De Indische begrooting in den Senaat. Stad m Onigzoittg. Uw HOEST verdwijnt in 24 uur! akker s Abdijsiroop SeuUletw MET HUIS MYSTERIES PARLEMEM De minister-president dr. Colijn aan het woord. Een mislukte stemming. (Van onzen parlementairen medewerker). De Eerste Kamer heeft zich in één dag tijds door de Indische begrooting heenge- werkt en zou ook de andere Indische ontwerpen (de herberekening van de pensioenen, instelling van een rubber fonds, de schenking van 25 millioen voor welvaartszorg en de heffing van een tijdelijk extra-uitvoerrecht) nog hebben aangenomen, ware het niet, dat bij de stemming over het pensioen-ontwerp het „quorum" niet meer aanwezig bleek, zoo dat vandaag een nieuwe stemming moest ■worden gehouden. Dertien stemmen waren er voor en acht tegen uitgebracht, zoodat het vereischte minimum aantal leden (26) voor een geldige stemming niet werd bereikt. Onder de tegenstemmers bleken drie katholieken te zijn, benevens de twee n. s. b.-ers, twee overgebleven sociaal-democraten en één vrijz.-demo- craat. De behandeling van de Indische begroo ting had een vlot verloop. Terecht merkte de heer Janssen (r.k.) in den aanvang van zijn rede op, dat er na de uitvoerige ge- dachtenwisseling in de Tweede Kamer en de deugdelijke schriftelijke voorbereiding in den Senaat niet zoo heel veel aanlei ding meer voor uitgebreide beschouwin gen was. De heer Mendels (s.d.) opende we zouden haast zeggen: oudergewoonte het debat. Zijn kijk op de ontwikkeling van de Indische financiën en van den economischen toestand was nogal opti mistisch, zoodat hij herstel van de dras tische bezuinigingsmaatregelen bepleitte, voornamelijk op het gebied der volksge zondheid. Ook wilde hij verhooging van de laagste salarissen, terwijl verbetering van de Iconen in het bedrijfsleven, in het •bijzonder van de Inheemsche bevolking, niet mocht uitblijven. Aan loon- en prijs politiek moest de regeering ernstige aan dacht schenken. Het liefst zag hij nog de invoering van een minimum-loonregeling. Nadat deze afgevaardigde nog op de zwakke stee in het Indische economische leven had gewezen, gevormd door de afhankelijkheid van de wereldmarkt en, daarmede gepaard gaande, het gebrek aan bestaansmiddelen der bevolking en van de cultures (in verband waarmede hij een intensievere industrialisatie bepleitte) kwam hij.te spreken over de gaande zijn de handelsbesprekingen met Japan en de concurrentie van dit land op de Indische markt. In verband hiermede vroeg hy verschillende inlichtingen. De heer Mendels bleek, evenals zijn geestverwanten aan de overzijde van het Binnenhof, een voorstander van het inter pellatierecht van den Volksraad en van een „ronde tafel-conferentie", waarom hetzelfde college in een adres aan de Kamers heeft gevraagd, welke conferen tie het over de mogelijkheid van den „dominion-status" voor Ned.-Indië zou moeten hebben. Noch voor het een, noch voor het ander achtte de heer Janssen (r.k.) daarentegen de tijd reéds gekomen. Hij beriep zich op dezelfde gronden als in de Tweede Kamer door de katholieken (en de meerderheid trouwens) waren aangevoerd: een volle dig interpellatierecht veronderstelt mi- nisterieele verantwoordelijkheid. Een tegen den zin der regeering aangenomen motie moet effectief gemaakt kunnen wor den. Welnu, dat is in het huidige staats bestel in Indië onmogelijk. Voorts vond hij de meerderheid van den Volksraad voor een ronde-tafel-conferentie niet overtuigend. Niettemin beschouwde hij de daarop betrekking hebbende motie-Soe- tardjo als een „waarschuwingsteeken op den weg van de emancipatie van Indië". De heer Janssen drong aan op de be vordering van een zoo goed mogelijke verstandhouding met dit