Minister van Schaik verdedigt zijn beleid. Vrijzinnig Christelijke Jongeren Bond SeuitCeloH HET HUIS V MYSTERIES ALKMAARSCHE COURANT van VRIJDAG 5 MAART 1937 PARLEMEXT Hartige woorden gewisseld inzake diverse grieven in het rechtsleven. Van rechters die lid zijn der N.S.B. (Van onzen parlementairen medewerker). Er bleken g;stermorgen nog twee spre kers te zijn ingeschreven, toen de behan deling van de Justitiebegrooting in den Senaat werd voortgezet. De heer Janssen de Limpens (r.k.) sprak een hartig woordje over, of beter, tegen de zaakwaarnemers in kantongerechtsza ken; hij bepleitte een wettelijke regeling van dat beroep, omdat het publiek be scherming tegen hen de goede practi- zijns niet te na gesproken behoeft. En toen was het woord aan den ver tegenwoordiger der N. S. B. in dit juridi sche debat, mr. van Vessem. Hij drukte zijn verbazing erover uit, dat er in het voorloopig verslag zooveel over zijn partij in verband met de hand having van het gezag was gezegd, alsof er nooit een S. D. A. P. was geweest, die ar beiders opruide tot staking, het gezag ondermijnde en het koninklijke huis be- leedigde. De N. S. B. is echter, als men den heer van Vessem mag gelooven, een voor beeld van tucht en gezagsgetrouwheid en liefde voor het Oranje-Huis. Op de „dwaasheden", welke van verschillende zijden tegen de nationaal-socialisten in het midden ^aren gebracht zou hij maar niet ingaan; dan kon men wel aan het weer leggen blijven Wat nu zekere ordeverstoringen in ver gaderingen betreft, wees deze afgevaar digde erop, dat er een haast klassiek recht van. toejuiching en afkeuring bestaat. Dat wenschte hij te zien gehandhaafd; geweld' pleging of onwettelijke daden, in verga deringen begaan, keurde hij af. Wanneer deze door nationaal-socialisten waren be gaan, moest men eerst onderzoeken, of het bona-fide N. S. B.-ers waren en hoe lang zij lid waren van de beweging. Immers, zoo redeneerde hij, tot de N. S. B. zijn personen uit allerlei politieke partijen ge komen, dus zoii men moeten nagaan of hun opvoeding in nationaal-socialistischen zin reeds ver genoeg gevorderd was. Een opmerking welke de Kamer met een schaterlach ontving. De heer van Vessem beklaagde zich er over, dat zijn partij onvoldoende bescher ming ontving en dat haar actie op allerlei wijzen wordt belemmerd. Het transport van de N. S. B.-klok bijvoorbeeld was aan verschillende plagerijen blootgesteld geweest. Hij ontkende dat er in organen van zijn partij denigreerend over de Re- geering en de Kamers zou worden ge sproken. Als een rubriek „Uit den praat- hof" wordt getiteld, moet men dit woord beschouwen naar analogie van „parle ment", in welk woord het spreken toch ook tot uitdrukking wordt gebracht. Als men nu van „Kletshuis" had gesproken zou het wat anders zijn geweest! Wederom lachtte de Kamer; in dezen lach kwam echter de gewone vroolijkheid aan den dag over een grapje; men houdt in ons parlement van een „bon mot", on verschillig van wien het komt. De heer van Vessem meende verder, dat de Regeering het spreekverbod voor vreemdelingen over politieke aangelegen heden eenzijdig toepaste. Waarom mag hier wel een Fransche oud-minister tegen het fascisme spreken, doch wordt het aan vreemdelingen uit fascistische landen ver boden het woord te voeren? Overigens was hij van oordeel, dat er te veel vreemdelingen werden genaturali seerd en dat de pinda-Chineezen naar China teruggezonden moeten worden; de overbevolking is hier al groot genoeg. We zullen de rede van minister van Schaik niet op den voet vol