m*
Wa
hrcvji
l<e/jd xooinef!
EEN „ÜBERDYNAMISCHE WIRTSCHAFT" IN
DUITSCHLAND plan heeft zich met vr^wel alle practische
Jlechlïtaken
MOE KAN MEN ALLES
BETALEN?
Arrondissements Rechtbank
te Alkmaar.
1
(Eer snelwerkend
en succesvol mid
del bij aandoe
ningen der adem
halingsorganen,
verkoudheden, ca-
tarrh, kinkhoest,
bronchitis en griep.
Onmiddellijk merkt
U verlichting!
Flacon» 6 fl.50 on 90 et.
weken voor 2 werkloozen 225 en voor
groenten, vleesch en vet 517,50, waarom
B. en W. voor de schoolvoeding een crediet
vroegen van 900, waarvan 250 ten laste
van den dienst 1936, zoodat de schoolvoe
ding gedurende 15 weken per kind kost
0.48 per week.
Weth. d e n D a s gaf een toelichting en
dankte voor de medewerking van de ver-
eenigingen, die belangloos hun steun ver
leenden.
De heer D i n g e r d i s sloot zich bij dat
woord van dank aan. Het eten is prima.
Z.h.s. werd conform het voorstel besloten.
De huwelijksfeesten.
Voor de plaatselijke huwelijksfeesten ter
eere van prinses Juliana en prins Bernhard
op 9 Januari 1937 stelden B. en W. voor een
crediet van 310.55 te verleenen, omdat de
ingezamelde gelden voor de feesten niet toe
reikend zijn voor de daaraan verbonden
kosten.
ZJi.s. conform besloten.
Woningtelling.
B. en W. stelden voor om het 28 October
toegestane crediet voor de woningtelling van
125 met 25 te verhoogen.
Als voren.
De afgekeurde garage.
Thans bleek, dat het afbreken van de door
den heer Bouchette gebouwde garage aan
zijn woning aan de Kerklaan de gemeente
677.10 heeft gekost aan proceskosten. B.
en W. stelden voor om hiervoor de noodige
overschrijvingen te verrichten.
De kwestie heeft den heer Bouchette ver
moedelijk meer dan het dubbele gekost. Met
wat meer gemoedelijkheid had dit geld zoo
veel nuttiger gebruikt kunnen worden. Nie
mand zou last van de garage gehad hebben.
Het gezag heeft echter gezegevierd en dit
moet den belastingbetaler ook wat waard
zijn.
Als voren.
Vaststelling uitbreidingsplan.
B. en W. stelden hierop voor om de vast
stelling van het plan van uitbreiding voor
de gemeente voor te bereiden.
17 December 1935 nam de raad een derge
lijk besluit. Het plan werd gemaakt, doch
de besprekingen met de Vaste Commissie
voor Uitbreidingsplannen in N.H. namen
zooveel tijd in beslag, dat het voorloopig
ontwerp uitbreidingsplan nog niet zijn be
slag heeft gekregen. Verwacht wordt, dat
dit binnen enkele maanden het geval zal
zijn. Met het oog op de wettelijke voor
schriften was het echter noodig om opnieuw
een besluit gelijk aan dat van 1935 te ver
overen.
Als voren.
Te laat ingekomen adressen.
De voorzitter bracht nog ter tafel
het verzoek van de afd. van de Geheelont
houders ver een igingen om tijdens de huwe
lijksfeesten geen alcoholhoudende dranken te
laten schenken. De voorzitter achtte dit
praktisch niet mogelijk. Het was echter te
laat ingekomen.
De heer Brak oordeelde, dat het wel aan
beveling verdiende om excessen tegen te
gaan.
De voorzitter zegde dit toe.
Rondvraag.
De heer Brak verzocht aan den Heeren-
weg het zand in de hokken te beschermen
tegen verstuiving.
De heer d e K o n i n g wees op den on-
houdbaren toestand aan den Buerweg.
De heer deKoning was ter oore geko
men, dat 300 baaltjes portland aan den Hee-
renweg onbehoorlijk waren geborgen.