overzeesche ge biedsdeel; elk wantrouwen in onze goede bedoelingen behoort te worden wegge nomen, óók wat de economische1 betrek kingen betreft. Hij was tenslotte van oordeel, dat on aantastbaarheid van pensioenen als een overwonnnen standpunt moest worden beschouwd, wanneer zich het geval van nood voordoet. Hij zou zijn stem aan het desbetreffende wetsontwerp geven, doch behield zich zijn houding voor een volgende gelegen heid voor. Het was de groote grief van den heer Ossendorp (s.d.), dat de regeering de pen sioenen te veel als een levensverzekering beschouwt en niet als uitgesteld loon, waarvoor de belanghebbenden zich finan- cieele offers hebben moeten ge.roosten. Of een korting nu acht maanden of acht jaren duurt, maakt in principe geen ver schil. Pensioenen moeten onaantastbaar zijn, dus zou de heer Ossendorp tegen stemmen. In tegenstelling tot den heer Mendels achtte de heer Kolff (c.h.) nog groote voorzichtigheid met de financiën gebo den. De opleving is inderdaad onmisken baar, maar we moeten nog eens even af wachten of ze doorzet. En even duidelijk is z.i., dat de door den vorigen landvoogd gevoerde krachtige bezuinigingspolitiek nu juist haar vruchten begint af te werpen. Hij zwaaide aan den afgetreden jhr. De Jonge grooten lof toe, óók voor de wijze, waarop deze het gezag in een moeilijken tijd had gehandhaafd. Over de gezagshandhaving sprekend, drong hij. aan op waakzaamheid ten aan zien van de communisten, die weliswaar klein in getal zijn, maar daarom niet minder gevaarlijk. Tegenover de natio- naal-socialisten evenwel is de regeering z. i. van te goed vertrouwen. Met hun rassentheorie en hun streven naar macht zijn dezen juist in Indië bijzonder gevaar lijk. Wat het interpellatierecht voor den Volksraad aangaat, sloot zijn betoog zich aan, bij dat van den heer Janssen, maar veel sterker was hij in zijn afwijzing van een ronde-tafel-conferentie over een toe- komstigen dominion-status. Alleen in het belang van Indië zelf moet daarvan al worden afgezien. Van een eenheid is het uit minstens 37 verschillende bevolkings groepen bestaande gewest nog zeer ver verwijderd. En nooit heeft men een volk een dienst bewezen door het een recht toe te kennen, waarvoor het nog niet rijp was. De heer Kolff brak nog een lans voor dé Indo-Europeanen en keurde de verster king van de defensie goed, al blijft er z.i. nog veel te wenschen over. Van een „Indië los van Holland"-leuze die men in ons parlement niet meer hoort, zelfs niet van de communisten! moet de hr. de Marchant et d'Ansembourg heelemaal niets hebben, en natuurlijk ook niet van strevingen, welke ook maar eenigszins die richting uitgaan. Veel krachtiger moet tegen de ontbindende krachten van het communisme en van het „demo-liberale stelsel" worden opgetre den. De lankmoedige houding, welke de regeering z.i. tegenover het communisme aanneemt, steekt wel zeer af tegen de maatregelen, welke zij tegen de n. s. b. meent te moeten treffen; hij betwistte, dat er in haar program zooiets van een ras sentheorie voorkomt. Ten aanzien van de defensie stelde hij de regeering in gebreke; er wordt lang niet genoeg voor gedaan en er mag geen geldkwestie van worden gemaakt, want een aanval van Japan (hij noemde dit land met name!) is in het geheel niet denkbeeldig. Afwijzend stond hij tegenover de her berekening van de pensioenen; als de Staat in een toestand van surséance van betaling verkeert en alle uitgaven (be halve de militaire) zijn verlaagd en de inkomsten zijn verhoogd, dan pas mag men daaraan gaan denken. Minister Colijn aan het wóórd. Nadat de heer Otten (v.d.) de inkrim ping van den export van Nederlandsche boter naar Indië h§d afgekeurd, was het woord