De Residentie in afwachting
Alkmaar aan den vooravond van
het vorstelijk huwelijk.
Kerkelijke wijdingsdiensten met een
nationaal karakter.
Versieringen in en verlichting van
onze stad.
Indrukken van den voorlaatsten dag
ORANJE DE KLEUR!
De plechtigheid in de kerken.
(Van onzen eigen verslaggever).
Den Haag, 6 Januari.
Den Haag op den morgen vóór den groo-
ten dag is een teleurstelling.
Misschien is de stad voor de Hagenaars
zelf nog altijd een verrassing zij het dan
een natte verrassing maar een Alkmaar
der, die zich stampvolle treinen en drin
gende menigten voorgesteld heeft, voelt zich
min of meer bekocht als hij in den stroo
menden regen de stad van het vorstelijk
huwelijk binnentreedt.
De trein was niet vol en dat is al da>
deljjk zoo heel anders dan je natuurlijk
verwacht had en op het Stationsplein
vluchten wat natte reizigers in bussen en
trams en krijg je van de stadsversiering
maar een heel matigen indruk.
De stad kan bij avond een sprookje zijn,
overdag is zij een doodnuchter verhaaltje.
Er hangt dennegroen langs raamposten, er
kleuren oranjeballons, er is rood, wit en
blauw in breede banen, in linten en strik
ken, er zijn portretten van den prins en
van den prinses portretten die lijken en
portretten die niet lijken en er is in de
straten een bonte groep van Hagenaars, die
zich met de kraag op en met de handen in
de zakken naar een onbekende bestemming
spoeden.
De feestelijke sfeer ontbreekt, maar die
zal natuurlijk nog wel komen.
Morgen is het de groote dag, dat tien
duizenden uit alle oorden des lands de
residentie zullen binnenstroomen. Vandaag
is het de dag van deftige heeren en nog
deftiger dames, van officieren van land- en
zeemacht, van paartjes op leeftijd in bont
mantels en jassen met astrakankragen, die
de treinen vullen op weg naar Den Haag.
Zij hebben in November of begin December
al plaatsen in de hotels besproken, zij heb
ben tribune- of etalagekaarten, zij hebben
geen haast en zij komen den dag te voren
om 's avonds eerst de lichtjes te kunnen
bekijken.
De versiering.
Den Haag is versierd en terwijl ik dit
schrijf, is de verlichting nog niet ontstoken.
De werkelijkheid is nog geen sprookje
geworden en de werkelijkheid heb ik hier
boven reeds weergegeven: sparregroen,
oranje, rood, wit en blauw.
Het Binnenhof trekt de aandacht door
reusachtige gekleurde wapens van alle
provincies met breede banen in de vader-
landsche kleuren en langs tal van statige
gebouwen vlamt het oranje in strikken en
ballen tusschen het sparregroen.
Voor het stadhuis is van bruin fluweel
met gouden franje een baldakijn gemaakt
en het bordes met de leeuwen is in een
glazen krat gepakt. Het is van buiten nog
even goed te zien als vroeger, maar het is
niet meer buiten maar binnen.
Overigens is het stadhuis slechts langs
den zijgevel in het groen gezet. De kerk
Keizerstraat op passende wijze versierd.
Over de geheele lengte van de straat heb
ben zij bruine en witte netten gespannen,
wat, met de Oranjeversiering daartusschen,
een alleraardigst effect maakt. Wordt er
dezer dagen niet gevischt of zijn al deze
netten door de tijdsomstandigheden over
bodig geworden? Het doet er niet toe, er
zijn kilometerslange netten gespannen en er
kan dus, wat deze versiering betreft, zeker
van een netten indruk worden gesproken.
Wat Den Haag betreft wordt de laatste
hand aan de versieringen gelegd, maar niet
alleen aan de versieringen. Aan alle pleinen
en langs den weg waar de stoet zal pas-
seeren, zijn reusachtige tribunes gebouwd
en de tribune tegenover het met kerst-
boomen in wit en zilver versierde paleis
waarvoor een dichte menigte post gevat
heeft schijnt tot de laatste plaats uitver
kocht te zijn.
