JiütneHlcutd rfSivwto Jiuüst £H Hktenschap Revolutionnaire vertegen woordigers. „Verbeteringen op ve'erle gebied." De A. N. W. B. acht de gewijzigde Motor- en Rijwielbeschikking een belangrijke schrede vooruit Verlichtingsvoorschriften het minst geslaagd. n memoriam J. Slauerhoff. "verscheidene leden bepleitten in dit ver-1 0ok het openen van de mogelijkheid t het benoemen van staatssecretarissen. hun meening kan de invoering van het bt van staatssecretaris van veel meer nut zijn dan benoeming van ministers zonder **°Viswcheidene andere leden kozen de zijde n de Staatscommissie en onderschreven He gronden, waarop de regeering invoering van het nieuwe instituut heeft afgewezen. Naar hun meening zou een zoodanige in voering slechts aanleiding geven tot opdrij- van de departementale budgetten, zonder dat daarvan een nuttig effect van beteekenis verwacht mag worden. Evenredige vertegenwoordiging. Sommige leden wezen erop, dat het voor stel, strekkende tot aanvulling van de bepa lingen betreffende het kiesrecht, kennelijk ten doel heeft den weg te openen, de kleine p,rtijen uit de volksvertegenwoordiging te weren. Het is duidelijk, dat de regeering op deze wijze het doel wil trachten te bereiken, dat zij eenigen tijd geleden door de verwer ping van een voorstel tot wijziging van de jyeswet heeft gemist. De kleine partijen jjja reeds veel te veel aan banden gelegd. Gelukt deze nieuwe aanslag op die partijen, djn wordt wel de naam van de evenredige vertegenwoordiging behouden maar de zaak zelf weggeworpen. Een aantal dezer leden stelde voorop, dat het parlementaire stelsel het zuiverst werkt, sis slechts twee groote staatkundige par tijen bestaan, gelijk vroeger in Engeland en ook in ons land het geval was. Die toestand behoort nu tot het verleden. Daarbij heeft men zich neer te leggen. Doch niet behoeft men lijdelijk aan te zien, dat een steeds verder gaande versnippering aan een be hoorlijk functionneeren van het parlemen taire stelsel in den weg staat en dat op den duur welhaast geheel onmogelijk maakt. Door eenige leden werd in dit verband nog betoogd, dat naar hun weten in geen land ter wereld het evenredigheidsbeginsel zoo eng wordt opgevat als in Nederland. Andere leden meenden, dat de oplossing van de in dit opzicht aanwezige moeilijkhe den in andere richting behoort te worden gezocht. Zij zouden in onze kieswetgeving het partijwezen erkend willen zien. Bij ue wet zouden dan eischen moeten worden gesteld, waaraan zou moeten worden vol daan, wil een vereeniging als politieke partij, gerechtigd om bij de verkiezingen candidaten te stellen, worden beschouwd. Die eischen zouden, wat het hier in het ge ding zijnde doel betreft, betrekking moeten hebben op den tijd van bestaan en op het aantal leden. Bij hun beschouwingen over den in houd van het betreffende ontwerp stel den verscheidene leden op den voor grond, dat de democratie het moreele recht bezit zich tegen haar vijanden te beschermen. Zij behoeft niet te dulden, dat de aan haar ontleende rechten en vrijheden worden misbruikt om haar zelf te vernietigen. Intusschen is gebleken, dat een doel treffende methode om met wettelijke bepalingen de gevaren te bedwingen, welke de democratie in dit opzicht be dreigen, zeer moeilijk is te vinden. Wat in het buitenland in deze richting be proefd is, is veelal gebleken niet effi ciënt te zijn. Ook het thans door de regeering ge dane voorstel vormt geen aannemelijke oplossing. In den tekst van de voorgestelde arti kelen ontmoetten de hierbedoelde leden een uitdrukking, waarvoor zij beducht zijn geworden. Van het lidmaatschap van een vertegenwoordigenden lichaam zullen vervallen kunnen worden ver