een; daarvoor trad hij te veel in details. De toepassing van preventieve hechtenis in gevallen, waarin ze niet noodig is, of een langduri ge toepassing ervan, was een der hoofd punten van het debat geweest. Met veel wat over het principe van de preventieve hechtenis door den heer Men- dels was gezegd, kon de minister zich yereenigen. De vrijheid van den mensch is inderdaad een hoog goed. Maar de overheid heeft een allereerste taak te vervullen: de handhaving van het recht en van het strafrecht. Daartoe behoort ook de toepassing van de preventieve hechtenis, wanneer een strafbaar feit tot klaarheid moet worden gebracht. In het algemeen verliest de staande magistratuur de voorzichtigheid niet uit het oog. Men moet echter een bepaalde zaak geheel kennen, wil men er efen oordeel over kun nen uitspreken. En wat dat betreft kon hij enkele door den heer Mendels aangehaal de voorbeelden niet gelukkig achtten. Met de voorwaarden, waaronder preventieve hechtenis kan worden toegepast, wordt in het algemeen goed rekening gehouden. In verband ook met de toepassing van de preventieve hcehtenis is het van belang of een rechtercommissaris zeer druk be^ zet is of niet. Welnu, waar vandaan den minister verzoeken om uitbreiding van rechtbanken bereikten, heeft hij, eenmaal van de noodzakelijkheid daarvan over tuigd zijnde, niet geschroomd, een of meer rechters aan te stellen, bijvoorbeeld Amsterdam, in den Haag en in Maastricht. De minister zou overwegen of er aan leiding voor bestaat dat zijnerzijds invloed wordt uitgeoefend op de benoeming van rechters van instructie. De minister is naar aanleiding van de opmerkingen over de gezagshandhaving betrekkelijk kort in zijn antwoord ge weest. Hij kon in vele opzichten zich bij de leden, die de ordeverstoringen van N. S. B.-zijde hadden afgekeurd, aanslui ten. De opmerkingen van den heer van Vessem over een recht van goed- en af keuring vond hij kleintjes, in het licht van de feiten. De geïncrimineerde orde verstoringen waren van tevoren geraamd en georganiseerd. Niemand mag zijn eigen rechter zijn en zeker niet het vuistrecht toepassen. Wat men ook tegen „De Dage raad" mag hebben de minister per soonlijk heeft er talrijke bezwaren tegen men moet wel bedenken-, dat de ver gaderingen van „De Dageraad" wettelijk zijn geoorloofd en dat verstoring daarvan in wezen een revolutionnaire daad is. Be twist moet worden, dat de N. S. B. met plagerijen wordt achtervolgd. Bij het ver voer van dit klok bijvoorbeeld, is her haaldelijk een plaatselijke politieverorde ning overtreden-. De minister bleef het betreuren dat eenige rechters lid van de N. S. B. zijn, ondanks het bestaande verbod voor amb tenaren. Indien de rechters niet voor het leven waren benoemd, zou de minister allang tegen hen zijn opgetreden. Hij zou alsnog uitzien naar een middel om aan de tegenwoordige situatie een einde te maken. Dat daarbij de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het geding zou komen, betwistte de minister mr. van Vessem beslist; immers die onafhankelijk heid heeft alleen maar betreking op de rechtspraak. Er was over nog een paar „zaken" iets te doen geweest.. Over de Haagsche zeden zaak sprak de minister slechts heel kort. Nieuws heeft hij er niet over verteld: hij herhaalde tot zijn mededeelingen over den thesaurier-generaal in de Tweede Kamer te zijn gekomen, om de verdachtmaking van politie en justitie af te werpen. In een later stadium van de zaak zou hij over het justitieel en politioneel optreden na dere mededeelingen kunnen doen. Het z.g. Betuwsche