De Eerste Kamer en de rijksbegrooting
HET HUIS
MYSTERIES
PARLEMEMT
^imientand
fpuifdetoti
Communisme en nat.-soc. vijanden van de christelijke
grondslagen van ons volksleven,
zegt prof. Anema.
Waardeering en critiek voor
de regeering.
Buitenlandsche begrooting.
DER
I
(Van onzen parlementairen medewerker).
Gistermorgen zijn de algemeene be
schouwingen der Eerste Kamer over de
Ryksbegrooting begonnen. Aangezien
groote gebeurtenissen hun schaduwen
vooruit heeten te werpen, en verkiezingen
voor de Kamers ongetwijfeld tot die ge
beurtenissen mogen worden gerekend, zal
het niemand verwonderen, dat de Senaat
in navolging van de volksvertegenwoor
digers aan de overzijde van het Binnen
hof, hyn best deden om eenig licht te ver
spreiden omtrent de toekomst. Zij zijn
zoo verstandig geweest zich niet aan voor
spellingen te wagen; politici van ervaring
gaan zich niet te buiten aan stellige uit
spraken aangaande verkiezingsuitslagen
en kabinetsformaties. Zoodat we slechts
wenschen vernamen, of hoorden verklaren
hoe sommige leiders dachten dat het niet
moest gaan.
De voorzitters van vijf fracties zijn aan
het woord geweest; van de drie rechtsche
groepen en van twee groepen van links.
In hoevele opzichten deze ook verschilden,
zij waren eensgezind in hun waardeering
voor den ijver, de werklust en de be
kwaamheid van het Kabinet; dat mr.
Mendels daarbij behoorde mag niet alleen
gelden als een bewijs van persoonlijke
appreciatie, maar ook van het ruime
standpunt, dat in het politieke leven kan
worden ingenomen, zonder dat eigen par
tijbeginselen worden verdoezeld. De leider
der socialistische fractie heeft aan het«---
Kabi.-jet-Colijn de critiek overigens niet j Lanschot tegen op kwam
uitgevoerd. De heer Mendels zag in, dat
de Regeering op krachtige wijze haar ge
zag tegenover extremisme handhaaft; hij
vond het alleen jammer, dat ze daarbij
zoo veelvuldig gebruik maakt van het
Strafwetboek. Hij ontkende dat zijn partij
nog niet voldoende nationaal zou zijn. De
afwijzing van samenwerking door mr. van
Lanschot aanvaardde hij onder „benefice
van inventaris". Hij verwachtte „dat we
elkaa.- nog wel nader zouden spreken".
Met klem betwistte hij dat herstel van
de coalitie het politiek herstel zou bevor
deren, en dat de coalitie een fundament
was in de stukken genoemd de bewering, zou bieden voor gemeenschappelijke sa-
dat er innige samenhang zou bestaan tus- menwerking.
1i
schen de opkomst van de N. S. B. en de
herleving van het Christelijk geloof, de
heer van Lanschot noemde dit „diep
treurig".
Meer tevreden met het beleid van de
Regeering en tevens over de uitkomsten
van haar economische politiek bleek prof.
de Savornin Lohman, leider der chr. his
torische fractie.
Het politiek aspect had voor hem een
groot lichtpunt: dat men in Nederland tot
bezinning was gebracht van de dreigende
verwording, door de pest van het com
munisme en van het eveneens met de
eeuwenoude grondbeginselen van het na
tionale, het gezins- en het persoonlijke
leven strijdige nationaal-socialisme. Geen
van beide gaf hy hier een kans, maar
ons land is geen eiland, dus dienen we
waakzaam te zyn ten opzichte van deze
dictatuurbewegingen.
Verwierp de Utrechtsche hoogleeraar de
keuze tusschen een van die twee, ook het
alternatief: dictatuur van rechts of van
democratie wees hij af. Rechts moet af
keering zijn van een dictatuur, omdat het
christendom zich niet verdraagt met een
van overheidswege opgelegde levensbe
schouwing met uitsluiting van andere en
met als consekwentie een staatsgodsdienst
en toe-eigening van de jeugd door den
Staat. En de democratie kan geen philoso-
fische grondslag zyn van den staat, geen
absoluut zedelijke norm. De heer Albar-
da had in positieven zin zich aldus in de
Tweede Kamer uitgelaten, waar de heer
Lohman, op het voetspoor van mr. van
Dat was eveneens het oordeel van mr.