aan den'minister" van koloniën, dr. Colijn. -r. Deze behandelde eerst een aantal af zonderlijke punten, o.a. de Opmerkingen van den heer Otten over de boter. De importeurs, die tevens Australische boter invoeren, hadden in overleg met den directeur van Handel in Indië den invoer van Nederlandsche boter wat beperkt, om den belangrijken export van Indische thee naar Australië, welke daar op denzelfden voet wordt behandeld als de Ceylon-thee (dus als uit de dominions") -te behouden. De minister sloot zich aan bij de aan het beleid van den afgetreden G. G. gebiachte hulde, de nieuwe functionnaris beant woordt, tot dusver, geheel aan de in hem gestelde verwachtingen. Het vraagstuk der Indo-Europeanen is moeilijk. Door den toevloed van Inheem sche krachten voor allerlei betrekkingen in de laatste jaren is er voor hen een soort vacuum ontstaan. Men overweegt nu, hun grond te verschaffen, maar dan stuit men weer op oude grondrechten van de In heemsche bevolking en allerlei adat kwesties. De minister heeft evenwel op spoed met het onderzoek van wat voor hen gedaan moet worden aangedrongen. Aan den heer d'Ansembourg, die nog eens getamboerd had op de emigratie mogelijkheden voor Europeanen in Nieuw-Guinea, voegde de bewindsman toe, dat dit denkbeeld onzinnig was. Nog nooit heeft zelfs een inheemsche bevolking zich daar blijvend kunnen vestigen. En voordat men zich op de zoozeer aange prezen hoogvlakte van N.-Guinea kan vestigen, moet men eerst het bewijs heb ben, dat die hoogvlakte er inderdaad is! En wat de defensie betreft, liet hij c op volgen, dat er toch Wel iémand zal moeten zijn die de sterke vloot, welke de n. s. b. wil bouwen, betaalt; zij zal daar voor toch de middelen moeten aanwijzen. Overigens kon de heer d'Ansembourg weten, dat in het vlootplan der regeering kruisers voorkomen en dat ook in de ver vanging daarvan 's voorzien. Aan den heer Kolff deelde dr. Colijn mede, dat hij, in tegenstelling met de daaromtrent in de pers verspreide geruch ten, niets dan lof uit Indië over de nieuwe Glenn-Martinbommenwerpers had ge hoord. Er was gesproken in het bijzonder door den n.s.b. afgevaardigde over het onderdrukken van een gezonde volksbe weging, waarmede van die zijde dan het nationaal-socialisme werd bedoeld. De minister antwoordde daarop, dat aan een gezonde volksbeweging niets in den weg wordt gelegd, maar dat hij vooral den indruk op dat „gezond" moest leggen. Want daaronder kon hy het nationaal- socialisme, dat in wezen- den rechtsstaat door den machtsstaat wil vervangen, niet begrijpen. De regeering acht hetr"geraden, nog niet. te optimistisch te zijn met-betrekking tot de Indische financiën; men moet eerst af wachten of de gunstige ontwikkeling van de conjunctuur aanhoudt. Den heer Mendels (die de kwestie nog eens critisch had besproken) hield de minister voor, dat de extra bijdrage van de oliemaatschappijen aan de schatkist (5 millioen over 1936 en millioen over 1937) niet de beteekénis van een afkoopen van een belasting heeft. Die maatschap pijen betalen immers reeds ten volle waartoe zij door de wet worden verplicht, maar om technische redenen was het niet mogelijk een belasting voor deze oliecon cerns in te voeren, toen de schatkist hoog noodig versterking behoefde. Toen heeft de minister eenvoudig het bedrag van de door hem geschatte opbrengst van die niet mogelijk gebleken belasting aan de maat schappijen gevraagd. In verband met de stijgende kosten van het levensonderhoud heeft men in Indië reeds een toeslag van 5 pet. op de laagste salarissen gegeven. Wat de loonen in het vrije bedrijf be treft, herinnerde de minister eraan, dat de maatschapijen het zedelijk recht missen tot winstuitkeering, zoolang