tarweschandaal was hem niet doorzichtig geworden. Daarom had hij de dossiers aan zijn- ambtgenoot van landbouw doen toekomen, teneinde nader te worden ingelicht. We zullen tenslotte nog eenige feitelijke mededeelingen van den minister herha len: Tot bewaring van gewoonte- en be roepsmisdadigers kan niet worden over gegaan, omdat er geen geld voor is. Herziening van het Kinderrecht is in voorbereiding; de volgende maand komt er vermoedelijk een wetsontwerp. Invoering van een afzonderlijke admi nistratieve rechtspraak kost ook nog te veel geld. op z'n minst een ton: de mi nister zal de zaak echter nogmaals in den ministerraad brengen. Van de instelling van een „droit de ré- ponse" voor de pers verwacht de heer van Schaik niet veel; voordat een college over de toelating van een antwoord heeft beslist, heeft een artikel zijn actualiteit al verloren. Een wetsontwerp tot herziening van het vreemdelingenrecht zal binnenkort wor den ingediend. Het aantal pinda-Chineezen, dat in de duizenden liej.is tot beneden de 1000 gedaald. Wat het geschil tusschen de Buma en de radic-omroepvereenigingen aangaat, gaf de bewindsman als zijn oordeel te kennen, dat de zaak niet zoo eenvoudig is als ze lijkt. Er moet ook voor gewaakt worden, dat het auteursrecht niet wordt misbruikt. Overtreding van de auteurs wet is overigens een klachtdelict. Wan neer het geschil niet wordt opgelost, zou er weinig anders overschieten dan dat er een klachtdelict van de zaak werd ge maakt. De justitiebegrooting werd z. h. s: goed gekeurd met de gebruikelijke aanteeke- ning van de N. .S B.-ers dat zij geacht wilden worden te hebben tegengestemd. Binnenlandsche Zaken. Bij de daarop volgende behandeling van de begrooting van Binnenlandsche Zaken sprak de heer Hermans (s.d.) over bur gemeesters, over hun benoemingen en op treden. Hij betreurde het dat de minister, die blijkbaar een heel eind in de goede richting is geschoten om weer eens aan de benoeming van een sociaal-democraat tot burgemeester te denken in een ge meente, waar dit wenschelijk kan worden geacht, niettemin in Usquert (Gr.), waar een socialistische raadsmeer lerheid is, geen sociaal-democraat heeft voorgedra gen, ofschoon er een sollicitant van die richting was. Met voldoening las de heer Hermans de passage uit de memorie van antwoord voor, waarin de minister het rver de in zoovele opzichten gewijzigde houding van de S. D. A. P. heeft, welke wijziging een sociaal-democraat als burgemeester voor hem meer aanvaardbaar maakt. De so ciaal-democraten verwachten nu ook daden! Over den burgemeester van Velsen, die in een openbare vergadering heeft gezegd, dat de autonomie der gemeenten door het algemeen kiesrecht gevoelige klappen heeft gekregen, en die zich ook over de werkloozen als „luie lammelingen." had uitgelaten, was hij minder te spreken. Met des te meer voldoening maakte hij gewag van de houding van den Haagschen bur gervader, mr. de Monchy, die laatst in een openbare vergadering van den. raad de democratische instellingen met kracht tegenover een naar het fascisme neigend raadsl'd had verdedigd. De heer Kropman (r.k.) toonde zich iet of wat bezorgd over den lust der re geering om al maar meer te centralisee- ren; de Kamers van Koophandel komen tegenwoordig haast overal bij te pas; op die manier moet de autonomie der ge meenten verloren gaan. De kleuren der Nederlandsche vlag. de dat dit vooruit liep op een wetsontwerp, waarin een nadere uitwerking wordt ver wacht van het genoemde K. B. Dit achtte even goede vaderlanders zijn maar een