DELFTSCHE
SLAOLIE
i
N GEHEIMEN
DIENST
WIE ZIJN ZIJ EN WAT WILLEN ZIJ?
jteuilleton
ALKMAAR8CHE COURANT van ZATERDAG 15 MEI 1937
EDUARD BENESJ, president van Tsjechoslowakye.
CALVE- KWALITEIT
□0a
IK.
Gelijk velen, die thans in het bestel der
wereldgebeurtenissen een vooraanstaande
plaats innemen, is Benesj een omstreeks
50-jarige. Een halve eeuw leven, die men
bijkans in twee gelijke deelen kan splitsen.
Het een heeft betrekking op den jongeling
en den volwassen man, die een bescheiden
taak in de wereld voor zich ziet en bereid
i6 zich met al de gaven van hart en hoofd
hem toebedeeld, aan die taak te wijden
Het andere op een vooraanstaand staats
man, leider van een weliswaar jonge en
betrekkelijk kleine natie, maar door de
omstandigheden van het oogenblik een
der centrale figuren van de Europeesche
en daardoor van de wereld-politiek. Wan
neer Benesj zich van de overzijde van de
Moldau, waar de prachtige burcht, het
aloude Bradshin, dat hij ten deele be
woont, zich bevindt, over de mooie Ka
relsbrug naar het andere deel van de stad
begeeft, zal menige herinnering in hem
opkomen, die op zijn jongelingstijd be
trekking heeft en ook op de dagen, dat
hij als eenvoudig leeraar zeker geen toe
komst voor zich zag, waarin dagelijksche
omgang met vooraanstaande staatslieden
en gekroonde hoofden een plaats inneemt,
Een paar jaren geleden, toen hij 50 jaren
oud werd, organiseerde men een tentoon
stelling, uitsluitend aan hem, zijn leven
en zijn werk gewijd. Men moet dan toch
iets hebben tot stand gebracht, bereikt en
beteekent, wil men een dergelijke tentoon
stelling mogelijk maken!
Van Benesj vóór dén oorlog valt niet
zoo heel veel te vertellen. Op 28 Mei 1884
te Kozlanij geboren, verwierf hy in 1909
den dokterstitel voor de letteren. Hij werd
korten tijd daarna leeraar in de economi
sche wetenschappen aan de Tsjechische
Handelsacademie te Praag, waar men
hem ook belastte met leergangen over de
sociologie aan de Universiteit en de Boly-
itechnische school te Praag. Een eenvoudig
leeraar zonder meer dus was Benesj, toen
in 1914 de oorlog uitbrak en veien in Bo-
hemen zich afvroegen welke gevolgen
deze zou kunnen hebben, ja zou moeten
hebben voor het sedert 1620 door een
Duitsche minderheid onderdrukte Tsjechi
sche volk. Benesj behoorde sedert enkele
jaren tot de aanhangers van den alom
geachten socioloog Masarijk, die meer was
dan een hoogleeraar en politicus alleen,
die reeds toen het vertrouwen had van een
bij uitstek grooten nationalen kring. En
al behoorde hij niet tot de intimi van
Masarijk, het was voor hem geen reden
om, gedreven door den drang der daden,
zich niet reeds in September 1914 met
dezen in verbinding te stellen teneinde
hem te vragen of ook hij niet van oordeel
was dat eenige actie moest worden on
dernomen. Zoo ooit het oogenblik rijp was
om het Tsjechische nationale beginsel
naar voren te brengen, dan nu. Toen heeft
Masarijk hem medegedeeld, hetgeen hij
vermoedelijk niet aan velen zal hebben
gedaan, dat hy reeds iets gedaan had; ja,
onder den schijn van een reis voor. fami
lieomstandigheden, in Nederland, te Rot
terdam en te Amsterdam ih contact was
getreden met Engelsche en Fransche pu
blicisten, die de Slavische zaken en ver
takkingen door en door kenden. Benesj
was niet slechts in staat om Masarijk en
zijn vrienden financieelen steun te ver-
leenen, maar hij kon ook zijn persoon ter
ten
Eduard Benesj
beschikking stellen, en hy deed dat
volle, om voor zijn vaderland de vrijheid
te verkrijgen.
Benesj tijdens den oorlog begint zich te
ontwikkelen als een figuur van beteekenis.