de loonen nog zoo laag zijn. Mocht de minister zich in de houding van de maatschappijen vergissen, dan zal hij niet aarzelen, zoo noodig, dwingend recht in het leven te roepen. Met de industrialisatie- gaat het" den" goeden weg op; thans wordt er meer schematisch gewerkt. Overigens had de minister reeds in 1910 op deze lacune in de Indische economie gewezen. Wat de onderhandelingen met Japan betreft kon hij niets anders mededeelen, dan dat hij hoopte dat deze in het laatste stadium verkeeren. De verhouding van Japan tot Nederland is geheel vriend schappelijk. Uit men zich individueel in lezingen wel eens anders in dat land,'wel nu dan staat de regeering daarbuiten; in ons land zegt men ook op vergaderingen wel eens onvriendelijke dingen over een ander land! Over de pensioenskwestie en de staat kundige ontwikkeling had de minister uiteraard niets nieuws meer te vertellen. De begrooting werd daarna goedge keurd. En toen volgde de bovenvermelde mis lukte stemming. Internationale Roode Hulp. Hoe een bezoeker uit Amsterdam het terrein van den Spaanschen burger oorlog zag. In de goed bezette dancing van de Har monie spraken gisteravond voor de afd. Alkmaar van I.R.H. de heeren I. J. E. de Lange en J. Postma, beiden uit Amsterdam. De heer K u ij e r, voorzitter der afdee- ling, sprak een openingswoord, waarin hij opwekte tot opvoering van den steun voor de anti-fascistische strijders in Spanje, iets wat, naar spr. uiteenzette, ook van belang zal zijn voor den strijd tegen het fascisme in ons eigen land. Hierop was het woord aan den heer Post- m a, die twee weken in Spanje vertoefde en een en ander zou meedeelen over' zijn daar opgedane indrukken. Hij begon met të zeg gen, dat het Spaansche volk nog met vol ver trouwen hoopt op de overwinning der regeë- ringstroepen. In dorpen en steden, aan het front en in kazernes had spr. ervaren, dat de soldaten na een kort verlof verlangen om weer aan den strijd deel te. nemen. De auto riteiten zijn vol lof over de verrichtingen van het regeeringsleger en ook over de ge dragingen van de bevolking achter het front. De bewoners van het in broederstrijd ver- keerende land lijden zwaar. Meer dan een millioen menschen zijn er uit hun woon steden gevlucht, tal van gezinnen zijn uit eengerukt. In vele gevallen verkeert men in onzekerheid over de verblijfplaats van familieleden. Noch aan vluchtelingen, noch aan gewonden en zieken kan voldoende hulp verleend worden, voor een groot deel het gevolg van de ook reeds vroeger slechte huisvesting van de geringere'bevolking. De groote huizen van de thans buitenslands ver toevende rijke aanhangers van Franco zijn door de regeering ingericht voor onderdak voor vluchtelingen. Er is groote behoefte aan zuivelproducten; reeds is een zending gecondenseerde melk, boter en kaas uit .ons land naar Spanje onderweg. Met verschillende leden van. de interna tionale brigade had spreker een onderhöud gehad. Bij den aanvang van den opstand beschikte de regeering niet over soldaten of wapenen, doordat de tegenstanders, dank zij goede voorbereiding, dat alles in handen hadden. Na een opwekking der regeering meldden zich talloos velen uit de bevolking aan voor den strijd tegen de opstandelingen; vele soldaten liepen over, toen zij inzagen bedrogen te zijn door hun leiders, en zoo kon als Gij direct Akker's Abdijsiroop neemt Gij zult dadelijk de gunstige werking on dervinden van de vanouds beproefde „genees-kruyden", waaruit Abdijsiroop in hoofdzaak bestaat, thans door den beken den Apotheker Dumont nog versterkt door nieuwe, snel werkende toevoegingen. Daardoor is nog meer dan vroeger, nu hat beproefde hoest-geneesmiddel Verlaagde prijzen: f 