Esther de Boer-v. Rijk overleden
Waar het recht zijn loop heeft.
DÉ jouden
ALKMAARSCHE COURANT van WOENSDAG o SEPTEMBER 1937
TOONEEL
F en van Neerland's grootste actrices
is met haar heengegaan.
„KNIERTJE" ZACHT EN KALM
INGESLAPEN.
Atkmaarsche Politierechter
ÜeuittetoH
IS
een on
naar
Om half twaalf gisteravond
mevrouw Esther de Boer—van Rijk in
den ouderdom van ruim 84 jaar in haar
woning aan het Oosteinde te Amster
dam, na een ziekbed van enkele weken,
zacht en kalm ingeslapen.
En met haar is een bijzonder mensch en
een groot en zeldzaam actrice heengegaan,
zeldzaam zelfs in Nederland, waar ook an
dere tooneelmenschen langer dan vijftig jaar
er tot op hoogen ouderdom hun krachten
aan het tooneel zijn blijven wijden. Weini
gen echter kunnen terugzien op een bijna
zestigjarige tooneelloopbaan als die van
mevrouw de Boervan Rijk. Spelend tot
slechts weinige maanden voor haar toch nog
bijna onverwacht overlijden, was zij ook in
den familiekring tot de laatste weken toe de
zelfde vhigge, geestige vrouw gebleven, die
zij de laatste tien jaren was.
Een geboren actrice, door
weersta anbare roeping gedreven
het tooneel, waar zij ondanks alle moei
lijkheden op jeugdigen leeftijd kwam,
van onder op begon, carrière maakte,
roem oogstte, en dat zij trouw bleef tot
in den dood.
Op 29 Juli 1853 werd zij te Rotterdam gebo
ren als jongste dochter van een groot gezin,
dat uit traditie en vanwege de toen nog be
staande vooroordeelen tegen het tooneel
weinig ophad met de aspiraties van de jeug
dige Esther, die haar tooneelambities aan
vankelijk dan ook slechts kon uitleven bij
het dilettantentooneel, waar zij echter zoo
danig boven het gemiddelde uitstak, dat zy
op 19-jarigen leeftijds tijdens een dilettan
ten-concours in de rol van „Mathilde of een
vrouwenhart" als lid van het Rotterdamsche
dilettantengezelschap „Olympia" de verguld
zilveren medaille verwierf van de reederij-
kerskamer „Nut en Genoegen" te Gorin-
chem.
In haar autobiografie „Ik kijk terug" ver
telt zy hoe zij het jaar daarop bij het wer
kelijke tooneel debuteerde in de ingenue-rol
van Laura in „Emma Berthold", bij het ge
zelschap van Le Gras, van Zuylen en Has
pels. Bij dit gezelschap, dat toentertijd een
vooraanstaande plaats in de Nederlandsche
tooneelwereld innam, doorliep zij een voor
treffelijke leerschool en tal van jeugdrollen
speelde zij, ten deele onder leiding van de
actrice mevr. Beersman. Haar streven om
vooruit te komen bracht haar eenige jaren
later buiten de landsgrenzen en in 1877
verbond zij zich aan het gezelschap van
Victor Driessens te Antwerpen en in 1880
trad zij zelfs eenigen tijd op in het Imperial
Theatre en in het Dury Lane Theatre te
Londen.
In 1881 keerde zij terug by van Zuylen,
die te Rotterdam een nieuw gezelschap
vormde en in het zelfde jaar trad zij in het
huwelijk met den musicus Henry de Boer,
die op betrekkelijk jeugdigen leeftijd stierf,
nadat zij hem een dochter, Sophie, geschon
ken had, die later zelf de tooneelloopbaan
koos.
Inmiddels waren het moeilijke jaren voor
Esther de Boervan Rijk, die mede door het
overlijden van haar man in het persoon
lijke leven een periode van veel zorgen
doormaakte, terwijl zij op het tooneel hard
moest werken en de gezelschappen waaraan
zij verbonden was, dikwijls met tegenslagen
te kampen hadden.
