvoer gerezen
geschil.
Bestreden moet dan in de eerste plaats
worden, dat bij den minister een beginsel
en het belang van den zuiverexport voorzit,
zooals hij het thans tracht voor te dragen.
Reeds sedert geruimen tijd werd van de
zijde van den minister aandrang uitgeoe
fend op het Crisis-Zuivelbureau om buiten
de bestaande regeling om extra export-
recht uit te reiken aan een bepaalden met
name genoemden persoon. Dusdanige uitrei
king heeft niets te maken met algemeene
staatsbelangen of algemeene belangen van
den zuivelexport en werd dan ook steeds
door het Crisis Zuivelbureau beleefd doch
categorisch geweigerd.
In het feit dat de minister geen algemeen
vraagstuk op het oog heeft ligt ook de ver
klaring, waarom hij thans allerlei vage en
zichzelf tegensprekende beschouwingen
geeft, en in gebreke blijft om te zeggen,
wat hij eigenlijk wil. Als men het betoog
van den minister volgt, komt het op het
volgende neer:
1. Het systeem van verdeeling van den
uitvoer naar vroegere basisjaren werkt
niet goed meer.
2. Ik had dit systeem nu willen verbete
ren door het in hoofdzaak te handhaven,
maar voor een zeer klein percentage een
ander systeem te volgen.
3. Dit andere systeem is echter geen sy
steem want: „het gaat er veel meer om
iets te kunnen doen in bepaalde gevallen
4. En als men mij vraagt, hoe ik dat
„iets doen in bepaalde gevallen zal toe
passen, dan deel ik U mede: „Dat bij het
gedachte de gevallen, welke voor behande
ling in aanmerking komen zoo nauwkeurig
mogelijk zullen worden onderzocht en ge
schift, en alleen daar iets zal worden gege
ven, waar dit billijk en rechtvaardig is".
5. Maar nu de zuivelorganisaties zich heb
ben teruggetrokken ben ik boos geworden
en ben nu weer van plannen veranderd,
want ik deel mede, „dat ik bovendien thans
zoo spoedig mogelijk zal bevorderen, dat er
voor het geheele zuivelcomplex een rege
ling zal komen, waardoor ook andere kwes
ties, welke tot herhaalde twistpunten aan
leiding geven, tot een definitieve oplossing
komen".
Zietdaar de korte inhoud van de publi
catie van den minister. Naar ons oordeel
levert deze weinig kyk op des ministers
wisselende bedoelingen en plannen, doch
is een ongezochte bevestiging der juistheid
van het door het Crisis Zuivelbureau inge
nomen standpunt: met een dergelijk stel
selloos beleid kunnen wij geen bemoeienis
hebben, het dwingt ons, om ons terug te
trekken.
Onderstreept moge worden, dat van een
onderzoek en schifting der gevallen en een
alleen daar iets geven, waar dit billijk en
rechtvaardig is, bij een verdeeling zonder
basis, zooals de minister dat wil, geen spra
ke kan zijn, daar dit een verdeeling wordt
naar subjectieve gegevens. Dit wordt een
schifting op het gevoel, hetgeen nooit billijk
en rechtvaardig kan zijn en hetgeen op den
duur leiden moet tot willekeur.
Nu behoeft de minister niet zooals
hy doet zich verontwaardigd te toonen
over een mededeeling, dat het er zijner
zijds om te doen zou zijn om een middel te
kiezen ter bevordering van willekeur, want
een dergelijke mededeeling is niet gedaan.
Wel is gezegd, dat de door den minister
voorgestane wijze van verdeeling der uit-
voercontingenten moet leiden tot wille
keur.
Dat dit inderdaad zoo is, bleek reeds
voldoende uit het eene geval, waaromtrent
de minister aan den gemachtigde bij schrij
ven van 29 Mei j.L opdroeg, dit nu aan
stonds ter hand te nemen, daar dit geval
op zichzelf niet anders dan willekeur is te
genover zooveel anderen, die op dezelfde
of overeenkomstige gronden een extra con
tingent hadden kunnen vragen, doch dit
niet gedaan hebben, omdat zij daartoe te
zeer overtuigd waren van de onaantast
baarheid van het stelsel.
