JiütneHlcutd
rfSivwto
Jiuüst £H Hktenschap
Revolutionnaire vertegen
woordigers.
„Verbeteringen op ve'erle
gebied."
De A. N. W. B. acht de gewijzigde
Motor- en Rijwielbeschikking een
belangrijke schrede vooruit
Verlichtingsvoorschriften het minst
geslaagd.
n memoriam J. Slauerhoff.
"verscheidene leden bepleitten in dit ver-1
0ok het openen van de mogelijkheid
t het benoemen van staatssecretarissen.
hun meening kan de invoering van het
bt van staatssecretaris van veel meer nut
zijn dan benoeming van ministers zonder
**°Viswcheidene andere leden kozen de zijde
n de Staatscommissie en onderschreven
He gronden, waarop de regeering invoering
van het nieuwe instituut heeft afgewezen.
Naar hun meening zou een zoodanige in
voering slechts aanleiding geven tot opdrij-
van de departementale budgetten,
zonder dat daarvan een nuttig effect van
beteekenis verwacht mag worden.
Evenredige vertegenwoordiging.
Sommige leden wezen erop, dat het voor
stel, strekkende tot aanvulling van de bepa
lingen betreffende het kiesrecht, kennelijk
ten doel heeft den weg te openen, de kleine
p,rtijen uit de volksvertegenwoordiging te
weren. Het is duidelijk, dat de regeering op
deze wijze het doel wil trachten te bereiken,
dat zij eenigen tijd geleden door de verwer
ping van een voorstel tot wijziging van de
jyeswet heeft gemist. De kleine partijen
jjja reeds veel te veel aan banden gelegd.
Gelukt deze nieuwe aanslag op die partijen,
djn wordt wel de naam van de evenredige
vertegenwoordiging behouden maar de zaak
zelf weggeworpen.
Een aantal dezer leden stelde voorop, dat
het parlementaire stelsel het zuiverst werkt,
sis slechts twee groote staatkundige par
tijen bestaan, gelijk vroeger in Engeland en
ook in ons land het geval was. Die toestand
behoort nu tot het verleden. Daarbij heeft
men zich neer te leggen. Doch niet behoeft
men lijdelijk aan te zien, dat een steeds
verder gaande versnippering aan een be
hoorlijk functionneeren van het parlemen
taire stelsel in den weg staat en dat op den
duur welhaast geheel onmogelijk maakt.
Door eenige leden werd in dit verband
nog betoogd, dat naar hun weten in geen
land ter wereld het evenredigheidsbeginsel
zoo eng wordt opgevat als in Nederland.
Andere leden meenden, dat de oplossing
van de in dit opzicht aanwezige moeilijkhe
den in andere richting behoort te worden
gezocht. Zij zouden in onze kieswetgeving
het partijwezen erkend willen zien. Bij ue
wet zouden dan eischen moeten worden
gesteld, waaraan zou moeten worden vol
daan, wil een vereeniging als politieke
partij, gerechtigd om bij de verkiezingen
candidaten te stellen, worden beschouwd.
Die eischen zouden, wat het hier in het ge
ding zijnde doel betreft, betrekking moeten
hebben op den tijd van bestaan en op het
aantal leden.
Bij hun beschouwingen over den in
houd van het betreffende ontwerp stel
den verscheidene leden op den voor
grond, dat de democratie het moreele
recht bezit zich tegen haar vijanden te
beschermen. Zij behoeft niet te dulden,
dat de aan haar ontleende rechten en
vrijheden worden misbruikt om haar
zelf te vernietigen.
Intusschen is gebleken, dat een doel
treffende methode om met wettelijke
bepalingen de gevaren te bedwingen,
welke de democratie in dit opzicht be
dreigen, zeer moeilijk is te vinden. Wat
in het buitenland in deze richting be
proefd is, is veelal gebleken niet effi
ciënt te zijn.
Ook het thans door de regeering ge
dane voorstel vormt geen aannemelijke
oplossing.