Droogleever Fortuyn, Rotterdam's burge
meester. De coalitiegedachte trekt een
scheidingslijn, die uit nationaal oogpunt
ongewenscht is te achten. Hy hoopte dat
de evolutie in de S.D.A.P. zou voort
schrijden.
De N.S.B. was er z.i. in geslaagd om
haat te zaaien, zooals hier nog nooit te
voren viel waar te nemen. Hy drong er
op aan, dat het verbod voor ambtenaren
om lid van deze beweging te zyn, ook zou
worden uitgebreid tot de onderwijzers.
Hij betreurde het, dat aangenomen zal
moeten worden dat de werkloosheid voor
een groot deel blijvend zal zyn. In verband
hiermede moet vooral voor de jeugd wor
den gezorgd. Met aandrang bepleitte mr.
Fortuyn verplicht vakonderwijs voor
jeugdige werkloozen. Een waarschuwende
stem liet hij tegen het ordeningsstreven
hooren. Voor politieke samenwerking biedt
het geen fundament.
Na dit betoog werd de discussie uitge
steld tot hedenmorgen.
Omstreeks vier uur verdaagde de
voorzitter de vergadering, nogal vroeg,
hetgeen ongetwijfeld verband zal hebben
gehouden met het diner dat hij 's avonds
zijn medeleden aanbood!
TWEEDE KAMER.
amendement geen bezwaar. Is er in de
toekomst een nieuwe steunmaatregel voor
de Indische koffie noodig, dat kan de Re-
geerirfg een nieuw voorstel indieftefi. Hij
nam het amendement-Teulings over. Een
toezegging voor de koffiebranders kon de
minister niet doen. Het wetje werd z. h. s.
aangenomen.
Interpellatie over het crisisbeleid
Daarna hield de heer van der Sluis
(s.d.) zyn interpellatie over het landbouw-
crisisbeleid der Regeering met intrekking
tot den noodtoestand in het pluimveebe
dryf.
Zyn betoog bewoog zich om de volgende
vier vragen:
Is het den minister bekend, dat het
pluimveebedrijf noodlijdend is geworden,
hetgeen vooral voor de kleine boeren op
de zandgronden een ramp is?
Is ook de minister van oordeel, dat de
oorzaak van deze noodlijdendheid mede
moet worden gezocht in den verhoogden
productieprijs Van de eieren tengevolge
van de monopoliewinst op den invoer van
granen?
Is het den minister bekend, dat de res
titutieregeling bij den export van de eieren
niet voldoende tot haar recht komt, zoo
dat ook de prijstrekkende werking van het
binnenland ten deele faalt?
Is de minister bereid te bevorderen, dat
de pluimveehouders in de toekomst vee
voer bekomen, dat niet belast is met mo
nopolierechten?
Alleen des ministers antwoord op de
eerste vraag luidde bevestigend; maar die
bevestiging moest dan nog met een kor
reltje zout worden genomen. Het ant
woord op de drie andere vragen was ont
kennend. Dit wilde evenwel nog niet zeg
gen, dat de minister van plan is met de
handen in den schoot te blijven zitten. Hij
thans aan het onderzoeken hoe de
is
pluimveehouders het best kunnen worden
geholpen. Hy overweegt verschillende
denkbeelden, maar kon nog in geenen
dèele de Kamer inlichten over zyn ver
moedelijke plannen. Zy moest met de
verzekering genoegen nemen, dat de mi
nister zyn best voor de kippenhouders
doet en dat hy zoo spoedig mogelijk, als
er een plan gevonden is. dit zal laten uit
voeren.
Wel wees de minister er met nadruk op,
dat de afschaffing van de monopolierech
ten voor de kippenhouders nog geen ver
betering brengt, wél schade aan het Land
bouwcrisisfonds (dat die heffing niet mis
sen kan) en ongelijkheid ten opzichte van
andere crisisproducten. Graan, vry van
monopolierechten aan de kippenhoudera
verstrekken, zou deze menschen, die oak
voor andere doeleinden granen behoeven,
wel erg zwaar op de proef stellen. Ook
uit hoofde daarvan gevoelde de minister
er niet veel voor.