Masaryk moest al spoedig, niet slechts om
zijn vrijheid te verzekeren, maar ook om
contact te leggen, naar het buitenland uit
wijken; hij slaagde daarin slechts op het
laatste oogenblik en dank zij de onvoor
zichtigheid van een Oostenrijksch grens-
officier. Benesj reisde naar Duitschland
en naar Nederland ;telkenmale smokkelde
hy couranten, die Tsjechische kellners van
de restaurant in Dresden of vrienden in
Nederland hém verschaften, het land bin
nen, teneinde zoodoende den werkelijken
toestand te leeren kennen. De verhalen zijn
legio van degenen, die destijds den thans
zoo bekenden president der Tsjechoslo-
waaksche Republiek gastvrijheid verleen
den, dat zy zich destijds wel eens zekerheid
verschaften of hij het was en geen ander
en of hij het vertrouwen waard was dat
men hem schonk. Steeds meer werd Be
nesj de vertrouweling van Masarijk, die
over tal van geheime inlichtingen be
schikte, waardoor hij te weten kwam wel
ke maatregelen men uit Weenen aan den
Oostenrykschen stadhouder in Bohemen
graaf Thum voorschreef. Zoo kon Benesj
tijdig gewaarschuwd worden, dat men het
op zijn vrijheid had gemunt. Daartoe was
ook wel eenige aanleiding, omdat Benesj'
broer naar Amerika was gegaan, teneinde
geld te brengen aan de aldaar woonachtige
Tsjechen, die dan naar buiten zouden
kunnen manifesteeren. Benesj en de zij
nen, die alle de gevaren liepen, voor ge
heime samenzweerders weggelegd, richt'
ten het Genootschap Maffia op. Men kan
er zoowel in de gedenkschriften van Ma
sarijk als in die van Benesj uitvoerig over
lezen, en ervaren, dat het geen denkbeel
dige gevaren zijn geweest, die beidén ge
durende den oorlogstijd in overvloedige
mate hebben geloopen. Ook pas op het
laatste oogenblik slaagde Benesj erin,
dank zij de medewerking van een vriend,
als officier van gezondheid in Oostenryk
schen dienst, om ovèr de grens te komen.
En ook voor hem begon toen een zwer
versleven, dat men niet moet zien in het
licht van het latere resultaat, waar moet
beschouwen met den nuchteren blik van
dengene, die op dat oogenblik de moge
lijkheid van mislukking voorop stelde. Hoe
zij zijn bespionneerd, bestookt, verraden,
verguisd ook in eigen kring, och, die ge
denkschriften vertellen het in ruime mate.
Zij leveren, meer dan menigeen denkt
voor wel tien of meer detective romans
stof.
Benesj heeft het zeldzame voorrecht ge
had om op een leeftijd, dat de toekomst
nog open voor hem lag, te kunnen mede
werken aan de vorming van een nieuwen
Staat. Want dat was het doel, waarnaar
men al spoedig gevoelde, dat men moest
streven. Er zyn lange tijden geweest, dat
de leiders der Tsjechische beweging
Bohemen zich tevreden hadden gesteld
met de erkenning van dit gedeelte der
Donau-Monarchie als een derde onafhan
kelijk lid. Voorzoover die tijden nog niet
voorbij waren, ontnam de door Oostenrijk
gedurende den oorlog geoefende heer
schappij elke illusie aan hen, die op sa
menwerking aanstuurden. Er moest dus
een middel gevonden worden om een
nieuwen Staat te doen vestigen, te doen
groeien en zich ontwikkelen, terwijl toch
geheel het territoir in handen was van
Öostenryk-Hougarije. Dat geschiedde,
doordat verschillende Tsjechische en Slo
waaksche regimenten, hetzij, gelijk in 1917
tot den vijand overliepen, hetzij geduren
de hun krijgsgevangenschap werden ge
organiseerd als troepen voor de zaak der
geallieerden. Maar het ging natuurlijk
niet om hulp aan de geallieerden te
geven, het ging om erkenning van de eigen
onafhankelijkheid. En. er is heel wat noo-
dig geweest, voordat Masaryk en Benesj
de staatslieden van de Entente bereid
vonden om de Tsjechische nationale
eischen te erkennen als voor verwezen
lijking vatbaar. De hulp, die de Tsjechi
sche legioenen konden toevoeren, vormde
een niet te verwaarloozen argument. Van
af het oogenblik dat president Poincaré
had toegestemd tegenwoordig te zijn bij
het uitreiken van een vaandel aan het
Tsjechische legioen in het Fransche leger,
was de eerste stap gezet. Engeland en
Italië volgden, maar men moet er Benesj
gedenkschriften op nalezen, om te begrij
pen hoe moeilyk het is gegaan, welke po
sitieve en actieve weerstand niet moest
worden overwonnen. En toen omstreeks
den zomer van 1918 het uiteindelijk doel
scheen bereikt, de in het buitenland ge
vormde Tsjechische Nationale Raad als
defacto-regeering van. het zoo straks on
afhankelijk Tsjechoslawkye was erkend,
dreigde een afzonderlijke vrede, die Oos-
tenryk-Hongarije met de Entente wilde
sluiten, alles op losse schroeven te zetten.