In den tekst van de voorgestelde arti
kelen ontmoetten de hierbedoelde leden
een uitdrukking, waarvoor zij beducht
zijn geworden. Van het lidmaatschap
van een vertegenwoordigenden lichaam
zullen vervallen kunnen worden ver
klaard, zij, die een zeker „streven tot
uitdrukking brengen"
Deze uitdrukking, die met betrekking
tot het uniformverbod tot zoo onvoor
ziene interpretaties heeft geleid, in de
Grondwet op te nemen zou hoogst on-
voorzichtig zijn. Daardoor zouden op
zichzelf volkomen onschuldige en onge
vaarlijke handelingen met niet minder
dan vervallenverklaring van het lid
maatschap van een lichaam, waarvan
de betrokkene deel uitmaakt, kunnen
worden gestraft.
Het ergste in het regeeringsvoOrstel acht
ten de hier aan het woord zijnde leden, dat
de plaats van hem, die vervallen wordt ver
klaard, open zal blijven. Op deze wijze kan
een partij haar vertegenwoordiging of een
deel harer vertegenwoordiging in het par
lement verliezen, waardoor onrecht wordt
gedaan aan een klein of groot gedeelte van
het kiezerscorps.
Eenige leden, die, al konden zy de van de
andere zyde ter zake gevoerde beschouwin
gen in verschillende opzichten in hetjehejd
niet onderschrijven, niettemin ins
met de conclusie dier beschouwingen, dat
de voorgestelde wijzigingen beh(^>re"d
worden afgewezen, merkten op, dat sedert
J wijzigingen, op dit punt irihet R g
ment van Orde der Tweede Kamer ge
*cht, aan bepalingen als voorgestelde
«ker geen behoe'te meer kan bastean.
Voorts kwam het hun voor, wel het aUer
bedenkelijks te in het regeenngsvoorselte
ann. dat het besluit tot vervallenverklaring
f moeten worden genomen door het e
kge, waarvan de betrokkene deel u tmaakt.
deze
wyze
wordt de revolutionnaire
volksvertegenwoordiger overgeleverd aan
de willekeur van zijn politieke tegenstan
ders. Als men deze leden de keus van hun
eigen rechter zou willen laten, zouden zij
een onpolitiek college als den Raad van
State, welke trouwens ook door de Staats
commissie als beslissend orgaan was aange
wezen, verre boven het eigen vertegen
woordigend lichaam verkiezen.
Vele andere leden begroetten de voorge
stelde regeling in beginsel met instemming.
Deze leden meenden, dat voorop moet
staan, dat voor iemand, die onwettige mid
delen aanprijst, geen plaats in eenig verte
genwoordigend lichaam mag zyn. De Over
heid heeft het recht en onder bepaalde om
standigheden den plicht, om de ondermij
ning van de staats- en rechtsorde, allereerst
in de staatsorganen zelf, tegen te gaan en te
verhinderen.
Intusschen kon de uitwerking, welke in
het ontwerp aan het beginsel is gegeven,
een aantal dezer leden allerminst bevredi
gen. Met name deelden zij het van andere
zijde te berde gebrachte bezwaar, dat de be
slissing over de vervallenverklaring is ge
legd in handen van een politiek lichaam.
Een deel dezer leden kon zich vereenigen
met het denkbeeld, die beslissing op te dra
gen aan den Raad van State. Anderen hun
ner zouden daarvoor liever den Hoogen
Raad zien aangewezen.
Dit laatste denkbeeld vond bij verschei
dene leden bestrijding. Op deze wijze
aldus die leden zou ons hoogste rechts
college naar een terrein worden gedrongen,
dat niet het zijne is.
Eenige leden meenden, dat de einduit
spraak in handen van den onafhankelijken
rechter zou zijn te leggen.
Andere leden achtten de totstandkoming
gewenscht van een wet, onder welker bereik
niet alleen die vereenigingen vallen, die
vertegenwoordigers in het Parlement en in
de Provinciale Staten en gemeenteraden
hebben, doch alle staatkundige vereenigin
gen.
Vele leden verklaarden afgezien van
de bepleite algemeene bepalingen omtrent
staatkundige vereenigingen voorshands
tegen een wettelijke regeling van het partij
wezen ernstig bezwaar te hebben. Zij ducht
ten van zulk een regeling gevaren voor de
geestelijke vrijheid.
