m* Wa hrcvji l<e/jd xooinef! EEN „ÜBERDYNAMISCHE WIRTSCHAFT" IN DUITSCHLAND plan heeft zich met vr^wel alle practische Jlechlïtaken MOE KAN MEN ALLES BETALEN? Arrondissements Rechtbank te Alkmaar. 1 (Eer snelwerkend en succesvol mid del bij aandoe ningen der adem halingsorganen, verkoudheden, ca- tarrh, kinkhoest, bronchitis en griep. Onmiddellijk merkt U verlichting! Flacon» 6 fl.50 on 90 et. weken voor 2 werkloozen 225 en voor groenten, vleesch en vet 517,50, waarom B. en W. voor de schoolvoeding een crediet vroegen van 900, waarvan 250 ten laste van den dienst 1936, zoodat de schoolvoe ding gedurende 15 weken per kind kost 0.48 per week. Weth. d e n D a s gaf een toelichting en dankte voor de medewerking van de ver- eenigingen, die belangloos hun steun ver leenden. De heer D i n g e r d i s sloot zich bij dat woord van dank aan. Het eten is prima. Z.h.s. werd conform het voorstel besloten. De huwelijksfeesten. Voor de plaatselijke huwelijksfeesten ter eere van prinses Juliana en prins Bernhard op 9 Januari 1937 stelden B. en W. voor een crediet van 310.55 te verleenen, omdat de ingezamelde gelden voor de feesten niet toe reikend zijn voor de daaraan verbonden kosten. ZJi.s. conform besloten. Woningtelling. B. en W. stelden voor om het 28 October toegestane crediet voor de woningtelling van 125 met 25 te verhoogen. Als voren. De afgekeurde garage. Thans bleek, dat het afbreken van de door den heer Bouchette gebouwde garage aan zijn woning aan de Kerklaan de gemeente 677.10 heeft gekost aan proceskosten. B. en W. stelden voor om hiervoor de noodige overschrijvingen te verrichten. De kwestie heeft den heer Bouchette ver moedelijk meer dan het dubbele gekost. Met wat meer gemoedelijkheid had dit geld zoo veel nuttiger gebruikt kunnen worden. Nie mand zou last van de garage gehad hebben. Het gezag heeft echter gezegevierd en dit moet den belastingbetaler ook wat waard zijn. Als voren. Vaststelling uitbreidingsplan. B. en W. stelden hierop voor om de vast stelling van het plan van uitbreiding voor de gemeente voor te bereiden. 17 December 1935 nam de raad een derge lijk besluit. Het plan werd gemaakt, doch de besprekingen met de Vaste Commissie voor Uitbreidingsplannen in N.H. namen zooveel tijd in beslag, dat het voorloopig ontwerp uitbreidingsplan nog niet zijn be slag heeft gekregen. Verwacht wordt, dat dit binnen enkele maanden het geval zal zijn. Met het oog op de wettelijke voor schriften was het echter noodig om opnieuw een besluit gelijk aan dat van 1935 te ver overen. Als voren. Te laat ingekomen adressen. De voorzitter bracht nog ter tafel het verzoek van de afd. van de Geheelont houders ver een igingen om tijdens de huwe lijksfeesten geen alcoholhoudende dranken te laten schenken. De voorzitter achtte dit praktisch niet mogelijk. Het was echter te laat ingekomen. De heer Brak oordeelde, dat het wel aan beveling verdiende om excessen tegen te gaan. De voorzitter zegde dit toe. Rondvraag. De heer Brak verzocht aan den Heeren- weg het zand in de hokken te beschermen tegen verstuiving. De heer d e K o n i n g wees op den on- houdbaren toestand aan den Buerweg. De heer deKoning was ter oore geko men, dat 300 baaltjes portland aan den Hee- renweg onbehoorlijk waren geborgen. Het bleek, dat dit niet juist was. De raad ging hierop in comité voor behan deling van belastingreclames. (Wij zijn van oordeel, dat Bergen zich niet gelukkig kan prijzen met de beslissing van 's raads meerderheid om in Juli in Ber gen een kermis in te stellen. Wie de argu mentatie van de voorstanders en die van de tegenstanders leest, zal met ons moeten condudeeren, dat die van de voorstanders weinig steekhoudend waren. De laatste jaren heeft men, onder den invloed van de tijden, moeten constateeren, dat het gehalte van de zomergasten in Bergen-Binnen, door de vele kleine gelegenheden, er niet op is vooruit gegaan. Er zijn in Bergen-Binnen nog te veel groote