0.75, f 1.25, f 2 per flacon. de regeering een" leger vormen, dat allengs beter bewapend kon worden. Spr. deelde mede, dat in de ziekenhuizen door fascisti sche doktoren en verplegend personeel vele aanhangers der regeering onnoodig werden geamputeerd of zfelfs Wel vergiftigd, "om op deze wijze het regeeringsleger te benadeelen. Thans heeft de regeering, medé door hulp uit het -buitenland, een goeden medischen dienst kunnen inrichten. De bevolking leeft mee met de regeering eri heeft lofwaardige staaltjes van moed geleverd (waarvan spr. verschillende voorbeelden vertelde), zoodat belangrijke strategische punten konden wor den heroverd. Vele menschenlevens gingen hierbij verloren, doordat de regeeringslegers althans in het begin zeer onvoldoende be wapend waren tegenover het moderne oor logstuig, dat Düitschland en Italië aan Franco's leger hadden geleverd. Terloops deelde spr. mede, dat geheele legerafdeeling'en werden gevormd uitslui tend door beide genoemde landen, alléén met het doel om Spanje fascistisch te maken. Maar thans, zoo vervolgde spr., nu ook de regeeringslegers goed zijn georganiseerd en bewapend en bovendien bezield zijn van groot idealisme, kan men vol vertrouwen den afloop van den burgeroorlog in het voor deel van de regeering afwachten. In Madrid, waar men in verschillende deelen niets van den oorlog merkt, gaat Het leven zijn gewonen gang, zelfs de parken worden op normale wijze onderhouden. Maar tóch heeft de stad zwaar geleden onder de bombardementen van Franco's lucht macht. Spr. deelde hiervan een en ander mede, daarbij niet verzwijgend, dat de bom men ook velen van de bewoners hebben neergeveld. Het is zelfs niet zeker, dat alle lijken zijn geborgen van menschen, die in hun woningen werden getroffen en mèt deze ten onder gingen. De bombardementen van Madrid geschiedden slechts om schrik en ontzetting te brengen onder de burger lijke bevolking. Spr. had ook een bezoek gebracht aan loopgraven in het Westerpark, den dag van de ontruiming door het fascistische leger. Een daar aanwezige miliciano had, toen hem was medegedeeld, dat spr. kwam om in drukken op te doen, waarover hij dan in Nederland zou kunnen spreken, opge merkt: „Als het dan maar niet bij praten blijft" en voor spr. was dit aanleiding om een dringend verzoek om hulp voor de Spaan sche regeering te lanceeren. In vele gevallen had spr. bewijzen gezien van Italiaansche en Duitsche hulp voor Franco's legers, zelfs dum-dumkogels had hij opgemerkt. De wapens der Mooren wer den door spr. in hun uitwerking zeer ver schrikkelijk genoemd. Deze Mooren zijn mis leid ten aanzien van het doel van den strijd en bovendien zijn zij bedrogen wat betreft de gelden, hun bij dienstneming in het leger der opstandelingen gegeven: dat geld is valsch en afkomstig uit den inflatietijd in Düitschland en Oostenrijk. Dit bedrog was mógelijk, doordat de bedrogenen noch lezen noch schrijven kunnen. Merkwaardig is, dat zeer vele (ongeveer 50 pet.) van de Duitsche bommen,, gebruikt in dén1 Spaanschen- burgeroorlog/1 niet 'tot ontploffing komt. Dit is een: gevolg, völgens- spr.'s 2egsman, niet van fouten in de Duitsche techniek om „goede" bommen te maken, n aar van hel feit, dat de Duitsche arbeiders ze opzettelijk zóó fabriceeren, dat zij niet kunnen ontploffen. In verband hiermede gaf spr. nog eenige staaltjes van internationale solidariteit ten bate van de aanhangers der Spaansche regee ring. Deze solidariteit werd door spi;. een sterke moreele hulp genoemd, waarvan de uitwerking veel grooter is dan men kan ver moeden. Daaróm mag de hulp aan Spanje niet verminderen, integendeel, men moet die opvoeren, omdat de verschillende fascisti sche groepen