klaard, zij, die een zeker „streven tot uitdrukking brengen" Deze uitdrukking, die met betrekking tot het uniformverbod tot zoo onvoor ziene interpretaties heeft geleid, in de Grondwet op te nemen zou hoogst on- voorzichtig zijn. Daardoor zouden op zichzelf volkomen onschuldige en onge vaarlijke handelingen met niet minder dan vervallenverklaring van het lid maatschap van een lichaam, waarvan de betrokkene deel uitmaakt, kunnen worden gestraft. Het ergste in het regeeringsvoOrstel acht ten de hier aan het woord zijnde leden, dat de plaats van hem, die vervallen wordt ver klaard, open zal blijven. Op deze wijze kan een partij haar vertegenwoordiging of een deel harer vertegenwoordiging in het par lement verliezen, waardoor onrecht wordt gedaan aan een klein of groot gedeelte van het kiezerscorps. Eenige leden, die, al konden zy de van de andere zyde ter zake gevoerde beschouwin gen in verschillende opzichten in hetjehejd niet onderschrijven, niettemin ins met de conclusie dier beschouwingen, dat de voorgestelde wijzigingen beh(^>re"d worden afgewezen, merkten op, dat sedert J wijzigingen, op dit punt irihet R g ment van Orde der Tweede Kamer ge *cht, aan bepalingen als voorgestelde «ker geen behoe'te meer kan bastean. Voorts kwam het hun voor, wel het aUer bedenkelijks te in het regeenngsvoorselte ann. dat het besluit tot vervallenverklaring f moeten worden genomen door het e kge, waarvan de betrokkene deel u tmaakt. deze wyze wordt de revolutionnaire volksvertegenwoordiger overgeleverd aan de willekeur van zijn politieke tegenstan ders. Als men deze leden de keus van hun eigen rechter zou willen laten, zouden zij een onpolitiek college als den Raad van State, welke trouwens ook door de Staats commissie als beslissend orgaan was aange wezen, verre boven het eigen vertegen woordigend lichaam verkiezen. Vele andere leden begroetten de voorge stelde regeling in beginsel met instemming. Deze leden meenden, dat voorop moet staan, dat voor iemand, die onwettige mid delen aanprijst, geen plaats in eenig verte genwoordigend lichaam mag zyn. De Over heid heeft het recht en onder bepaalde om standigheden den plicht, om de ondermij ning van de staats- en rechtsorde, allereerst in de staatsorganen zelf, tegen te gaan en te verhinderen. Intusschen kon de uitwerking, welke in het ontwerp aan het beginsel is gegeven, een aantal dezer leden allerminst bevredi gen. Met name deelden zij het van andere zijde te berde gebrachte bezwaar, dat de be slissing over de vervallenverklaring is ge legd in handen van een politiek lichaam. Een deel dezer leden kon zich vereenigen met het denkbeeld, die beslissing op te dra gen aan den Raad van State. Anderen hun ner zouden daarvoor liever den Hoogen Raad zien aangewezen. Dit laatste denkbeeld vond bij verschei dene leden bestrijding. Op deze wijze aldus die leden zou ons hoogste rechts college naar een terrein worden gedrongen, dat niet het zijne is. Eenige leden meenden, dat de einduit spraak in handen van den onafhankelijken rechter zou zijn te leggen. Andere leden achtten de totstandkoming gewenscht van een wet, onder welker bereik niet alleen die vereenigingen vallen, die vertegenwoordigers in het Parlement en in de Provinciale Staten en gemeenteraden hebben, doch alle staatkundige vereenigin gen. Vele leden verklaarden afgezien van de bepleite algemeene bepalingen omtrent staatkundige vereenigingen voorshands tegen een wettelijke regeling van het partij wezen ernstig bezwaar te hebben. Zij ducht ten van zulk een regeling gevaren voor de geestelijke vrijheid. Eenige leden achtten het een bezwaar, dat voor een lid van een van de Kamers der Staten-Generaal of