In 1893 werkte zij mede aan de oprichting
van de Nederlandsche Tooneelvereeniging,
waarvan zij tevens societaire werd. Het
werd een periode van belangrijk werk. Ge-
leidelijk-aan was Esther de Boervan Rijk
een actrice van het eerste plan in Neder
land geworden, die in 1895 de eervolle uit-
noodiging kreeg om naar Berlijn te komen
voor een optreden in het Neues Schauspiel-
haus en die in 1899 onder veel belangstel
ling haar zilveren tooneeljubileum vierde
als „Moeder Pierrot" in een muziekdrama
van Wormser, „De verloren zoon".
Samenwerking met Heijermans
Omstreeks dezen tijd begon de voor het
Nederlandsche tooneelleven zoo vruchtbare
samenwerking van onzen grooten tooneel-
schrijver Herman Heijermans met de Neder
landsche Tooneelvereeniging. In Heijer
mans' stukken vond mevrouw de Boervan
Rijk rollen, die haar alle gelegenheid gaven
haar bijzondere talenten ten volle te ont
plooien en die met één slag haar naam als
een der grootste actrices van Nederland
vestigden tot ver buiten onze grenzen, zoo
dat zij bij tal van gelegenheden deze rollen
ook in het buitenland vertolkte. Het begon
in 1898 met de rol van Esther in „Ghetto"
Ouderen herinneren zich welke groote
gebeurtenis in die jaren op 24 December een
nieuwe première van Heijermans was. Op
genoemden datum van 1900 ging voor de
eerste maal Heijermans' „Op hoop van
zegen" en bracht Esther de Boervan Rijk
voor de eerste maal haar creatie van Knier
tje, welke tragische figuur altijd onver
brekelijk aan haar herinnering verbonden
zal blijven. Kniertje was de rol, die zij het
vaakst gespeeld heeft, Kniertje was de naam
die zij op den duur in den volksmond ging
dragen, „Kniertje - Holland" was het adres,
waaronder de post trouw elke aldus verzon
den voor haar bestemden brief of telegram
uit welk deel van de wereld ook aan haar
woning bezorgde, Kniertje was de figuur als
welke vele schilders en beeldhouwers haar
in den loop der jaren uitbeeldden.
In 1910 is zij toegetreden tot het on
der directie van Herman Heijermans
zelf gevormde tooneelgezelschap de „Too
neelvereeniging". In haar gedenkschriften
vertelt zij veel over haar samenwerking met
Herman Heijermans en over de groote
waardeering en sympathie, doch ook over
de onderlinge geschillen en moeilijkheden
die deze beide figuren als gevolg van hun
krachtige en markante persoonlijkheid dik
wijls met elkaar hadden, wat echter niets
afdeed aan de innige vriendschap die zij
voor elkaar hebben gekoesterd en die na
Heijermans' dood bij mevrouw de Boervan
Rijk als vereering voor den grooten schrij
ver is blijven voortleven. In de volgende
jaren vierde zij haar triomphen voorname
lijk in zijn stukken, in de titelrol van „De
meid", als Eva Bonheur, als Engel in „Het
zevende gebod", in „De opgaande zon", en
vele andere werken van Herman Heijer
mans. Toen Maurits Binger in 1918 met zijn
Hollandia-film te Haarlem een poging deed
om hier te lande een Nederlandsche film
industrie te vestigen en als eerste experi
ment niet minder dan „Op hoop van zegen"
wilde verfilmen, had zij genoeg moed om
aan dit experiment als Kniertje haar mede
werking te verleenen. En toen in 1935 zich
in Nederland een jonge geluidsfilmindustrie
had gevestigd, verleende zij wederom als
zoodanig haar medewerking in de verfil
ming, die de regisseur Benno van „Op
hoop van zegen" maakte.
Want zoowel op het tooneel als in den
huiselijken kring, die in haar drukke
leven ondanks alle tooneelbeslommerin-
gen een groote plaats innam, frappeer
de zij altijd weer opnieuw door haar
eleante levendigheid en door haar
frischheid van geest, waardoor zij in
alles, dat rondom haar gebeurde, belang
bleef stellen en nooit de zoo dikwijls
door ouderen gekoesterde vooroordee
len tegen nieuwe dingen had. Zoo wekte
het bijna sensatie in den lande toen be
kend werd in 1923, dat zij op 70-jarigen
leeftijd nog het zwemdiploma behaald
had.