Het bleek, dat dit niet juist was.
De raad ging hierop in comité voor behan
deling van belastingreclames.
(Wij zijn van oordeel, dat Bergen zich
niet gelukkig kan prijzen met de beslissing
van 's raads meerderheid om in Juli in Ber
gen een kermis in te stellen. Wie de argu
mentatie van de voorstanders en die van de
tegenstanders leest, zal met ons moeten
condudeeren, dat die van de voorstanders
weinig steekhoudend waren. De laatste
jaren heeft men, onder den invloed van de
tijden, moeten constateeren, dat het gehalte
van de zomergasten in Bergen-Binnen, door
de vele kleine gelegenheden, er niet op is
vooruit gegaan. Er zijn in Bergen-Binnen
nog te veel groote zaken bij het hotel- en
pensionbedrijf betrokken, om het oirbaar te
achten, die in het seizoen, door het trekken
van kermispubliek, nog meer te benadeelen.
Wij vinden het op zijn zachtst uitgedrukt,
te betreuren dat de raad wel rekening houdt
met de wenschen van enkele caféhouders,
die in ieder geval het geheele jaar hun
zaken kunnen doen en de wenschen van de
belangrijkste pensionhouders negeert
De heer Voute, die zich zoo'n warm voor
stander toonde en ons verzekerde, dat zijn
kennissen-zomergasten, hem verklaard had
den de kermis wel aardig te vinden, ver
geet, dat deze gasten in Bergen aan Zee ver
toeven en dus in hun rust geen hinder van
de kermis ondervinden.
Het kan toch ook den heer Voüte bekend
zijn, dat men daar, ook terwille van zijn
kennissen-zomergasten, er angstvallig voor
waakt, om dit vacantieoord met kermisver
makelijkheden te verblijden.
De raad heeft den plicht om het algemeen
belang te dienen en behoort daarbij nauw
keurig de belangen van de verschillende
volksgroepen in de gemeente af te wegen.
°at dit bij deze behandeling is geschied zal
wel niemand gaarne beweren. Dan toch zou
men ook oog hebben gehad voor de belan
gen van onze middenstanders, wier belangen
stellig geschaad worden, door in den
tijd waarop zij hun zaken moeten doen,
concurrenten van elders met kramerijen
naar Bergen te halen.
Dat raadsleden als de heeren Dingerdis,
Elles, de Koning en Swaag dit alles niet
hebben overwogen, kan begrijpelijk worden
geacht, dat dit ook het geval is gebleken
met de heeren Voüte en Vrije, levert voor
ons het bewijs, dat het wel zeer te betreu
ren valt, dat de heer Zeiler geen deel meer
van den raad uitmaakt.
Wanneer de raadsleden voldoende contact
hielden met de burgerij, dan hadden zij
kunnen weten, hoe ongewenscht het voor
de omwonende pensionhouders en verhuur
ders van gemeubileerde huizen reeds is, dat
er gedurende de Pinksterdagen een soort
kermis op het terrein van café Hilbrand
wordt toegestaan. De menschen getroosten
zich den hinder, omdat het in het voor
seizoen plaats heeft. Dat men hen hiermede
en dan nog vergroot, ook in het seizoen
opknapt, is iets, dat ze moeilijk zullen kun
nen verduwen. Zij moeten zich maar troosten
met de gedachte, dat 's raads meerderheid,
in zijn eenvoud, gemeend heeft hiermede
hun belangen te dienen, al zullen ze hier
mede hun belasting niet kunnen betalen
Met het oog daarop zou een kermis buiten
het seizoen wel wensche](jker zijn geweest
Nu moet men er maar op vertrouwen, dat
de raad, door ervaring geleerd, op de ge
maakte fout terug komt.
Red. Alkm. Crt.)
(Van onzen Berlijnschen correspondent.)
Een bekende leuze in het Duitsche
economische leven van tegenwoordig is
die der „dynamische Wirtschaft". Wie
dit leven in de laatste 15 jaren aan een
terugblik onderwerpt, zal moeten toe
geven, dat men met nog meer recht van
een „überdynamische Wirtschaft" spre
ken mag.