Overal ziet men mannen op trappen en
ladders, die raamkozijnen dicht spijkeren.
Hier en daar ziet men hoe ramen door
schuine planken met prikkeldraad tegen
een al te opdringerige menigte beschermd
worden.
De Hagenaar is een voorzichtig man. Hij
hoopt, dat prins en prinses door een over
weldigend enthousiasme begroet zullen
worden, maar hij spijkert tegelijkertijd
prikkeldraad tegen zijn ramen, omdat hij
het niet noodig vindt, dat in dat enthou
siasme zijn ruiten zullen breken.
De Hofvijver staat vol schijnwerpers en
nu het duister begint te worden, staat
schrijver dezes op het punt een tweeden
rondgang te maken om nieuwe indrukken
op te doen;_—
ALKMAARSCHE COURANT van DONDERDAG 7 JANUARI 1937
heeft geen bijzondere versiering, maar de
Groenmarkt, in de onmiddellijke nabijheid
is de groote attractie voor de Hagenaars.
Vanuit een reusachtigen lichtmast loopen
naar alle zijden de draden met de oranje
bollen, die bij avond een fantastische ver
lichting moeten geven. Allerlei figuren
hangen daartusschen, driehoeken, passen en
winkelhaken en men krijgt onwillekeurig
de gedachte, dat hier de grootmeesters van
de teekenstift worden gehuldigd. Vlak om
den hoek staan twee beelden. Het eene stelt
eèn vrouw voor, het andere een man in
huzaren-uniform. De argelooze voorbij
ganger vermoedt, dat men het vorstelijk
paar heeft willen uitbeelden.
Om den hoek van het Buitenhof staat
Jan de Witt zijn standbeeld tenminste
tusschen sparregroen en gekleurde lampjes
Hij schijnt niet tevreden. Hij kijkt min of
meer boos en wijst met zijn hand naar be
neden, misschien om den voorbij ganger te
vertellen, dat hij de versiering van zijn
standbeeld daar wel een beetje mooier ge
wenscht had.
Langs de straten, waar de vorstelijke
stoet zal passeeren, heeft men stevige palen
in den grond geslagen, die onderling door
zware touwen verbonden worden.
Een typisch teeken des tijds of liever
een kenmerkend teeken van het naderend
gebeuren is het verdwijnen van tal van
etalages. De winkels zijn er nog wel, maar
de etalages zijn verdwenen. Waar tot voor
gisteren worsten en hammen, schilderijen,
comestibles of Perzische kleedjes lagen,
staan nu stoelen of banken.
Men heeft achter ontelbare ruiten van dik
hout planken gezaagd en van die planken
tribunes in elkaar geslagen. Soms zijn er
trappen gemaakt en op alle treden zijn
stoelen neergezet, doodgewone stijve stoelen
en gemakkelijke fauteuils.
Plaatsen te Huur, Stoelen te
Huur, NogenkelePlaatsen, dat
zijn de opschriften, die men voor tal van
winkelruiten vermeld ziet.
Overal schijnen de voorste plaatsen al
weg te zijn, overal schijnen de achterste niet
weg te zijn, althans tot heden nog niet De
prijzen varieeren tusschen 7.50, 15 of 20
en het zal natuurlijk nog wel verschil
maken, of men in de etalage van een krui
denier of van een kunstmagazijn wordt op
genomen. Trouwens, wie gewoon is dage
lijks sardientjes in blik te zien, komt spoe
diger dan anderen tot de conclusie hoe hij
in een kleine etalagekast de meeste toe
schouwers een plaatsje kan bezorgen.
Wie den tijd heeft neemt lijn 8 of 9 naafr
Scheveningen. Het is ditmaal niet om de
badplaats te doen, want de zee is grauw en
koud en de hotels zijn gesloten. Maar de
Scheven ingers zijn Oranje-gezinde Neder
landers en zü hebben hun hoofdstraat de
De meeuwen dragen geen oranje.