Het is ondoenlijk en onnoodig, nauwkeu
rig op te sommen aan welke gezelschappen
zij in de volgende jaren nog verbonden was
en in welke stukken zij optrad. Belangrijk
werk volbracht zij zoowel bij het Schouw-
tooneel onder leiding van Jan Musch en
Adriaan van der Horst als bij het Vereenigd
Tooneel. Successen werden ook haar genre-
rollen in „Tropenadel" en „Suikerfreule"
van Henri van Wermeskerken en onvergete
lijk blijft haar optreden in „De medailles
van de oude vrouw".
Op 9 October 1923 vierde zij in den Am-
sterdamschen Stadsschouwburg haar 50-
jarig tooneeljubileum en eerde het Amster-
damsche gemeentebestuur haar met de zil
veren medaille van de stad Amsterdam.
In 1928 vierde zij haar 55-jarig jubileum
bij het „Schouwtooneel" met een opvoering
van „Moeder", een stuk van Cor Hermus,
In hetzelfde jaar gewerd haar een konink
lijke onderscheiding door haar benoeming
tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau en
een jaar daarop benoemde de koning der
Belgen haar tot ridder in de Kroonorde van
België.
Onder zeer. groote belangstelling vierde zi
op 29 Juli 1933 haar tachtigsten verjaar
dag en op 25 September van hetzelfde jaar
in den Amsterdamschen Stadsschouwburg
haar 60-jarig toneel jubileum.
Ondanks haar hoogen leeftijd bleef zij
onvermoeid en opgewekt spelen, verheugd
dat zij het werk, dat haar zoo lief was, kon
blijven voorzetten op een leeftijd, dat an
deren tot rust gedwongen werden. Zij koes
terde zich in een opgewekt familieleven in
het gezin van haar dochter, waar zij mede
een belangrijk aandeel had in de opvoeding
van haar beide kleinkinderen. En toen haar
kleindochter huwde en naar Palestina ver
trok, zag zij er verleden jaar zelfs niet tegen
op een reis naar Palestina te ondernemen,
waarmee zij tevens voldeed aan een harte-
wensch, om dit land nog eens te mogen aan
schouwen. Kort daarna echter, verleden
jaar, werd zij ziek en was operatief ingrij
pen noodig. Hoewel zij herstelde en in de
afgeloopen wintermaanden zelfs weer op
trad, was zij niet meer geheel de oude. Haar
voornemen om in den loop van September
een afscheidstournée te beginnen, heeft zij
niet meer kunnen uitvoeren. Langzaam is
zij, nadat zij eenige weken geleden op het
ziekbed werd geworpen, zwakker geworden
en tenslotte is zij heengegaan, waarbij het
haar ongetwijfeld een groote troost is ge
weest, dat allen, die haar lief waren, in
deze laatste dagen bij haar zijn geweest,
want ook haar kleindochter, die met verlof
naar Nederland is gekomen, heeft zij vóór
haar verscheiden nog gezien en gesproken.
Nederland verliest in haar een bijzondere
vrouw, een nobel en gaaf mensch van groot
en sterk karakter, en de tooneelkunst een
begenadigd actrice van bijzondere begaafd
heid en buitengewone werkkracht, die in
ons volksleven een eigen en bijzondere
plaats innam.
Zitting van Maandag 6 September.
Een vergeefsch verzet.
Koper- en ijzerdieven.
De eerste Maandagsche zitting na de va-
cantie van den Alkmaarschen Politierech
ter, mr. Ledeboer, was een beetje rommelig
en eigenaardig, net, alsof men, na de dolce-
farnientes in bosch, hei, zee en buitenland
nog niet goed op dreef kon komen. Er werd
nogal heen en weer gedraafd door den een
en den ander, er waren een paar tenuitvoer
leggingen er tusschendoor en ook nog een
korte buitengewone zitting van den kinder
rechter ook mr. Ledeboer omdat een
der verdachten de strafwettelijke meerder
jarigheid nog niet had bereikt, zoodat wij,
en met ons de schaarsche tribunisten, om
den haverklap de zaal uit moésten. Het eigen
aardige element werd gevormd door het
voor een strafzitting ongekend groot aam
tal advocaten, dat cliënten had te verdedi
gen, terwijl ook de reclasseering bar veel
werk te verrichten had.
