Alkmaar en Omstreken in 1936. Zij, die heengingen. Alkmaarders. Bij het verschijnen van het laatste num mer in het jaar brengt de traditie mee, dat wij op de resultaten van het afgeloo- pen jaar terug zien. Hoewel de tijdrege- ling, zooals wij die kennen, door de menschen is uitgedacht en dus in de na tuur 31 December niet verschilt van 1 Januari, valt er toch op den eersten dag van het jaar een andere stemming onder de menschen waar te nemen dan op den Oudejaarsdag het geval is. De Oudejaars avond eigent zich er voor om in familie kring een terugblik te werpen op dat gene wat in het jaar dat heenging, pas seerde. In vele gezinnen zullen het droeve herinneringen zijn aan geliefden, wier stem voor immer verstomde, doch in de meeste gevallen zullen deze droeve herin neringen worden afgewisseld door herin neringen aan blijde gebeurtenissen, zooals in het leven licht en donker, koude en warmte afwisselen. De pessimist zal, wanneer hij zich het wereldgebeuren in het afgeloopen jaar voor den geest roept, verklaren, dat het er met de menschheid niet beter op ge worden is, maar de optimist zal daartegen aanvoeren, dat millioenen jaren noodig waren voor er van eenige cultuur in de menschelijke samenleving sprake was en er den pessimist op wijzen dat de mensch heid, wanneer de mensch in de volle be- teekenis van het woord ter sprake komt, zich nog in de kinderschoenen bevindt. De pessimist zal er op wijzen, dat de wereld steeds meer voortschrijdt in de richting van het Staatsabsolutisme met de verheerlijking van macht door het geweld boven recht. De optimist zal onmiddellijk hier tegenover stellen, dat de mensch te hoog staat om zich op den duur tevreden te stellen met de positie van den slaaf die slechts onvoorwaardelijk zal hebben te gehoorzamen. Hij zal er op wijzen, dat onder alle tijden de beste menschen ge streefd hebben naar de ontwikkeling van al die eigenschappen van geest en gemoed die den mensch en de menschheid kunnen opvoeren naar hooger geestelijk en zede lijk peil. Hij zal met klem betoogen, dat het juist zij zijn die de menschheid op geestelijk gebied hebben vooruitgebracht, die steeds de vaan der vrijheid en verdraagzaamheid oml.oog hebben gehouden en voor de er kenning van de menschelijke persoonlijk heid zijn opgekomen om zelfstandig naar waarheid te zoeken. De pessimist, die in den regel het laatst aan het woord blijft, zal zich daarmede nog niet gewonnen geven en beweren, dat bij de voortdurende wereldontwrichting steeds groote volksgroepen in wanhoop worden neergeslagen en hun zelfvertrou wen zullen verliezen. Hij zal wijzen op de toeneming van het groote kwaad van onzen tijd, de werk loosheid, de toenemende bestaansonze- kerheid voor breeder wordende kringen, met als gevolg een toenemende onver schilligheid en verdeeldheid. Met tal van argumenten zal hij betoogen, dat onze tegenwoordige maatschappijvorm zijn tijd gehad heeft en plaats dient te maken voor een ander. De optimist zal erkennen dat geen en kele maatschappijvorm eeuwig is, maar dat op den duur in elke maatschappij vorm de liefde voor de vrijheid zich zal openbaren, omdat de menschheid verlo ren zou zijn, als die liefde werd gedood. Ook dan zal de pessimist zich niet ge wonnen geven en naar voren brengen, dat de jongeren, voor wien deze tijd geen toekomst meer biedt, zich hun hoofd niet meer zullen breken met idealen en be reid zullen zijn den absoluten staatsvorm te aanvaarden, als deze hun maar brood en werk verschaft. Ook hierdoor zal de optimist niet aan het einde van zijn latijn zijn. Hij zal er kennen, dat het vraagstuk van onzen tijd inderdaad zal zijn het vraagstuk van de werkloosheid op te lossen en de jongeren een werkende plaats in de menschelijke samenleving te verschaffen. Maar hij zal tevens betoogen, dat om dat te bereiken de absolute staatsvorm allerminst nood zakelijk is. Hij zal in het licht stellen de juistheid van het bijbelwoord, dat de mensch niet bij brood alleen leeft en doen uitkomen, dat onze niet volmaakte sa menleving nog volstrekt geen samenleving is waarin geen sprake is van solidariteit en gemeenschapszin. Ondanks alle somber heid zal hij de stelling naar voren bren gen, dat de menschelijke vooruitgang niet valt te loochenen en dat door de vooruit gang van de techniek den schijn wordt ge wekt dat de wereld tot het barbarisme vervalt. Hij zal zelfs paradoxaal beweren, dat de ondergrond van veel barbarisme door een ongekend solidariteitsgevoel ge boren wordt. Met nadruk zal hij verzoe ken om toch niet uit het oog te verliezen, dut