Want de „ups and downs", die men in
deze 15 jaren in Duitschland op econo
misch gebied doorgemaakt heeft, heb
ben met de normale golfbewegingen
der conjunctuur eenvoudig niets meer
gemeen.
Reeds in 1924, toen Duitschland als een
tweede Münchhausen zichzelf bij de haren
uit het inflatiemoeras omhoog trok, en daar
op in datzelfde Duitschland, dat den wereld
oorlog verloren had, een opvallende ver
hooging van den levensstandaard der breede
massa in vergelijking met de periode van
vóór den oorlog inzette, kon men er niet
meer in slagen, aan de hand van berekening
en statistiek een verklaring voor deze din
gen te vinden. Men sprak daarom van „het
Duitsche wonder".
En heden? Reeds is de ineenstorting van
de jaren 193033 alweer zoo goed als ver
geten (ze heeft voor andere, o.a. vet- en
ertszorgen plaats gemaakt!). Nu zit men hier
alweer midden in een (al dan niet en
vermoedelijk wel voorbijgaande, maar
daarom niet weg te praten) „Hochkonjunk-
tur". Wie voorspeld had, dat in 1936 beslist
een reactie komen moest en dat is inder
daad door velen gevreesd en verwacht
moet nu toegeven, dat hij zich, althans voor
het oogenblik, vergist heeft. De jongste
cijfers, welke het „Intitut für Konjunktur
forschung" publiceert over de ontwikkeling
van dit jaar, zeggen hetzelfde, wat ieder
onbevooroordeeld waarnemer in Duitsch
land constateert: de industrieele productie
is ook in dit jaar belangrijk gestegen en wel
met 19 Alle onderdeden der economie
hebben hun aandeel aan deze stijging van
productie en winst, ook de „Verbrauchs-
güterIndustrie", die zich lang niet altijd
in hetzelfde tempo voorwaarts ontwikkelt
als de „ProduktionsgüterIndustrie", is
aan het ophalen; dat deel, dat voor de z.g.
„elastische navraag" zorgt, zelfs met 10
Het is een feit, dat de werkloosheid zoo goed
als verdwenen is (van de thans nog 1 mil-
lioen werkloozen mag 60 tot 70 als werk
loos wegen ziekte, ongeschiktheid enz. en
niet wegens gebrek aan werk beschouwd
worden) en dat in de plaats daarvan een
gebrek aan geschoolde werkkrachten gecon
stateerd moet worden (wat o.a. zoo typisch
blijkt uit de vraag naar geschoolde Neder-
landsche werkkrachten in aan Nederland
grenzende Duitsche gebieden!). Het klinkt
daarom ook al weer als een „Duitsch won
der", dat de regeering in Berlijn op het
oogenblik wegens gebrek aan „skilled
labour" in zware zorgen zit!
Een en ander is intusschen geen wonder,
als men de verklaring zoekt in de omstan
digheid, dat nu eenmaal gebleken is, dat
het tegenwoordige regeeringsstelsel in
Duitschland, welke bezwaren men er overi
gens tegen kan inbrengen, ontegenzeggelijk
de practische bewijzen geleverd heeft, een
onder omstandigheden bruikbaar systeem
te zijn om in den kortst mogelijken tijd
maatregelen door te voeren, die zij het ook
onder hoogen druk aan werkloosheid een
einde maken. Als in Duitschland met dicta
toriaal gezag doorgevoerde middelen moe
ten genoemd worden: werkverschaffing op
staatskosten, bestellingen voor wederop
bouw der weermacht, vrgpg naar arbeiders
door nieuwe fabrieken voor de z.g. „Ersatz"-
productie (autarkie), en sterk optimisme
bij de bevolking als gevolg van regeerings-
propaganda op groote schaal.
De financiering der y erken.