Eén ding kan hij met zekerheid ontkennen:
Er is beweerd, dat alle meeuwen, die over
den Hofvijver zouden zweven, voor dce
gelegenheid oranjestrikken dragen. Mis
schien heeft het plan daartoe bestaan, en
misschien is het, doordat deze meeuwen
zich niet gemakkelijk laten vangen, niet tot
uitvoering kunnen komen.
In allen gevalle, de meeuwen zijn nog
altijd wit en er is geen spoor van oranje te
bekennen.
Nu wordt het tijd, dat de lichtjes worden
ontstoken.
De lichtjes zijn ontstoken.
Het sprookje is werkelijkheid gewor
den, wordt er in moderne romans wel
eens gezegd.
In Den Haag is het precies andersom.
Daar is de werkelijkheid een sprookje
geworden. Naarmate het duister van den
winteravond een grauwen sluier over hui
zen en straten had getrokken, werden
overal de lichten ontstoken en weldra was
Den Haag la ville lumière Hollandaise ge
worden.
Er was geen Eifeltoren van welks
transen men deze lichtstad van bovenaf
kan bekijken. De Hagenaar doet het pre
cies andersom. Die kijkt van beneden naar
boven. Hij kijkt op tegen gevels die met
flootlight overgoten zijn, tegen torens, die
reusachtige lichtzuilen lijken en tegen
enorme bouwblokken, waarvan alle ramen
in een gekleurden lichtrand gevat zijn.
Het sparregroen is bij avond onzichtbaar
geworden. Nu komt het op het licht aan,
het licht dat gloeit in oranjeballen, dat
schittert in rood, wit en blauw glas, het
licht dat in lange streepen langs gevels
loopt of dat in kleine lampen als diaman
tjes schittert langs de gebogen lijnen van
een torenspits. Het licht dat wordt uitge
goten over groote gekleurde wapens en
achter breede banen van doorzichtige
linten, het licht, dat als exotische vruchten
in de takken van boomen hangt, dat breed
uit geprojecteerd wordt uit vierkante zui
len van glas in lood of dat in witte vlam
men op breede schalen wappert. Onze
voorouders hebben in extase gestaan voor
ee*1 gevelilluminatie van vetpotjes en ge
kleurde lampionnen. Zij hebben veel ge
mist, want zij hebben niet geweten welke
technische mogelijkheden op dit gebied de
wereld in verrukking kunnen brengen.
Oranje is de alles overheerschende
kleur bij avond. Het is al Oranje wat er
blinkt, het is Oranje op jassen en mantels,
Oranje langs de huizen, Oranje in de
boomen, het is Oranje boven overal waar
het licht thans duizenden wandelaars in
verrukking brengt. De zuil op de Groen
markt heeft thans den stroom door de
duizenden Oranjeballen geleid, die van
alle zijden van het Plein naar het topje
van den mast voeren. Er blijken nog tal
van verrassingen tusschen te hangen, an
kers, lieren dat wil zeggen muziek
instrumenten en geen scheepslieren na
tuurlijk groote uitgesneden J.'s en Bis.
Geen jongen, die ooit bij volksspelen in
een mast is geklommen, zou daarboven
zooveel vreemde dingen hebben gevonden
als er hier langs de lichtlijnen op de
Groenmarkt hangen.
De étalaga's zijn schitterend verlicht,
overal ziet men het bruidspaar nage
bootst, soms in poppen van enkele centi
meters, vaak ook levensgroot. Hier is de
bruidsstoet zichtbaar, daar weer is het
Paleis Soestdijk tot in onderdeelen nauw
keurig uitgebeeld. De Hagenaars loopen
en kijken. Zij slaken kreten van bewonde
ring en wyzen elkaar de meest markante
verlichtingen. Jongens met Oranje-Rro-
gramma's dringen luid ventend tusschen
de rijen door. Bij kruispunten is het
levensgevaarlijk. Auto's toeteren, men-
schen dringen op, maar de verkeersagen
ten met hun witte jassen houden het
hoofd koel en laten wandelaars van nau
were straten regelmatig naar breeder af
vloeien. De trams zijn tot de laatste plaat
sen bezet, auto's die rondritten door de
versierde straten maken, zijn reeds uren
te voren besproken. Den Haag is een gol
vende, deinende menschenmassa, die voor
het laatst nog eens rondtrekt vóór de dag
van morgen de grootste gebeurtenis zal
brengen die Nederland in jaren zal
beleven.