By de replieken kwam de heer van der
Sluis, die zich door het antwoord van den
minister niet bevredigd gevoelde, met een
motie, waarin werd gevraagd afschaffing
van de monopolierechten, of restitutie
van graanrechten, óf steun uit het Land
bouwcrisisfonds.
Verschillende sprekers zijn nog aan het
woord geweest, maar zij hadden weinig
lust om voor die motie te stemmen, nu zjj
wisten dat de minister de zaak niet laat
loopen en plannen beraamt. De interpel-
lant kon van zyn motie echter geen af
stand doen, daar hy meende, dat de aan
neming den minister tot grooter spoed zou
aanzetten en brengen tot een daad, want
anderhalf jaar geleden was de bewinds-t
man ook al overwegende, volgens den
heer van der Sluis.
De interpellatie werd daarna gesloten.
Over de motie zou heden worden gestemd.
gespaard!
Eens waren deze vijf woordvoerders het
ook hierover: dat er geen keuze behoeft
te worden gemaakt tusschen communisme
en nationaal-socialisme; beide zijn voor
ons land even verwerpelijk.
Voor mr. van Lanschot voorzitter der
r k.-fractie, ging het in hoofdzaak in dit
debat om de vraag: Wat moet er nu op
politiek en economisch gebied gebeuren?
Wat het eerste punt betreft herinnerde
hy eraan, dat er in de Tweede Kamer
druk was gedaan aan „bruggenbouwen"
teneinde te komen tot een hernieuwde sa
menwerking op positief Christelijken
grondslag. Zyn voorkeur gaat uit naar
een Kabinet met een program, voortge
komen uit de programma's der drie recht
sche partijen. De mogelijkheid daarvan
hangt echter af van de mate van overeen
stemming tusschen het Regeeringsprogram
en het program der R. K. Staatsparty.
Daar evenwel de vooruitzichten op dat
terrein nog volmaakt onzeker zijn, vond
de heer van Lanschot het maar beter geen
huid te verkoopen voordat de beer gescho
ten was.
Ten aanzien van het tweede punt kon
hij zijn meening in twee woorden samen
vatten: Niet meer aanpassen, maar
aan pakken!
Naar aanleiding daarvan betoogde hij
de wenschelijkheid van een doelbewuste
constructieve welvaartspolitiek. Van groot
belang is de vraag welke gezindheid, wel
ke mentaliteit, daarbij voorzit. De heer
van Lanschot hoopte, dat de mentaliteit
van den minister-president dezelfde zal
zijn als van den voorzitter der katholieke
Tweede Kamerfractie. In elk geval zal er
een krachtig kabinet noodig zyn. Het zal
te krachtiger zyn naarmate het minder
afhankelijk is van wisselende minderheden.
Steunt het kabinet derhalve op verschei
dene partijen, dan zal dat gevaar grooter
zijn. Dus had de heer van Lanschot niet
dezelfde sympathie als dr. Colijn voor een
kabinet op zeer breede basis.
Zijn critiek op de N. S. B. naar aanlei
ding vooral van de wijze waarop deze par
tij in den laatsten tijd de R. K. Staatsparty
bestrijdt, was scherp. Weerzinwekkend
Hij zag wel een scheidingslijn tusschen
de voor- en tegenstanders van een posi
tief christelijke staatkunde. Wat daarvan
by de verkiezingen practisch te verwezen
lijken is, moet worden afgewacht. In elk
geval is het eerste woord aan de kroon
aan voorspellingen kan men zich niet
wagen. In verband hiermede maakte de
leider der chr.-hist. eenige opmerkingen
over de evolutie bij de s.d.a.p. Hij waar
deerde (evenals de heer van Lanschot had
gedaan) den groei in nationale richting,
maar kon nog niet voor de volle 100
zijn vertrouwen aan de s.d.a.p. schenken.
Rustig afwachten en kalm aanzien was
hier de boodschap. Verder wees hy, wat de
N. S. B. betreft, er nog op, dat deze alleen
door haar zelf voor het doel geschikt ge
maakte caricaturen van ons staatsbestel
aanvalt.