zaken bij het hotel- en pensionbedrijf betrokken, om het oirbaar te achten, die in het seizoen, door het trekken van kermispubliek, nog meer te benadeelen. Wij vinden het op zijn zachtst uitgedrukt, te betreuren dat de raad wel rekening houdt met de wenschen van enkele caféhouders, die in ieder geval het geheele jaar hun zaken kunnen doen en de wenschen van de belangrijkste pensionhouders negeert De heer Voute, die zich zoo'n warm voor stander toonde en ons verzekerde, dat zijn kennissen-zomergasten, hem verklaard had den de kermis wel aardig te vinden, ver geet, dat deze gasten in Bergen aan Zee ver toeven en dus in hun rust geen hinder van de kermis ondervinden. Het kan toch ook den heer Voüte bekend zijn, dat men daar, ook terwille van zijn kennissen-zomergasten, er angstvallig voor waakt, om dit vacantieoord met kermisver makelijkheden te verblijden. De raad heeft den plicht om het algemeen belang te dienen en behoort daarbij nauw keurig de belangen van de verschillende volksgroepen in de gemeente af te wegen. °at dit bij deze behandeling is geschied zal wel niemand gaarne beweren. Dan toch zou men ook oog hebben gehad voor de belan gen van onze middenstanders, wier belangen stellig geschaad worden, door in den tijd waarop zij hun zaken moeten doen, concurrenten van elders met kramerijen naar Bergen te halen. Dat raadsleden als de heeren Dingerdis, Elles, de Koning en Swaag dit alles niet hebben overwogen, kan begrijpelijk worden geacht, dat dit ook het geval is gebleken met de heeren Voüte en Vrije, levert voor ons het bewijs, dat het wel zeer te betreu ren valt, dat de heer Zeiler geen deel meer van den raad uitmaakt. Wanneer de raadsleden voldoende contact hielden met de burgerij, dan hadden zij kunnen weten, hoe ongewenscht het voor de omwonende pensionhouders en verhuur ders van gemeubileerde huizen reeds is, dat er gedurende de Pinksterdagen een soort kermis op het terrein van café Hilbrand wordt toegestaan. De menschen getroosten zich den hinder, omdat het in het voor seizoen plaats heeft. Dat men hen hiermede en dan nog vergroot, ook in het seizoen opknapt, is iets, dat ze moeilijk zullen kun nen verduwen. Zij moeten zich maar troosten met de gedachte, dat 's raads meerderheid, in zijn eenvoud, gemeend heeft hiermede hun belangen te dienen, al zullen ze hier mede hun belasting niet kunnen betalen Met het oog daarop zou een kermis buiten het seizoen wel wensche](jker zijn geweest Nu moet men er maar op vertrouwen, dat de raad, door ervaring geleerd, op de ge maakte fout terug komt. Red. Alkm. Crt.) (Van onzen Berlijnschen correspondent.) Een bekende leuze in het Duitsche economische leven van tegenwoordig is die der „dynamische Wirtschaft". Wie dit leven in de laatste 15 jaren aan een terugblik onderwerpt, zal moeten toe geven, dat men met nog meer recht van een „überdynamische Wirtschaft" spre ken mag. Want de „ups and downs", die men in deze 15 jaren in Duitschland op econo misch gebied doorgemaakt heeft, heb ben met de normale golfbewegingen der conjunctuur eenvoudig niets meer gemeen. Reeds in 1924, toen Duitschland als een tweede Münchhausen zichzelf bij de haren uit het inflatiemoeras omhoog trok, en daar op in datzelfde Duitschland, dat den wereld oorlog verloren had, een opvallende ver hooging van den levensstandaard der breede massa in vergelijking met de periode van vóór den oorlog inzette, kon men er niet meer in slagen, aan de hand van berekening en statistiek een verklaring voor deze din gen te vinden. Men sprak daarom van „het Duitsche wonder". En heden? Reeds is de ineenstorting van de jaren 193033 alweer zoo goed als ver geten (ze heeft voor andere, o.a. vet- en ertszorgen plaats gemaakt!). Nu zit men hier alweer midden in een (al dan niet en vermoedelijk wel voorbijgaande, maar daarom niet weg te praten) „Hochkonjunk- tur". Wie voorspeld had, dat in 1936 beslist een reactie komen moest en dat is inder