Eenige leden achtten het een bezwaar, dat
voor een lid van een van de Kamers der
Staten-Generaal of van de Provinciale Sta
ten geen beroep zal openstaan van een be
slissing waarbij hy van zyn lidmaatschap
vervallen is verklaard.
Openbare lichamen voor beroep
en bedrijf.
Sommige leden wenschten hun standpunt
ten aanzien van een nadere regeling in de
Grondwet van de grondslagen voor orde
ning van het beroeps- en bedrijfsleven te
bepalen aan de hand van de ervaringen,
welke naar hun inzicht in de afgeloopen
jaren zijn opgedaan met betrekking tot de
z.g.n. bedrijfsorganisatie. Gaat men aldus
deze leden deze ervaringen na, dan ziet
men dat slechts die bedrijfsregelingen voor
de bedrijfsgroepen aantrekkelijkheid heb
ben, waarbij eenerzyds een zekere stabili
satie wordt verkregen in de positie van de
ondernemingen, zoowel wat den omzet als
wat den prijs der producten betreft, en an
derzijds het belooningspeil voor den werk
nemer kunstmatig op eenzelfde niveau
wordt gehouden. Komt een dergelijke rege-
ilng tot stand zonder medewerking van de
Overheid, dan ligt het uiteraard ter uitslui
tende beoordeeling van de bedrijfsgenooten,
of zij op den duur wenschelyk zal blijken
te zijn voor den bedrijfstak, dan wel of van
de verstarrende werking daarvan dient te
worden teruggekomen. Geheel anders wordt
de toestand, als de Overheid aan dergelijke
bedrijfsregelingen haar sanctie gaat hechten
en de verhouding nog meer gewrongen gaat
maken door het geven van verordenende
bevoegdheid aan de organen, die met de
uitvoering zijn belast. Dan wordt het be
dryfsleven gebonden aan regelen, die het
wellicht niet verdragen kan en waaraan het
niet of niet dan met zeer veel moeite en na
een lange procedure kan ontkomen.
Verscheidene leden juichten het toe, dat
de regeering te dezen opzichte een poging
tot nadere fundeering in de Grondwet niet
achterwege heeft gelaten. Dit vooropstellen
de, hechtten zy er aan te verklaren, dat
naar hun meening het zwaartepunt niet zoo
zeer ligt in de, uiteraard noodzakelijke, for
meele voorschriften, als wei in een daad
werkelijk gebruik maken van de geschapen
mogelijkheden. De hier bedoelde leden tra
den in een zeer uitvoerige beschouwing
ter nadere ontwikkeling van hun denkbeel
den.
Verscheidene andere leden, die meenden
hunnerzijds over deze aangelegenheid slechts
een enkele opmerking te moeten maken en
zich daarbij uitsluitend te moeten baseeren
op hetgeen is voorgesteld, gaven als hun
oordeel te kennen, dat aan een gewijzigde
editie van artikel 194 der Grondwet, waarop
de ontworpen bepalingen in feite neer
komen, eigenlijk geen behoefte bestaat,
Nieuws brengen die bepalingen niet.
Naamsverandering van Cura^ao,
Met de voorgestelde wijziging van den
naam „Curagao in „Nederlandsche Antillen"
betuigden verscheidene leden hun instem
ming.
Zittingsduur Staten-Generaal
De wijziging, welke de regeering voor
stelt aan te brengen in artikel 73 der Grond
wet, voorzoover dat den zittingsduur van
de beide Kamers der Staten-Generaal be
treft, werd algemeen een verbetering geacht.
Uitsluiting verkiesbaarheid.
Het in deze paragraaf vervatte voorstel
ontmoette bij verscheidene leden bedenking.
Van oudsher aldus deze leden heeft de
grondwetgever de plegers van politieke de
licten welke voort kunnen komen uit ide
ologisch gefundeerde daden of uitlatingen -
niet van verkiesbaarheid willen uitsluiten.
Het zou onjuist zyn, die goede traditie
thans te verlaten.
Dat gelijk de regeering het uitdrukt
„misdadigers van allerlei gading" door de
kiezers zullen worden afgevaardigd, is, naar
deze leden opmerken, voorshands toch wel
niet te vreezen.
Parlementaire onschendbaarheid.