Het spreekt vanzelf dat ,had de Entente
Oostenrijk-Hongarije van Duitschland
kunnen losmaken, zij niet terwille van
Tsjechische eischen dien afzonderlijken
vrede in ae waagschaal had gesteld. Van
daar het streven van Benesj en ook van
Masarijk, die inmiddels Amerika bezocht,
om dien afzonderlijken vrede te voor
komen .Vandaar wellicht ook het weinig
gunstig antwoord, dat keizer Karei op
zyn pogingen ontving.
Hoe het' zij, 'deze afzonderlijke vTede is
niet gesloten, en Vredesconferentie te
Parijs, in Januari 1919 samengekomen, be
sloot niet alleen tot de vorming van een
nieuwen Tsjechoslowaakschen Staat, van
de samenbinding dus van het voormalige
Bohemen met Slowakije maar ook tot het
bij dit geografisch eigenaardig gevormd
land inlijven van gebieden, die noodzake
lijk aan Hongarije dienden te worden ont
nomen. Nichólson in zijn boek „Peace
making 1919" verhaalt, dat Clemenceau in
de commissie-zittingen te Parijs, niet on
der stoelen of banken stak, dat hij Benesj
verschrikkelijk langdradig vond. Maar ook
hier gold, dat de aanhouder wint, en
Benesj gaf van zyn diplomatieke talenten
blijk door te bereiken, dat men Tsjecho-
slowakije een bevolking en een gebied
gaf, op levensvatbaarheid ingesteld. Be
nesj werd de eerste minister van buiten-
landsche zaken, van den nieuwen Staat,
en hij is dit onder de meest uiteenloopende
parlementaire regeeringen geblevèn. Tot
dat hij, in. November 1935, tot president
der republiek werd gekozen. Hij is dat
gebleven, omdat men hem niet missen
kon, en omdat iedere staatsman uit Tsje
choslowakije, die in zyn plaats was ge
treden, dezelfde beginselen zou hebben
onderschreven, die hij voor het land had
uitgestippeld. Beginselen die hem hebben
geleid tot het vormen met Roemenië en
Yougo-Slavië van de Kleine Entente, aan
vankelijk ter verdediging tegen mogelijke
Hongparsche revisie-eischen, maar uitge
groeit tot een verbond, dat de kracht van
een soort vijfde mogendheid in Europa in
zich bergt. Beginselen, gericht op nauwe
aansluiting bij Engeland en Frankrijk en.
het behoud van de vriendschap dier beide
landen, ten voordeele waarvan, dan ook
Benesj in en buiten den Volkenbond tel
kenmale als invloedrijk bemiddelaar is
opgetreden, wanneer zich verschillen in
de zienswijze voordeden. Beginselen, ge
richt op versterking van den Volkenbond
die belangen van kleine en gevoelig gele
gen staten als Tsjechoslowakije by uitstek
dient. Geen wonder dan ook, dat Benesj
een der krachtigste voorstanders was van
het protocol van. Geneve van 1924, dat de
veiligheid zoowel van Frankrijk als van
zijn geallieerden in het Oosten van Euro
pa verstevigde. Toen het protocol niet
houdbaar bleek, werkte Benesj mede aan
de totstandkoming van het verdrag van
Locanno, gelijk hij, een der voornaamste
figuren, ja zelfs de algemeene rapporteur
is geweest van de, tot dusver mislukte
ontwapeningsconferentie. Waar internati
onale conferenties samenkwamen tenein
de vraagstukken van internationale poli
tiek te regelen., telkenmale wanneer het
ging om het behoud van vrede en even
wicht, zag men, Benesj aanwezig. Geen
wonder, dat zyn invloed in gelijke mate
toenam, dat men hem niet slechts in,
maar ook buiten zijn land als een invloed
rijke persoonlijkheid beschouwde.
