BOS De positie der Joden in Duitschland. RASSENSCHANDE. Overwegwachter beboet. Vier weken gevangenisstraf voor een uitnoodiging. maar, die als lading een beschuldiging van oplichting met zich voerde. Hij zou onder valache voorwendselen, waarbij hu den naam van de firma Joosten. vloerenfabriek te Sittard (bij welke firma hij als onderaan nemer in dienst was) ten onrechte ge bruikte, de firma de Wild te Alkmaar een electrische boenmachine t«r waarde van f 145 hebben laten leveren. Het zaakje was voor den buitenstaander hopeloos oninteres sant en taai als taai-taai, temeer, omdat het tot in de onderdeelen werd uitgesponnen. Kort en goed kwam de zaak hierop neer, dat v. d. E. die machine een tijdje zonder betalen had gebruikt, waarna, toen het geld maar niet binnen kwam en de valsche voor wendselen duidelijk bleken, het geval bij den rechtercommissaris terecht kwam, die beide partijen vereenigde in deze overeen komst, dat de gebruikte machine die aar dig was afgetakeld naar de Wild terug ging en dat verdachte 70 schadevergoeding zou betalen en wel in termijnen. Verdachte bekende, maar verschool zich achter de be wering, dat hij door een ongeluk financieel hopeloos in de war was, terwijl hij de boen machine had besteld in het belang van het werk, dat hij uit te voeren had. Hij zou er geen persoonlijk voordeel van gehad heb ben. Na veel gedelibereer over die afbetalings geschiedenis, over het ontslag van verdach te, toen het feit bekend werd, eischte de officier, die constateerde, dat verdachte on waarachtig was geweest, drie maanden ge vangenisstraf. Mr. Wynne verdedigde den 53-jarigen ver dachte, verwierp het oogmerk van weder rechtelijke toeëigening, stelde in het licht, dat op verdachte overigens nimmer iets te zeggen was geweest en dat de man veel had meegemaakt en vroeg den rechter om een mild oordeel, omdat verdachte anders de kans op een benoeming bij een semi-regee- ringsinstelling zou misloopen. De rechter achtte het ten laste gelegde wel bewezen, maar was overigens mild en veroordeelde hem tot 2 maanden voorwaar delijk, met een proeftijd van 2 jaar. De voorwaardelijke gevangenisstraf drukt dezen man zwaar. Hij is een plichtsgetrouw ambtenaar en nu heeft hij kans, dat-hij zich steeds zenuwachtig maakte over eventueel te maken fouten. Het requisitoir. De procureur-generaal mr. dr. D. Reilingh zeide in zijn requisitoir, dat verd. inderdaad niet goed op de signalen heeft gelet, waar door de vergissing is ontstaan. Een klein ver zuim kan in dit beroep groote gevolgen hebben. Spr. meende echter, dat er termen zijn om de voorwaardelijke gevangenisstraf te doen vervallen en de boete wat hoo ger te stellen. Spr. requireerde 50 boe te subs. 25 dagen hechtenis. De verdediger mr. Waslander sloot zich bij het requisitoir aan, doch hij drong aan op het opleggen van een lagere geldboete. Arrest 21 September. VLIEGEN ZONDER BREVET. De 25-jarige reserve tweede-luitenant van het 9e regiment infanterie te Assen H. J. D. was in den zomer van dit jaar met een sport- vliegtuig van Amsterdam naar Rotterdam gevlogen, zonder dat hij voorzien was van een geldig vliegbewijs en een bewijs van zijn luchtvaardigheid van het vliegtuig. De krijgsraad had hem tot twee boetes van 30 en 50 veroordeeld, subsidiair resp. 10 dagen en 15 dagen hechtenis. In hooger beroep vorderde de advocaat fiscaal bij het hoog militair gerechtshof be vestiging van dit vonnis. veroordeeld met aftrek van de preventieve hechtenis. De auditeur-militair, die een jaar had ge- eischt, ging in hooger beroep en zoo stond de W. voor het hoog militair gerechtshof te recht. Hij gaf het eerste gedeelte van het hem ten laste gelegde f>e. Wat er later ge beurd was, daarvan wist hij zich niet veel meer te herinneren. „Was je dronken?" vroeg hem de president mr. Jellinghaus. Beklaagde antwoordde hierop ontkennend, doch deelde mede, dat hij wel erg zenuw achtig was geweest. De advocaat-fiscaal mr. A. Rombach was evenals de auditeur-militair van meening, dat de straf door den