Met de opheffing van de onschendbaar
heid van hen, die geheimen schenden, kon
den vele leden zich vereenigen. Naar zij
opmerkten, is eerbiediging van toevertrouw
de geheimen voorwaarde voor een richtig
functionneeren van het parlementaire stel
sel. Zonder de zekerheid, dat deze plaats
vindt, zouden vertouwelijke mededeelingen
uitgesloten zyn.
Tegen opheffing van de onschendbaarheid
in geval van epiuiing bestond by een groot
aantal leden overwegend bezwaar.
Tegen gedragingen, als hier bedoeld,
behoort de voorzitter van het college
te waken. Opheffing van de immuniteit
opent hier de mogelijkheid van ingrijpen
door het openbaar ministerie in de ambts
vervulling van een volksvertegenwoordiger
Dit kan leiden tot een politieke vryheids-
belemmering, waaraan de leden der verte
genwoordigende colleges en van de bestu
rende lichamen van de lagere publiekrech
telijke organen niet mogen bloot staan.
Tegenover dez leden stonden vele ande
ren, die zich ook met dit deel van het ge
dane voorstel konden vereenigen. Wel be
hoort naar de meening van sommige dezer
leden een andere omschrijving te worden
gegeven van wat hier onder opruiing is te
verstaan.
Hoofdelijke stemming in de
Staten-Generaal.
Met de in deze paragraaf voorgestelde wij
ziging betuigden zeer vele leden hun in
stemming.
De aandacht werd gevraagd voor artikel
132 der grondwet, dat na deze wijziging niet
onveranderd zal kunnen blijven. Voor de
Provinciale Staten zou men het aantal le
den, dat hoofdelijke stemming kan eischen,
op 3 gesteld willen zien.
Onder de wapenen roepen en
houden van dienstplichtigen.
Verscheidene leden gaven uiting aan hun
ingenomenheid met het feit, dat de regee
ring het advies van de staatscommissie
heeft gevolgd om het dubium op te heffen,
dat in Maart 1936 tot een meeningsverschil
heeft geleid.
Intusschen zouden deze leden gaarne zien,
dat van deze gelegenheid gebruik gemaakt
werd om een andere verbetering in artikel
187 aan te brengen. De term „onverwijld",
in dat artikel gebruikt, heeft langzamer
hand zijn eigenlijke beteekenis verloren.
Velen achten het grondwettig voorschrift
nog opgevolgd, als binnen een termijn van
zes weken het daar genoemde wetsontwerp
wordt ingediend. De parlementaire controle
op elke mobilisatie, welke artikel 187 be
doelt te waarborgen, kan echter slechts tot
haar recht komen, als de Staten-Generaal
zeer spoedig hun oordeel kunnen uitspre
ken. De leden, hier aan het woord, ver
klaarden af te zien van de gedachte, dat
voor een mobilisatie voorafgaande goedkeu
ring van de Staten-Generaal moet worden
geëischt. Zij erkenden dat een voorschrift
van die strekking bedenkelijk zou zijn in n
tijd, waarin vliegwapen en gemotoriseerde
legerafdeelingen een land onverhoeds kun
nen overvallen, vooral nu men het niet
meer noodig schijnt te achten aan vijande
lijke daden het zenden van een oorlogsver
klaring of van een ultimatum te doen voor
afgaan.
Wel kan, naar zij meenden, echter zon
der bezwaar worden teruggekeerd tot het
beginsel, van 1814 tot 1887 door de grond
wet gehuldigd, dat tegelijkertijd met het
uitvaardigen van een mobilisatie-bevel een
wetsontwerp by de Staten-Generaal behoort
te worden ingediend.
Verscheidene andere leden verklaarden
met den hier uitgesproken wensch niet te
kunnen instemmen.
Voorts werd nog een ander denkbeeld in
de aandacht der regeering aanbevolen
Sinds de oprichting van den bijzonderen
vrijwilligen landstorm is nog een andere
mobilisatie dan vroeger mogelijk geworden.
Een aantal van 85000 dienstplichtigen, die
daartoe by voorbaat den wensch te kennen
hebben gegeven, kunnen door de regeering
tot vrijwillige opkomst in werkelyken dienst
worden toegelaten, zulks met gebruikma
king van artikel 35 der dienstplichtwet en
van artikel 5 van de wet voor het reserve-
personeel der landmacht. Artikel 187 der
grondwet is hierop niet van toepassing.