Het „wonder" schuilt dan ook minder in
het verschaffen van zooveel werk, dat nu
reeds binnen 4 jaren van gebrek aan
arbeidskrachten moet gesproken worden;
dan in de omstandigheid, dat de phantasti-
sche sommen, die deze werkverschaffing
eischt, tot nu toe nog voorradig blijken. Een
feit is, dat noch het Duitsche volk noch het
buitenland weten, hoe de Duitsche regee
ring er in slaagt, deze sommen op te bren
gen. (Waarbij natuurlijk ook de vrees ge
wettigd blyft, dat dit geheime stelsel van
financiering ten slotte tot onhoudbare resul
taten leidt). Men kan in de bevolking vaak
genoeg hooren, hoeveel zorgen vele kringen
drukken. Nu is natuurlijk lang niet alles
ideaal in Duitschland en men mag gerust
aannemen, dat de zorgen van het „volk"
ook die zijn van de regeering en van de in
dustrie. Want ze komen voor alle instanties
ten slotte neer op de vraag: hoe ziet het er
met de toekomst van de tegenwoordige con-
unctuur uit?
Göring's bekende rede van eenige weken
geleden (28 October) over het vierjaren-
vragen beziggehouden. Natuurlijk niet „ob
jectief", omdat de tendenz dezer rede na
tuurlijk vooral was, het eigen volk met het
noodige optimisme voor de te verwachten
offers te vervullen. Het nieuwe Duitsche
vierjarenplan is met bedoeling „dramatisch"
opgezet, want het gaat wederom niet alleen
om de nuchtere doorvoering, maar ook en
niet in de tweede plaats om het mobiel
maken van de moreele krachten in de bevol
king, die onmisbaar zijn voor het slagen en
om het afleiden van de aandacht der bevol
king van de niet weinige klippen, waarop
het plan alsnog zou kunnen stranden.
Met deze klippen willen wij ons echter
juist bezig houden.
Dat onderzoeken, beteekent tevens een
poging doen om na te gaan, in welke rich
ting zich de dingen in Duitschland hoogst
waarschijnlijk ontwikkelen zullen. Drie
groote gebieden zijn het, welke men in dit
verband gerust de wonde plekken noemen
mag: 1. de vraag der verschaffing van ruwe
grondstoffen en der bevordering van den
handel met het buitenland; 2 stijging der
prijzen en kosten van levensonderhoud; 3.
de openbare financiën. Over een en ander
kunnen wij uit den aard der zaak in deze
aan grenzen der plaatsruimte gebonden be
schouwing slechts kort zyn.
In 1933 ging de nationaal-socialistische
Staat met zijn ingrijpen op het gebied der
economie van de grondstelling uit, dat in
een land met gewillige en gequalificeerde
arbeiders, met een op hoog peil staande in
dustrie en met een groote vraag voor alle
moelijke artikelen van dagelijksche behoef
te de natuurlijke situatie is, dat ieder staats
burger werkt, produceert en verbruikt. Is
deze toestand bereikt, dan is er geen reden
tot klagen meer. Dat is een waarheid als
een koe. Maar zij was daarom voor Duitsch
land niet zonder meer in practyk om te
zetten. De wereldoorlog had nu eenmaal
alles omver geworpen, vooral den wereld
handel. Over de gevolgen: industrialisee-
ring van overzeesche gebieden, autarkische
ontwikkeling in vele Europeesche staten,
behoeven we hier niets meer te zeggen
Voor Duitschland kwam nog een bijzondere
omstandigheid naar voren. Zyn behoefte
aan grondstoffen werd grooter dan vóór den
oorlog. Maar het miste nu Elzas-Lotharin-
gen, Oost-Opper-Silezië, en al zijn koloniën.
Het heeft ook vóór 1914 gebrek aan grond
stoffen gehad, maar voelde dat niet, dank
zy zijn sterken uitvoer van industrieele
producten, omdat het nu eenmaal een mach
tig industrieland was, dat betrekkelijk goed
koop leveren kon. Heden is Duitschland met
zijn waren op de wereldmarkt nauwelijks
meer in staat ic concurreeren (ondanks de
enorme sommen, die voor „dumping" uitge
geven worden) en heusch niet alleen in ver
gelijking met Japan!