zich tot het uiterste inspannen om de Spaansche democratie te doen ver dwijnen. Zij zijn, óndanks onderlinge ver schillen, eensgezind in hun wil om het fas cisme in Spanje te deen zegevieren. Daar tegenover stelde spr. de verdeeldheid onder de anti-fascisten in alle landen, en daarin schuilt eön groot gevaar voor de democratie niet alleen voor Spanje, maar ook voor elk ander land, waar nu reeds door de fascisten wordt gewroet, zooals spr. aangaf met te wijzen op b.v. Frankrijk, België en Neder land. Afkeurend sprak de heer Postma övër de weigering van de Nederlandsche regeering om in ons land Spaansche kinderen op te nemen. Op dezelfde wijze becritiseerde hij DER Uit het Engelsch door H. A.C.S, 46) „Maar ik weet. Ik weet. Waarom vertel je mij de waarheid niet? Niemand van jul lie wil het mij vertellen. Ik voel, dat jullie allemaal iets achterhouden. Jij en Hilary en Evelyn jullie allen. Alsof ik een hul- pelooze oude vrouw ben. En dat ben ik niet. Het is mijn huis, het is mijn familie. Ik moet het weten". Adela's stompe witte handen beefden. Het was het eenige oogen- blik, dat ik zag, dat zij dat onverwinlijke schild van waardigheid, waarmee zij haar familie en de wereld tegemoet trad, liet zakken. Haar smeekbede ontroerde Janice. Ik kon zien, dat het gezicht van het meisje zachter werd; ik voelde, dat zij op het punt stond te spreken. Het was merkwaardig, als in 'n spel, dat juist op dat oogenblik Evelyn moest verschijnen. Beiden, Adela en Janice, draaiden zich om, bij het geluid van haar voetstappen. Evelyn's donkere blauwe oogen vlogen van de een naar de ander. Zij zei, precies wat Janice had gezegd: „Is er iets niet in or de?" „Nee", zei Janice. „Ja", zei Adela. „Waarom wil niemand van jullie mij helpen? Ik kan dit niet alleen doen". Evelyn vroeg niet, wat. Zij begreep mei haar vlugge verstand opeens de situatie, geloof ik. Misschien ontroerde haar Adela's wonderlijke moment van zwakheid, zooaïs het 't mij deed. „Wij willen alles doen, wat wij kunnen, om je te helpen, Adela", zei ze kalm. „Goe de hemel, wat is 't vanmiddag warm! Kan Emmeline niet wat thee met ijs voor ons klaar maken? Bemoei je er niet meer, Ade la, ik zal het wel aan haar zeggen". Het was erg stil in de bibliotheek, toen Evelyn met haar gewone, lange, sierlijke stappen naar de deur liep. Emmeline moet, in de buurt geweest zijn, want wij konden duidelijk Evelyn's zakelijke opdracht hoo- ren. Adela draaide zich om en ging weg van Janice, er. weer zitten in haar stoel met hoogen rug, en had opeens weer èn haar kralen èn haar waardigheid in han den. En Janice stond, bleek en zwijgend, bij de tafel, en verschrikte de rozen in de groo te groene schaal, met handen, die een beet je trilden. Haar oogen waren somber en groot en angstig, en ik geloof, dat zij niet heelemaal wist, wat zij aan het doen was. Toen kwam Evelyn in de kamer terug, gooide haar hoed op een stoel en ging, met een zucht, zitten. „Nou dan", zei ze op een koelen zakelij- ken toon, „wat wensch je van me Adela?" „Ik wil alleen, dat jullie mij de waarheid vertelt, Evelyn", zei Adela, kalm. Zij was weer volkomen zichzelf meester. „Dat is dc eenige manier, waardoor ik bewijzen kan Zij hield op. zij keek even, met haar koude blauwe oogen, naar mij, en ging door: „Wij behoeven niet bang te zijn voor de waarheid". Evelyn's heldere oogen keken oek mij aan. Zij trok haar handschoenen uit, die ze, met twee vlugge bewegingen, van haar bruine handen trok, raakte haar blonde haar even aan, om te zien, of het glad zat, en zei: „Ik kom juist van huis terug. Er was een brief van de jongens. En een van taaie Hetty. Allen en Hilary reden met mij mee; zy zijn buiten. Zij zullen wel dadelijk