De regeering behoeft dus niet „onver
wijld" een wetsontwerp in te dienen, waar
in het in dienst blijven van deze dienst
plichtigen en reservisten wordt bepaald. De
hier bedoelde leden betwistten geenszins,
dat een opkomst van deze manschappen in
zekere omstandigheden gewenscht kan zijn.
Zy meenden echter, dat de vraag, of die
manschappen onder de wapenen zullen blij
ven, evenzeer aan de Staten-Generaal dient
te worden voorgelegd als zulks by een ge
wone mobilisatie het geval is. Immers, ar
tikel 187 der grondwet heeft niet alleen
ten doel het beschermen van dienstplichti
gen tegen onnoodige oplegging van bijzon
dere diensten, maar ook het binden aan
bepaalde grenzen, in het belang van de
burgelyke vrijheid, van het recht der re
geering om over troepen te beschikken.
Ook dit desideratum kon de instemming
van verscheidene andere leden niet verwer
ven.
Dat vele weggebruikers kosten zullen
moeten maken om te kunnen voldoen aan
de nieuwe verlichtingseischen voor auto's,
rijwielen, enz. zal natuurlijk vooral in deze
moeilijke tijden verre van toegejuicht
worden, zoo schrijft ons de A. N. W. B.
Maar aan den anderen kant mogen wij toch
ook geenszins over het hoofd zien, dat het
verkeer by avond véél veiliger zal worden.
dobooten en drie onderzeebooten onzer
marine, welke op 23 October zullen aanko
men.
Waarschijnlijk zullen ter gelegenheid van
het bezoek van „De Ruyter" enkele plech
tigheden worden georganiseerd.
Voorts zal 6 November a.s. de hoofdstad
bezoek krijgen van den Amerikaanschcn
torpedojager „Porter".
wanneer werkelijk alle voertuigen aan de
nieuwe eischen voldoen. En als wij dan ver
der nog bedenken, dat de verkeersongeval
lenstatistiek nog steeds stijgt als wy
weten welke waarlijk angstwekkende kapi
talen hierbij op het spel staan (afgezien
nog van de moreele ellende, die de ongeluk
ken met zich brengen), dan komen wij toch
wel tot het inzicht, dat de regeering moei
lijk anders kon handelen dan zij gedaan
heeft bij het samenstellen van de nieuwe
verkeersregels, waarvan de uitvoerings
voorschriften dezer dagen in de gewijzigde
Motor- en Rijwielbeschikking zijn gepubli
ceerd.
Na 1 Januari 1938 zullen alle koplampen
van auto's en motorfietsen en alle rijwiel
achterlichten moeten behooren tot een
goedgekeurde soort en ten bewijze daarvan
voorzien zyn van een merkteekentje.
Insiders weten, hoe noodig deze maatregel
is, welke in andere landen reeds lang be
staat. Duizenden koplampen geven onvol
doende licht om veilig te rijden en desal
niettemin verblinden zij nog fel, ook al heeft
de bestuurder „gedimd". Een officieele
keuring van de lampen (in combinatie met
scherp omlijnde criteria voor het begrip
„verblinding") ic het eenige middel om den
chaos op dit gebied uit te bannen. Dat men
nu tegelijkertijd ook de plaats van de
lichten nauwkeurig omlijnt, valt eveneens
toe te juichen. Het zou zelfs goed zijn, indien
de heel groote motorrijtuigen niet alleen
verplicht werden aan de achterzijde een
extra-licht te voeren, doch ook van voren
onmiddellijk hun „ware gedaante" zouden
verraden.
Deze bepalingen zijn té uitvoerig en gede
tailleerd om er in extenso op in te gaan
(wie nadere inlichtingen mocht wenschen,
kan die bij den A. N. W. B. verkrijgen).
Over het geheel genomen zyn wij het er
volkomen mee eens, al gevoelen wij iets
voor het argument, dat de overgangstermijn
langer had kunnen zijn.