door den technischen vooruitgang bijna elk geval van barbarisme onmiddellijk over de geheele wereld bekend wordt, ter wijl men daarvan vroeger in het geheel niets of maanden later iets vernam. Wij willen ons gaarne aan de zijde van de optimisten scharen. Wanneer men den stand van de geestelijke en moreele en stoffelijke beschaving van het Nederland- sche volk in onze dagen wil bepalen, dan dient men rekening te houden met de ge schiedenis van ons volk in de laatste tien tallen jaren. Men sla hiervoor eens een blik in het Gedenkboek „Een halve Eeuw", destijds als premie door 't Nieuws van den Dag uitgegeven, toen H. M. Ko ningin Wilhelmina den troon beklom, en leze nog eens het in verband daarmede uitgegeven boekje „Een vergeten hoofd stuk", alsmede het door Dr. de Visser ge schreven hoofdstuk over de positie van de arbeidersklasse in die dagen, om tot de erkenning te komen, dat er in onze ge schiedenis geerf'ërtkel tijdvak is te vinden waarin ons volk een zoo belangrijke sprong omhoog heeft gemaakt. Wanneer men het algemeene welzijn van het over- groote deel van ons volk vergelijkt met de algemeene welvaart van het overgroote deel van ons volk voor 50 jaar, dan kan men de treffende vooruitgang die valt te constateeren niet ontkennen. De geeste lijke ontwikkeling van den arbeider, zijn belangstelling in de publieke zaak, de wo- P. de Lange Pbz. Ds. Makkink Ds. Deetman De heer Lommen, burgemeester van Castricum J. J. Swets Dr. J. Postma ning waarin hij verblijft, zijn kleeding, de hygiënische toestand waarin hij ver keert, zijn gezinsleven, het staat alles op een veel hooger peil dan dit zelfs voor een 30 jaar terug het geval was. Dit geldt evenzeer voor den middenstander, den burger en den boer. Voor 25 jaar was de winkelier van den morgen tot den avond, ook des Zondags de slaaf van zijn bedrijf. De boer durfde zich in zijn woning niet het minste comfort ueroorloven en zoo zeer was hij als slaat gebonden aan zijn bedrijf, dat hij voor 'n dertig jaar terug het nog als een hooge luxe beschouwde om een dagblad voor een paar gulden in het kwartaal te lezen en als hij er toe over ging, dan gevoelde hij zich verplicht om daarvoor in de zomermaanden te bedan ken. Naar een vergadering over dag ging hij hoogst zelden en als hij daartoe over ging, dan nam hij schuchter zijn boter ham mee om die ergens bij een kopje kof fie voor enkele centen te verorberen. Mr. A. J. M. Leesberg Mr. W. C. Bosman E. J. Bakker W. J. H. Legen J. Overeem H. Schuurman De onderwijsgelegenheid voor onze kin deren is ook zooveel gunstiger geworden en dit is evenzeer het geval met de gele genheid voor eigen studie. Hoeveel beter is het thans niet met de lichamelijke op voeding, men denke aan de sport, en aan de mogelijkheid om door reizen ontwikke ling op te doen. Wat wij thans waarnemen werd voor 30 jaar terug eenvoudig on denkbaar geacht. Toen heerschte nog een voudig de gedachte, d«t de menschheid zich tot het uiterste diende in te spannen om het allernoodigste voort te brengen en leefde nog sterk het inzicht dat men zelfs bij de uiterste krachtsinspanning daarin niet zou slagen. De jongeren hebben de voordeelen van den menschelijken vooruitgang als vanzelf aanvaard, zooals ons geslacht vanzelf sprekend de vrijheid van vereeniging, vergadering en drukpers aanvaard heeft. Men is eenvoudig vergeten hoeveel er ge leden en gestreden is om dit alles te be reiken. Wanneer men zich dit bewust was, dan zou men stellig wel tot het besef ko men, dat het behoud van deze hooge goe deren nog wel eenige inspanning waard is. Het valt niet te ontkennen, dat er in onze omgeving nog niets valt te bespeuren van het begin van de opgaande conjunc tuur, welke de economen in het wereld gebeuren meenen waar te nemen. Wij weten, dat zoo lang de mogelijkheid van den uitvoer van onze landbouwproducten niet grooter wordt, de toestanden voor onze land- en tuinbouwbevolking en ook voor de bewoners van onze stad (de wel vaart van Alkmaar is nu eenmaal ten nauwste verbonden aan die van de om geving) nog allesbehalve rooskleurig zijn. Maar wij weten ook, dat deze toestanden nog niet zoo rampzalig zijn als ze waren in de crisis van de negentiger jaren, toen de landbouwende bevolking geheel aan eigen lot werd overgelaten en tal van nij vere land- en tuinbouwers huis en hof moesten verlaten, omdat zij zich niet staande konden houden. Zij moesten het gedoogen dat huis en hof, waarvoor zij hun leven hadden gezwoegd, voor een appel en een ei, ja dikwijls om vrij te ko men van de er op rustende lasten, in