De eerste, die terecht stond, was geen ge
luksvogel. Het was een zekere Jan R. uit
Nibbixwoud, die onlangs door den politie
rechter wegens mishandeling van P. Duijf
bij verstek tot 15 of 10 dagen was veroor
deeld en die nu tegen dit vonnis in verzet
kwam. De achtergrond van het zaakje bleek
al heel spoedig een politieke te zijn. De mis
handelde had zich schuldig gemaakt aan
het afscheuren van een N.S.B.-verkiezings-
plaat en daarover was Jan R., die blijkbaar
N.S.B.-sympathieën had, zoo verbolgen ge
worden, dat hij zijn huis uit stoof en Duijf
een draai om z'n ooren gaf, zoodat die stond
te suizebollen.
De verdachte, die juridisch werd bijge
staan door mr. van Leeuwen, bleek niet
veel schuldbesef te hebben en het nogal
gewoon te vinden, dat hij als rechter was
opgetreden in een land, hetwelk mr. Lede
boer gaarne een rechtsstaat noemt. Overi
gens vond hij het nogal verschrikkelijk ver
oordeeld te worden wegens het misdrijf
mishandeling, terwijl de klap volgens hem
maar een lichte oorvijg was geweest.
De officier constateerde een groot gebrek
aan schuldbesef, zoodat hij reden meende te
hebben een hoogere straf te vragen dan
reeds was opgelegd, vooral, om te voorko
men, dat verdachte zch nog eens aan mis
handeling of iets dergelijks zou schuldig
maken. Zoo had dit verzet den goeden kant,
dat men verdachte tegen zich zelf kon be
schermen en hem voor een nieuwe straf
zaak kon behoeden. Mr. v. d. Feen de Lilte
eischte daarom 25 boete of 15 dagen.
Verdachte begon nu uit een ander en
gedweeër vaatje te tappen, hetgeen de hee-
ren achter de groene tafel vergenoegd deed
glimlachen. Mr. van Leeuwen, de verdedi
ger, vond het gepleegde feit geen mishande
ling, terwijl hij het voor verdachte een ver
schrikking vond, dat die nu geen blanco
strafregister meer zou hebben en ten eeuwi
gen dage een veroordeeling wegens misdrijf
op zijn naam zou hebben staan. Pleiter
vroeg den rechter verdachte daarom niet te
veroordeelen.
De officier, die repliceerde, vond dat
geen motief tot vrijspraak en ook de rech
ter oordeelde aldus. Die legde er zelfs nog
een schepje boven op, liet duidelijk door
schemeren, dat er achter het een en ander
politieke gebbetjes zaten en veroordeelde
Jan R., na vernietiging van het oude von
nis, opnieuw tot f 15 of 10 dagen, plus 1
maand gevangensstraf voorwaardelijk met
een proeftijd van maar liefst drie jaar.
Verdachte, die nu wel spijt zal hebben
van zijn verzet, zou er nog eens over na
denken alvorens te zeggen, dat hij niet in
hooger beroep gaat.
De rechter wilde er niet aan.
Een zaak, die wel een begin maar geen
eind had, was die tegen de heeren
Christiaan D. v. d. V., bankwerker en Frans
M., werkman en Oostenrijker van nationali
teit, beiden nog jong en wonende te Alk
maar. De vrienden waren in dienst bij de
Alkmaarsche IJzer- en Metaalgieterij en
stalen, toen de kans hen geboden werd, een
flink partijtje koper, ter waarde van f 70,
hetwelk zij verkochten aan den logement
houder A. J. M. te Alkmaar voor het luttele
bedrag van f 18.
Beide vrienden bekenden; de eerste zei te
hebben gestolen, omdat hij nog een paar
schoenen had te betalen, hetwelk blijkbaar
niet van de 12 loon per week af kon en
de Oostenrijker, die 14 verdiende, zei het
voor zijn ouders te hebben gedaan.
De rechter vond het wel heel erg, dat zij
hun baas hadden bestolen en mijnheer P.