Het „Institut für Konjunkturforschung"
constateerde dezer dagen, dat de Duitsche
industrie tegenwoordig slechts 11 ven
haar productie in het buitenland afzet, ter
wijl vroeger in goede tijden 1/5 tot 1/4 aan
het buitenland verkocht werd. Het gevolg
van dezen sterk verminderden export is,
dat de practijk in botsing komt met de prac
tische doorvoering van het theoretisch be
ginsel van de nationaal-socialisten, dat in
Duitschland alle staatsburgers werk moeten
hebben en alle schoorsteenen moeten roo-
ken. Immers, de thans weer in het werk in
geschakelde ruim 5 millioen vroeger werk
loozen vragen niet alleen naar de steeds
meer ontbrekende) grondstoffen, maar ze
verteren ook veel meer dan vroeger, toen
ze van ondersteuning leven moesten. Maar
de Duitsche bodem kan slechts begrensd
levensmiddelen opbrengen (in dit verband
is belangwekkend, dat onlangs minister
Darré in Goslar wederom op groote schaal
omploegen van grasland tot bouwland heeft
aangekondigd!) en het gevolg is op hel
oogenblik dus: toenemende schaarschte aan
voedingsmiddelen.
Duurte der grondstoffen.
Schaarschte aan ruwe grondstoffen en aan
levensmiddelen hebben nu echter onvermij
delijk tot stijging van vele pryzen gevoerd.
Dat heeft tot nu toe zelfs in het dictatoriale
Duitschland geen enkele „prijscommissaiis"
kunnen verhinderen en het valt zeer te be
twijfelen of het dezer dagen uitgevaardigde
verbod de prijzen te verhoogen, op den duur
practisch doorvoerb8ar zal blyken. (Ver
mindering van qualiteit, vetgehalte enz. by
gelijkblijvende pryzen is een „oplossing",
die door het volk natuurlijk heel gauw ont
maskerd wordt). Om op de wereldmarkt,
vooral in die landen welke gedevalueerd
hebben, nog met eenig succes te kunnen
concurreeren (we laten hier den politieken
boycot buiten beschouwing), moest men tot
de „Exportförderung", het subsidieeren van
den uitvoer uit de staatskas met verhaal op
de industrie, overgaan. Dat had weer ten
gevolge, dat de productiekosten van in
dustrie- en handwerk hooger werden. Coin-
pensatiehandel en soortgelijke nieuw'g-
heden maakten den Duitschen invoer duur
der. Men verving hier en daar de grond
stoffen door andere, verkregen uit staten
met welke het in clearing-verkeer staat. De
ontginning van eigen ertsen werd uitge
breid. Geweldige invoerrechten moesten de
bereiding van synthetische benzine moge
lijk maken en een verhooging van den ben
zineprijs met 9 is een voorteeken, dat de
Staat een nijpend gebrek aan fondsen be
gint te krijgen! Men produceerde en produ
ceert op steeds grooter schaal celwol buna
(synthetische rubber), kunstzijde en alu
minium. Geen van deze producten is op dit
oogenblik zoo goedkoop als de overeen
komstige natuurlijke stoffen. Bij de levens
middelen zien we een soortgelijke ontwikke
ling. Daar men van den landbouw de hoogst
mogelijke intensiviteit verwacht, goedkoop
buitenlandsch veevoeder steeds meer weg
valt om de hooge kosten, moeten de prijzen
der levensmiddelen verhoogd worden om
den landbouwer de toename zijner productie
mogelijk te maken. Uit deze hoogere prijzen
moet hy de geldmiddelen krijgen, welke hem
in staat stellen, kunstmest en machines te
koopen, nieuwe silo's en andere gebouwen
neer te zetten. Maar omdat deze kosten uit
de verhoogde prijzen nog niet te dekken
zijn, blijkt het Rijk met zeer groote subsi
dies steunen.