Naast den hoofdinhoud van des ministers
persbericht mogen enkele speciale punten
niet onbelicht blijven.
Met nadruk moet dan in de eerste plaats
bezwaar gemaakt worden tegen de passage
waarin de minister aan buitenlandsche re
geeringen les meent te moeten geven om
trent de wijze waarop zij deze kwestie, die
van zuiver huishoudelijke Nederlandsche
beteekenis is, kunnen aanwenden tegen het
Nederlandsche landsbelang. Wat de minis
ter in dit verband zegt is er gelukkig
in alle opzichten naast. In tegenstelling met
den minister zijn wij van oordeel, dat deze
kwestie, die de minister tracht te gebruiken
in het nadeel van de zuivelorganisaties, zich
niet voor een publieke behandeling leent.
Wij zullen langs anderen weg de regeering
laten weten, hoe de nadeelige gevolgen
welke dit ondoordachte spel van minister
Gelissen met eminente Nederlandsche be
langen zou kunnen hebben, kunnen worden
afgewend.
Een tweede belangrijk punt is, dat de mi
nister het niet beneden de waardigheid van
zijn ambt acht, om te trachten de bij de
zuivelorganisaties aangeslotenen tegen hun
ne leiders op te hitsen.
Als hij zegt: „Ik voeg hieraan nog toe
dat ik in het geheel niet begrijp, hoe de
betrokkenen dezen stap tegenover hun or
ganisaties kunnen verantwoorden" dan
kunnen wij den minister op dit punt vol
komen geruststellen: de zuivelorganisaties
keuren onverdeeld de door den betrokkenen
gedanen stap goed. Zij behoeven zich dus
niet van verdachtmakingen en laag bij de
grondsche insinuaties te bedienen om hun
daad te rechtvaardigen, zooals de minister
insinueert, maar wel moet het hun van het
hart, dat een bewindsman, die zich van der
gelijke opmerkingen bedient, een weinig
„excellent" voorbeeld geeft.
Bepaald in strijd met de feiten is wat de
minister zegt over ontstane vertraging door
dat onzerzijds over een eenmaal ontvangen
instructie telkenmale weer overleg is uit
gelokt, want de minister vergeet daarbij te
vermelden dat onmiddellijk contact met
hem gezocht is, doch zeer vele weken ach
terwege bleef. Terwijl, toen een onderhoud
na langen tijd plaats had, bleek, dat de
minister niet eens wist, dat hij in de voor
afgaande weken bij herhaling verklaard
had, geen tijd te hebben voor de gevraagde
bespreking.
Er zou, veronderstelt de minister, een be
paalde mate van onwil aanwezig zijn. In
derdaad, het C.Z.B. wenschte niet aan deze
verdeelingswijze mede te wer
ken, maar er is geen onwil aanwezig om
bezwaren, die aan het huidige stelsel kle
ven, te onderzoeken en voorstellen te doen,
om deze te elimineeren. Dit is den minister
in het onderhoud op 28 April duidelijk
medegedeeld.
Dan beroept de minister zich erop dat hij
aan het Crisis Zuivelbureau over de onder-
werpelijke kwestie een bespreking heeft
toegestaan. Verzuimd wordt echter te ver
melden, dat dit onderhoud, toen het amper
was aangevangen, door den minister werd
afgebroken, terwijl de bespreking weinig
vruchtbaar was, aangezien de minister den
aan zijn zijde zeer krap beschikbaren tijd in
hoofdzaak benutte om een uiteenzetting te
leveren over de ons ook reeds geruimen
tijd bekende waarheid dat de maatschappij
in beginsel niet statisch is doch dynamisch.