De voorzitter der anti-revoiutionnaire
fractie, prof. Anema, had uiteraard zeer
veel waardeering voor het kabinet-Colijn;
met voldoening maakte hij gewag ervan,
dat zelfs onder de moeilijke crisisomstan
digheden samenwerking tusschen kabinet
en volksvertegenwoordiging mogelyk is
gebleken. Communisme en nationaal-
socialisme staan veraf en vijandig tegen
over de christelyke grondslagen van ons
volksleven. De christelyke beginselen zyn
met hun heidenschen staatsvorm in on-
verzoenlyken strijd. De christelyke par
tyen hebben zich derhalve tegen beider
dictaturen te verzetten. Of tusschen haar
voldoende practische samenwerking zal
kunnen zijn, valt nu nog niet uit te maken.
Voor samenwerking met de S.D.A.P. in
één kabinet gevoelt de A.R.-party niets.
Te dien aanzien kwam prof. Anema dus
tot geheel dezelfde conclusie ais de heer
Schouten aan de overzijde van het Bin
nenhof.
Mr. Mendels, die wel wat erg uitvoerig,
maar toch onderhoudend was, gaf de ziens
wijze van de S.D.A.P. weer met betrekking
tot de crisis-politiek. Hij veroordeelde de
aanpassing, stelde daartegenover de wijze
waarop in Zweden de welvaart was be
vorderd en de crisis bestreden. Een plan
«roote werken, gelijk in het Plan van
den Arbeid is belichaamd, had moeten zijn
Haring, koffie en pluimvee.
Het was wel een beetje vreemde com
binatie, waarmede de Tweede Kamer zich
gistermiddag had bezig te houden, nu de
groote dingen, zooals de Grondwetswijzi
ging en de Indische begrooting achter den
rug waren: eerst een wijziging van de
Haringwet, vervolgens een van de Land-
bouwcrisiswet, waarin een steunmaatregel
voor de Indische koffie is terecht gekomen
en ten slotte een interpellatie-van der
Sluis over den nood van de pluimveehou
derij. Haring, koffie, kippen
En, ronduit gezegd, heel erg belangrijk
is het niet geweest. De wijziging van de
Haringwet beoogde een verbetering van
de controle op den uitvoerhandel van
haring, waartegen de eenige spreker, de
heer Drop (s.d.), niet het minste bezwaar
opperde. Hij wilde slechts dat de commis.
sie van advies voor de uitvoering van de
wet niet zoo eenzijdig uit belanghebbenden
en ambtenaren ware samengesteld. Mi
nister Decker s stelde hem gerust met de
mededeeling, dat het ambtelijk element
een waarborg voor ohjectieve behandeling
der zaken beteekent, en met de belofte,
uitbreiding van die comissie met andere
personen te zullen overwegen.
Zonder hoofdelijke stemming werd dit
wetje aangenomen, evenals het volgende,
dat beoogde wettelijke sanctie te geven
aan een aantal Koninklijke besluiten,
waarbij een aantal producten als crisis
producten zyn aangewezen, zulks in over
eenstemming met den eisch van het be
paalde in de Landbouwcrisiswet. Tot die
producten nu behoorde ook de koffie, ten
behoeve waarvan de Regeering het vorige
jaar een contingenteeringsmaatregel heeft
bevorderd. Het toeval wilde echter dat
het bekrachtigingsontwerp zeer lang uit
bleef en juist werd ingediend op den dag.
waarop een ander koninklijk besluit de
koffie-contingenteering ophief. Het wetje
had dus feitelijk weinig practische betee
ken is meer.
De heer Teulings (r.k.) maakte van de
gelegenheid evenwel .gebruik om bij
amendement een termijn in de wet te
krijgen, zoodat de contingenteering duur
de van 7 April 1936 tot 3 November 1936
(alles achteraf!) De bedoeling daarvan was
om de koffie als crisisproiuct uit de wet
te verwijderen. Ook bepleitte hy steun voor
gedupeerde kleine koffiebranderijen
Minister Deckers maakte tegen het
Samenwerking van Departementen
bepleit.
Verschenen is het Voorloopig Verslag
der Eerste Kamer over .het ontwerp
van wet tot vaststelling van hoofdstuk
III (Departement van Buitenlandsche
Zaken) der ryksbegrooting voor het
dienstjaar 1937.