van de Provinciale Sta ten geen beroep zal openstaan van een be slissing waarbij hy van zyn lidmaatschap vervallen is verklaard. Openbare lichamen voor beroep en bedrijf. Sommige leden wenschten hun standpunt ten aanzien van een nadere regeling in de Grondwet van de grondslagen voor orde ning van het beroeps- en bedrijfsleven te bepalen aan de hand van de ervaringen, welke naar hun inzicht in de afgeloopen jaren zijn opgedaan met betrekking tot de z.g.n. bedrijfsorganisatie. Gaat men aldus deze leden deze ervaringen na, dan ziet men dat slechts die bedrijfsregelingen voor de bedrijfsgroepen aantrekkelijkheid heb ben, waarbij eenerzyds een zekere stabili satie wordt verkregen in de positie van de ondernemingen, zoowel wat den omzet als wat den prijs der producten betreft, en an derzijds het belooningspeil voor den werk nemer kunstmatig op eenzelfde niveau wordt gehouden. Komt een dergelijke rege- ilng tot stand zonder medewerking van de Overheid, dan ligt het uiteraard ter uitslui tende beoordeeling van de bedrijfsgenooten, of zij op den duur wenschelyk zal blijken te zijn voor den bedrijfstak, dan wel of van de verstarrende werking daarvan dient te worden teruggekomen. Geheel anders wordt de toestand, als de Overheid aan dergelijke bedrijfsregelingen haar sanctie gaat hechten en de verhouding nog meer gewrongen gaat maken door het geven van verordenende bevoegdheid aan de organen, die met de uitvoering zijn belast. Dan wordt het be dryfsleven gebonden aan regelen, die het wellicht niet verdragen kan en waaraan het niet of niet dan met zeer veel moeite en na een lange procedure kan ontkomen. Verscheidene leden juichten het toe, dat de regeering te dezen opzichte een poging tot nadere fundeering in de Grondwet niet achterwege heeft gelaten. Dit vooropstellen de, hechtten zy er aan te verklaren, dat naar hun meening het zwaartepunt niet zoo zeer ligt in de, uiteraard noodzakelijke, for meele voorschriften, als wei in een daad werkelijk gebruik maken van de geschapen mogelijkheden. De hier bedoelde leden tra den in een zeer uitvoerige beschouwing ter nadere ontwikkeling van hun denkbeel den. Verscheidene andere leden, die meenden hunnerzijds over deze aangelegenheid slechts een enkele opmerking te moeten maken en zich daarbij uitsluitend te moeten baseeren op hetgeen is voorgesteld, gaven als hun oordeel te kennen, dat aan een gewijzigde editie van artikel 194 der Grondwet, waarop de ontworpen bepalingen in feite neer komen, eigenlijk geen behoefte bestaat, Nieuws brengen die bepalingen niet. Naamsverandering van Cura^ao, Met de voorgestelde wijziging van den naam „Curagao in „Nederlandsche Antillen" betuigden verscheidene leden hun instem ming. Zittingsduur Staten-Generaal De wijziging, welke de regeering voor stelt aan te brengen in artikel 73 der Grond wet, voorzoover dat den zittingsduur van de beide Kamers der Staten-Generaal be treft, werd algemeen een verbetering geacht. Uitsluiting verkiesbaarheid. Het in deze paragraaf vervatte voorstel ontmoette bij verscheidene leden bedenking. Van oudsher aldus deze leden heeft de grondwetgever de plegers van politieke de licten welke voort kunnen komen uit ide ologisch gefundeerde daden of uitlatingen - niet van verkiesbaarheid willen uitsluiten. Het zou onjuist zyn, die goede traditie thans te verlaten. Dat gelijk de regeering het uitdrukt „misdadigers van allerlei gading" door de kiezers zullen worden afgevaardigd, is, naar deze leden opmerken, voorshands toch wel niet te vreezen. Parlementaire onschendbaarheid. Met de opheffing van de onschendbaar heid van hen, die geheimen schenden, kon den vele leden zich vereenigen. Naar zij opmerkten, is