vlag is een nationaal symbool waarmede men zeer voorzichtig moet omspringen. hij onjuist, omdat men in theorie altijd En er zijn nu eenmaal vele Nederlanders rekening moet houden met de verwerping van een wetsvoorstel, hoe onwaarschijn lijk het in dit geval ook mocht zijn. Hier uit moet men. evenwel niet afleiden, dat prof. Lohman met de keus der regeering tevreden is. Integendeel: hij, voor zich, is in zijn hart verpand aan 't oranje-blanje- bleu. En aangezien dit met duizenden landgenooten het geval is, had hij het beter gevonden, indien de regeering in de vlaggenkwestie (die" nog geen „kwestie" is, maar het juist nu z. i. zal worden) geen beslissing had genomen. Evenals ons volk in den loop der jaren de voorkeur aan het „Wilhelmus" als volkslied had gegeven, zoo had men nu de zaak rustig moeten laten rijpen. Hij wilde volstrekt geen tegenstelling maken tusschen Neder landers die rood-wit-blauw verkiezen en Nederlanders die het oranje-wit-blauw willen voeren het kunnen allemaal die de verbondenheid van Nederland Oranje in de vlag tot uiting willen zien komen, ook al is de vlag gedurende de geheele monarchie rood-wit-blauw ge weest. Op de historische uiteenzetting van de rechten van het oranje-blanje-bleu en de kleur technische voorkeur van de marine voor rood-wit-blauw zullen we nu maar niet ingaan. De opmerking van prof. Lohman hadden de belangstelling van de leden en van het publiek op de tribune, dat nu eens een zaak trof, waar geen be studeering van Kamerstukken of eenige wets- of vergadertechnische kennis bij te pas kwam. En ook voor ons was het een „vernuvering", zooals men in het noorden zegt, immers eeneen nieuw onder werp. En heel veel nieuws onder de zon, die boven het Binnenhof schijnt, is er voor wat overjarige tribunebezoekers niet Kerk en School Getuigenisavond voor geestelijke vrijheid. Een geheel gevulde kerk. Voor de bijwoning van den getuigenis avond voor geestelijke vrijheid, uitgeschre ven door den V.C.J.B., in de Luth. kerk aan de Oudegracht, bleek gisteravond groote be langstelling te bestaan: de kerk was geheel gevuld. Mej. ds. R a p p o 1 d sprak een openings woord, waarin zij duidelijk maakte, dat de V.C.J.B. niet is een organisatie, die zich niet buiten het vergaderlokaal laat gelden. Inte gendeel, zij werkt zooveel mogelijk naar buiten. Een viertal organisaties zijn in den V.C.J.B. vereenigd, alle uitdragend het vrijz. chr. beginsel. Spreekster merkte nog op, dat nieuwe leden van 18 tot 35 jaar gaar ne worden aangenomen. Een avond als deze werd of wordt dezer dagen gehouden in nog een zevental met zorg gekozen centrumplaatsen in ons land. De laatste spreker, welke door den voor zitter nog aan. het woord werd gelaten, prof. de Savornin Lohman (c.h.) had het over het kon. besluit aangaande de kleu ren van de Nederlandsche vlag. Hij meen- De eerste spreker. Na gebed, waarin ds. Rappold voorging, sprak de heer A. J. van L e u s e n, arts te IJmuiden, die het onderwerp „Geest en Vrijheid" bezag uit den gezichtshoek van een protest tegen de uitdrukkingen, dat de staat het hoogste goed zou zijn, het ras het edelste goed, enz. Neen, zei spr., dat alles is niet het hoogste goed voor den mensch. Jammer is het, dat velen, die dat innerlijke protest voelen, niet verder gaan dan dat. En toch mag dat enkele protest niet voldoende zijn, want de mensch die niet anders doet dan protesteeren, is een gebonden mensch, hij kan niet bogen op positieve kracht, hij zegt niet wat hij dan wel wil. Practisch is het niet mogelijk den geest dwang op te