daad door velen gevreesd en verwacht moet nu toegeven, dat hij zich, althans voor het oogenblik, vergist heeft. De jongste cijfers, welke het „Intitut für Konjunktur forschung" publiceert over de ontwikkeling van dit jaar, zeggen hetzelfde, wat ieder onbevooroordeeld waarnemer in Duitsch land constateert: de industrieele productie is ook in dit jaar belangrijk gestegen en wel met 19 Alle onderdeden der economie hebben hun aandeel aan deze stijging van productie en winst, ook de „Verbrauchs- güterIndustrie", die zich lang niet altijd in hetzelfde tempo voorwaarts ontwikkelt als de „ProduktionsgüterIndustrie", is aan het ophalen; dat deel, dat voor de z.g. „elastische navraag" zorgt, zelfs met 10 Het is een feit, dat de werkloosheid zoo goed als verdwenen is (van de thans nog 1 mil- lioen werkloozen mag 60 tot 70 als werk loos wegen ziekte, ongeschiktheid enz. en niet wegens gebrek aan werk beschouwd worden) en dat in de plaats daarvan een gebrek aan geschoolde werkkrachten gecon stateerd moet worden (wat o.a. zoo typisch blijkt uit de vraag naar geschoolde Neder- landsche werkkrachten in aan Nederland grenzende Duitsche gebieden!). Het klinkt daarom ook al weer als een „Duitsch won der", dat de regeering in Berlijn op het oogenblik wegens gebrek aan „skilled labour" in zware zorgen zit! Een en ander is intusschen geen wonder, als men de verklaring zoekt in de omstan digheid, dat nu eenmaal gebleken is, dat het tegenwoordige regeeringsstelsel in Duitschland, welke bezwaren men er overi gens tegen kan inbrengen, ontegenzeggelijk de practische bewijzen geleverd heeft, een onder omstandigheden bruikbaar systeem te zijn om in den kortst mogelijken tijd maatregelen door te voeren, die zij het ook onder hoogen druk aan werkloosheid een einde maken. Als in Duitschland met dicta toriaal gezag doorgevoerde middelen moe ten genoemd worden: werkverschaffing op staatskosten, bestellingen voor wederop bouw der weermacht, vrgpg naar arbeiders door nieuwe fabrieken voor de z.g. „Ersatz"- productie (autarkie), en sterk optimisme bij de bevolking als gevolg van regeerings- propaganda op groote schaal. De financiering der y erken. Het „wonder" schuilt dan ook minder in het verschaffen van zooveel werk, dat nu reeds binnen 4 jaren van gebrek aan arbeidskrachten moet gesproken worden; dan in de omstandigheid, dat de phantasti- sche sommen, die deze werkverschaffing eischt, tot nu toe nog voorradig blijken. Een feit is, dat noch het Duitsche volk noch het buitenland weten, hoe de Duitsche regee ring er in slaagt, deze sommen op te bren gen. (Waarbij natuurlijk ook de vrees ge wettigd blyft, dat dit geheime stelsel van financiering ten slotte tot onhoudbare resul taten leidt). Men kan in de bevolking vaak genoeg hooren, hoeveel zorgen vele kringen drukken. Nu is natuurlijk lang niet alles ideaal in Duitschland en men mag gerust aannemen, dat de zorgen van het „volk" ook die zijn van de regeering en van de in dustrie. Want ze komen voor alle instanties ten slotte neer op de vraag: hoe ziet het er met de toekomst van de tegenwoordige con- unctuur uit? Göring's bekende rede van eenige weken geleden (28 October) over het vierjaren- vragen beziggehouden. Natuurlijk niet „ob jectief", omdat de tendenz dezer rede na tuurlijk vooral was, het eigen volk met het noodige optimisme voor de te verwachten offers te vervullen. Het nieuwe Duitsche vierjarenplan is met bedoeling „dramatisch" opgezet, want het gaat wederom niet alleen om de nuchtere doorvoering, maar ook en niet in de tweede plaats om het mobiel maken van de moreele krachten in de bevol king, die onmisbaar zijn voor het slagen en om het afleiden van de aandacht der bevol king van de niet weinige klippen, waarop het plan alsnog zou kunnen stranden. Met deze klippen willen wij ons echter juist bezig houden. Dat onderzoeken, beteekent tevens een poging doen om na te gaan, in welke rich ting zich de dingen in