an dere handen overgingen. Hoe treurig het toen met de arbeiders klasse gesteld was, daarvan zou het be stuur van de Burger IJsclub kunnen ge tuigen, dat z(jn hardrijderijen instelde om wat erwten, boonen en brandstof aan nooddruftigen te kunnen verstrekken. Ook de vele ingestelde spijskokerijen zou- d"n daarvan een boekje kunnen open doen. Wij begrijpen volkomen, dat onze boe ren naar 'n loonenden productieprijs stre ven en allesbehalve tevreden zijn over de regeeringsmaatregelen, die hun toestand, na de devaluatie, waarvan zij zekere voor deelen hadden verwacht, nog in hooge niate hebben verslechterd, maar wij weten ook, dat ondanks de fouten die aan de cri- sismaatiegelen kleven, toch zeer groote offers worden gebracht om hen voor den ondergang te behoeden. Wanneer wij tal van woordvoerders op boerenvergaderin- gen hooren spreken over de bevoorrechte positie van de menschen in de z.g be schutte bedrijven, dan denken wij vaak aan de velen uit die zoo benijde bednj- vc. die geheel te gronde zijn gegaan en waarvoor, omdat zij zich niet als een kud de konden laten gelden, in het geheel niets is gedaan. Wij denken dan ook aan het gecompli ceerder worden van onze samenleving en beseffen dat ook de overheidstaak zooveel moeilijker is geworden. Wij hopen slechts dat zij, die geroepen zijn om leiding te geven, zich er bewust van zijn, dat het recht om leiding te geven slechts op den wil om te willen dienen behoort te berus ten. Hoewel wij nog niets van de voor spelde opgaande conjunctuur bespeuren, gelooven wg toch, dat de devaluatie in de naaste toekomst ons volk voordeelen zal brengen. In enkele takken van industrie valt dit reeds waar te nemen. Ook voor een belangrijke industrie in onze omgeving kan dit worden verwacht Wij hebben hierbij het oog op het hotel- en pension- bedrijf in Alkmaar en omgeving, dat in de laatste jaren geheel door de gekweekte reserves is gezakt en zoo ongeveer in een wanhoopspositie is gekomen. Voor dit bedrijf stemt het hoopvol, dat de depreciatie van den gulden stimulee- rend zal werken op het vreemdelingenver keer naar ons land en remmend op de vzcantieuitvairt naar buitenlandsche oor den. De beteekenis hiervan voor ons volksbestaan springt in het oog als men bedenkt dat wel zoo ongeveer 75 pet. van de ontvangsten van het hotel- en pension- bedrijf aan het bedrijfsleven in zijn geheel te goede komt. De overheidstaak is een zooveel moei lijker taak geworden. Wanneer wij de begrootingscijfers van Alkmaar, ook in verhouding tot het zielental, vergelijken met die van voor 'n 40 jaar, dan staan wij eenvoudig versteld over het oploopen van de cijfers (dit is trouwens het geval met de cijfers in alle gemeenten) maar dan zal men toch tegelijkertijd dienen te er kennen, dat de gemeenschapstaak der overheid ook belangrijk is toegenomen. Onze gemeentebestuurders zien zich voor vraagstukken geplaatst waarover men vroegfer zelfs niet behoefde te denken. Daardoor is ook de taak van den burge meester, vroeger een eerebaantje, thans zooveel moeilijker geworden, evenals die van een wethouder. Burgemeester van Kinschot leverde ook in het afgeloopen jaar het bewijs dat hij er ernstig naar streeft boven de partijen te staan en zich groote moeite getroost om het stadsbelang en dat van de bevolking te dienen. Toch hebben wij den indruk, dat het fiere woord van den vroegeren Amsterdamschen burgemeester, Mr. van Leeuwen: „de burgemeester heeft nie mand boven zich dan de wet", nog niet tot het zijne kan worden gemaakt. Daar voor maakt hij op ons nog te veel den in druk, dat hij zich te sterk naar den Haag wil richten. Van hem als hoofd van de politie kon verwacht worden, dat een van zgn eerste bestuursdaden in Alkmaar zou zgn, de politie een betere huisvesting te verlee- nen. Of daarvoor de schepping Kropholler noodzakelijk was, meenen wij, gezien de omvang van het corps, te moeten betwij felen. Wij hadden van burgemeester van Kinschot verwacht dat hg, met het oog op de uitbieiding van Alkmaar, een einde zou hebben gemaakt aan het gemeentelijk gesol met de plannen van de Mij. „Nooit Gedacht" en met de plannen om het terrein aan den Westerweg en de Re- gulierslaan in exploitatie te brengen en wij hopen, dat hij zich spoedig in deze meer dan ergerlijke zaak zal hebben in gewerkt, opdat het rechtsgevoel van de daarbij betrokkenen eindelijk bevredigd z; 1 worden. Met eenige voortvarendheid ware het voor het gemeentelijk bestuur mogelijk geweest, de leelijke gevangenis in onze

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 13