Kerkgang op Kerstmorgen. Op een van de donkere dagen voor Kerstmis stapte de heer Wouters door de straten van een provinciestad, die zoo ongeveer in het m^'m van Noord-Hol land was gelegen. Hij werd al een dagje ouder en hij steunde daarom op een wan delstok met een zilveren knop, het cadeau, dat een dankbaar personeel hem by zijn afscheid als directeur van een postkantoortje had meegegeven. De stad waar hij zijn laatste levensjaren in vrede en gezondheid hoopte te slijten, had door een gebeurtenis uit defi tachtig jarigen oorlog een beroemd historisch verleden. Dat was niet de reden geweest, dat de heer Wouters er zich gevestigd had, de oorzaak was, dat hij, als liefheb ber der natuur, er veel bosch en plantsoen had aangetroffen en dat men hem verze kerd had, dat de grond er erg goedkoop was en dat de belastingen zoo laag waren, dat liet eigenlijk niet de moeite waard was om er over te spreken. Dat laatste van die belastingen en zoo was hem duchtig tegengevallen en h^ had er ook al eens over gedacht om maar weer te gaan verhuizen, maar hij bedacht, dat het tegenwoordig overal duur was en dat er een gezellig huisje in een van de buitenwijken voor hem ge bouwd was, zoodat hij niet beter kon doen dan blijven waar hij terecht was gekomen. En nu liep hij door de straten, keek links en rechts naar de étalages van de winkels en zag overal Kerstmannetjes, lichtjes en hulst met roode besjes, zoodat hy min of meer in een Kerststemming be gon te komen. Er zouden drie Zondagen achter elkaar zijn, drie rustige dagen waarin hij zijn couranten en zijn tijd schriften kon lezen en met een tevreden gevoel dacht hij aan zijn collega Jansen ook £en ambtenaar van de Posterijen die «i dezelfde stad woonde, die bouw grond voor zijn huisje gezocht had en van wien hij bij zijn komst veel hulp en vriendschap had ondervonden. Eigenlijk zoo overdacht hij had hij den man nog nooit een bewijs van zijn dankbaarheid gegeven en omdat de Kerst stemming hem meer en meer te pakken kreeg, besloot hij er nu meteen maar eens op uit te trekken en zijn behulpzamen vriend met de Kerstdagen een lekkere gans thuis te sturen. Als vrijgezel op leeftijd was hij gewend vèel aandacht aan zijn eten te besteden en toen hij aan een Kerstgans dacht, kwam hij dadelijk tot de conclusie, dat het een malsche, jonge gans moest wezen. Het moest er een zóó van den boer zijn en omdat hü den tijd had, maakte meneer Wouters dien dag een groote wandeling. Hij ging een brug over en liep over een dijk en hij neuriede een liedje, omdat hij bijzonder in zijn schik was. 't Was officieel winter, maar de zon keek een beetje druilerig tusschen wat in flarden gescheurde wolkjes door, de grond was nat en zoo nu en dan stapte meneer Wouters in een plas, die de modder tot zijn knieën deed opspatten. Langs den dijk lag hier en daar een donkere huizengroep en achter 'n wirwar van naakte boomtakken kringelde zoo nu en dan wat grauwe rook uit den schoor steen van een boerenhoeve. 't Was een heele wandeling voor een man, die de zes kruisjes al lang achter den rug had en toen hij ergens een boerderij zag waar veel kippen en eenden op het erf liepen, daalde hij van den dijk af, met tastende voeten voorzichtig de vaste plek jes zoekend om niet weg te glijden in de modder. Zoo liep hij recht op een groote hofstede af, waarvan het erf door een ijzeren hek van den rijweg was afgesloten. Hij maakte voorzichtig het hek open en omdat een oud postdirecteur geen vee teeltconsulent is, keek hij nauwkeurig links en rechts of er op het weiland geen rundvee graasde, voor hij het waagde op het huis af te gaan., Toen hij nergens een bel vond tikte hij bescheiden met zijn knokkels op de ruwe deurplanken, en omdat er niet „binnen" geroepen werd, draaide hij voorzichtig de kruk rond om tot de ontdekking te komen, dat de deur stevig gesloten was. Hij klopte wat luider, hij sloeg ten slotte ongeduldig met den knop van zijn wandelstok op de deur en na lang wach ten hoorde hij eindelijk leven, doordat er een ketting rinkelde en een koebeest met een diepe basstem begon te loeien. De heer Wouters begreep, dat hij ver keerd was en dat hy zooals