Waar nu eenmaal onvermijdelijk is, dat
stijgende productiekosten ten slotte toch
weer stijgende pryzen met zich brengen,
zal het Derde Rijk op den duur ook niet een
verlaging van den levensstandaard verhin
deren kunnen. Zijn regeering heeft het eer
lijke verlangen vast te houden aan het voor
Pruisen historische beginsel, dat „ieder bur
ger eens per week zijn kip in den pot moet
hebben", maar het voer ontbreekt, om zoo
veel kippen in het leven te houdenl Daarom
is de levensstandaard ten slotte slechts op
die gebieden constant te houden, op welke
Duitschland werkelijk „autarkisch" is, n.L
cultuur (volgens modern-Duitsche opvat
ting), theater, muziek, sport, reiswezen Een
en ander niet meer te scheiden van de in
derdaad geweldige prestaties van de inrich
ting, die zich „Kraft durch Freude" noemt.
Men zal er nog „goed en menschelyk wonen"
aan toe kunnen voegen.
Huisvesting en verkeer.
Op het gebied van woning en verkeer zal
stellig nog geruimen tijd de „Hochkunjur.k-
tur" blijven voortduren. „Die Strassen Adolf
Hitiers" zullen nog jaren lang cement en
staal blijven opslokken. De kazernes hebben
veel leveranciers rijk gemaakt en arbeiders
aan werk geholpen. Nu zijn het de nieuwe
fabrieken, die werk geven en materiaal vra
gen, en zijn die gereed, dan zal het Rijk zijn
eigen bouwplannen voor staat en partij, die
tydelijk wat op den achtergrond gekomen
zijn, kunnen voortzetten. Men verwacht van
1938 zelfs nog een groote toename van het
heden reeds enorme bouwbedrijf.
Blyft dus nog de vraag over ,die sinds
onheuglijke tijden aan het „zoete, lieve Ger-
ritje" gesteld pleegd te worden. Wie betaalt
dit alles? Het antwoord, dat het geld voor
al deze reeds uitgevoerde en nog uit te voe
ren projecten geleend is, is wat al te
simpel. Natuurlijk is het juist, dat het Duit
sche Rijk deze sommen, die in eenige tien
tallen milliarden loopen, leent". Maar niet
bij de bevolking, die zelf arm is (als ge
heel gezien), en niet bij het buitenland
(zoolang het Rijk, op dit gebied door dr.
Hjalmar Schacht geleid) bij het beginsel
blijft, geen leeningen met het buitenland
meer af te sluiten. Het Rijk leent bij
zichzelf. Want hoe kan men anders de om
standigheden noemen, dat de Duitsche
Ryksbank de wissels voor de werkverschaf
fing en de kosten van den opbouw der
weermacht disconteert. Dit ongewone pro
ces is tot heden „zonder ongelukken afge-
loopen". Van inflatie is de dingen binnen
de Duitsche grenzen beschouwend, en dus
niet zich afvragend, of zekere soorten van
Marken sinds lang buiten Duitschland riet
zoodanig genoteerd zyn, dat dit met een in
flatie gelijk staat nog altyd niet de min
ste sprake. De verhooging van den omloop
van bankpapier kan verklaard worden uit
de toename van de economische bedrijvig
heid.
Maar toch staat voor ons één ding vast:
als men voortgaat, steeds meer bij zichzelf
te leenen, en als door deze eindelooze „An-
kurbelung der Wirtschaft" ten slotte niet
een zoo groote winst uit de opleving (toe
name der belasting-opbrengsten op zeer
groote schaal, enz gehaald kan worden, dat
men de „leeningen bij zichzelf" weer lang
zaam kan gaan aflossen, of althans in lee
ningen op zeer lange zicht kan veranderen,
dan zal het tot een catastrophe moeten ko
men. Tot nog toe heeft men sinds 1933
slechts schulden voor een bedrag van 4 mil
liarden van korte op lange zicht kunnen
omschrijven. Dat is weinig.
Het vertrouwen van het Duitsche volk in
zijn tegenwoordige regime is voorloopig
mèèr.
Maar het beste is, dat men hier altijd nog
gelooft in het „wonder".