Verder heeft bij dit onderhoud de minister
ook weer een parallel getrokken met wat
hij gedaan had bij de verdeeling der i n-
v o e r-contingenten, waarbij wij hebben
aangetoond, dat die vergelijking volkomen
mank gaat. Ten slotte heeft de minister ons
inderdaad gevraagd om eens gedurende een
half jaar een proef te nemen met wat wij
onuitvoerbaar en principieel onjuist acht
ten, hetgeen toen door ons op de meest
positieve wijze werd van de hand gewezen.
De mededeeling dat de minister treurige
ervaring heeft opgedaan bij de samenwer
king met de bestuurders der zuivelorgani
saties en dat hij zich voortaan voor hun
medewerking zal hoeden zoodat nu verder
zonder hen de uitvoer van zuivelproduc
ten zal worden geregeld, maakt op ons een
weinig verheffenden indruk. Dat ook zon
der de medewerking van dergelijke on-
willigen het complex van maatregelen, zoo
als voorheen, kan worden uitgevoerd, zal in
de eerste plaats nog moeten blijken, wij
hopen het van ganscher harte. Maar in de
tweede plaats zullen wij een dergelijke uit
lating maar toeschrijven aan de onbekend
heid van dezen minister met hetgeen er op
dit terrein door die onwilligen gedurende
vier en een half jaar gedaan is en waarbij
aan het departement een stuk werk uit de
handen is genomen, waarvan men daar tot
nogtoe geen flauw begrip heeft gehad.
Deze indruk wordt versterkt, als wij lezen
dat de publicaties van den laatsten tijd
voor den minister onverwacht zijn gekomen
en hij voor het conflict tot voor korten tijd
geen aanleiding heeft gezien. Dan hebben
of de ambtenaren van 's ministers departe
ment hem niet voldoende ingelicht, of de
minister heeft de verhouding tot het crisis-
zuivelbureau niet goed gevolgd. In het al
gemeen maakt trouwens het betoog van den
minister op ons den indruk, dat hem de
kern van het verschil in opvatting niet con
creet voor den geest staat, dan wel dat hij
deze bewust ontgaat.
Aan het einde schept de minister in zijn
publicatie een theatraal sloteffect door
zichzelf ten tooneele te voeren, omgeven
door het aureool van wat hij gelieft te
noemen „de verdeelende rechtvaardigheid"
en als bestrijder van het Crisis Zuivelbu
reau dat de personificatie is van het
„Beati Posiidentes", van het egoïsme en
van het gebrek aan kijk op wat de minister
aanduidt als: „de dynamiek onzer samen
leving". Vooral tegen een minister die hier
voor het publiek laat doorschemeren, dat
•y. *5. V?'\v~ J 'li'-V
die leden van het Crisis Zuivelbureau
eigenbelang verdedigen eigen bezit nog
wel moet hier krachtig geprotesteerd
worden. Noch de leden van het Crisis
Zuivelbureau noch de zuivelorganisaties
behoeven zich dergelijke verwijten aan te
trekken om de eenvoudige reden dat in
alle Wpzichten eigenbelang hier afwezig
is, de leden van het Crisis Zuivelbureau
zijn geen exporteurs en hebben geen
exportrecht. Zij houden zich bezig met
een meer algemeene taak: de behandeling
van de algemeene Nederlandsche zuivel-
belangen. Ware dit anders, zat hier eigen
belang voor, dan zou het Crisis Zuivelbu
reau eerst recht met den minister zijn
meegegaan, want juist wat de minister
wilde, gaf gelegenheid om speciale belan
getjes te dienen.
Het Crisis Zuivelbureau had meer waar
deering gehad voor minder woorden en
meer inhoud. En in ieder geval had het
publiek tot hetwelk de minister zich met
zijn publicatie richt, recht gehad op een
meer zakelijke en meer juiste voorlichting.