bin nenkomen daar zijn ze al". ,Wat is het warm", zei Hilary. Hij zag rood, had geen jasje^aan, en vochtige vlek ken op zijn overhemd. Allen greep zachtjes Adela's hand. „Ga zitten, Allen", zei Adela. „Ik geloof, dat wij het aan ons zelf verplicht zijn, te voorkomen dat er gepraat wordt over Bayard's dood". De laatste twee woorden kwamen er min of meer stootend uit, alsof het Adela gewel dige inspanning kostte. De kamer was een oogenblik erg stil stil, maar met de echo van deze twee woorden: Bayard's dood. Bayard's dood. Het was alsof er gezegd werd: ik weet, wie van jullie hem doodde; gaan jullie het vertellen? worden -jullie in den strik gevangen? „Allerlei onaangenaam gepraat", zei Adela, die weer min of meer stijfjes en pe dant was geworden, terwijl ze nogal hulpe loos naar Evelyn keek. En Evelyn zei, ge lukkig dadelijk: „Je meent, dat de men schen graag toespelingen maken, dat een van ons Bayard doodde? Nou, dat zullen ze natuurlijk doen. Waarschijnlijk hebben ze het al gedaan. De menschen laten zoo'n ge legenheid, om te praten, niet voorbijgaan Ik geloof, dat het erg verstandig van je is, Adela. Het is goed aan onze eigen men schen of aan een buitenstaander te bewij zen, dat niemand van ons hem gedood heeft. Is dat het niet, wat je bedoelt?" „Wat wat, ja", zei Adela, die een beetje van haar stuk gebracht was door Evelyn's openlijk constateerèn van de si tuatie. „Ga recht op je doel af, Adela", zei Hi lary, een beetje gewichtig. „Ik ben klaar voor elk onderzoek, dat jij, of iemand an ders, zou willen instellen". Hij sprak tegen Adela, en keek naar mij Ik ben er zeker van, dat zelfs, als ik dat familie-overleg niet had afgeluisterd, iic geweten zou hebben, wat zij gingen pro- beeren. Nu, ik zou Janice willen sparen, als ik kon; ik zou zelfs de zaak der juwee- len willen geheim houden. Maar Hilary was een mensch van een heel ander tempera ment. „Maar", ging Hilary voort, „jullie hebt misschien graag, dat ik dit onderzoek leid. Ik ben meer aan dit soort dingen gewoon". „Dank je, Hilary", zei Adela, bits. „fk zal het zelf doen. Het komt er nu erg op aan, dat jullie allemaal mij de waarheid vertelt. Niet probeert dingen voor mij te verbergen. Wij zijn niet bang voor de waar heid. Hilary, waar was Bayard, toen jij voor het laatst met hem praatte?" „Hier in de bibliotheek". „Waar praatten jullie over?" „Och, over niet veel bijzpnders. Ik vroeg hem, hoe hij zich voelde. Of er iets wa3, dat ik voor hem kon doen. Ah, daar is Em meline, met thee en ijs. Dat ziet er goed uit". Het leek mij, dat zijn plezier een beetje geforceerd was. Het ijs rinkelde in de groote glazen. Em meline, groot en zwart en met vlekkelooze schort, liet het blad rondgaan. Deze onder breking gaf ons allen een beetje rust na de toenemende spanning. Adela nam lang zaam en keurig kleine slokjes thee. Toeh Emmeline het blad op tafel gezet had en weg Was, zei ze: „Jij en Bayard hadden toch geen moei lijkheden met elkaar, Hilary? Als dat zoo was, moet iemand het gehoord hebben. Er zijn geen geheimen in C." „Nee, natuurlijk niet", zei Hilary. Hij nam een slok thee, en ging voort: „Dat wil zeggën, niet meer dan wij altijd hadden, en daar weten jullie allemaal van. Hij wilde meer geld hebben, maar jullie wisten dat. Hij wilde altijd geld Hij heeft ons .jaren lang uitgezogen". „Hilary! Gébruik toch niet zulke ruwe uitdrukkingen": Adela was krijtwit. Zij zet te haar glas voorzichtig op tafel en pakte de turkooisen kraleii beet. „Dat is volko men juist, zuster Keate. Ik vermoed, dat iedereen in de buurt weet, dat Bayard r?- een bron" van veel zorg en moeilijkheden voor ons was. Hijyt, (Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 6