Een wonderlijke avond.
Het is een wonderlijke avond geworden.
Daar is temidden van al die vroolijke
feestgangers plotseling de regen gevallen.
Het regende niet, maar het goot.
Het goot, zooals men dat wel eens
noemt, met bakken uit den hemeL Het water
vulde de goten en daarna de straten tot er
hier en daar diepe plassen stonden, waar
men tot aan de enkels in wegzakte.
Het werd een algemeen sauve qui peut,
rijdende trams werden bestormd en duizen
den wandelaars vluchtten in grooten haast
onder luifels en portieken.
Stampvolle trams leverden hun natte
menschenvrachten bij het station af, waar
het een wedloop tegen den regen werd om
droog in de vestibule te komen. Dat leek al
een heel treurig eind van den zoo feestelijk
begonnen avond, maar het duurde gelukkig
niet lang, en de Hagenaar gloeit op het
oogenblik zoo van geestdrift, dat zelfs het
regenwater hem niet koud kan maken.
Het enthousiasme niet door den
regen bekoeld.
Nauwelijks waren de donkere wolken
boven Den Haag verdwenen of als bij too-
verslag waren de straten weer gevuld en
stuwde een dichte menigte naar de meest
interessante stadsgedeelten. Het enthou
siasme was teruggekeerd, er werd weer ge
zongen en gesprongen, en lange rijen meis
jes en jongens slingerden zich als levende
guirlandes door de menigte. De Hagenaar
heeft zijn goed humeur behouden en zet het
feest voort alsof er niets gebeurd is. Hier er.
daar tracht een zielige stakker de aandacht
te trekken, een blinde violist, een rafelig
jongetje, dat zijn "ingertjes blauw speelt op
een oude mandoline, een pinda-mannetje,
dat met zijn eeuwigen grijnslach een stuk
nootchocolade omhoog houdt: lekka, lekka.
Hotels en café's maken een goeden avond.
Het zit dank zij den regen overal
stampvol en waar de deuren even opengaan,
dringt het geluid van orchestrions of Jazz
bands naar buiten.
In mijn hotel is de cafézaal tot de laatste
plaats bezet en een mondain publiek ver
maakt er zich bij de tonen van een tweetal
orchesten. Er worden vaderlandsche liede
ren gezongen en alles waarin van Holland
met zijn mooie weiden of van Hollanders
met hun groote daden wordt gesproken, is
op het oogenblik bijzonder in trek. Op
avonden als deze willen wij nu eenmaal
ons zelf zijn en ons zelf blijven. Op het
moment dat ik dit schrijf zijn we met Piet
Hein en de appeltjes van Oranje bezig en
het enthousiasme voor den ouden admiraal
is zoo groot dat het publiek maar niet tot
het einde kan komen en de twee laatste
regels eindeloos herhaald worden.
Ik moet nog even iets over de bloemen
zeggen, omdat er nu eenmaal geen feest
bestaat zonder blöèmeft.
In de Lange Houtstraat trekken voorna
melijk de bloemenwinkels de aandacht en
tot laat in den avond verdringt men zich
voor de étalages, die een weelde van se
ringen en lelietjes van dalen vertoonen. Het
zijn hier vrijwel alle witte bloemen met
oranje-linten bijeengehouden en er staat
zelfs een groot schip geheel van blanke
bloemen op welks zeilen in gouden letters
de datum van Hollands grootschen feest
dag vermeld is. 1
Het fraai verlichte stadhuis in de Langestraat op Woensdagavond.
Daarnaast is een palingwinkel en er
hangen zulke reusachtige gerookte exem
plaren voor de ramen, dat de wandelende
menigte van de eene verrukking in de
andere valt.