Wy lezen er o.a. in:
Sommige leden verklaarden zich, wat de
algemeene strekking betreft, te kunnen ver
eenigen met de, door den minister in zijne
op 2 Juli 1.1. te Genève gegeven, uiteenzet
ting. Zy waren van oordeel, dat wie zich
stelt op den grondslag der werkelijkheid, na
het gebeurde met Ethiopië niet meer het
geven van een dwingend karakter aan arti
kel 16 van het grondverdrag van den Vol
kenbond zal kunnen verdedigen. Nochtans
zouden zy gaarne een verduidelijking ont
vangen van een bepaald punt in de bedoelde
rede.
Ook de andere leden hadden met instem
ming vernomen, dat de minister in beginsel
zich voor de toekomst van de sanctiepo'.itiek
had losgemaakt. Het had op deze leden een
aangenamen indruk gemaakt, dat de mi
nister niet heeft geaarzeld, de mislukking
van de eertijds door hem warm gesteunde
Volkenbondspolitiek in ondubbelzinnige be
woordingen te erkennen.
Dat Nederland in feite thans een stap
heeft gezet in de richting van de oude on
zijdigheid achtten de leden, hier aan het
woord, een versterking van onze veiligheid
Bij hen was intusschen de vraag gerezen,
of het geen aanbeveling zou verdienen stap
pen te doen tot een legalisatie van den thans
ontstanen toestand, waarbij verschillende
staten, onder welke ook Nederland, een
positie hebben ingenomen, die eigenlijk in
strijd is met de verplichtingen, waartoe zy
zich hadden verbonden bij hun toetreding
tot het Volkenbondspact.
Naar aanleiding hiervan werd voorts de
vraag gesteld, welk standpunt de minister
inneemt ten opzichte van het wel eens be
pleite denkbeeld, dat Nederland afzonder
lijke verdragen zou sluiten met Duitschland,
Groot-Brittannië, België en Frankrijk. Hier
aan werd toegevoegd, dat de Volkenbond
niet alleen was verzwakt door de uittreding
van sommige staten, doch ook door toetre
ding van een mogendheid als de Unie van
Socialistische Sovjet-republieken.
De leden, hier aan het woord, zouden ech
ter niet het uittreden van Nederland uit
den bond willen bepleiten, mits voortaan
vast sta, dat dat lidmaatschap ons land, dat
door zijn geëxponeerde ligging, zoowel in
als buiten Europa, aan groote gevaren bloot
staat, niet in een avontuur kan medeslepen.
Zelfs een gebrekkigen Volkenbond achtten
zij beter dan een Statenanarchie of een hege
monie van één of meer mogendheden.
Eenige leden zouden gaarne vernemen, of
er geen kans bestaat op bespoediging van
bespreking nopens ontwapening dan wel ver
mindering van bewapening.
Sommige leden waren van oordeel, dat men
met universaliteit van den Volkenbond niet
veel bereikt, indien de goede mentaliteit ont
breekt, en zij duchtten, dat juist de univer
saliteit aan die goede mentaliteit afbreuk
zou doen, ingeval staten, zoo verschillend in
geaardheid als Japan en de Unie van Socia
listische Sowjet-Republieken ln den bond
zitting zouden hebben.
Eenige leden konden zich met de hier-
voren weergegeven beschouwingen niet ver
eenigen. Deze leden waren van oordeel, dat
de Volkenbond een centrum vormt van on
rust èh verwarring ter oor zake van den
sterken invloed, door communisten, vrij- -
metselaren en hét internationale kapitaal
geoefend.
Hulde gebracht.
Verscheidene leden brachten hulde aan de
Nederlandsche delegatie te Genève voor
haar optreden aldaar ter bevordering van
de Volkenbondsgedachte, met inachtneming
van de Nederlandsche belangen.
Vele leden verklaarden, uit den aard der
/.aak voorstanders te zyn van het onderhou
den van zoo goed mogelijke betrekkingen
met Duitschland.
Eenige leden waren van oordeel dat, zoo
onze betrekkingen met Duitschland te wen- i.
schen hebben gelaten, zulks niet in de laat
ste plaats in de houding van Nederland zelf
zyne oorzaak vindt, deze leden juichte.i toe,
dat onze vroegere gezant te Berlijn, graaf
van Limburg Stirum, die standplaats heeft
verlaten, vermits' zij dien diplomaat niet
den geschikten persoon achtten om een
goede betrekking tusschen Nederland en
Duitschland te bevorderen, weshalve zij ook
hun leedwezen er over uitspraken, dat die
gezant niet voorgoed den dienst heeft ver
laten, doch staat te worden benoemd te Lon
den.