hij dat nog altijd in posttermen uitdrukte aan een ander loketje moest wezen. Hij stapte een bekeid straatje over, liep rond den stal en stond een oogenblik later voor een groene deur met een zware ijze ren klink, waaraan hij krachtig rammelde om de aandacht te trekken. De deur ging open en in de omlijsting van den geel ge verfden deurpost kwam plotseling een donkeroogige schoonheid te voorschijn. Zij zette haar armen in de zij en vroeg wat meneer wenschte. Meneer Wouters legde uit, dat hij een gans wou koopen, niet zoo'n zwaar post pakketdier, dat voor een heele familie be stemd was, maar ook niet zoo'n post cheque en giro-gansje, dat ternauwernood op zijn beenen kon staan. Het moest een behoorlijke Kerstgans wezen voor een ge zin van een man of drie. Het meisje liet haar brutale kijkers eens onderzoekend over het gwjze heertje glijden en dacht dat het wel gaan zou. „Vader is niet thois", zei ze, „maar me neer ken wel mit Jaap praete". Jaap kwam. Hij stak zijn dik bestopte kousenvoeten in een paar klompen en hij nam meneer Wouters mee over allerlei drassige modderwegjes en stukjes grasland waarin je tot over de enkels wegzakte en hij bracht hem bij een moddersloot, waar eenden snaterend tusschen het riet weg schoten en daarna naar een weilandje waar ganzen in onwetendheid van het naderend Kerstfeest toilet maakten en met schuin geheven koppen en nieuwsgie rige oogen den bezoeker opnamen. De knecht en een kleine jongen brach ten den meneer Wouters tot 't hek. De oude heer gaf zijn adres op, betaalde en drukte eer stuiver in het handje van het kind, dat hij nog eens extra in den wang kneep met de verzekering, dat hij er veel gezon der uitzag dan de stadskinderen. „Je eet zeker veel eieren", zei hij, met het oog op de kippen, die verschrikt voor hem uitvlogen. „Boi ons", zei Jaap, „ete ze altoid stikke mi spek". „Wat zegt U?", vroeg meneer Wouters, die postdirecteur in Overijsel was geweest. „Mit spek van de varkens", zei Jaap en meneer Wouters vertrok" vriendelijk glim lachend, nadat het meisje hem in de deur nog eens toegeknikt had met de voor hem totaal onbegrijpelijke waarschuwing, „dat hoi langs den doik terugkon, maar dat hoi 1- het breggie oppasse most om niet in de prutsloot terecht te komme". Doornat van een regenbui kwam meneer Wouters in zijn vriendelijke woning in het Noord-Hollandsche provinciestadje terug. Den volgenden middag brachten ze de gans. Toen het daghitje, dat de allures van een huishoudster had gekregen, het dier binnenbracht, bengelde /de kop als een looden bal aan den slappen hals en het heldere meisje hield het dier aan de poo- ten op een armslengte van zich af en vroeg of meneer er van wist en wat ze eigenlijk met dat vieze beest moest beginnen. „Dat 's een Kerstgans", legde meneer Wouters uit. „Weet je, Marietje, mijn col lege Jansen is zoo vriendelijk geweest mij met allerlei dingen te helpen toen ik hier ben komen wonen, en nou wou ik 'm eens e' 1 lekkere gans sturen, dat is wel aardig met de Kerstdagen. Je moet 'm maar da delijk wegbrengen en dan zeg je maar, wacht eens, je zegt maar de complimenten van meneer Wouters en dat meneer gister toevallig eens op zijn boerderij was en nou een gans stuurt, die hij zelf heeft ge vangen". „Moet ik t beest aan die vieze pooten i dragen, meneer?" „Natuurlijk kindje, je draagt een gans toch niet aan haar staart". Maar Marietje zei, dat ze er niet aan da.'-t om met dat smerige dier met zijn slappen kop over de straat te loopen en meneer Wouters was ten slotte genood zaakt een papiertje om de pooten te wik kelen en er een koordje om te binden. Hij deed er een lakje op, drukte hef met zijn stempeltje stevig vast en vijf minuten later liep het meisje met de Kerstgans de straat op. „Wel", vroeg meneer Wouters toen ze terug kwam. De meid lachte en kleurde een beetje. „Nou, wat zei meneer Jansen?" „Hij zei", stotterde Marietje, „dat 't hem allemachtig veel pleizier deed en hij kneep me in mijn wang en zei, dat U een goede keus had". „Meneer Wouters wreef zich behagelijk de handen. „Daar heeft hij gelijk in", zei hij, ,,t' is een prachtgans, een lekker dier voor de Kerstdagen". In