eerbiediging van toevertrouw de geheimen voorwaarde voor een richtig functionneeren van het parlementaire stel sel. Zonder de zekerheid, dat deze plaats vindt, zouden vertouwelijke mededeelingen uitgesloten zyn. Tegen opheffing van de onschendbaarheid in geval van epiuiing bestond by een groot aantal leden overwegend bezwaar. Tegen gedragingen, als hier bedoeld, behoort de voorzitter van het college te waken. Opheffing van de immuniteit opent hier de mogelijkheid van ingrijpen door het openbaar ministerie in de ambts vervulling van een volksvertegenwoordiger Dit kan leiden tot een politieke vryheids- belemmering, waaraan de leden der verte genwoordigende colleges en van de bestu rende lichamen van de lagere publiekrech telijke organen niet mogen bloot staan. Tegenover dez leden stonden vele ande ren, die zich ook met dit deel van het ge dane voorstel konden vereenigen. Wel be hoort naar de meening van sommige dezer leden een andere omschrijving te worden gegeven van wat hier onder opruiing is te verstaan. Hoofdelijke stemming in de Staten-Generaal. Met de in deze paragraaf voorgestelde wij ziging betuigden zeer vele leden hun in stemming. De aandacht werd gevraagd voor artikel 132 der grondwet, dat na deze wijziging niet onveranderd zal kunnen blijven. Voor de Provinciale Staten zou men het aantal le den, dat hoofdelijke stemming kan eischen, op 3 gesteld willen zien. Onder de wapenen roepen en houden van dienstplichtigen. Verscheidene leden gaven uiting aan hun ingenomenheid met het feit, dat de regee ring het advies van de staatscommissie heeft gevolgd om het dubium op te heffen, dat in Maart 1936 tot een meeningsverschil heeft geleid. Intusschen zouden deze leden gaarne zien, dat van deze gelegenheid gebruik gemaakt werd om een andere verbetering in artikel 187 aan te brengen. De term „onverwijld", in dat artikel gebruikt, heeft langzamer hand zijn eigenlijke beteekenis verloren. Velen achten het grondwettig voorschrift nog opgevolgd, als binnen een termijn van zes weken het daar genoemde wetsontwerp wordt ingediend. De parlementaire controle op elke mobilisatie, welke artikel 187 be doelt te waarborgen, kan echter slechts tot haar recht komen, als de Staten-Generaal zeer spoedig hun oordeel kunnen uitspre ken. De leden, hier aan het woord, ver klaarden af te zien van de gedachte, dat voor een mobilisatie voorafgaande goedkeu ring van de Staten-Generaal moet worden geëischt. Zij erkenden dat een voorschrift van die strekking bedenkelijk zou zijn in n tijd, waarin vliegwapen en gemotoriseerde legerafdeelingen een land onverhoeds kun nen overvallen, vooral nu men het niet meer noodig schijnt te achten aan vijande lijke daden het zenden van een oorlogsver klaring of van een ultimatum te doen voor afgaan. Wel kan, naar zij meenden, echter zon der bezwaar worden teruggekeerd tot het beginsel, van 1814 tot 1887 door de grond wet gehuldigd, dat tegelijkertijd met het uitvaardigen van een mobilisatie-bevel een wetsontwerp by de Staten-Generaal behoort te worden ingediend. Verscheidene andere leden verklaarden met den hier uitgesproken wensch niet te kunnen instemmen. Voorts werd nog een ander denkbeeld in de aandacht der regeering aanbevolen Sinds de oprichting van den bijzonderen vrijwilligen landstorm is nog een andere mobilisatie dan vroeger mogelijk geworden. Een aantal van 85000 dienstplichtigen, die daartoe by voorbaat den wensch te kennen hebben gegeven, kunnen door de regeering tot vrijwillige opkomst in werkelyken dienst worden toegelaten, zulks met gebruikma king van artikel 35 der dienstplichtwet en van artikel 5 van de wet voor het reserve- personeel der landmacht. Artikel 