krijgsraad opgelegd te laag was. De sergeants hadden het volste recht beklaagde bevelen te geven en zijn verzet daartegen en bedreiging waren een ergerlijke houding. Spr. vorderde een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van de preventieve hechtenis. (Van oman Berlijntchen correspondent). I. Een soortgelijk en even taai geval was dat van den timmerman A. L. W. uit Julianadorp, die als onderaannemer van een verbouwing op naam van zijr. opdracht gever bij de firma Simons te Den Helder bouwmateraal had gekocht, zonder daartoe gerechtigd te zijn. Verdachte ontkende dat, en zei met zijn opdrachtgever te zijn over eengekomen, dat die het materiaal zou be talen. Overigens kreeg verdachte van den ander nog geld ruim honderd gulden hetgeen waar bleek te zijn. Het vreemde was, dat de opdrachtgever, S. M. te Texel, de leveranties van andere firma's, waar verdachte ook op zijn naam bestelde, wèl had betaald. Het zaakje was niet erg duide lijk en het werd op 't laatst een strijd van ja en nee tusschen verdachte en S. M., waarbij laatstgenoemde, omdat hij onder eede stond, in het voordeel was. De verdediger, mr. Wynne, vestigde op dit laatste dan ook de aandacht, waarbij hij zei dit niet juist te vinden. Hij vond het een civiele kwestie, waarbij de justitie als in< casso-bureau werd gebruikt. In tegenstel ling met den officier, die 50 boete of 25 dagen had gevraagd, vroeg spr. vrijspraak, subsidiair een voorwaardelijke lichte geld boete. Het vonnis was tusschenbeide in, nJL 20 of 10 dagen. GEVAARLIJKE MANOEUVRE BIJ HET VLIEGEN. Clemente straf. De 23-jarige reserve-sergeant leerlingvlie ger bij de luchtvaart-afdeeling te Soesterberg A. van U., had op 24 Juni van dit jaar met zijn vliegtuig boven Aalsmeer een vrij ge vaarlijke manoeuvre gemaakt. Hij had een voor hem vliegende machine gepasseerd door daar onderdoor te duiken en alleen door snel optrekken had de bestuurder van dat vlieg tuig een botsing kunnen voorkomen. De krijgsraad had den onvoorzichtigen vlieger veroordeeld tot 50 boete subs. 10 dagen hechtenis, doch de auditeur-militair, die nog voorwaardelijk de ontzegging van het recht om vliegtuigen te besturen voor den tijd van zes maanden had gevorderd, teekende hooger beroep aan. Voor het hoog militair gerechtshof te den Haag verklaarde de vlieger, dat hij de ma noeuvre uit enthousiasme had verricht, bij wijze van spiegelgevecht. Geenszins heeft hij de bedoeling gehad een ander in gevaar te brengen. De advocaat-fiscaal mr. A. Rombach meen de, dat het intrekken van het vliegbewijs niet als bijkomende straf behoefde te wor den opgelegd. Beklaagde is een bekwaam vlieger en het zou niet in het belang van de Nederlandsche vliegerij zijn, hem zijn vlieg bewijs te ontnemen. Spr. vorderde daarom bevestiging van het vonnis van den krijgs raad, waarbij alleen een geldboete was op gelegd. Hij verzuimde de boomen neer te laten. Het gerechtshof te Amsterdam behandelde in hooger beroep de strafzaak tegen den 47- jarigen rangeerder bij de Nederlandsche spoorwegen, A. P. D. te Haarlem, die op 27 Juli verzuimd had de boomen te sluiten van den overweg over den Bloemendaalschen- weg te O verveen. Bijna was een vrachtauto door een trein uit Haarlem aangereden. De rechtbank te Haarlem had den man, die op zijn verzoek is overgeplaatst en die thans ander werk verricht, veroordeeld tot een maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en tot 30 boete subs. 10 dagen hechtenis. De rangeerder was in beroep gekomen, omdat hij zich bezwaard gevoelde door de voorwaardelijke gevangenisstraf. President: Ja, dat wordt wel meer aange voerd. Men zou daardoor zijn zekerheid kwijt raken en al te bang zijn weer een fout te maken. Een agent, die ooggetuige was geweest, vertelde, dat de boomen open waren toen de trein passeerde. Even tevoren was een zware vrachtauto gepasseerd. De inzittenden wa ren zoo geschrokken, dat zij den overweg wachter te lijf wilden gaan. President: Ze hadden dankbaar moeten zijn, dat alles zoo goed is