Ook het roode rijwielachterlicht moet als
een groote verbetering worden beschouwd,
vooral nu het gecombineerd moet zijn met
een reflector, zoodat men indien het licht
dooft toch nog eenige bescherming over
houdt (en er in elk geval niet slechter voor
staat dan thans het geval is). Dat men daar
om ook het witte spatbord handhaaft, is
uitstekend. Maar wij zijn heelemaal niet te
spreken over de verpliching om het achter
lichtje op dat witte spatbord te bevestigen!
Hier heeft naar onze meening de wetgever
het illustre voorbeeld van Homerus gevolgd
en even gedommeld! Het is immers in de
practijk niet mogelijk op het onsoliede stuk
blik (dat het spatbord in vele gevallen is)
een lantaarn deugdelijk te bevestigen en
bovendien maakt men het op deze wijze on
mogelijk om de dynamo te voorzien van een
lichtbron (welke dan juist uitermate soliede
en practisch kan zijn). Het achterspatbord is
het meest kwetsbare deel van de fiets en
dus het minst geschikt om een lichtbron te
dragen. Naar onze meening aldus de
A. N. W. B. zal dit voorschrift ten spoe
digste moeten worden gewijzigd, omdat het
de menschen noopt momenteel nog geen
rood achterlicht op hun fiets te monteeren
En wij zouden juist zoo gaarne zien, dat de
meerderheid hiertoe met spoed overgaat,
ook al is het pas na 1 Januari 1938 wettelijk
verplicht.
De nieuwe rem voorschriften zijn als een
verbetering te beschouwen, wij zijn echter
nog niet voldaan, want de eischen zijn nog
altijd tamelijk laag te noemen. Op den duur
zal men deze ongetwijfeld nog moeten op
voeren, zij het dan ook, dat dit slechts met
een ruimen overgangstermijn mag geschie
den om de weggebruikers niet te dupeeren
Helaas missen wy de vermelding, dat de
huidige eischen slechts als een eersten
ofschoon vry belangrijken stap zijn te
beschouwen. Daardoor zal men misschien
gaan denken, dat zij op den duur niet stren
ger zullen worden en zich bij de construc
tie van de remsystemen slechts instellen op
de huidige voorschriften. Intusschen ver
helen wij ons niet, dat dit toekomstmuziek
is en dat wij ruimschoots voor het heden
tevreden zouden kunnen zijn, indien werke
lijk alle motorrijtuigen aan de thans ge
stelde eischen zouden voldoen.
Toe te juichen valt ook, dat in het ver
volg langs den weg zal blijken, waar een
maximum-snelheids voorschrift eindigt. Maar
ook te dezen aanzien zijn wy niet voldaan,
want dezelfde eisoh mag met het volste
recht worden gesteld bij parkeerverboden,
inhaalverboden .enz. Het is beslist noodig
ook het einde hiervan aan de weggebrui-
kers duidelijk te maaen en dit kan op 'n
eenvoudige manier gebeuren door de ach
terzijde van het bord te benutten, dat het
verbod aangeeft voor het uit tegenoverge
stelde richting komende verkeer.
Resumeerend willen wy niet nalaten onze
ingenomenheid te betuigen met vele van de
nieuwe voorschriften in de Motor- en Rij
wielbeschikking. En thans zien wij vol ver
wachting uit naar de volgende stappen,
want de huidige wijziging is wel een belang
rijke stap voorwaarts, maar ook niet meer
dan dat. De wacht is nu o.m. op de nieuwe
Wegenverkeerswet. Moge daarmee wat
meer spoed worden betracht!
VLOOTBEZOEK AAN AMSTERDAM.
De kruiser „de Ruyter" ongetwij
feld het middelpunt van de belang
stelling.
Omstreeks het tijdstip dat de jongste aan
winst van de Nederlandsche marine, de
kruiser „De Ruyter" in de hoofdstad wordt
verwacht er bestaat voor dit bezoek veel
belangstelling zal de Amsterdamsche
haven ook bezoek krijgen van twee torpe-
De tragiek van den mensch die het
geluk zag maar het niet vermocht te
beleven.
Slauerhoff is niet meer; het valt ons
moeilijk ons dit te realiseeren. Hoe onstui
mig en rusteloos zyn leven is geweest, zijn
dood was, zooals een familie-advertentie
meedeelde, zacht en kalm. Niet in een oer
woud stierf hy, noch op den Oceaan, maar
in een witte villa in het boschrijke Hilver
sum. Dus toch in Nederland, waar hij niet
wilde leven en niet wilde sterven.