187 der grondwet is hierop niet van toepassing. De regeering behoeft dus niet „onver wijld" een wetsontwerp in te dienen, waar in het in dienst blijven van deze dienst plichtigen en reservisten wordt bepaald. De hier bedoelde leden betwistten geenszins, dat een opkomst van deze manschappen in zekere omstandigheden gewenscht kan zijn. Zy meenden echter, dat de vraag, of die manschappen onder de wapenen zullen blij ven, evenzeer aan de Staten-Generaal dient te worden voorgelegd als zulks by een ge wone mobilisatie het geval is. Immers, ar tikel 187 der grondwet heeft niet alleen ten doel het beschermen van dienstplichti gen tegen onnoodige oplegging van bijzon dere diensten, maar ook het binden aan bepaalde grenzen, in het belang van de burgelyke vrijheid, van het recht der re geering om over troepen te beschikken. Ook dit desideratum kon de instemming van verscheidene andere leden niet verwer ven. Dat vele weggebruikers kosten zullen moeten maken om te kunnen voldoen aan de nieuwe verlichtingseischen voor auto's, rijwielen, enz. zal natuurlijk vooral in deze moeilijke tijden verre van toegejuicht worden, zoo schrijft ons de A. N. W. B. Maar aan den anderen kant mogen wij toch ook geenszins over het hoofd zien, dat het verkeer by avond véél veiliger zal worden. dobooten en drie onderzeebooten onzer marine, welke op 23 October zullen aanko men. Waarschijnlijk zullen ter gelegenheid van het bezoek van „De Ruyter" enkele plech tigheden worden georganiseerd. Voorts zal 6 November a.s. de hoofdstad bezoek krijgen van den Amerikaanschcn torpedojager „Porter". wanneer werkelijk alle voertuigen aan de nieuwe eischen voldoen. En als wij dan ver der nog bedenken, dat de verkeersongeval lenstatistiek nog steeds stijgt als wy weten welke waarlijk angstwekkende kapi talen hierbij op het spel staan (afgezien nog van de moreele ellende, die de ongeluk ken met zich brengen), dan komen wij toch wel tot het inzicht, dat de regeering moei lijk anders kon handelen dan zij gedaan heeft bij het samenstellen van de nieuwe verkeersregels, waarvan de uitvoerings voorschriften dezer dagen in de gewijzigde Motor- en Rijwielbeschikking zijn gepubli ceerd. Na 1 Januari 1938 zullen alle koplampen van auto's en motorfietsen en alle rijwiel achterlichten moeten behooren tot een goedgekeurde soort en ten bewijze daarvan voorzien zyn van een merkteekentje. Insiders weten, hoe noodig deze maatregel is, welke in andere landen reeds lang be staat. Duizenden koplampen geven onvol doende licht om veilig te rijden en desal niettemin verblinden zij nog fel, ook al heeft de bestuurder „gedimd". Een officieele keuring van de lampen (in combinatie met scherp omlijnde criteria voor het begrip „verblinding") ic het eenige middel om den chaos op dit gebied uit te bannen. Dat men nu tegelijkertijd ook de plaats van de lichten nauwkeurig omlijnt, valt eveneens toe te juichen. Het zou zelfs goed zijn, indien de heel groote motorrijtuigen niet alleen verplicht werden aan de achterzijde een extra-licht te voeren, doch ook van voren onmiddellijk hun „ware gedaante" zouden verraden. Deze bepalingen zijn té uitvoerig en gede tailleerd om er in extenso op in te gaan (wie nadere inlichtingen mocht wenschen, kan die bij den A. N. W. B. verkrijgen). Over het geheel genomen zyn wij het er volkomen mee eens, al gevoelen wij iets voor het argument, dat de overgangstermijn langer had kunnen zijn. Ook het roode rijwielachterlicht moet als een groote verbetering worden beschouwd, vooral nu het gecombineerd moet zijn met een reflector, zoodat men indien het licht dooft toch nog eenige bescherming over houdt (en er in elk geval niet slechter voor