Duitschland hoogst waarschijnlijk ontwikkelen zullen. Drie groote gebieden zijn het, welke men in dit verband gerust de wonde plekken noemen mag: 1. de vraag der verschaffing van ruwe grondstoffen en der bevordering van den handel met het buitenland; 2 stijging der prijzen en kosten van levensonderhoud; 3. de openbare financiën. Over een en ander kunnen wij uit den aard der zaak in deze aan grenzen der plaatsruimte gebonden be schouwing slechts kort zyn. In 1933 ging de nationaal-socialistische Staat met zijn ingrijpen op het gebied der economie van de grondstelling uit, dat in een land met gewillige en gequalificeerde arbeiders, met een op hoog peil staande in dustrie en met een groote vraag voor alle moelijke artikelen van dagelijksche behoef te de natuurlijke situatie is, dat ieder staats burger werkt, produceert en verbruikt. Is deze toestand bereikt, dan is er geen reden tot klagen meer. Dat is een waarheid als een koe. Maar zij was daarom voor Duitsch land niet zonder meer in practyk om te zetten. De wereldoorlog had nu eenmaal alles omver geworpen, vooral den wereld handel. Over de gevolgen: industrialisee- ring van overzeesche gebieden, autarkische ontwikkeling in vele Europeesche staten, behoeven we hier niets meer te zeggen Voor Duitschland kwam nog een bijzondere omstandigheid naar voren. Zyn behoefte aan grondstoffen werd grooter dan vóór den oorlog. Maar het miste nu Elzas-Lotharin- gen, Oost-Opper-Silezië, en al zijn koloniën. Het heeft ook vóór 1914 gebrek aan grond stoffen gehad, maar voelde dat niet, dank zy zijn sterken uitvoer van industrieele producten, omdat het nu eenmaal een mach tig industrieland was, dat betrekkelijk goed koop leveren kon. Heden is Duitschland met zijn waren op de wereldmarkt nauwelijks meer in staat ic concurreeren (ondanks de enorme sommen, die voor „dumping" uitge geven worden) en heusch niet alleen in ver gelijking met Japan! Het „Institut für Konjunkturforschung" constateerde dezer dagen, dat de Duitsche industrie tegenwoordig slechts 11 ven haar productie in het buitenland afzet, ter wijl vroeger in goede tijden 1/5 tot 1/4 aan het buitenland verkocht werd. Het gevolg van dezen sterk verminderden export is, dat de practijk in botsing komt met de prac tische doorvoering van het theoretisch be ginsel van de nationaal-socialisten, dat in Duitschland alle staatsburgers werk moeten hebben en alle schoorsteenen moeten roo- ken. Immers, de thans weer in het werk in geschakelde ruim 5 millioen vroeger werk loozen vragen niet alleen naar de steeds meer ontbrekende) grondstoffen, maar ze verteren ook veel meer dan vroeger, toen ze van ondersteuning leven moesten. Maar de Duitsche bodem kan slechts begrensd levensmiddelen opbrengen (in dit verband is belangwekkend, dat onlangs minister Darré in Goslar wederom op groote schaal omploegen van grasland tot bouwland heeft aangekondigd!) en het gevolg is op hel oogenblik dus: toenemende schaarschte aan voedingsmiddelen. Duurte der grondstoffen. Schaarschte aan ruwe grondstoffen en aan levensmiddelen hebben nu echter onvermij delijk tot stijging van vele pryzen gevoerd. Dat heeft tot nu toe zelfs in het dictatoriale Duitschland geen enkele „prijscommissaiis" kunnen verhinderen en het valt zeer te be twijfelen of het dezer dagen uitgevaardigde verbod de prijzen te verhoogen, op den duur practisch doorvoerb8ar zal blyken. (Ver mindering van qualiteit, vetgehalte enz. by gelijkblijvende pryzen is een „oplossing", die door het volk natuurlijk heel gauw ont maskerd wordt). Om op de wereldmarkt, vooral in die landen welke gedevalueerd hebben, nog met eenig succes te kunnen concurreeren (we laten hier den politieken boycot buiten beschouwing), moest men tot de „Exportförderung", het subsidieeren van den uitvoer uit de staatskas met verhaal op de industrie, overgaan. Dat had weer ten gevolge, dat de productiekosten van in dustrie- en handwerk hooger