.Jln in dit opzicht is de situatie in Duitsch
land zeker interessant
Verschillende hooger beroep-zaakjes.
In de eerste plaats verscheen als appellant
de winkelier A. J. K. uit den Helder die op
27 April in zijn winkel voorradig had gehad
ten paar fleschjes koffieroom, zonder dat
hy hiertoe een geldige vergunning van de
Crisiszuivelcentrale had gehad.
Door den kantonrechter was K. deswege
veroordeeld tot een geldboete van 10 of 3
dagen.
K. voerde aan, dat hy wel een vergunning
had gehad van de plaatselijke Crisiszuivel-
vereeniging, doch dat hij niet geweien had
er ook nog een van de Nederlandsche Crisis
zuivelcentrale noodig te hebben.
De officier van justitie meende, dal in dit
geval wel bewezen was, dat K. te goeder
trouw was geweest en vroeg wel bevestiging
van het vonnis van den kantonrechter, doch
requireerde wijziging van de straf en wel
tot 2 of 1 dag.
Het volgende slachtoffer was de koop
man J. de K. uit den Helder die in de
Jodensteeg aldaar een paar zeer bouwval
lige woningen had staan. Door de gemeen
te was hem aangezegd deze voor 2
November 1935 te sloopen, daar gevaar
voor instorting bestond. Op 27 April J.l.
had de K. nog geen gevolg gegeven aan
deze opdracht.
De K. was deswege door den Helder-
schen Kantonrechter veroordeeld tot een
geldboete van 25 subsidiair 10 dagen
hechtenis.
Verdachte was van dit vonnis in hoo
ger beroep gekomen, omdat, naar hij be
weerde, de koopman C. Luider in een dei
huizen zijn bedrijf uitoefende en hij dezen
nie had willen dupeerert. Volgens hem
liepen de huizen trouwens geen enkel in
stortingsgevaar.
De gemeente-architect J. v. Hasselt
vertelde evenwel de juiste toedracht en
merkte op hoe lankmoedig de gemeente
den Helder feitelijk tegenover de K. was
geweest.
De officier van justitie zag geen termen
het vonnis te wijzigen en vroeg bevesti
ging hiervan.
Het derde zaakje was dat van een aan
rijdingsaffaire in de Keizerstraat te den
Helder.
Het geval was in het kort als volgt
gegaan. De winkelbediende F. C. had
aldaar met een auto gereden en had ge
lijktijdig met een wielrijder een langs het
trottoir geparkeerden groentenwagen wil
len passeeren. Hoe een en ander toen pre
cies gebeurd was, was uit het verhoor der
verschillende getuigen niet op te maken,
daar hun verklaringen lijnrecht tegenover
elkaar stonden, doch een feit was het dat
de wielrijder, de monteur J. Nijman, ter
plaatse met het achtergedeelte van de
au'o in aanraking kwam en behalve ka
potte kleeren ook nog schade aan zijn fiets
had opgeloopen. De kantonrechter had C.
tot 25.of 15 dagen veroordeeld.
Volgens den aangeredene, die er bijzon
der prat op ging zulk een eminent wielrij
der te zyn, die den stelregel „doe wel en
zie niet om" huldigde, was alles te wijten
aan den automobilist. Zijn verklaringen
werden onderstreept door een ooggetuige,
KI. Biersteker, die dit nog eens aandikte
door te verklaren dat C. bekend stond als
de schrik van den Helder.
Lijnrecht hiertegenover stonden de ver
klaringen van de getuigen G. H. F. Meijer,
ccnfectiefabrikant te den Helder, en zijn
bediende A. J. W. Veenstra, die als het
ware klaar gestaan hadden om het onge
luk te zien gebeuren en opmerkten dat het
uitsluitend de schuld van den wielrijder
was.
De officier van justitie was evenwel
van meening dat de schuld bij den auto
mobilist lag en vroeg bevestiging van het
kantonrechterlijk vonnis.
Uitspraak 15 October.
Een oneerlijk verzekeringsagent.