staat dan thans het geval is). Dat men daar om ook het witte spatbord handhaaft, is uitstekend. Maar wij zijn heelemaal niet te spreken over de verpliching om het achter lichtje op dat witte spatbord te bevestigen! Hier heeft naar onze meening de wetgever het illustre voorbeeld van Homerus gevolgd en even gedommeld! Het is immers in de practijk niet mogelijk op het onsoliede stuk blik (dat het spatbord in vele gevallen is) een lantaarn deugdelijk te bevestigen en bovendien maakt men het op deze wijze on mogelijk om de dynamo te voorzien van een lichtbron (welke dan juist uitermate soliede en practisch kan zijn). Het achterspatbord is het meest kwetsbare deel van de fiets en dus het minst geschikt om een lichtbron te dragen. Naar onze meening aldus de A. N. W. B. zal dit voorschrift ten spoe digste moeten worden gewijzigd, omdat het de menschen noopt momenteel nog geen rood achterlicht op hun fiets te monteeren En wij zouden juist zoo gaarne zien, dat de meerderheid hiertoe met spoed overgaat, ook al is het pas na 1 Januari 1938 wettelijk verplicht. De nieuwe rem voorschriften zijn als een verbetering te beschouwen, wij zijn echter nog niet voldaan, want de eischen zijn nog altijd tamelijk laag te noemen. Op den duur zal men deze ongetwijfeld nog moeten op voeren, zij het dan ook, dat dit slechts met een ruimen overgangstermijn mag geschie den om de weggebruikers niet te dupeeren Helaas missen wy de vermelding, dat de huidige eischen slechts als een eersten ofschoon vry belangrijken stap zijn te beschouwen. Daardoor zal men misschien gaan denken, dat zij op den duur niet stren ger zullen worden en zich bij de construc tie van de remsystemen slechts instellen op de huidige voorschriften. Intusschen ver helen wij ons niet, dat dit toekomstmuziek is en dat wij ruimschoots voor het heden tevreden zouden kunnen zijn, indien werke lijk alle motorrijtuigen aan de thans ge stelde eischen zouden voldoen. Toe te juichen valt ook, dat in het ver volg langs den weg zal blijken, waar een maximum-snelheids voorschrift eindigt. Maar ook te dezen aanzien zijn wy niet voldaan, want dezelfde eisoh mag met het volste recht worden gesteld bij parkeerverboden, inhaalverboden .enz. Het is beslist noodig ook het einde hiervan aan de weggebrui- kers duidelijk te maaen en dit kan op 'n eenvoudige manier gebeuren door de ach terzijde van het bord te benutten, dat het verbod aangeeft voor het uit tegenoverge stelde richting komende verkeer. Resumeerend willen wy niet nalaten onze ingenomenheid te betuigen met vele van de nieuwe voorschriften in de Motor- en Rij wielbeschikking. En thans zien wij vol ver wachting uit naar de volgende stappen, want de huidige wijziging is wel een belang rijke stap voorwaarts, maar ook niet meer dan dat. De wacht is nu o.m. op de nieuwe Wegenverkeerswet. Moge daarmee wat meer spoed worden betracht! VLOOTBEZOEK AAN AMSTERDAM. De kruiser „de Ruyter" ongetwij feld het middelpunt van de belang stelling. Omstreeks het tijdstip dat de jongste aan winst van de Nederlandsche marine, de kruiser „De Ruyter" in de hoofdstad wordt verwacht er bestaat voor dit bezoek veel belangstelling zal de Amsterdamsche haven ook bezoek krijgen van twee torpe- De tragiek van den mensch die het geluk zag maar het niet vermocht te beleven. Slauerhoff is niet meer; het valt ons moeilijk ons dit te realiseeren. Hoe onstui mig en rusteloos zyn leven is geweest, zijn dood was, zooals een familie-advertentie meedeelde, zacht en kalm. Niet in een oer woud stierf hy, noch op den Oceaan, maar in een witte villa in het boschrijke Hilver sum. Dus toch in Nederland, waar hij niet wilde leven en niet wilde sterven. In