Daarbij had ter wille van de objectivi
teit duidelijk op den voorgrond moeten
worden gesteld dat hoe men verder
ook over de regeling van den export moge
denken alle organisaties op het gebied
van zuivelproductie en zuivelhandel de
door den minister aangegeven gedragslijn
ten krachtigste afkeuren en dat het zelfs
moeilijk zal zijn om onder de tallooze
direct en indirect bij dit vraagstuk in Ne
derland betrokkenen een individueel
persoon of onderneming te vinden, die er
anders over denkt. Uitzondering hierop
zal wellicht vormen de persoon dien de
minister bij dit geheele raadselachtige op
treden als aanstaande begunstigde op het
óog had.
De minister wil aan dit relaas
niets toevoegen.
Het A. N. P. heeft den minister gevraagd,
of deze naar aanleiding van de mededee-
lingen van het Crisis-Zuivelbureau nog
het een of ander wenschte op te merken.
De minister antwoordde, dat zijn stand
punt voldoende bekend was, en dat hij
hieraan niets had toe te voegen.
Kan het zoogenaamde „nieuwe
natuurschoon" tegen het oude
opwegen en 't oude vervangen?
Ontginning schept vaak nieuw natuur
schoon. Geen verstandig mensch zal dat ont
kennen. Wel moeten wij ons hier voor over
drijving hoeden en wanneer allerlei hoog
gestemde lyrische ontboezemingen worden
gehouden over golvende korenvelden, die
wuiven in den zomerwind, daar waar eens
de dorre heidevlakten en de moerassige zich
uitstrekten, dan is er alle reden om op onze
hoede te zijn. Die golvende korenvelden
zijn vaak in werkelijkheid niet veel meer
dan schrale aardappellandjes en armoedige
dorre haverakkertjes en naargeestig saaie
jonge dennen aanplantingen en die dorre
heiden en moerassige sompen,die er voor
heen waren, behoorden vaak om hun eigen
schoonheid en om hun belangrijke flora en
fauna tot het prachtigste en waardevolste
natuurschoon van Nederland; zooals zij er,
voor zoover zy nog bestaan, nog altijd toe
behooren.
Van de Heemschuttentoonstelling te Am
sterdam een paar jaar geleden gehouden,
heb ik een geschriftje bewaard, dat door de
Heidemaatschappij is uitgegeven en dat met
kleurige en inderdaad ook keurige plaatjes
gesierd zich in zulke hooggestemde be
schouwingen als ik hierboven bedoelde, ver
liest. Een enkel citaat, dat spreekt over het
ontginningswerk. „Uitgestrekte kale heiden
werden omgezet in bosch en wei, in tuin en
boomgaard. Ongezonde poelen werden her
schapen in het vruchtbaarste land". U voelt
de geforceerde tegenstelling. De kale heide
tegenover bosch en wei. De ongezonde
poelen tegenover het vruchtbare land. Maar
die kale heide vormt in waarheid een na
tuurmonument van de allereerste orde. „Het
is van groot belang, dat uitgestrekte heiden,
vooral de vochtige, moerassen en duinen
buiten de ontginning worden gehouden, om-
Dr. L. L. Zamenhof.
Onverbrekelijk verbonden met het ont
staan van Esperanto is de naam van den
man voor wien het geheel en uitsluitend
levens-doel was, van den samensteller dr.
L. L. Zamenhof, een Poolsch oogarts.
Hij werd 15 December 1859 te Bialystok
geboren als zoon van een taalleeraar. De
toestand, die heerschte in zijn geboorte
plaats, waar hij zijn jeugd doorbracht, heb
ben een beslissenden invloed gehad op zijn
geheele leven.
De bevolking bestond daar uit Polen,
Russen, Duitschers en Joden, die in voort-
durenden onmin met elkaar leefden.
Dit gaf dikwijls aanleiding tot bloedige
straat-gevechten. Voor den kleinen Zamen
hof, die thuis geleerd had, dat alle men-
schen broeders zijn, kinderen van één Va
der, was dit wel een heel groote teleur
stelling. Reeds op zeer jeugdigen leeftijd
dacht hjj er over na en kwam tot de con
clusie dat vele van deze confHoten verme
den zouden kunnen worden, indien de
menschen elkander maar beter begrepen.