werden. Coin- pensatiehandel en soortgelijke nieuw'g- heden maakten den Duitschen invoer duur der. Men verving hier en daar de grond stoffen door andere, verkregen uit staten met welke het in clearing-verkeer staat. De ontginning van eigen ertsen werd uitge breid. Geweldige invoerrechten moesten de bereiding van synthetische benzine moge lijk maken en een verhooging van den ben zineprijs met 9 is een voorteeken, dat de Staat een nijpend gebrek aan fondsen be gint te krijgen! Men produceerde en produ ceert op steeds grooter schaal celwol buna (synthetische rubber), kunstzijde en alu minium. Geen van deze producten is op dit oogenblik zoo goedkoop als de overeen komstige natuurlijke stoffen. Bij de levens middelen zien we een soortgelijke ontwikke ling. Daar men van den landbouw de hoogst mogelijke intensiviteit verwacht, goedkoop buitenlandsch veevoeder steeds meer weg valt om de hooge kosten, moeten de prijzen der levensmiddelen verhoogd worden om den landbouwer de toename zijner productie mogelijk te maken. Uit deze hoogere prijzen moet hy de geldmiddelen krijgen, welke hem in staat stellen, kunstmest en machines te koopen, nieuwe silo's en andere gebouwen neer te zetten. Maar omdat deze kosten uit de verhoogde prijzen nog niet te dekken zijn, blijkt het Rijk met zeer groote subsi dies steunen. Waar nu eenmaal onvermijdelijk is, dat stijgende productiekosten ten slotte toch weer stijgende pryzen met zich brengen, zal het Derde Rijk op den duur ook niet een verlaging van den levensstandaard verhin deren kunnen. Zijn regeering heeft het eer lijke verlangen vast te houden aan het voor Pruisen historische beginsel, dat „ieder bur ger eens per week zijn kip in den pot moet hebben", maar het voer ontbreekt, om zoo veel kippen in het leven te houdenl Daarom is de levensstandaard ten slotte slechts op die gebieden constant te houden, op welke Duitschland werkelijk „autarkisch" is, n.L cultuur (volgens modern-Duitsche opvat ting), theater, muziek, sport, reiswezen Een en ander niet meer te scheiden van de in derdaad geweldige prestaties van de inrich ting, die zich „Kraft durch Freude" noemt. Men zal er nog „goed en menschelyk wonen" aan toe kunnen voegen. Huisvesting en verkeer. Op het gebied van woning en verkeer zal stellig nog geruimen tijd de „Hochkunjur.k- tur" blijven voortduren. „Die Strassen Adolf Hitiers" zullen nog jaren lang cement en staal blijven opslokken. De kazernes hebben veel leveranciers rijk gemaakt en arbeiders aan werk geholpen. Nu zijn het de nieuwe fabrieken, die werk geven en materiaal vra gen, en zijn die gereed, dan zal het Rijk zijn eigen bouwplannen voor staat en partij, die tydelijk wat op den achtergrond gekomen zijn, kunnen voortzetten. Men verwacht van 1938 zelfs nog een groote toename van het heden reeds enorme bouwbedrijf. Blyft dus nog de vraag over ,die sinds onheuglijke tijden aan het „zoete, lieve Ger- ritje" gesteld pleegd te worden. Wie betaalt dit alles? Het antwoord, dat het geld voor al deze reeds uitgevoerde en nog uit te voe ren projecten geleend is, is wat al te simpel. Natuurlijk is het juist, dat het Duit sche Rijk deze sommen, die in eenige tien tallen milliarden loopen, leent". Maar niet bij de bevolking, die zelf arm is (als ge heel gezien), en niet bij het buitenland (zoolang het Rijk, op dit gebied door dr. Hjalmar Schacht geleid) bij het beginsel blijft, geen leeningen met het buitenland meer af te sluiten. Het Rijk leent bij zichzelf. Want hoe kan men anders de om standigheden noemen, dat de Duitsche Ryksbank de wissels voor de werkverschaf fing en de kosten van den opbouw der weermacht disconteert. Dit ongewone pro ces is tot heden „zonder ongelukken afge- loopen". Van inflatie is de dingen binnen de Duitsche grenzen beschouwend, en dus niet zich afvragend, of zekere soorten van Marken sinds lang buiten Duitschland riet zoodanig genoteerd zyn, dat dit met een in flatie gelijk staat nog altyd