De leden, hier aan het woord, laakten de
stelselmatige te onzent gevoerde en van
Uit het Engelsch door H A.C.S.
12)
Het was stil. Adela hield den telefoon
hoorn stijf vast, en keek, met oogen, die
niets zagen, het raam uit. De kamer was
klein, het meubilair bestond slechts uit een
schrijftafel, een paar stoelen, een met leer
overtrokken canapé, en een mooi kleed.
Op het kleed, by Adela's voet, lag iets smals
en wits. Ik geloof, dat ik bukte en het op
raapte, alleen om mijzelf een houding te
geven. Het leek een stijf-opgevouwen brief
je, maar toen ik het in mijn vingers had,
merkte ik, dat het alleen maar een stukje
krantenpapier was, styf in elkaar gekne
pen, zoodat het een soort van wig was.
„Daniël Daniël, ben jij het? Ja, ja.
Kom dadelijk. Het is Bayard. Hij is dood
geschoten. Vermoord. Vlug Daniël". Ik kon
den tik van de andere telefoon hooren. Heel
duidelijk, en ik wist, dat dr. Bouligny den
haak opgehangen had, maar Adela ging
door: „Inbrekers. Er waren inbrekers", voor
zy de telefoon neerlegde.
„Nu Hilary", zei ze, verward. „Nu moet
I ik Hilary opbellen. Nee, nee Daniël zal
wel bij hem aanrijden Hilary moet het
weten".
„Adela". Janice stond in de open deur,
haar gezicht stond strak, en was zondei
schoonheid en leven. „Waar is Dave?"
Adela viel niet in een stoel neer, maar
ieunde tegen de schrijftafel.
„Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ja
nice. Janice, wat zullen de menschen zeg
gen?"
„Maar ze zijn gaan visschen. Dave en
Allen. Waar zijn ze nu? Waar is Dave?"
Adela spande zich blijkbaar, en op een
pathetische wijze, in, om flink te zyn. Dit
was een van de twee keeren, dat ik haar
zag wankelen. Haar gezicht was nog altijd
alsof het van grijze kalk was, maar, hoe
ook, ze speelde het klaar, zich weer te huil-
len in dat ondoordringbare kleed van waar
digheid.
„Ze zijn waarschijnlijk nog aan het vis
schen. Ze zullen wel gauw terug zijn. Ik
moet Hilary hebben. Ik ben overtuigd"
en hoe dapper zei ze het, door haar blauwe
lippen heen „ik ben overtuigd, dat het
inbrekers waren".
„Inbraak? Waarom, Adela meen je
ik zou nooit denken Janice's strakke
gezicht kreeg, een oogenblik, weer wat le
ven. „Zou dat het kunnen zyn?"
„Ik ben overtuigd, dat het een inbreker
is. Bayard betrapte hem, en werd dood
geschoten. Je leest daar iederen dag van,
in de krant. Dat is het. De safe is achter
jou, Janice. Is die open?"
„Maar het moet inbraak zijn. Ik zal hem
open maken. Eerst zal ik Hilary roepen".
Er klonken stemmen in de bibliotheek. I
Janice draaide zich om.
„Daar is Hilary. Met dr. Bouligny".
Dr. Bouligny knielde neer. Hilary stond
naast hem en keek naar beneden, zijn
plomp gezicht was aschkleurig. In de deur
opening stond Evelyn, die erg bleek was
onder haar bruine huid. Higby was ver
dwenen, maar Emmeline ging door met
haar purperen handen te wringen, en keek
naar dr. Bouligny's mond.
„Hilary zei Adela.
„Och, och, Adela, wat is dit verschrikke
lijk! Hoe gebeurde het? Wie deed het? Wie
vond hem? Waar is Dave?"
„Dave is gaan visschien met Allen Carick.
Zij zijn nog niet terug. Kan je niets doen.
Daniël?"
Dr. Bouligny kwam met moeite overeind.