Bosscher, de directeur van de metaalgiete
rij, beaamde de veronderstelling van den
rechter, dat hij zeker zou hebben geholpen,
wanneer hij had geweten, dat de menschen
in nood hadden verkeerd.
Bekaaid kwam de logementhouder er af,
omdat het koper aan den wettigen eigenaar
werd terug gegeven, terwijl hij naar zijn
achttien guldens kon fluiten. Zijn zwak pro
test hielp niets, want de rechter zei, dat hij
maar had moeten uitkijken en dat opkoo-
pers als hij de oorzaak waren van veel dief
stallen. Dat was dus: aanpakken asjeblieft.
De officier vond de zaak eigenlijk een
voor de Meervoudige Strafkamer, maar hij
wilde het zoo maar laten en met de maxi
mumstraf, die bij den politierechter ge-
eischt kan worden, volstaan. Voor het
reclasseeringsvoorstel van den heer Haij te-
ma der Chr. Reclasseeringsvereeniging
voelde de officier niet veel; verdachten
mochten blij zijn, dat de zaak voor den poli
tierechter was gekomen. Zes maanden ge
vangenisstraf was de eisch.
De politierechter, die merkbaar weifelde
tusschen het standpunt van den officier en
tusschen het reclasseeringsvoorstel, wilde
geen beslissing nemen en verwees het geval
naar de Meervoudige Strafkamer.
Als het biertje wordt bemind.
De dorst naar lekkere biertjes schrijver
dezes lust ze niet, maar dat ligt aan hem
had de WieTinger arbeiders Cornelis E. en
Albert v. d. W. op 28 Februari van dit jaar
verlokt tot het stelen van ongeveer 1400
K.G. ballast-ijzer ter waarde van f 45, het
welk zij voor 35 wisten te verkoopen, het
geen geen kwade prijs is voor gestolen goed.
Het mooiste was echter, dat de heeren dat
ijzer stalen van de frma Bosker, bij wie Cor
nelis E. in dienst was. De heeren waren
natuurlijk spoedig gesnapt. Instede van E.
te ontslaan, hield de firma hem in dienst,
omdat, zooals de heer de Haan, uitvoerder
der firma en getuige in deze zaak, ver
klaarde, de firma den man niet kon missen.
Hij was handig en geschikt, zoodat hy al
tijd een goed loon had verdiend, ongeveer
35 tot 40, dat nu was afgezakt tot ruim
25 per week.
De aanleiding tot den diefstal was, zooals
we reeds zeiden, de zucht naar drank, waar
beide heeren en E. in het bijzonder, knap
verslaafd aan waren.
De heer Wiggers, die een reclasseerings-
rapport uitbracht, had gunstige verklarin
gen over E., maar hij had in reclasseering
toch een zwaar hoofd, omdat hjj er aan
twijfelde, of E. den drank wel zou kunnen
laten staan. Hjj wilde het evenwel, mits er
bijzondere voorwaarden werden gesteld,
nog wel eens probeeren, wanneer de rechter
tot een voorwaardelijke veroordeeling be
sloot. Omtrent v. d. W. moest de heer Wig
gers iets dergelijks verklaren. Bij v. d. W.
zat de moeilijkheid echter in diens slap
karakter en diens voorliefde voor verkeer
de vrienden.
De officier eischte tegen beiden 4 maan
den gevangenisstraf voorwaardelijk met drie
proefjaren en oplegging van bijzondere
voorwaarden.
De rechter veroordeelde conform, waarop
v. d. W. bezwaar maakte tegen den proef
tijd, welken hij te lang vond. Dit bezwaar,
dat wel even een minder gunstige kijk gaf
op verdachte's karakter, schoot den rechter
zoo verkeerd voor het keelgat, dat die v. d.
W. dreigde flink te grazen te zullen nemen,
wanneer meneer nog eens een keer als ver
dachte terug kwam.
Taai-taai.