Het teekent de gezonde ontwikkeling
van het parlementarisme in den nieuw
gevormden Tsjechoslowaakschen staat,
dat men er in dit land, ondanks de talloo-
ze moeilijkheden van het oogenblik, in
is geslaagd om op normale regelmatige
wijze den arbeid van 1918 tot dusverre
voort te zetten. Meer dan dat, men heeft
het minderhedenvraagstuk, dat in Tsje
choslowakije een bijzondere plaats in
neemt, een oplossing gebracht, die onge
twijfeld ook nu nog niet afdoende is,
maar toch zoodanig bevredigend, dat zij,
wat b.v. het Duitsche element aangaat, be
stand is tegen al te groote agressie van
het ook in Bohemen nationaal-socialistisch
georganiseerde Duitsche volksdeel. Men
verlieze niet uit het oog, dat van de
ruim 14 millioen inwoners, die Tsjecho
slowakije telt, er niet veel meer dan 52 a
55 tot het Tsjechische en het Slowaak-
sche gedeelte behooren dat er een min
derheid alleen van Duitschers is, dde het
zielental van 3 millioen overschrijdt en
dus een percentage van 22 nadert. Maar
bovendien, wel legde Masarijk te Pitts-
burgh in Amerika, later te St. Martin in
Slowakije een band tusschen Tsjechen en
Slowaken, doch de wijze, waarop het
staatsbestuur deze ten uitvoer bracht, be
vredigde in den aanvang het Slowaak-
sche gedeelte maar in zeer geringe mate.
Vandaar moeilijkheden, die bij het proces
der Slowaaksche independenten naar voren
zijn gekomen, doch een voorbijgaand ver
schijnsel zyn gebleken. Maar vandaar ook
pogingen die laatstelijk, op instigatie van
president Benesj persoonlijk zijn onder
nomen en met succes zijn bekroond om
het Duitsche gedeelte der bevolking tot
hechter samenwerking met de regeerings-
meerderheid te krijgen dan tot dusver het
geval was. Om dat te bereiken heeft men
inderdaad wel moeten toegeven aan de
verlangens, van. Duitsche zijde geëischt,
maar men meent daarmede ook trouw
tegenover de Tsjechoslowaaksche onaf
hankelijkheid te hebben gewonnen. Alleen
de toekomst zal kunnen uitmaken in hoe
verre men hier de juiste middelen heeft
toegepast. Alle achtereenvolgende regee
ringen, met of zonder Duitsche minder
heid gevormd, zagen in Benesj den man,
die de buitenlandsche politiek moest lei
den. Een niet geringe erkenning zoowaar,
omdat Tsjechoslowakije, het centrale punt
van Centraal Eurooa, wel bij uitstek tref-
baar is gelegen. Wat al niet aanvallen zijn
gedaan en worden nog steeds gedaan op
de Kleine Entente; wat al niet pogingen
worden aangewend om in het Donaubek-
ken de tegenstelling eerder te verscherpen
dan te verlichten en telkenmale ziet men
Benesj op de bres om zyn schepping van.
Kleine Entente te verdedigen, Europa en
de wereld te leiden op den weg, die naar
uiteindelijke veiligheid moet leiden. Dat
daarbij Tsjechoslowaaksche belangen tel
kenmale op den voorgrond worden ge
steld; dat verzet wordt aangeteekend tegen
een Duitsch- Oostenrijksche eenheid, ge
lyk tegen een herstel der Habsburgers op
den Oosten rij kschen eenheid, gelijk tegen
een herstel der Habsburgers op den Oos
tenrykschen of Hongaarschen troon, wie
zal het tegenspreken? Wien zal het ook
verbazen? De geschiedenis maakt waak
zaam in dit gedeelte van Europa!