afgeloopen. Getuige: Zenuwen. Voorts vertelde hij nog, dat een achter de vrachtauto rijdende wagen juist op het laat ste nippertje kon stoppen. De wagenvoerder van den trein had ge merkt, dat de overweg niet gesloten was. Hij had krachtig geremd, zoodat de trein op den overweg tot stilstand kwam. Pas toen liet verdachte de boomen neer. De heer G. van Mers, inspecteur van het vervoer bij de Nederlandsche Spoorwegen, was van meening, dat verdachte niet vol doende op de signalen heeft gelet, waardoor hij de vergissing beging, die bijna noodlot tige gevolgen had gehad. Vlak na elkaar passeerden drie treinen, waaronder een ex tra-trein. Hij dacht, dat deze laatste eerder zou komen dan de trein uit Haarlem. President mr. Jolles: Mag hij de boomen niet dicht laten; de treinen komen zóó vlak achter elkaar. In Bussum moet ik soms 12 minuten wachten. Getuige: Ja, maar daar is dikwijls het aantal auto's, dat jpasseeren wil, vèèl grooter. Dan is het niet mogelijk even de boomen te openen. Op een vraag van den procureur-generaal mr. dr. D. Reilingh, verklaarde getuige, dat de overwegwachter door de spoorwegen dis ciplinair is gestraf met inhouding van een halven dag loon; dat is een middelmatig zware straf. De spoorwegen, aldus getuige, gaan van de menschelijke gedachte uit, dat ieder wel eens een fout kan maken. HET ONr-ELUK IN EEN ZWEMBAD AMERSFOORT. Verdachte vrijgesproken. Voor het hoog militair gerechtshof stond in hooger beroep terecht de 19-jarige ge woon dienstplichtige soldaat bij de tirailleur compagnie te Amersfoort H. P. G. M S., die door den krijgsraad wegens het veroorzaken van dood door schuld tot één maand voor waardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Op 26 Mei van dit jaar was hij in een zwem bad te Amersfoort met eenige vrienden aan het stoeien en op een ongelukkig oogenblik duwde hij één van zijn kameraden, die bij het diepe bassin stond, in het water. Deze kon echter niet zwemmen en omdat het on geval te laat werd opgemerkt, verdronk de jongeman jammerlijk. S. had in zijn vonnis berust, doch de audi teur-militair had hooger beroep aangetee- kend. De advocaat-fiscaal was het evenmin met het vonnis van den krijgsraad eens, doch niet in dien zin, dat hij verzwaring van de straf vorderde. Spr. was van meening, dat beklaagde hier geen grove schuld te wijten is geweest. Het slachtoffer stond in badcostuum bij het diepe gedeelte en deed mee aan een spel, dat allen speelden. Hierdoor nam hij een zeker risico, dat door een noodlottigen samenloop van om standigheden tot zijn dood leidde. Spr. vroeg daarom vrijspraak. De verdediger mr. J. H. Willems sloot zich grootendeels bij het requisitoir aan. BRUTAAL HEERSCHAP IN DIENST. In gevechtshouding tegen meerdere. De 20-jarige gewoon dienstplichtige sol daat van de eerste comp. 6e reg. infanterie te Breda F. J. C. G. de W. had zich aan ver schillende feiten schuldig gemaakt, die teza men gekwalificeerd werden als „opzettelijke ongehoorzaamheid" en het „als militair op- j zettelijk een meerdere in zijn tegenwoor digheid mondeling met eenig kwaad bedrei gen en beleedigen". Op 23 Juli van dit jaar had de dienstdoen de sergeant beklaagde gelast om als kwar tier-zieke naar de ziekenzaal te gaan. Beklaagde, die met een maat aan het kaartspelen was, voelde daar weinig voor en onder het uiten van eenige vloe ken gaf hij te kennen, dat hij niet aan dit bevel wenschte te voldoen. Boven dien voegde hij den sergeant de dreigen de woorden toe: „Ik zal je een schoen in je gezicht gooien". Er kwam nog een andere sergeant bij, doch beklaagde liet zich daardoor niet intimidee- ren. Hij pakte zijn bajonet en ging tegen over zijn beide meerderen in gevechtshou ding staan en voegde hen allerlei dreigemen ten toe. Met den sterken arm moest hij ten slotte tot rede worden gebracht De krijgsraad te 's-Hertogenbosch had dezen brutalen jonge man tot een gevangenisstraf van tien weken Berlijn, 6 September. Aan den vooravond van het jaarlijksche congres der N.S.D.A.P. in Neurenberg moge