Zoo zit het leven hier op het oogenblik
vol poëzie en proza.
De café's hebben tot diep in den nacht
vergunning voor muziek en dans gekregen
en in de zaal onder de kamer waar schrij
ver dezes zijn laatste indrukken noteert is
„die mooie molen waar het meisje woont
waar ik zooveel van hou" op het program
ma gekomen. De heele zaal zingt het mee,
brult het mee en er schijnt geen eind aan
den molen te kunnen komen.
De vele logee's zijn geleidelijk naar bed
gegaan en verzamelen thans de noodige
krachten voor den grooten dag van mor
gen.
Nog even deze brief naar den trein en
dan hoopt ook schrijver dezes te probeeren
of hij ondanks twee orkesten en een brul
lende menigte nog enkele uren rust zal
kunnen vinden.
Aan den vooravond van den dag,
waarop onze Kroonprinses in het
huwelijk treedt met prins Bernhard,
heeft Alkmaar op verschillende wijze
deze historische gebeurtenis herdacht.
In tal van kerken waren speciale
wijdingsdiensten georganiseerd, waar
door geloovigen van alle gezindten in
de gelegenheid werden gesteld, op
devote wijze het nationale feest in
te luiden.
Daarnaast hadden verschillende
amusementen voor een ander deel der
bevolking hun deuren opengezet en
Oranje- en Prinsessefeesten georga
niseerd.
Tenslotte had het gemeentebestuur,
hadden particulieren en vereenigingen
de stad een feestelijk aanzien gegeven
door een zeer geslaagde versiering en
verlichting der straten.
En zoo riep de schitterend verlich
te toren van ons fraai stadhuis als het
ware een welkom toe aan allen, die
tot Alkmaar behooren en aan allen,
die rondom onze stad wonen tot in
een zeer wijden kring.
Wij zijn gisteravond overal ge
weest, waar de Oranje-dag werd in
geluid en hier volge dan het verslag.
Beginnen wy met het meest plech
tige gedeelte,
De wijdingsdiensten in de kerken.
De verschillende godsdienstige gezind
ten hier ter stede hebben gaarne gevolg
gegeven aan den spontaan opgekomen op
roep om een wijdingsdienst te houden ter
gelegenheid van het huwelijk in Den
Haag. En dat vele stadgenooten behoefte
gevoelden om het nationale gebeuren in
een kerkgebouw te herdenken, bleek wel
uit de opkomst.
In de Groote Kerk.
De samenkomst, gehouden volgens besluit
van den kerkeraad, werd gisteravond door
ds. Baar met gebed geopend, waarna het
vrijz. herv. zangkoor, onder leiding van den
heer Corn. Jonker, twee coupletten van hei
Wilhelmus zong. Daarna hield ds. Baar een
korte toespraak, waarin hij het een goede
gedachte van den kerkeraad noemde, dat
deze bijeenkomst plaats had, daar onze Ned.
herv. kerk geboren is uit den grooten wor
stelstrijd onzer vaderen voor staatkundige
en godsdienstige vrijheid. Hoe zou 't ook
anders kunnen in een stad, die zoo'n belang
rijke rol heeft gespeeld en zoo'n groot aan
deel heeft gehad in dien strijd, dat zij den
eerenaam mag dragen: Alcmaria Victrix:
het overwinnend Alkmaar! Wat we zijn
hebben we te danken aan Oranje; Willem
van Oranje was van internationale beteeke-
nis.
Vervolgens zong het herv. kerkkoor, onder
leiding van den heer J. F. de Haas, een va-
derlandsch lied, dat, evenals het Wilhelmus,
met aandacht werd aangehoord.