In Nederland wil ik niet sterven,
En in den natten grond bederven
Maar de onverbiddelijke dood houdt geen
rekening met onze wenschen.
Dengenen die hun schouders ophalen,
wanneer er gesproken wordt over de betee
kenis, die poëzie kan hebben in een men-
schenleven, zy het volgende meegedeeld:
Achter in de kapel stond een jonge man,
schuchter, met gwogen hoofd, te schreien
als een kind. Niemand wist vanwaar hij
kwam en wie hy was, maar ieder die hem
J. Slauerhoff t
daar zoo hulpeloos alleen zag staan, begreep
ten volle, wat Slauerhoff voor hem moest
hebben be teekend. Een verwant in den
geest, „een vreemdeling, naamloos en onge
kend" evenals de dichter zelf au fond was,
een voor wien Slauerhoffs poëzie een da-
gelijksch voedsel moet zijn geweest, de
troostrijke hand voor 't groote verdriet der
wereld, deze ongelukkige begroef hier zijn
vriend. Hy had geen aandacht voor de dich
ters om hem heen; geen aandacht ook voort
de woorden die aan de groeve gesproken
werden.
De liefde voor het werk van den dichter
slaat over op den dichter zelf.
Slauerhoff is niet meer. Er is een eind
gekomen aan dit immer opgejaagde, wanho
pige leven, dit leven „zonder liefde, lust,
hoop", zooals de dichter het zelf in zijn
prachtige „Fado" formuleert. De milde,
meedoogenlooze Parcen hem eindelijk in de
zinlooze weefsels geschikt
Als de grootheid van een dichter be
paald wordt door de mate van tragiek, die
hij in zijn poëzie weet te leggen, dat kun
nen we Slauerhoff den grootste van zijn tijd
noemen. Ieder vers van hem wordt gedra
gen door een ondertoon van doffe wanhoop.
En nu, na zijn dood, krygen bepaalde vers
regels een nog veel tragischer accent.
Alle commentaren en beschouwingen
evenwel moeten wijken voor de stem van
de dichter zelf.
Woninglooze.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Nooit vond ik ergens anders onderdak.
Voor de eigen haard gevoelde ik nooit
een zwak,
Een tent werd door den stormwind
meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Zoolang ik weet dat ik in wildernis,
In steppen, de stad en woud dat
onderkomen
Kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat voor den nacht mij de oude kracht
ontbreekt
En tevergeefs om zachte woorden smeekt,
Waarmee ik weleer kon bouwen, en de
aarde
Mij bergen moet en ik mij neerbuig
naar de
Plek waar mijn graf in 't donker
openbreek'
Dit is een van de vele verzen, die wy ui1
de tijdschriften verzamelden en die niet in
een der tien bundr-ls werden opgenomen
Wy bezitten er meer dan tachtig. Dit res
pectabele aantal, gevoegd bij het nog onge
publiceerde „In Memoriam mij-zelf", den ic
Elsevier te verschijnen onvcltooiden roman
„De Opstand van Guadalafara", de vele or
gebundelde verhalen en het kritisch wer*,
maakt zyn litteraire nalatenschap uit. D-5
zorg hiervoor is aan den dichter A. Roland
Holst opgedragen.
Het moge veler wensch zijn, dat binnen
niet al te langen tijd het geheele poëtisch
oeuvre van Slauerhoff in een conseienüeu-
se uitgave het licht zal zien. Maar gegeven
het feit, dat de bundels bij vyf verschillen
de uitgevers verschenen zijn, zal men he
laas wel op velerlei moeilijkheden stuiten
En toch is een dergelijke uitgave broodnoo-
dig. Het is bekend dat de dichter vaak non -
chalant was, waar het spelling en inter
punctie betrof. Aan zyn debuut Archipel
werden zelfs een groot aantal errato toege
voegd, terwijl van dezen bundel later een
geheel uitgebreide en verbeterde particu
liere uitgave verscheen, beaorgd door Dl'
Perron. Voorts zijn de verschillende versies
vaak van groot belang en verdienen da;