hier het een en ander over de positie der Joden in Duitschland gezegd zijn Een greep slechts. Een lijvig boekdeel ware noodig, om tot een eenigszins volledig overzicht te geraken. Boekdeelen over deze kwestie, pro zoowel contra het Duitsche standpunt, zijn ook reeds geschreven. In 1936 verscheen bij Franz Eher Nachf, in München (dat wil dus zeggen bij de N. S. D. A. P., want deze uitgeversfirma is met de jaren onder leiding van Max Amann, Hitler's vriend en compagnie-kameraad uit den wereldoorlog, vrijwel almachtig ge worden) het werk „Die Juden in Deutsch- land", waarin een poging gedaan werd, de houding der nationaal-socialistische bewe ging ten opzichte van het Jodendom in het algemeen en de Duitsche Joden in het bijzonder te motiveeren aan de hand van uitvoerig materiaal. „Deze regeering is antisemitisch", ver klaarde de rijksminister voor propaganda en volksvoorlichting dr. Josef Göbbels in den loop van den regeeringstijd van het Hitler-kabinet in een van zijn vele groote redevoeringen. Dat was geen nieuws. Maar het was desniettemin een historische pro clamatie. Men moet er altijd weer aan terugdenken. Hoe anti-semitisch deze re geering is, valt in de eerste plaats te lezen in het „onveranderlijk programma der party", maar het is pas drastisch duidelijk geworden op het Neurenbergsche Party- congres van 1935. Sindsdien leven de Joden in Duitschland onder den druk van „de wetten van Neurenberg". Het kernstuk van deze wetten was zeker de regeling van de bloedvermenging in en buiten het huwelijk. Voor het laatste ge val werd het beginsel der „Rassenschande' op den voorgrond gesteld en de gemeen schap met zware tuchthuisstraffen bedreigd (die in de practijk sindsdien inderdaad reeds in honderden gevallen opgelegd zijn) De voorschriften betreffende toegelaten echtverbintenissen waren op het eerste oogenblik nogal verwarrend en hebben dan ook in en buiten Duitschland moeilijkhe den met zich gebracht. Toen de uitvoerings bepalingen bekend en toegelicht waren, kwam men tot het volgende resultaat: 1. Huwelyk tusschen Jood en Jood ver oorloofd. 2. Jood en „halfjood" veroorloofd (beiden zijn dan Joden). Jood en „kwartjood" verboden. 4. i, Jood en Duitscher (of„ Artverwand- ter") verboden, „halfjood" en „half jood" veroorloofd. 6. _a__ „halfjood" en „kwartjood" toe stemming is aan te vragen. T. „halfjood" en Duit scher toestemming is aan te vragen. 8. „kwartjood" en Duitscher niet ver boden. De strekking van deze „rassenwet" blijkt uit dit overzicht zoo duidelijk, dat commen taar feitelijk overbodig is. Men staat op het standpunt, dat van 1935 af gestreefd moet worden naar „bloedzuivering" en dat bij huwelijken van niet-Joodsche Duitschers er voor te zorgen is, dat het „percentage Joodsch bloed" bij het nageslacht steeds geringer wordt, Joden zooveel mogelijk met 100 (en desnoods 75 rasgenooten moeten huwen en de „kwartjoden" op den duur in het Duitsche volk moeten opgaan. Waar wij schreven: „toestemming is aan te vragen" moge ter verduidelijking er nog aan toegevoegd worden, dat deze toestem ming slechts uiterst zelden gegeven wordt, -r^- en het dus practisch ook op „verboden" uit- loopen zal. De „Wetten van Neurenberg" (op de overige, ten deele zeer pijnlijk aandoende bepalingen gaan wij hier niet verder in) brachten voor het eerst een meer of minder scherp geformuleerde scheiding. Practisch was die scheiding natuurlijk reeds begon nen op 30 Januari 1933. Sindsdien leven de Duitsche Joden binnen de rijksgrenzen zonder eenig voorbehoud in een „geestelijk ghetto". Bezien we nu eerst het Duitsche partij standpunt. In het bijvoegsel „Volk und Familie" van de dagelijksche, partij-officieuse National- Sozialistische Korrespondenz werd dezer dagen een overzicht gewijd aan het onder werp: de situatie na twee jaren werking der Wetten van Neurenberg. Daarin wordt al dadelijk geconstateerd, dat „allen, die het ernstig meenen met een oplossing van het Joodsche vraagstuk herademden, toen de nationaal-socialistische staat deze wet