Nederland wil ik niet sterven, En in den natten grond bederven Maar de onverbiddelijke dood houdt geen rekening met onze wenschen. Dengenen die hun schouders ophalen, wanneer er gesproken wordt over de betee kenis, die poëzie kan hebben in een men- schenleven, zy het volgende meegedeeld: Achter in de kapel stond een jonge man, schuchter, met gwogen hoofd, te schreien als een kind. Niemand wist vanwaar hij kwam en wie hy was, maar ieder die hem J. Slauerhoff t daar zoo hulpeloos alleen zag staan, begreep ten volle, wat Slauerhoff voor hem moest hebben be teekend. Een verwant in den geest, „een vreemdeling, naamloos en onge kend" evenals de dichter zelf au fond was, een voor wien Slauerhoffs poëzie een da- gelijksch voedsel moet zijn geweest, de troostrijke hand voor 't groote verdriet der wereld, deze ongelukkige begroef hier zijn vriend. Hy had geen aandacht voor de dich ters om hem heen; geen aandacht ook voort de woorden die aan de groeve gesproken werden. De liefde voor het werk van den dichter slaat over op den dichter zelf. Slauerhoff is niet meer. Er is een eind gekomen aan dit immer opgejaagde, wanho pige leven, dit leven „zonder liefde, lust, hoop", zooals de dichter het zelf in zijn prachtige „Fado" formuleert. De milde, meedoogenlooze Parcen hem eindelijk in de zinlooze weefsels geschikt Als de grootheid van een dichter be paald wordt door de mate van tragiek, die hij in zijn poëzie weet te leggen, dat kun nen we Slauerhoff den grootste van zijn tijd noemen. Ieder vers van hem wordt gedra gen door een ondertoon van doffe wanhoop. En nu, na zijn dood, krygen bepaalde vers regels een nog veel tragischer accent. Alle commentaren en beschouwingen evenwel moeten wijken voor de stem van de dichter zelf. Woninglooze. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, Nooit vond ik ergens anders onderdak. Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak, Een tent werd door den stormwind meegenomen. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, Zoolang ik weet dat ik in wildernis, In steppen, de stad en woud dat onderkomen Kan vinden, deert mij geen bekommernis. Het zal lang duren, maar de tijd zal komen Dat voor den nacht mij de oude kracht ontbreekt En tevergeefs om zachte woorden smeekt, Waarmee ik weleer kon bouwen, en de aarde Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de Plek waar mijn graf in 't donker openbreek' Dit is een van de vele verzen, die wy ui1 de tijdschriften verzamelden en die niet in een der tien bundr-ls werden opgenomen Wy bezitten er meer dan tachtig. Dit res pectabele aantal, gevoegd bij het nog onge publiceerde „In Memoriam mij-zelf", den ic Elsevier te verschijnen onvcltooiden roman „De Opstand van Guadalafara", de vele or gebundelde verhalen en het kritisch wer*, maakt zyn litteraire nalatenschap uit. D-5 zorg hiervoor is aan den dichter A. Roland Holst opgedragen. Het moge veler wensch zijn, dat binnen niet al te langen tijd het geheele poëtisch oeuvre van Slauerhoff in een conseienüeu- se uitgave het licht zal zien. Maar gegeven het feit, dat de bundels bij vyf verschillen de uitgevers verschenen zijn, zal men he laas wel op velerlei moeilijkheden stuiten En toch is een dergelijke uitgave broodnoo- dig. Het is bekend dat de dichter vaak non - chalant was, waar het spelling en inter punctie betrof. Aan zyn debuut Archipel werden zelfs een groot aantal errato toege voegd, terwijl van dezen bundel later een geheel uitgebreide en verbeterde particu liere uitgave verscheen, beaorgd door Dl' Perron. Voorts zijn de verschillende versies vaak van groot belang en verdienen da;

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 15