In de maand Juli van dit jaar maakte een
zoon van de wed. ReichDekker uit
Utrecht te Castricum kennis met den aldaar
wonenden verzekeringsagent P. A. v. d. L.
De kennismaking werd dra nauwer en op
zekeren keer vroeg den heer Reich aan v. d.
L. om in Utrecht eens de groeten aan zyn
bejaarde moeder te willen overbrengen.
Daar v. d. L., die agent was voor een
Utrechtsche Mij., uiteraard vaak in Utrecht
kwam, was de kennismaking met de wed.
Reich—Dekker en haar dochter spoedig tot
stand gekomen. Lang duurde het dan ook
niet, of v. d. L„ die blijkbaar nog al welbe
spraakt was, wist de moeder en haar dochter
geheel voor zich te winnen en genoot binnen
korten tyd het volste vertrouwen.
Van dit vertrouwen wist v. d. L. nu op
handige wijze gebruik te maken, door de
beide dames ertoe te bewegen hun veilige
beleggingen, als arndeelen Nederlandsche
Bank en Indische staatspapieren, onder al
lerlei fantastische voorwendselen om te
zetten in spaarbrieven van de firma waar
voor hy agent was. Zoo zeide hy ten aanzien
van de Indische papieren dat deze niet safe
meer waren, omdat daar wel gauw oorlog
zou komen.
Toen de dames in Augustus voor eenigen
tijd van huis zouden gaan vond v. d. L., die
zoo langzamerhand de financieele toestand
van huize Reich door en door kende, het
zeer onverantwoordelijk dat de dames hun
effecten zoo maar onbeheerd thuis achter
lieten en hy raadde hen aan deze in een
safeloket in bewaring te geven. Een en
ander werd besproken en v. d. L. belastte
zich met de uitvoering van dit plan. Zyn
maatschappij zou gratis voor de dames een
loket ter beschikking willen stellen, zoo
lang deze op reis waren.
Het bleek evenwel voor de dames Reich
heel anders te zullen uitkomen, v. d. L. nl.
had er geen moment over gedacht de effec
ten in een safeloket te bergen, terwijl zijn
maatschappij uiteraard geen safe loketten
bezat noch verhuurde. De effecten tot een
totaal bedrag van ca. 3000 werden door
hem ten eigen bate aangewend, doch op zijn
eigen handige wijze wist hij bij moeder en
dochter den indruk te wekken alsof de zaak
rotsveilig was. Zoo had hij o.a. een paar
sleuteltjes overhandigd die van het safe
loket zouden zijn. Dan konden de dames er
zelf bij komen, en behoefden ze niet alles
via hem te doen". Ook toen hij de papieren
in ontvangst had genomen was door hem
een kwitantie afgegeven.
Lang kon dit evenwel niet duren en uit
eindelijk was de geheele affaire vast geloo-
pen. Van het geld had v. d. L. in zijn woning
te Castricum een nieuw meubilair gekocht,
zoodat de dames een strop van een 3000
hadden.
De officier van justitie merkte in zijn re
quisitoir allereerst op hoe gemakkelijk
vrouwen een prooi worden van dergelijke
gelukszoekers. Het is onbegrijpelijk hoe de
gedupeerden ertoe gebracht konden worden
hun veilige beleggingen om te zetten in
dergelijke waardeloozc spaarbrieven.
Spreker kenschetste den verdachte als een
slap persoon, die reeds 2 maal een voor
waardelijke veroordeeling heeft gehad we
gens soortgelijke vermogensdelicten en het
war dan ook hoogste tijd dat verdachte voor
geruimen tijd aan de gemeenschap zou wor
den onttrokken. Spreker eischte tenslotte
een gevangenisstraf voor den tyd van 2
jaar.
De verdediger, mr. Judell, schetste aller
eerst het slappe karakter van den verdachte
en vroeg zich af of hier geen sprake was
van een geestelijke efwijk'ng Pleiter vroeg
in verband hiermede een psychiatrisch
onderzoek.
Na re- en dupliek werd de uitspraak be
paald op 15 December a.s.