ten verkondigde". Men meent dat nu „niemand meer van anti-semitische stroo mingen in den boezem van de N.S.D.A.P. spreken kon en den strijd der partij tegen Joodsche ondermijning der natie om zoo te zeggen als een particuliere zaak der Bewe ging kon kwalificeeren". Sindsdien zijn twee jaren voorby gegaan „en men kan zeggen, dat men met de uitwerking der Wetten van Neurenberg in het algemeen tevreden mag zijn". Het correspondentie blad betreurt dan echter, dat er „er in de Duitsche volksgemeenschap nog een zeker percentage minderwaardigen is", die het met de Joden blijft houden. Maar vergele ken met „het moeras van vóór de afkondi ging der wetten" is de toestand toch veel verbeterd. Het Duitsche volk ziet met den dag meer het Joodsche gevaar en begrijpt ook steeds beter, dat de religieuse beken tenis der Joden met de dingen niets te maken heeft en het alleen om het ras gaat. Intusschen, aldus in korte woorden het nationaal-socialistische betoog, is het met deze wetgeving alleen niet gedaan. Het volk in al zijn geledingen, elke bedrijfslei ding, elke ambtelijke instantie, moet er da gelijks weer op gewezen, worden, dat het rassenvraagstuk „de sleutel is voor de toe komst der natie". Te vele Duitschers den ken heden nog, dat het al meer dan vol doende is, de Wetten van Neurenberg streng door te voeren, en helaas zijn er zelfs onder ambtenaren en beambten nog te velen, die practisch niet verder willen gaan en bijv. er niets tegen hebben, dat hun vrouwen bij Joden koopen, en dat hun gezinnen vriendschappelijk met Joodsche families verkeeren, omdatde Wet daar over niets zegt. „Ja, so was gibt es noch", zegt de correspondentie woordelijk, „un nicht zfi knapp". (12 Augustus 1937). Als voorbeeld, hoe het wèl moet, haalt het blad dan een verordening van een ge meente in den gouw Keulen-Aken aan, die zegt, dat voortaan alle Duitschers, die met Joden omgaan of zaken doen, „met Joden gelijkgesteld zullen worden, en o.a. uitge sloten zullen worden van het gebruik ma ken van openbare plantsoenen enz. der gemeente, en als ze dien omgang deson danks niet staken, ook geen gemeenschap pelijke bestellingen meer zullen krijgen". Dit is, meent het correspondentieblad der Partij „een maatregel, die verdient, als voorbeeld te strekken". Wij willen hier nog andere „navolgings- waardige voorbeelden" van allerjongsten datum opsommen. De gouw Baden heeft op 2 Juli 1937 me- dedeeling gedaan van het vonnis van het „Badische Verwaltungsgerichtshof' in Karlsruhe, waarbij een hurgemeester van een landelijke gemeente ontslagen is om dat hij als „representant der nationaal-so cialistische wereldbeschouwing" met Joden verkeerd had en met een Joodsche veehan delaar zaken had gedaan „ofschoon hij niet op dezen aangewezen was". Dit vonnis Zegt de gouwleiding, „is voor alle ambtenaren van principieele beteekenis". De echtgenoote van een lid der N.S:D. A.P. had in Remscheid in een Joodschen winkel ingekocht en daar zij niet alle waar betaald had, diende de Joodsche winkelier beklak in en eischte van den echtgenoot 't resteerend bedrag op. De rechter bleek op het standpunt te staan, dat „de echtgenoot niet opkomst voor schulden door zijn vrouw bij Joden gemaakt". Het reeds meer ge. noemde correspondentieblad der partij voegt er aan toe dat „dit vonnis dus dui delijk onderstreept, dat het koopen door Duitschers in Joodsche zaken algemeen als verwerpelijk te beschouwen is". Naar aanleiding van twee vonnisen van Duitsche rechtbanken besprak „Kammer- gerichtsrat" Friedrich van het rijksmini- sterie van Justitie in het blad „Deutsche Justiz" dezer dagen principieel het koopen in Joodsche zaken. Hy constateerde, dat „als de wetten den Joden toestaan in Duitschland handel te drijven, dit geschiedt om een erfenis van vroeger tijden zooveel mogelijk zonder storingen te liquideeren". Op vele gebieden is den Joden alles verbo den, op andere gedeeltelijk, op economisch gebied is hun nog een zeer groote vrijheid gelaten. Maar geen onbeperkte! „De Joden moeten er