leggen, want die zoekt telkens weer een uitweg en 't zal de vraag zijn of hij dan zijn hooge waarde zal behouden. Zoo min als een tusschen vier muren inge sloten mensch kalm berust in die gevangen schap, zal ook de opgesloten geest zich schik ken in zijn kluisters. Wij weten dat de opgelegde dienstbaar- beid niet de hoogste "bestemming is van een mensch, noch is de trouw, hoe sterk ook, noch de opofferingsgezindheid, die toch be- geerenswaard is, het hoogste voor den mensch. Deze beide eigenschappen mogen slechts dan als het hoogste goed worden ge zien, als men de werkelijke beteekenis er van doorgrondt. Eerbied voor het ras is mogelijk, maar niet voor het eigen ras alleen, óók voor het bloed der anders gekleurden. Méér dan macht is recht, macht zonder recht is een vloek voor de menschheid. Er is een strijd in de wereld, die gaat om heilige goederen, en in dien strijd hebben ook de vrijz. jongeren partij gekozen: ze we ten dat voor opbouw van een goede volksge meenschap iets anders noodig is dan gebon denheid van een bepaald ras en dat die ge meenschap niet kan bestaan uit menschen, die afstand hebben gedaan van het recht tot protest tegen vrijheidsbelemmering. Vóór alles is noodig het bewust worden wat wij dan wél willen, en dat is allereerst de wetenschap, dat ons hart te groot is voor de aarde, m.a.w„ dat wij leven voor de eeuwigheid. Het besef van deze eigenwaar de is eigenlijk het eenige, dat ons de kracht geeft „neen" te zeggen tegen de nieuwe stellingen van dezen tijd. De macht van dat besef is ongewoon sterk, zooals spr. aangaf met een blik in de geschiedenis: de kracht van het geloof bleek telkens weer boven die van beton en staal en geweld. In het besef van eigen waarde en eigen kracht in het geloof, willen wij het wagen met dat geloof in deze wereld. Wij zijn met dat geloof in staat te bouwen aan de toe komst van ons volk en ons vaderland, men schen lief te hebben, ja, medebouwers te zijn aan het Godsrijk op aarde. Dan durven wij in ons persoonlijke leven te allen tijde den anderen mensch te respecteeren. Wij zullen dan te allen tijde eischen het recht om iets van onze eigen ziel te laten door klinken. Afstand doen van dat recht zou be- teekenen God verraden. Wij willen zijn per sonen, die trachten koorzangers te zijn, waar bij ieder zingt op zijn wijze en waarbij de ziel niet verloren gaat. Zeker, er zijn in onze dagen vele bedrei gingen van dat hooge ideaal, maar wij moe ten vasthouden aan het recht om ons Gods kinderen te noemen. Daarvoor is noodig geduld en dat heeft ieder geloovig mensch: wat er ook gebeurt ter wereld, de vrijz. protestant verliest het geduld niet, want dat zou zijn het verliezen van zijn geloof. Wij weten immers niet Gods weg, noch hoe Hij ons gebruiken wil. Wij willen gelooven in den oogst waarvoor wjj willen dienen: een gemeenschap van naar boven strevende menschen. Gods kracht zal ons daarbij steunen en borg zijn voor onze onkwetsbaarheid tegen aanvallen op ons ver trouwen. Wij weten, dat geen menschelijke wet recht van bestaan heeft, als zij niet ge heiligd is door Gods recht en macht. Spr. eindigde met een aanhaling van Joost van den Vondel, die reeds te velde trok te gen een staatszucht, die alles trachtte te ver nielen, omdat zij geen rekening hield met Gods kracht. Geestelijke vrijheid voorwaarde voor cultuurarbeid. Ir. K. K o o y, uit Amsterdam, sprak over „Geestelijke vrijheid als voorwaarde voor cultuurarbeid". Teleurstellend vond hij het, OER Uit het Êngelsch door HA.C.S, 24) Mijn eigen getuigenis was eveneens kort, en