Later toen hij op het Gymnasium Grieksch
en Latijn leerde, droomde hij dat hij eens
de wereld zou intrekken, vlammende re
devoeringen zou houden om te probeeren
de oude wereldtaal Latijn weer te doen in
voeren.
Al spoedig moest hij inzien dat Latijn
niet aan den modernen tijd kan worden aan
gepast en een te moeilijke gramatica heeft,
om algemeen ingang te kunnen vinden.
Reeds veel eerder had hij Fransch en
Duitsch geleerd, maar eerst in de 5de klas
se van het Gymnasium maakte hij kennis
met het Engelsch. Dadelijk werd hij ge
troffen door den grooten eenvoud van dezé
grammatica en dien eenvoud bracht
hij nu ook in toepassing op het taai-
project waaraan hij toen reeds bezig was\
Zoo wist hij ten slotte een spraakkunst sa
men te stellen, die bestond uit 16 taalre
gels, waarop geen enkele uitzondering.
Aanvankelijk had Zamenhof willekeuri
ge woordverbindingen gemaakt, maar b:
zijn verdere studie leerde hij dat alle tale
vermoedelijk uit een en dezelfde oertaal
zijn ontstaan en dat in elk geval alle z.g,
indo-Europeesche talen, van het oude
Sanskriet en Gothisch tot het moderne
Fransch en Duitsch woorden bevatten,
waaraan men bij den eersten oogopslag ziet
dat ze in wezen dezelfde zijn. Uit deza
woorden stelde hij zijn woordenboek sa
men, maar het was, naar zijn zin, nog veel
te dik.
Op zekeren dag trok het zijn aandacht
dat in alle talen, hoewel onregelmatig, ge
bruik wordt gemaakt van voor- en ach
tervoegsels. In het Nederlandsch kennen
we o.a. schoon in schoonvader, ij in bakke
rij en in in leeuwin, enz., enz.
Het systeem van voor- en achtervoegsels
heeft Zamenhof consequent doorgevoerd,
zoodat uiteindelijk een woordenschat van
nog geen duizend woorden voldoende bleek
om er al onze gedachten mee uit te druk
ken.
Toen Zamenhof 19 jaar oud was vierde
hij met enkele schoolmakkers de voltooi
ing van zijn taal. Dat was op 5 December
1878.
Gedurende zijn studie aan de universi
teit te Warschau en later te Weenen waren
al zijn vrije oogenblikken gewijd aan de
veredeling van en de vertaling in zijn taal.
Eerst in 1887 slaagde hij er in, zijn werk,
voor eigen rekening, uit te geven. Op 26
Juli van dat jaar verscheen het te War
schau, gesteld in de Russische taal onder den
titel Internationale Takl van dr. Esperanto
(de hopende). J. M.
dat hun Flora en Fauna onvervangbaar
zijn". Aldus vijf-en-dertig professoren en
andere geleerden in een manifest Weten
schap en Natuurbescherming, dat een paar
jaar geleden werd gepubliceerd.
En die ongezonde poelen? Wanneer daaB
de Boornbergumerpetten en het Naarder»
meer, de Reeuwijksche plassen en het Giet-
hoornsche Wijde mee bedoeld worden, dan
is de uitdrukking natuurlijk flagrante on
zin. En wanneer er andere plassen, hei
poelen of vennen mee zijn gemeend, dan is
Het Comité van de tentoonstelling
„Twee Eeuwen Engelsche Kunst",
welke 4 Juli in het Stedelijk Museum
opent, had reeds geruimen tijd
het oog gevestigd op Lawrence's
meesterwerk: het portret van Master
Lambton, beter bekend als „The
Red Boy".
De eigenaar, The Earl ofDurham,
heeft er in toegestemd, om dit zeer
kostbare stuk uit zijn verzameling
aan de tentoonstelling af te staan.
Op nevenstaande foto ziet U de
„Red Boy" na aankomst in de
eerezaal van het Stedelijk Museum.
Op den achtergrond het schilderij
van den koning, Gainsborough's
-Diana and Actaeon".