Driemalen achtereen werd president
Masaryk met meerderheid, die soms tot
eenstemmigheid uitgroeide, op de hoogste
plaats der Tsjechoslowaaksche republiek
herkozen. Maar, reeds in 1934 stond het
vast, dat hij waarschijnlijk de volle 7 ja
ren van zijn nieuw presidiaat niet sou
kunnen uitdienen. Want ondanks de uit»-
nemendste gezondheid, waarin de thans
87-jarige oud-president zich verheugt,
eischen de dagelijksche zorgen te veel van
een man, die de 80 jaren reeds zoo lang
achter den rug had. Vermoedelijk zou Ma
sarijk reeds in 1934 geen nieuw mandaat
hebben aanvaard waren de toestanden,
ook internationaal, toen zoodanig geweest,
dat hy zonder bezwaar Benesj als zijn op
volger had kunnen voordragen, want dit
voor niemand was het een geheim
was zyn wensch, zyn uitdrukkelijk ver
langen. Maar hoe groote achting men
Masarijk toedroeg, hoe groote waardee
ring Benesj genoot, er is eenige afstand tot
verwezenlijking van een dergelijk verlan
gen. Politieke testamenten zyn maar al te
dikwerf gemaakt om niet te worden na
gekomen. Verschillende parlementaire
formaties moge Benesj als minister van
buitenlandsche zaken hebben aanvaard,
dat wil niet zeggen, dat men tegenover
het politieke in zyn persoonlijkheid onver
schillig stond, noch dat men bereid was
elke politieke richting daarin voor lief te
nemen. Van Duitsche zijde zag men gaar
ne een minder op de vriendschap der En
tente ingesteld president aan het hoofd
der republiek; van conservatieve en cleri-
cale zijde zag men de teugels van het*
staatsbewind bij voorkeur niet in handen
van een zoozeer democratisch georiënteerd
staatsman als Benesj zich steeds heeft ge
toond. En aangezien men geen reeks van
jaren achtereen een zoodanige hooge po
sitie kan innemen zonder zich persoonlijke
vijanden te maken, was de uitslag van de
presidentsverkiezing aanvankelijk niet zoo
zeker als zij wel heeft geschenen. Tenslotte
heeft alles zich geschikt; men heeft ge
voeld waar het werkelijk belang van
Tsjechoslowakye was gelegen, en Benesj
heeft zich een zoodanige meerderheid ver
worven, dat daardoor zijn gezag in de
nieuwe door hem verworven positie vol
doende was bevestigd.
Het is dus tl.ans de president van de
Tsjechoslowaaksche republiek, dien men
in Benesj heeft te begroeten. Van den
aanvang af is de veronderstelling geuit,
dat Beriesj zich niet volledig voor de
buitenlandsche politiek zou desinteressee-
ren. Zelfs is by de vorming van het eerste
ministerie onder dezen nieuwen president
het buitenlandsch beleid een punt van
bijzondere zorg geweest. Men heeft ge
kregen, en men zal vermoedelijk zoolang
Benesj op het Hradschin zetelt, behouden
dezen constitutioneel wat eigenaardigen
toestand, dat de president der republiek
een persoonlijke rol van beteekenis in de
buitenlandsche politiek van het land
speelt. Dat is reeds gebleken door de
wijze, waarop president Benesj zich, hetzij
tot minderheden in eigen land, hetzy tot
andere landen heeft gewend. Kan het
ook anders, waar de jaren, die achter ons
liggen, aan Benesj een by uitstek ruime
ervaring op dit zoo moeilyk gebied hebben
verzekerd en tegelijkertijd een schat van
persoonlijke betrekkingen, die meer dan
eens ten nutte van Tsjechoslowakye zullen
kunnen worden, gebruikt. Zoolang Masa
ryk op het Hradschin zetélde, kon men
zeker zijn, dat aan den nog altijd jeugdi
gen minister van buitenlandsche zaken
Benesj de volledige beheersching der
buitenlandsche politiek werd overgelaten.
(HISTORISCHE AVONTURENROMAN.
Door G. P. BAKKER.
13)
Edzke keek vol spanning. De kleeren
van de vrouw waren gescheurd. De lange
krullende zwarte haren omlysten een doods
bleek gelaat. De lippen waren even wit als
de hagelwitte tanden, die zichtbaar waren
door den geopenden mond, waarin een
prop was gestoken. De oogen waren geslo
ten. Haar blanke boezem was bloot. De ar
men waren onder haar lichaam op den rug
gebonden.