toen dr. Bouligny mij, na mij een paai zeer duidelijke vragen gesteld te ^hebben, bedankte en liet gaan, ving ik eéri opge- luchten blik van Hilary ngar dr. Bouligny op, die beslist op een gelukwensch leek. Zooals ik zeg, kwam de beslissing zeer vlug. Toen ik in de auto,» met Adgla naast mij, naar huis terugreed, dacht ik bij mij zelf er over na, dat niemand openlijk naar voren gekomen was om een van de familie Thatcher van moord te beschuldigen. Er zou ongetwijfeld gepraat worden; ik kon het al zien in de blikken, de gebogen hoofden, het gefluister, de manier, waarop de groep jes op straat ophielden met praten, en naar ons keken, toen wij voorbijreden, maar het onderzoek was tenminste veilig voorbij. En ik dacht aan Adela's wanhopende kreer: „Wat zullen de menschen zeggen?" De sheriff volgde ons naar huis, en ik zal te luisteren, terwijl Adela een beschrijving gaf van de verdwenen juweelen. Ik hoor nog haar bedaarde stem: „Een ring, met een karaat diamant, een blauwe Jaeger, en twee parels". En Jim Strove, die het in een aanteeken- boekje krabbelde: „Hoe spel je Jaegar?" „Twee karaat Wesseltons, in een ring ge zet, met twee gevouwen handen erin ge graveerd. Een colliei-, zeven diamanten. Een broche. o, maar u zult mijn moeders broche wel kennen, mijnheer Strove. U hebt haar die honderd keer zien dragen". „O, zeker, miss Adela. Maar ik moet dit alles het geheele land door telegrafeeren. U zult mij een meer gedetailleerde beschrij ving van de steenen moeten geven. Hebt u geen geschreven inventaris? Een van een juwelier „Ja. Ja. Heel goed, Een broche Steeds ging het door, karakteristiek voor een tijd, toen een familie eigenlijk geen famile was, voor zij een voorraad land, zil ver en juweelen had verzameld. De collec tie was niet enorm, en geen der stukken was van groote waarde; toch, alles bij el kaar geteld, was het niet iets om te ver smaden. Ik verliet hen en ging naar mijn kamer om mijn kleeren uit te trekken, die ik bij het onderzoek had gedragen. Ik vond Flor- rie daar, die wat minder onbehouwen was, en wier haren een beetje in wanorde wa ren. Zij maakte het bed op, terwijl zij de lakens wijd uitzwaaide. Zij knikte even, toen ik binnenkwam. „Hebt u er tegen, zuster", zei ze, „als ik de kamer afmaak, terwijl u er bent?" En toen ik neen zei, ging zij voort: „Ik ben laat met mijn werk vanmorgen, 't Schijnt dat,ik een beetje zenuwachtig ben. Ik heb voortdurend het gevoel, dat iets achter mij aankomt". „Onzin. Dat kan niet bij daglicht". Zij keek mij dom aan. „Het gebeurde gisteren anders bij volle licht", zei ze, terwijl zij een kussensloop schudde. Ja, natuurlijk, dat was waar. „En" voegde zij er bij, terwijl zij het kussen aan den eenen hoek tusschen haar tanden hield en onderwijl sprak, zóó, dat haar woorden een soort van sissende hef tigheid kregen „het kan weer gebeuren". „Onzin", herhaalde ik. En, omdat ik het liefst met haar op goeden voet was, zei ik vlug: „Er zal niets gebeuren. Je bent een beetje zenuwachtig, dat is alles". „En wie zou niet zenuwachtig zijn?" vroeg zij wild. „Een man schoot alles kapot in huis. Let op mijn woorden, zuster, het is hiermee niet uit. U moet weten", voegde zy er bij, terwijl ze het kussen losliet en dui delijk sprak, „ik ben een zevende dochter". „Een zevende dochter? Tusschen twee haakjes: heeft miss Thatcher niet aan je gezegd, geen kussen, op die manier, vast te houden met je tanden?" „Ja", gaf ze toe. „Maar wanneer ik op gewonden ben, clan vergeet ik alles. Het is een boel gemakkelijker. De zevende doch ter van