zich maar in schikken, dat het Duitsche volks zijn volksgenooten tegen de Joden waarschuwt en dat de beweging, die grondvest van den staat is, haar aanhangers aanraking met Joden en het koopen in Joodsche zaken verbiedt". Daarom is het volkomen in orde, dat een Duitscher, die een winkel binnengaat, eerst vraagt of de zaak wel niet-Joodsch is. Doet. bijv. een ambtenaar dat niet, dan maakt hij zich strafbaar. Een compromis is hier uitgeslo ten. Aan propaganda voor deze „reine schei ding" tusschen het Duitsche volk en zijn kleine Joodsche minderheid heeft het dan ook niet ontbroken. De „Sturmer"-actie van Neurenberg uitgaande, (maar er ver schijnen in Duitschland nog vele andere meer of minder radicale anti-semitische speciaal-organengeeft hierbij nog altijd den toon aan. De zichtbare uitwerking is algemeen bekend. „Stürmerkasten" (open bare permanente uithangborden, waarop alle bladzijden van dit weekblad openge vouwen zy'n), borden in tallooze gemeen ten, in badinrichtingen, buitentuinen, re staurants enz. met het opschrift „Juden unerwünscht" of zelfs „Juden 'raus'." (in de onmiddellijke omgeving van Berlijn). In het jongste nummer van het officieele orgaan der S.S. „Das Schawrze Korps" werd een geïllustreerd artikel gewijd aan het drukke Joodsche bezoek aan een bekend hotel-restaurant in Cladoy aan den Havel bij Berlijn en in vollen ernst de eisch ge steld, dat den Joodschen bezoekers voort aan een afgescheiden deel wordt aangewe zenen op voor hen bestemde tafels „Jood sche vlaggetjes" (bedoeld in de „wettelijk veroorloofde en beschermde blauw-witte vlag der Zionisten") worden aangebracht. Waar het hier nog slechts om een wenscH gaat, zy gewezen op een doorgevoerden maatregel van de gemeente Berlijn, die op den Teutoburger Platz in het noordoosten der stad dezer dagen door het „Garten- bauamt des Verwaltungsbezirks Prenzlauer Berg" op 2 van de 100 op dat plein staande banken het opschrift „Voor Joden verbo den" heeft laten aanbrengen. Het dagblad „Der Angriff", dat daarvan melding maakt, voegt er aan toe, dat „daarmee een toestand geschapen is, die door alle volksgenooten begroet wordt en voor andere stadswijken kan worden aanbevolen". Besluiten we deze kleine bloemlezing met een herinnering aan de omstandigheid, dat de Duitsche overheid aan Duitschers „met een gering percentage Joodsch bloed" toe staat hun Joodsche namen in Duitsche te veranderen en met nog eenige der aïlerac» tueelste besluiten en vonnissen. Drie dagen geleden verkondigde de rijks minister van justitie, dat voortaan voor het lidmaatschap van wat wij in Nederland de „orde der advocten" zouden noemen, de eisch gesteld moet worden, dat de „Rechts- wahrer" (gelijk de advocaat hier thans heet zelfs niet „kwartjood" is, dus dat onder zijn grootouders niet één volbloed Jood mag voorkomen. En nog geen veertien dagen oud is het volgende, krasse geval: een 23-jarige Joodsche jongeman in Maagdenburg had onlangs een niet-Joodsche jong meisje uit- genoodigd met hem een bioscoop te bezoe ken. Zij zag daarin een beleediging en diende een aanklacht in. Het Openbaar Mi- nistrie stelde zich op het standpunt, dat de beklaagde door deze uitnoodiging alleen reeds de wetten van Neurenberg bewust overtreden heeft. Zijn invitatie was niets anders dan „de inleiding tot een erotische verhouding" en ook „een bewijs van min achting voor het meisje, omdat hij meen de te mogen verwachten, dat het zich met iemand van een vreemd ras zou inlaten". De rechter veroordeelde op 19 Augustu* j.1. dezen jongen man to vier weken ge vangenis STANIOL (zilverpapier) bedrukken wij óók ALKMAARSCHE COURANT, TEL. 3829 181. Plotseling zette zij het op een lopen. O, kijk eens wat leuk! Daar stond ze bij een beekje, dat zich zoo maar midden door het bo,sch sUpg^rde, 182. Eenzaam kwam er ook bij en vroeg of Anneke som» dorst had. Dan kon ze er gerust van drinken, want het water was zo helder en zuiver. Bij moeder thuis was het niet beter.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 10