„Veel heb ik niet gevonden", hoorde hy
een der kerels, die over haar heen gebogen
lag en nu opstond, zeggen, ,,'k Heb overal
gezocht. Een beursje met wat daalders, een
gouden speld en ja die groote gouden oor
ringen", en ruw trok hij ze haar uit de
ooren.
„Een mooie slanke jonge meid", ant
woordde de hoofdman. „Ze is geld waard.
Juist het soort, dat tegenwoordig zoo in
trek is. Een rykmaakster".
„Zigeunermeiden zijn wel wild en woest,
moeilijk te temmen, niet plooibaar, doch
dat komt wel. Iets anders is, die dochter
van den zigeunerhoofdman weet best, waar
haar vader iyn goud verborgen heeft. Hij
is rijk, heeft aan de intendance heel wat
paarden verkocht en zooveel geld gebeurd,
dat hij niet alles bij zich kan dragen. Ik
dacht wel, dat hy met zyn karavaan hier
op de markt zou komen, 'k Heb hem in de
gaten gehouden".
„Losprijs vragen? Hij geeft zeker voor
zyn dochter een paar honderd daalders
zei de man, die opgestaan was.
„Te gevaarlijk", meende de derde, die nu
ook opstond. „Zeker een losprijs en dan
heel je verdere leven achtervolgd worden
door de wraak van al dat tuig. Overal zou
den ze ons zoeken, ons leven zou geen duit
meer waard zijn. Onverwachts een dolk
stoot. En dat zou nog het beste zijn. Als
je levend in hun handen zoudt vallen, zou
je ellende niet te overzien zijn".
„Een beetje martelen", meende de hoofd
man, „tot ze zegt waar haar vader zijn
geld verborgen heeft. Een paar prikjes op
de juiste plekjes zal haar tong wel los ma
ken en dan Het gesprek ging over in
zacht gefluister. Ze keken gemeen lachend
naar het meisje en toen naar elkaar. De
hoofdman maakte een opmerking. De bei
de anderen knikten. Hij wreef zich in de
handen. Blijkbaar was de geheime beraad
slaging tot zijn volle genoegen afgeloopen.
Edzke bleef nog even roerloos zitten,
keek naar het meisje en bromde^ „Jawel,
een beetje martelen en dan Hij zag
weer de drie gemeene tronies. Een mooi
meisje en drie maraudeurs, erger dan gie
ren. Hij rilde van afgrijzen. Maar het zal
niet gebeuren, besloot hij. Het toeval had
hem hier gezonden, toen hij haar niet meer
zocht.
Langzaam liet hij zich uit den boom glij
den, sloop naar de deur en klopte drie ma
len zacht. Toen drukte hy zich met het
gezicht tegen den muur aan de zijde, waar
de deur moest opengaan en wachtte, kort
jan in de linkervuist.
Er gebeurde niets. De aap keek nieuws
gierig toe.
Weer klopte hy, ditmaal harder. Einde
lijk hoorde hü de deur behoedzaam open
doen, zag een gezicht om den deurpost ver
schijnen met een grooten neus. Zijn sterke
rechterhand greep vlug den neus, draaide
dien om en trok zoo den hoofdman naar
buiten. Voor de man geluid kon geven,
stak Edzke hem het vlijmscherpe kortjan
in den hals. Het bloed spoot over zijn
wambuis. De man riep niet, slikte nog
even. Edzke ving hem op en wierp hem,
het kortjan nog in den hals, in het een
halve vadem hoog staande onkruid tus
schen het struikgewas.
„Eigenlijk een gemeene moord", mom
pelde hy, „maar de vent heeft het dubbel
en dwars verdiend".
Maar veel tijd tot overpeinzing had hij
niet. Hy sloop de openstaande gang in, die
verlicht werd door den helderen mane
schijn. Het pistool in de hand. De kamer
deur stond balf open, maar voor hy die
had bereikt, kwam een der beide andere
maraudeurs de kamer uit, waarschijnlijk
om te zien waar de hoofdman gebleven
was. Edzke botste tegen hem aan en voor
de ander terug kon springen zette hij hem
zijn pistool op het hart en trok af. De boef
zonk ineen. Maar de derde liep op den
knal van het schot de gang in en wierp
zich, een lange dolk in de vuist, op den
luitenant. Deze liet het pistool val
len, greep den pols, draaide hem met een
forschen ruk om; de vingers, die den dolk
omklemden, ontspanden zich. Het wapen
viel kletterend op den steenen vloer. Nu
greep de bandiet den luitenant bij de keel.