Het strafrechterlijk treintje van achttien
zaken die we natuurlijk lang niet allen
de eer der publiciteit zullen waardig keu
ren zeulde verder. Voor kwam nu het
wagentje van mijnheer Joh. v. d. E. te Alk-
Naar het Engelsch
van PAUL TRENT
door J. SCHOUTEN
30)
„Billy-Boy, ik stel voor, dat we gaan ont
bijten. Wil jij wat voor me bestellen? Ik
b«b ergen honger", zei zij tegen Fraser, die
baar eenigszins onzeker aanstaarde, want
bjj begreep niet waarom de groothertog
aulk een vreemde houding tegenover haar
aar. nam.
„Ik geloof, dat we allemaal maar moeten
entbij ten. Maar ik wilde u eerst nog wat
Voorstellen. De meesten van ons bevinden
Zich hier tegen hun wil; eenigen ervan zijn
vrienden, één is er in ieder geval een
vijand. Ik mag wel zeggen twee", voegde
Desbrook er aan toe, toen Grafton zich bij
hen voegde.
„Wat was je plan ons mee te deelen.
Vroeg Grafton.
„Ik stond op het punt voor te stellen,
dat we den strijdbijl een poosje zouden be
graven. In deze beperkte ruimte zullen wij
ons veel gelukkiger en meer op ons gemak
gevoelen als wij doen, alsof er een wer
kelijke vriendschap tusschen ons bestaat
„Dat vind ik een uitstekend idee gat
Grafton toe.
„Ik kan wel zeggen, dat het zeer waar
schijnlijk is, dat wij eenigen tijd op eikaars
gezelschap aangewezen zijn. Hoe denkt
Uwe Hoogheid over dit voorstel?"
„Ik wensch niet met u of met die dame
te praten", antwoordde de groothertog, met
een hoofdbeweging naar de prinses.
„We zullen in elk geval maar gezamen
lijk gaan ontbijten. Verscheidene van ons
zijn moe en hongerig en waarschijnlijk zul
len wij in een beter humeur zijn als we
geslapen hebben", merkte Grafton droogjes
op.
De steward had reeds de noodige beve
len ontvangen en eenige minuten later
werd een overvloedig ontbijt opgediend.
Ralph ging naast Jane zitten en greep
onmiddellijk deze gelegenheid aan om haar
uit te leggen, waarom hij zich zoo vreemd
tegenover haar gedragen had.
„Je zult wel begrijpen, lieveling, dat ik
het beter achtte Grafton mijn woord te
geven. Zie je, ik verlangde er zoo naar jou
te zien en daarom alleen heb ik het hem
beloofd. Ik hoop, dat mijn verklaring je
bevredigt".
„Volkomen voor zoover het mij be
treft!" riep Jane vroolijk.
„Weet je, ik geloof werkelijk, dat ik ple
zier heb in dit avontuur. In ieder geval
kunnen jij en ik bij elkaar zijn en naar
onze mede-passagiers en naar onze om
geving te oordeelen, geloof ik niet, dat wij
van verveling zullen doodgaan".
„Daar zit iets waars in wat je daar zegt,
lieve", antwoordde Ralph, „maar ik gaf
toch een lief ding als jij hier niet bij be
trokken was. Je schijnt niet heelemaal te
begrijpen, dat Grafton niet zoo maar een
gewone schurk is. Hij is tot alles in staat
om zijn doel te bereiken. Ons werkelijke
gevaar ligt in de aanwezigheid van den
groothertog. Ik vrees, dat het lang zal du
ren voor wij Engeland terug zien", besloot
hij ernstig.
„Ik ben niet van plan me door iets te
laten neerslaan. Ik zal me zoo goed moge
lijk amuseeren, maar ik wou wel, dat de
prinses er niet bij was. Kijk eens haar dien
armen Billy", zei Jane met een blik op
haar broer.
„Arme jongen. Ik wou dat ik zeker wist,
dat hij over zijn verliefdheid heen was".
„Als dat nog niet het geval is, zal het
toch niet lang meer duren vóór hem de
oogen opengaan. Tusschen twee haakjes,
ik zou wel graag willen weten, wat zij met
die honderdduizend pond heeft uitgevoerd"
Grafton, die naast Desbrook zat, had
blijkbaar vol aandacht naar hun, op ge-
fluisterden toon gevoerd, gesprek zitten
luisteren.