Hierna hield ds. van Dop een boeiende
rede, waarin hjj achtereenvolgens de betee-
kenis naging der vijf namen van onze prin
ses Juliana doet ns denken aan Juliana
van Stolberg, de moeder van prins Willem
van Oranje; Louise aan Louise de Coligny,
zijn laatste gemalin; Maria, aan de gemalin
van Jan Willem Fristo; Emma en Wilhel-
mina behoeven geen nadere verklaring In de
beste tijden van Oranje en in de beste tijden
voor Nederl. is gebleken, dat het geloof de
kracht der Oranje's is geweest. Aangezien
wij jarenlang reeds door vrouwenhand zijn
geregeerd en nog hopen geregeerd te wor
den, heeft spreker het geloof als de kracht
der Oranje's willen aantoonen, voorname
lijk in het leven dsr prinsessen, naar wie
onze vorstelijke bruid is genoemd.
Plechtig klonk daarna het zesde vers van
Gezang 259, dat aanvangt met: Bewaar, o
Heer! ons volksbestaan!
Als laatste spreker trad ds W a r n e r s op,
die bij de gemeente er op aandrong, te bid
den voor het geluk van het Oranjehuis en
van het bruidspaar in het bijzonder.
Nadat nog gezongen was door het vrijz.
herv. zangkoor en het knapenkoor, sloot ds.
Warners de bijeenkomst met gebed,
waarna nog staande werd gezongen het
tweede couplet van het Wilhelmus.
In de remonstr. geref. kerk.
Hier gold het een federatieven dienst,
uitgaande van de rem. geref., de doopsgez.
en de ev. luth. gemeenten, van welke de
voorgangers der twee eerstgenoemde het
woord voerden, n.1. ds. Rappold en ds.
Kuiper (de consulent van de luth. gem.
was door ambtsplichten in zijn woonplaats
(Amsterdam) verhinderd naar Alkmaar
te komen.)
Het eerst sprak ds. Rappold, die tot
uitgangspunt nam Ps. 113 2 „De naam
des Heeren zij geprezen van nu aan tot
in eeuwigheid." Zij zette uiteen welk een
zegen het is geregeerd te worden door een
vorstenhuis, dat den naam van God aan
roept en toonde met voorbeelden uit het
leven van prins Willem III, den stadhou
der-koning, en van Willem den Zwijger,
den stamvader van het Huis van Oranje,
aan, hoe zij bij al hun daden gedreven
werden door waarlijk christelijke religie.
Vooral bij prins Willem I stond de spreek
ster uitvoerig stil, tal van voorbeelden
gevend van zijn hooge opvatting van zijn
strijd voor geloof en vrijheid, waarbij hij
steun kreeg van zijn moeder, Juliana van
Stolberg. Waar hij ook het streven ont
moette naar onderdrukking van deze bei
de heilige zaken, hetzij bij de r.-k. of bij
de Geuzen, steeds sprong hij voor de ver
volgden in de bres.
„Pro religione, et libertatis" was de
strijdleuze van den stadhouder-koning
„voor religie en vrijheid" welnu, bij
ons Oranjehuis zijn deze goederen veilig.
Ds. Kuiper begon met te zeggen, dat
van het verleden naar het heden talrijke
lijnen loopen. Wij allen zijn kinderen van
onze vaderen naar der geest, wij allen
hebben erfgoederen, welke wij tot waarde
hebben te brengen in onzen tijd. Zoo moet
onze kroonprinses in onzen tijd het erf
goed der Oranje's hoog houden en in vrij
heid en vroomheid te waken voor datgene,
waarin hare voorouders daar zijn voor
gegaan.
Spr. wees hierna op de heiligheid van
het huwelijk, dat, naar uit meerdere bijbel
woorden blijkt, een instelling is van God
(in dit verband hiermede las spr. voor
Matth. 19 46 en Prediker 9 79.)
Nadrukkelijk betoogde spr., dat ook vor
stenkinderen zijn onderworpen aan de
heiligheid van het huwelijk en dat die bij
het heden gesloten huwelijk zeker niet in
gevaar zal komen. Het jonge paar zal
zeker een voortzetting geven van de hooge
opvatting, die de koninklijke moeder en
wijlen koningin Emma daarvan hadden.
Ondat het hier geldt de liefde van twee
jonge menschen, een hoogst menschelijk
iets, staat het heele. volk hier achter den
troon. De hoogste zegen is gekomen in ons