niet de min ste sprake. De verhooging van den omloop van bankpapier kan verklaard worden uit de toename van de economische bedrijvig heid. Maar toch staat voor ons één ding vast: als men voortgaat, steeds meer bij zichzelf te leenen, en als door deze eindelooze „An- kurbelung der Wirtschaft" ten slotte niet een zoo groote winst uit de opleving (toe name der belasting-opbrengsten op zeer groote schaal, enz gehaald kan worden, dat men de „leeningen bij zichzelf" weer lang zaam kan gaan aflossen, of althans in lee ningen op zeer lange zicht kan veranderen, dan zal het tot een catastrophe moeten ko men. Tot nog toe heeft men sinds 1933 slechts schulden voor een bedrag van 4 mil liarden van korte op lange zicht kunnen omschrijven. Dat is weinig. Het vertrouwen van het Duitsche volk in zijn tegenwoordige regime is voorloopig mèèr. Maar het beste is, dat men hier altijd nog gelooft in het „wonder". .Jln in dit opzicht is de situatie in Duitsch land zeker interessant Verschillende hooger beroep-zaakjes. In de eerste plaats verscheen als appellant de winkelier A. J. K. uit den Helder die op 27 April in zijn winkel voorradig had gehad ten paar fleschjes koffieroom, zonder dat hy hiertoe een geldige vergunning van de Crisiszuivelcentrale had gehad. Door den kantonrechter was K. deswege veroordeeld tot een geldboete van 10 of 3 dagen. K. voerde aan, dat hy wel een vergunning had gehad van de plaatselijke Crisiszuivel- vereeniging, doch dat hij niet geweien had er ook nog een van de Nederlandsche Crisis zuivelcentrale noodig te hebben. De officier van justitie meende, dal in dit geval wel bewezen was, dat K. te goeder trouw was geweest en vroeg wel bevestiging van het vonnis van den kantonrechter, doch requireerde wijziging van de straf en wel tot 2 of 1 dag. Het volgende slachtoffer was de koop man J. de K. uit den Helder die in de Jodensteeg aldaar een paar zeer bouwval lige woningen had staan. Door de gemeen te was hem aangezegd deze voor 2 November 1935 te sloopen, daar gevaar voor instorting bestond. Op 27 April J.l. had de K. nog geen gevolg gegeven aan deze opdracht. De K. was deswege door den Helder- schen Kantonrechter veroordeeld tot een geldboete van 25 subsidiair 10 dagen hechtenis. Verdachte was van dit vonnis in hoo ger beroep gekomen, omdat, naar hij be weerde, de koopman C. Luider in een dei huizen zijn bedrijf uitoefende en hij dezen nie had willen dupeerert. Volgens hem liepen de huizen trouwens geen enkel in stortingsgevaar. De gemeente-architect J. v. Hasselt vertelde evenwel de juiste toedracht en merkte op hoe lankmoedig de gemeente den Helder feitelijk tegenover de K. was geweest. De officier van justitie zag geen termen het vonnis te wijzigen en vroeg bevesti ging hiervan. Het derde zaakje was dat van een aan rijdingsaffaire in de Keizerstraat te den Helder. Het geval was in het kort als volgt gegaan. De winkelbediende F. C. had aldaar met een auto gereden en had ge lijktijdig met een wielrijder een langs het trottoir geparkeerden groentenwagen wil len passeeren. Hoe een en ander toen pre cies gebeurd was, was uit het verhoor der verschillende getuigen niet op te maken, daar hun verklaringen lijnrecht tegenover elkaar stonden, doch een feit was het dat de wielrijder, de monteur J. Nijman, ter plaatse met het achtergedeelte van de au'o in aanraking kwam en behalve ka potte kleeren ook nog schade aan zijn fiets had opgeloopen. De kantonrechter had C. tot 25.of 15 dagen veroordeeld. Volgens den aangeredene, die er bijzon der prat op ging zulk een eminent wielrij der te zyn, die den stelregel „doe wel en zie niet om" huldigde, was alles te wijten aan den automobilist. Zijn verklaringen werden onderstreept door een ooggetuige, KI. Biersteker, die dit nog eens aandikte door te verklaren dat C. bekend stond als de schrik van den Helder. Lijnrecht hiertegenover stonden de ver klaringen van de getuigen G. H. F. Meijer, ccnfectiefabrikant