een zevende dochter". Het begon op een raadseltje te lijken. Zij pakte het andere kussen beet, hield het handig tusschen haar tanden en siste: „Ik zie allerlei". „Zie je allerlei? Wat ter wereld Zij nam het kussen uit haar mond en zei: „Ik bedoel, dat ik allerlei zie. Ik heo het tweede gezicht. Dat wil zeggen: soms heb ik het tweede gezicht. En ik heb het nu juist. Ik zie ongelukken". Haar ernst was nogal overtuigend. Ik was een beetje uit het veld geslagen en voelde mij niet heelemaal op mijn gemak tegenover een dergelijke overtuiging. „Wat, dat kan niet!" riep ik. „Dat is alle maal onzin". Zij keek mij vreemd aan: haar leelijke gezicht was kalm, bijna als in trance. „Kan dat niet?" zei ze, met zachte stem. „Hoe komt het dan, dat ik den dood voel in dit huis? Hoe komt het, dat mijn moe der het gisteren wist? Voordat wij wisten, wat hier gisteren gebeurde. Hoe komt het, dat zij tegen mij zei: „Florrie, ga niet naar dat Thatcher-huis terug. Er zullen daar ongelukken gebeuren?" Het meisje deed een paar stappen naar mij toe en ik merkte, dat ik wat achteruit ging. „En er was een ongeluk, is dat niet zoo? Toen ik gisteravond terug kwam. Er was een moord gebeurd. En ik zie" zij was op dit oogenblik bewegingloos, haar oogen had den iets onnoozels „ik zie nog meer on gelukken. Ik zie dood". Ik was bij het raam. Ik drukte mij tegen het kozijn aan. haalde diep adem en zei zoo krachtig mogelijk, maar wat ongedul dig: „Nou, Florrie, hou op met dat gepraat. Ik zal het miss Thatcher moeten zeggen, als je er mee door gaat. Je bent hysterisch. Je bent gek door je iets te verbeelden. Hou er opeens mee op, en ga weer aan je werk". Zij was heelemaal niet van haar stuk ge bracht. Haar gezicht verloor heelemaal zijn kalmte niet, maar zij ging naar het bed te rug. ,,'t Komt", zei ze, terwijl zij een laken recht trok. „U zult het zien. En ik ben bang Ik ben bang, en vraag mij af: waar zal den volgenden keer de moord gebeuren?" „Nou is het genoeg", zei ik scherp. „Best, mevrouw. Maar mijn moeder heeft mij altijd gewaarschuwd. Zij ziet helderder dan ik. Zij heeft meer ervaring. En zij zegt, dat ik moet oppassen, dat ik niet in mijn slaap vermoord word". „Vermoord Het meisje knikte van ja. „In mijn slaap. Het wordt volle maan, en er is iets niet in orde. Ik doe altijd mijn deur op slot, wanneer het volle maan is. Maar nooit is er tot nog toe het derde ding ge weest". „Hethet derde ding „Ja. Moeder zegt, dat, als alle drie din gen er zijn, ik moet oppassen. Anders zal ik in mijn slaap vermoord worden. Het on geluk zal door het derde ding komen, en dat is" zij sloeg handig de sprei over de kussens heen „dat is een vrouw met rood haar. U hebt rood haar, is het niet, zuster?" „Florrie! Jij bent gek. Wat bedoel je? Denk je, dat ik je vermoorden zal?" „Dat zei ik niet", zei ze. „Maar u hebt rood haar, is het niet zoo?" ,Het is kastanjebruin. En als je op die manier doorpraat, meisje „Het lijkt mij rood haar. En ik vertel de waarheid aan u. Ik vermoed, dat u het gek vindt. Misschien is het dat. Maar moeder heeft zich nooit vergist. Welke soort zeep wilt u hebben, zuster?" „Je moeder weet waarschijnlijk van jou, dat mijnheer Bayard door 'n revolverschot is gewond, en dat ik hem ben komen verple gen", zei ik, ofschoon ik niet zoii kunnen zeggen, waarom ik probeerde de dwaze ge schiedenis uit te leggen. „Natuurlijk zei ze, dat er ongeluk kwam" „Hm", zei Florrie. Zij keek mij lang vreemd aan. „Hmm. U wist dus, dat dit ook geen toeval was". (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 9