„Dat zou ik ook graag willen weten",
merkte hij op en wierp een woedenden blik
op de prinses. „En dat kom ik te weten
ook!" voegde hij er aan toe, maar na eenig
nadenken kwam hij tot de conclusie, dat
dit niet het meest geschikte moment was
om een onderzoek hiernaar in te stellen.
Zoodra het ontbijt afgeloopen was, ging
het gezelschap uiteen, naar hun repec-
tievelijke hutten, die hun door Grafton ge
wezen werden.
Desbrook toonde een speciale belangstel
ling voor de wijze, waarop deze hutten-
kwestie geregeld was en zag tot zijn ge
noegen, dat Jane een hut naast haar broer
gegeven was. v
Het lag voor de hand, dat zij na zulk een
opwindenden nacht bijna allemaal on
middellijk in slaap vielen, maar Desbrook
vormde een uitzondering, want ongeveer
een kwartier nadat het op de gang stil
geworden was, sloop hij zijn hut uit en
ging aan dek.
De' ochtend brak aan en men kon vaag
de omtrekken van de kust onderscheiden.
De stad Rye, op een heuvel gelegen, tee-
kende zich tegen den horizon af. De oude
stad lag achter het jacht, dat langzaam
in westelijke richting stoomde. Hastings
was vaag te onderscheiden, maar Desbrook
kreeg niet de gelegenheid zich nader te
oriënteeren, want kapitein Brockdorf, die
op de brug stond, kreeg hem in het oog
en rende op hem af.
„Ik had Taylor gezegd die deur op slot
te doen. Het is niemand van u veroorloofd
aan dek te komen, zonder toestemming van
den eigenaar", deelde de kapitein hem op
norschen toon mede.
„Ik zie niet in, hoe ik Grafton of zijn
schip eenige schade zou kunnen berok
kenen. Ik kan geen signalen geven en het
is zeer onwaarschijnlijk dat ik zelfmoord
zal plegen door over boord te springen",
antwoordde Ralph op drogen toon.
„Neen, ik veronderstel van niet, maar
dat zijn mijn bevelen".
„Zou je niet vrijuit met mij willen pra
ten Brockdorf, nu we goed en wel op zee
zijn? Je gaf laatst toe, dat ik je vroeger
een grooten dienst bewezen heb en dat je
graag je dankbaarheid wilde toonen".
„Ik wil u graag van dienst zijn".
„Ik zal duidelijk tegen je zijn Grafton
staat er slecht voor en er is nog maar één
land ter wereld waar hij veilig is en dat is
Rusland. Het is bekend, dat jij bij hem in
dienst ben en je bent mede verantwoor
delijk voor iedere misdaad, die hij gepleegd
heeft of in de toekomst nog zal plegen.
Wat heb je voor bemanning? Ik heb een
paar menschen gezien en het lijken mij
geen typische bolsjewieken",
„Dat zijn ze ook zeker niet", .antwoordde
Brockdorf, lachend, „echte Russische bol
sjewieken zou ik niet op mijn schip kun
nen gebruiken. Denkt u, dat ik zoo'n vuile
vieze bemanning zou willen hebben? Nooit
van mijn leven! Ik heb tegen den eigenaar
van het schip gezegd, dat ik menschen
wilde hebben, waar ik op aan kon en ik
heb ze".
„Naar wat ik gezien heb, lijken ze goed
gedisciplineerd, maar kun je werkelijk op
ze aan?" vroeg Desbrook rustig.
„Wis en waarachtig. Voor mijn mannen
is geld het eenig belangrijke. En ik mag
wel zeggen, dat het zelfde ook voor mij
geldt".
„Niet heelemaal, Brockdorf. Want jij be
hoort tot die menschen, die trouw zijn aan
den man, die hen betaalt. Ik heb zoo'n
vaag vermoeden dat je bemanning geneigd
is den man te dienen, die het meeste biedt".
„Waar wilt u naar toe? Ik ken uw stre
ken, captain Desbrook. Als u er over denkt
om mijn mannen om te koopen wel, als
vriend raad ik u aan het niet te probeeren.
De eigenaar is niet malsch, als iemand pro
beert hem dwars te zitten".
i
(Wordt vervolgd)'.