te den Helder, en zijn bediende A. J. W. Veenstra, die als het ware klaar gestaan hadden om het onge luk te zien gebeuren en opmerkten dat het uitsluitend de schuld van den wielrijder was. De officier van justitie was evenwel van meening dat de schuld bij den auto mobilist lag en vroeg bevestiging van het kantonrechterlijk vonnis. Uitspraak 15 October. Een oneerlijk verzekeringsagent. In de maand Juli van dit jaar maakte een zoon van de wed. ReichDekker uit Utrecht te Castricum kennis met den aldaar wonenden verzekeringsagent P. A. v. d. L. De kennismaking werd dra nauwer en op zekeren keer vroeg den heer Reich aan v. d. L. om in Utrecht eens de groeten aan zyn bejaarde moeder te willen overbrengen. Daar v. d. L., die agent was voor een Utrechtsche Mij., uiteraard vaak in Utrecht kwam, was de kennismaking met de wed. Reich—Dekker en haar dochter spoedig tot stand gekomen. Lang duurde het dan ook niet, of v. d. L„ die blijkbaar nog al welbe spraakt was, wist de moeder en haar dochter geheel voor zich te winnen en genoot binnen korten tyd het volste vertrouwen. Van dit vertrouwen wist v. d. L. nu op handige wijze gebruik te maken, door de beide dames ertoe te bewegen hun veilige beleggingen, als arndeelen Nederlandsche Bank en Indische staatspapieren, onder al lerlei fantastische voorwendselen om te zetten in spaarbrieven van de firma waar voor hy agent was. Zoo zeide hy ten aanzien van de Indische papieren dat deze niet safe meer waren, omdat daar wel gauw oorlog zou komen. Toen de dames in Augustus voor eenigen tijd van huis zouden gaan vond v. d. L., die zoo langzamerhand de financieele toestand van huize Reich door en door kende, het zeer onverantwoordelijk dat de dames hun effecten zoo maar onbeheerd thuis achter lieten en hy raadde hen aan deze in een safeloket in bewaring te geven. Een en ander werd besproken en v. d. L. belastte zich met de uitvoering van dit plan. Zyn maatschappij zou gratis voor de dames een loket ter beschikking willen stellen, zoo lang deze op reis waren. Het bleek evenwel voor de dames Reich heel anders te zullen uitkomen, v. d. L. nl. had er geen moment over gedacht de effec ten in een safeloket te bergen, terwijl zijn maatschappij uiteraard geen safe loketten bezat noch verhuurde. De effecten tot een totaal bedrag van ca. 3000 werden door hem ten eigen bate aangewend, doch op zijn eigen handige wijze wist hij bij moeder en dochter den indruk te wekken alsof de zaak rotsveilig was. Zoo had hij o.a. een paar sleuteltjes overhandigd die van het safe loket zouden zijn. Dan konden de dames er zelf bij komen, en behoefden ze niet alles via hem te doen". Ook toen hij de papieren in ontvangst had genomen was door hem een kwitantie afgegeven. Lang kon dit evenwel niet duren en uit eindelijk was de geheele affaire vast geloo- pen. Van het geld had v. d. L. in zijn woning te Castricum een nieuw meubilair gekocht, zoodat de dames een strop van een 3000 hadden. De officier van justitie merkte in zijn re quisitoir allereerst op hoe gemakkelijk vrouwen een prooi worden van dergelijke gelukszoekers. Het is onbegrijpelijk hoe de gedupeerden ertoe gebracht konden worden hun veilige beleggingen om te zetten in dergelijke waardeloozc spaarbrieven. Spreker kenschetste den verdachte als een slap persoon, die reeds 2 maal een voor waardelijke veroordeeling heeft gehad we gens soortgelijke vermogensdelicten en het war dan ook hoogste tijd dat verdachte voor geruimen tijd aan de gemeenschap zou wor den onttrokken. Spreker eischte tenslotte een gevangenisstraf voor den tyd van 2 jaar. De verdediger, mr. Judell, schetste aller eerst het slappe karakter van den verdachte en vroeg zich af of hier geen sprake was van een geestelijke efwijk'ng Pleiter vroeg in verband hiermede een psychiatrisch onderzoek. Na re- en dupliek werd de uitspraak be paald op 15 December a.s.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 7