de gang van zijn woning stond een postambtenaar met een vies gezicht naar een gans te kijken. Hij was al jaren vegetariër en de ge dachte, dat een gans voor hem het leven had moeten laten, was hem ondragelijk. „Bets", riep hij, „kom eens kijken!" Zijn vrouw deed de deur van een kamer open en gluurde voorzichtig om een hoekje. „Wat heb je daar nou, man?" „Een cadeautje van Wouters". „Hoe komt ie d'r bij?" „Ja, hoe komt ie d'r bij. Wat moeten we nou in hemelsnaam met een gans begin nen?" „Hou jij van gans, Lous?" Een meisje van een jaar of achttien, dat in een fauteuil een romannetje zat te lezen, schrok op. „V/at zegt U, Pa?" „Of jij van gans houdt." „Ik vind hem de liefste jongen van het heele Gym", zei ze blozend. „Waar heb je 't eigenlijk over?'", vroeg meneer Jansen. „U sprak toch over Hans, Pa?" „Nee, over gans, schapekop, G. A. N. S., Kerstgans". „Wat voor een gans?", vroeg het meisje in de grooste verbazing. Toen werd meneer Jansen kwaad. Hij gooide de gans in een hoek en zei, dat ze er voor zijn part nog twee-en-twintig ko- nijnei en zeven-en-dertig kippen bij jon den brengen, maar dat hij naar 't kantoor ging en zich van de heele gans geen steek meer aantrok. Mevrouw Jansen drukte op een belle knopje en een helder dienstmeisje kwam binnen. „Jaantje", zei mevrouw, „neem die gans en zeg aan mevrouw Pieterse, dat meneer en ik de familie vriendelijk laten groeten en dat we 't aardig vonden met de Kerst dagen eens een kleine verrassing te sturen Zeg maar, dat meneer bij den poelier ge weest is en dat we hopen, dat de familie er een lekker maaltje aan zal hebben, aan de gans bedoel ik natuurlijk". „Hoe kan je nou zeggen!", barstte me i.jer uit, „dat ik als vegetariër naar den poelier „Gunst, da's waar ook", zei mevrouw, „enfin, Jaantje, dan zeg je maar wat an ders, en je laat maar uitkomen, dat zoo'n beest nou juist niet de keus van meneer geweest is." „Maar wat moet ik dan zeggen". „Dat moet je dan zelf maar weten", zei mevrouw en de meid nam de gans bij de pooten en vertrok. Toen er gebeld werd liep het vroolijke vrouwtje van een gemeente-ambtenaar zelf maar even naar de voordeur. „Complimenten van meneer Jansen en hier is een gans voor de Kerstdagen." „Een gans?" vroeg mevrouw Pieterse, „een gans voor ons, van meneer Jansen, hoe komt de man, hoe komt meneer er bijik bedoel, dat is aardig van meneer Jansen, maar hoe komt nou meneer Jan sen er toe om ons een gans „Ja, ziet U", zei Jaatje, „meneer is er eigenlijk op een bijzondere manier aange komen. Het is geloof ik eenja wacht eens, nou weet ik het weer, het is een gans die zoekgeraakt is, een postpakket, waar het adres van weggeraakt was en waar ze geen afzender op gezet hebben, geloof ik en nou vond meneer 't jammer, dat 't beest maar op 't postkantoor zou blijven leggen en bederven en zoo, en nou wou meneer 'm maar weggeven". „En hoe lang heeft dat beest dan wel op het kantoor gelegen?", vroeg mevrouw Pieterse. „Zoowat veertien dagen", zei de meid. „Enfin ik moest de complimenten doen en zeggen, dat meneer hoopte, dat U er met smaak gebruik van zou maken". Het meisje legde de gans in de gang en vertrok. Stoip van verbazing bracht mevrouw het beest naar de keuken. „Kom 's kijken, Jan". „Allemachtig, wat heb je daar?" „Een gans." „Een gans?" „Ja een gans." Van wie?" „Van Jansen". „Van Jansen?" „Ja van Jansen". „De wonderen zijn de wereld nog niet uit", zei de gemeenteambtenaar. „Dat 's nou het vegetarisme in de practijk". „Het meisje", zei mevrouw „sprak van een oud postpakketje, dat onbestelbaar was of zoo iets." „Onzin", zei de gemeenteambtenaar, die het beest bekeken en beroken had. „De gans is zoo versch als een hoentje en niet langer dan een dag dood." „En wat wou je nou?" „Opeten natuurlijk, ik snap alleen niet hoe de man er bij komt om mij een gansenfin, dat moet hij weten. We zullen er eens een echt feestmaal van maken". „Maar je weet toch. dat we in Amster dam zouden gaan eten". „Dat 's waar ook, en dat beest kim je niet bewaren". „Dan moeten we 'm weggeven, t Is eeuwig zonde en jammer, maar d'r zit "'ks anders op".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 13