Deze trapte hem tegen de knie, een lange
worsteling volgde. Beide vielen. De broe
der van Mérode lag boven, de luitenant be
greep dat het een gevecht zonder genade
zou worden, waarbij zijn tegenstander van
de gemeenste grepen gebruik zou maken.
Het begon er mee dat de bandiet trachtte
hem met de vingers de oogen uit te steken,
maar Edzke greep nog juist bijtijds de
hand. Toen kreeg de vent zijn snor te pak
ken, trok en scheurde tot die losliet; ge
lukkig dat hij er maar aangeplakt za».
Juist wilde Edzke toeslaan toen zijn hoofd
tegen de steenen vloer werd gebonsd. Het
duizelde hem en hij verloor bijna zijn ber
wustzijn. Hij spande zijn uiterste krachten
in om niet flauw te vallen. Hij wist dat hij
dan onherroepelijk verloren zou zijn. Hy
zag dat de maraudeur met de linkerhand
zijn dolktrachtte op. te rapen, en kon nog
juist den dolk wegtrappen. De boef probeer
de nu, tersluiks het pistool machtig te wor
den, maar toen eensklaps sprong iets zwarts
op zyn hoofd. Een klauw greep zijn
neus, scherpe nagels drongen in zyn
gezicht. De man begon luid te gillen
van angst en pijn. Hy greep den aap slin
gerde hem woest van zich af, sprong over
eind, snelde de deur uit, wierp die hard
achter zich dicht om zich te beveiligen
tegen dezen hieuwen vijand, die hem ze
ker door den duivel op den nek was ge
gooid.
HOOFDSTUK IX.
Moeilijk stond de luitenant op, liep wan
kelend naar de kamer, tastend langs den
muur. Hy was bleek, zijn gezicht zat vol
bloed, zijn kleeren waren gescheurd.
Het meisje lag nog doodstil op den vloer,
onmachtig zich te bewezen, maar haar
donkere oogen waren nu geopend. Ze sche
nen heel groot in het doodsbleeke gezicht
en angstig keken ze naar de deur, naar de
wankelende bebloede gestalte.
Hy strompelde naar binnen, boog zich
over haar heen, zag de verwondering in
haar groote diepzwarte oogen, trok haar de
prop uit den mond. Hij legde zijn rechter
arm onder haar hoofd, wilde haar ophef
fen, maar een duizeling overviel hem en
hy viel naast haar neer.
Zij draaide het hoofd even om, zag zijn
bebloed gezicht, zag den aap, trillend naast
hem zitten: „Jij", zei ze „Jij", en haar
hoofd zonk weer terug.
Zoo lagen ze een tijdje, haar hoofd in
zyn arm.
Toen zei ze zacht: „Ik kan het niet
langer uithouden". Ze stiet met haar knie
tegen zyn dij.
„Wordt wakker", riep ze. „Wordt wak
ker. Ik heb zoo'n pijn. Ik kan niet opstaan.
Mijn handen zyn gebonden en ik lig er op.
Oh, mijn polsen".
Langzaam opende hij de oogen, keek ver
baasd rond, zag haar naast zich liggen.
„Wat dom van mij", sprak hij. „Wat dom.
Vergeef mij".
Hij stond moeilijk op en steunend tegen
den muur, ging hij naar de gang. Hij strui
kelde over het lijk, viel weer en zocht met
zijn handen den vloer af. Hü vond zün
pistool, stak hem in den broekzak en toen,
eindelyk na lang tasten, den dolk van zijn
vyand. Hy wankelde terug, ging op de
knieën bij haar liggen, draaide haar half
om en sneed de touwen door waarmede
haar handen gebonden waren. Hy zag de
bloedige strepen om haar polsen.
„Doet het nog erg pyn?" vroeg hy zacht,
terwyl zy de vingers uitstrekte die bloed
loos waren en bleek. „Die kerels hadden u
kunnen vermoorden".
(Wordt vervolgd.)