Hij was een dikke, donkere man, met een
goedhartig rood gezicht en kleeren, die al
tijd zakkerig zaten. Zyn gezicht zag er nu
vlekkerig uit.
„Er is niets aan te doen. Hij is dood. Wie
deed het?"
„Hoe lang is hij dood?" vroeg Hilary
scherp.
„Ik weet het niet. Ik kan het niet precies
zeggen". De dokter dacht even na en zei:
„Zie je, het is zoo warm vanmiddag".
„O", hijgde Evelyn. Zij zonk neer in een
stoel, alsof haar knieën den dienst weiger
den, en zei met een zwakke stem: „Wa<
zullen de menschen zeggen?"
Dr. Bouligny keek even naar Hilary, en
daarna naar Adela.
,,'t Is beroerd, maar ik was er bang
voor
„Het is duidelijk een geval van zelf
moord", 'viel Hilary vlug in de rede. Zijn
autoritaire, eenigszins verwaande manier
van optreden kwam terug. „Het is duidelijk
een geval van zelfmoord, en niemand kan
bewijzen, dat het dat niet is".
„Zelfmoord?" zei dr. Bouigny weifelend
zyn groote hoofd hing een beetje op zij,
toen hy de tragische massa aan zijn voeten
bestudeerde. „Ja
Evelyn stond plotseling op, greep snel
een sjaal van den divan, en legde die, met
zorg, over Bayard.
„Hy moest weggebracht worden, 't Is
eigenlijk niet fatsoenlijk, hem daar te later,
liggen. Op die manier. Op den grond, 't Is
toch by slot van rekening Bayard".
„Wacht. Neen. Wy moeten alles laten,
zooals wy hem gevonden hebben, voor der.
sheriff", zei dr. Bouligny.
„De sheriff zal zeggen, dat het zelfmoord
is", zei Hilary, met beslistheid. „En jij bent
lijkschouwer, Dan".
Dr. Bouligny zag er bezorgd uit.
,',Ik houd, evenmin als jij, van een schan
daal, Hilary. Het zal mij, natuurlijk, niet
zóó aangrijpen maar het is erg kwaad
voor jou, omdat iedereen weet, dat er ruzie
geweest is tusschen jou en Bayard. O, ik
weet ik weet" toen Hilary wou gaan
protesteeren „ik weet, dat jij hem niet
doodschoot, maar wat zullen de menschen
zeggen, weet je dat wel? Ik wil alles doen,
wat in mijn macht is, om het den kop in te
drukken. Maar als het zelfmoord is, waar
is dan het wapen?"
„Dat is hier", zei Hilary. „Dat is hier
Dat is ja, dat moet hier zijn!"
I Wy keken allen, vluchtig, op den grond,
op de tafels, overal in de buurt van het lijk.
Ik herinner mij, hoe ik het opgemerkt
had, het allereerst. Er had geen wapen in
de buurt gelegen, toen; daar was ik zeker
van.
„Maar het is geen zelfmoord", zei Adela.
„'t Is een inbraak, 't Moet een inbraak ge
weest zijn. Er is wacht even, laat ik in
de brandkast kijken. Je weet, daar waren
de juweelen in, Hilary".
Wy volgden haar in de kleine studeer
kamer. De brandkast, nog een vgn de
ouderwetsche soort, massief en plomp, was
in een holte van den muur geplaatst, maar
zonder dat men geprobeerd had de draai
schijven verborgen te laten. Wij keken toe,
hoe zy met haar handen zenuwachtig tastte
en draaide. En toen de zware deur open
zwaaide, keken we, hoe ze aan het onder
zoeken was. En de juweelen waren ver
dwenen. Slechts een stapel leege doozen
was overgebleven, je zag de gele satij
nen voering, toen Adela's vlugge handen ze
een voor een open maakten.
„Ik wist het", zei ze. „Ik wist het. „Kijk
maar, ze zyn weg. Het was inbraak. De dief
was hier bezig de brandkast leeg te halen,
Bayard hoorde hem, en kwam tusschen-
beide, en de dief schoot op Bayard, en
vluchtte". Zij was waardig en bedaard. Zy
stak haar hand uit, en raakte een roodlee-
ren doos aan. „Daarin" zei ze „zat de
broche van moeder".
(Wordt vervolgd.)