Esther de Boer-v. Rijk overleden Waar het recht zijn loop heeft. DÉ jouden ALKMAARSCHE COURANT van WOENSDAG o SEPTEMBER 1937 TOONEEL F en van Neerland's grootste actrices is met haar heengegaan. „KNIERTJE" ZACHT EN KALM INGESLAPEN. Atkmaarsche Politierechter ÜeuittetoH IS een on naar Om half twaalf gisteravond mevrouw Esther de Boer—van Rijk in den ouderdom van ruim 84 jaar in haar woning aan het Oosteinde te Amster dam, na een ziekbed van enkele weken, zacht en kalm ingeslapen. En met haar is een bijzonder mensch en een groot en zeldzaam actrice heengegaan, zeldzaam zelfs in Nederland, waar ook an dere tooneelmenschen langer dan vijftig jaar er tot op hoogen ouderdom hun krachten aan het tooneel zijn blijven wijden. Weini gen echter kunnen terugzien op een bijna zestigjarige tooneelloopbaan als die van mevrouw de Boervan Rijk. Spelend tot slechts weinige maanden voor haar toch nog bijna onverwacht overlijden, was zij ook in den familiekring tot de laatste weken toe de zelfde vhigge, geestige vrouw gebleven, die zij de laatste tien jaren was. Een geboren actrice, door weersta anbare roeping gedreven het tooneel, waar zij ondanks alle moei lijkheden op jeugdigen leeftijd kwam, van onder op begon, carrière maakte, roem oogstte, en dat zij trouw bleef tot in den dood. Op 29 Juli 1853 werd zij te Rotterdam gebo ren als jongste dochter van een groot gezin, dat uit traditie en vanwege de toen nog be staande vooroordeelen tegen het tooneel weinig ophad met de aspiraties van de jeug dige Esther, die haar tooneelambities aan vankelijk dan ook slechts kon uitleven bij het dilettantentooneel, waar zij echter zoo danig boven het gemiddelde uitstak, dat zy op 19-jarigen leeftijds tijdens een dilettan ten-concours in de rol van „Mathilde of een vrouwenhart" als lid van het Rotterdamsche dilettantengezelschap „Olympia" de verguld zilveren medaille verwierf van de reederij- kerskamer „Nut en Genoegen" te Gorin- chem. In haar autobiografie „Ik kijk terug" ver telt zy hoe zij het jaar daarop bij het wer kelijke tooneel debuteerde in de ingenue-rol van Laura in „Emma Berthold", bij het ge zelschap van Le Gras, van Zuylen en Has pels. Bij dit gezelschap, dat toentertijd een vooraanstaande plaats in de Nederlandsche tooneelwereld innam, doorliep zij een voor treffelijke leerschool en tal van jeugdrollen speelde zij, ten deele onder leiding van de actrice mevr. Beersman. Haar streven om vooruit te komen bracht haar eenige jaren later buiten de landsgrenzen en in 1877 verbond zij zich aan het gezelschap van Victor Driessens te Antwerpen en in 1880 trad zij zelfs eenigen tijd op in het Imperial Theatre en in het Dury Lane Theatre te Londen. In 1881 keerde zij terug by van Zuylen, die te Rotterdam een nieuw gezelschap vormde en in het zelfde jaar trad zij in het huwelijk met den musicus Henry de Boer, die op betrekkelijk jeugdigen leeftijd stierf, nadat zij hem een dochter, Sophie, geschon ken had, die later zelf de tooneelloopbaan koos. Inmiddels waren het moeilijke jaren voor Esther de Boervan Rijk, die mede door het overlijden van haar man in het persoon lijke leven een periode van veel zorgen doormaakte, terwijl zij op het tooneel hard moest werken en de gezelschappen waaraan zij verbonden was, dikwijls met tegenslagen te kampen hadden. In 1893 werkte zij mede aan de oprichting van de Nederlandsche Tooneelvereeniging, waarvan zij tevens societaire werd. Het werd een periode van belangrijk werk. Ge- leidelijk-aan was Esther de Boervan Rijk een actrice van het eerste plan in Neder land geworden, die in 1895 de eervolle uit- noodiging kreeg om naar Berlijn te komen voor een optreden in het Neues Schauspiel- haus en die in 1899 onder veel belangstel ling haar zilveren tooneeljubileum vierde als „Moeder Pierrot" in een muziekdrama van Wormser, „De verloren zoon". Samenwerking met Heijermans Omstreeks dezen tijd begon de voor het Nederlandsche tooneelleven zoo vruchtbare samenwerking van onzen grooten tooneel- schrijver Herman Heijermans met de Neder landsche Tooneelvereeniging. In Heijer mans' stukken vond mevrouw de Boervan Rijk rollen, die haar alle gelegenheid gaven haar bijzondere talenten ten volle te ont plooien en die met één slag haar naam als een der grootste actrices van Nederland vestigden tot ver buiten onze grenzen, zoo dat zij bij tal van gelegenheden deze rollen ook in het buitenland vertolkte. Het begon in 1898 met de rol van Esther in „Ghetto" Ouderen herinneren zich welke groote gebeurtenis in die jaren op 24 December een nieuwe première van Heijermans was. Op genoemden datum van 1900 ging voor de eerste maal Heijermans' „Op hoop van zegen" en bracht Esther de Boervan Rijk voor de eerste maal haar creatie van Knier tje, welke tragische figuur altijd onver brekelijk aan haar herinnering verbonden zal blijven. Kniertje was de rol, die zij het vaakst gespeeld heeft, Kniertje was de naam die zij op den duur in den volksmond ging dragen, „Kniertje - Holland" was het adres, waaronder de post trouw elke aldus verzon den voor haar bestemden brief of telegram uit welk deel van de wereld ook aan haar woning bezorgde, Kniertje was de figuur als welke vele schilders en beeldhouwers haar in den loop der jaren uitbeeldden. In 1910 is zij toegetreden tot het on der directie van Herman Heijermans zelf gevormde tooneelgezelschap de „Too neelvereeniging". In haar gedenkschriften vertelt zij veel over haar samenwerking met Herman Heijermans en over de groote waardeering en sympathie, doch ook over de onderlinge geschillen en moeilijkheden die deze beide figuren als gevolg van hun krachtige en markante persoonlijkheid dik wijls met elkaar hadden, wat echter niets afdeed aan de innige vriendschap die zij voor elkaar hebben gekoesterd en die na Heijermans' dood bij mevrouw de Boervan Rijk als vereering voor den grooten schrij ver is blijven voortleven. In de volgende jaren vierde zij haar triomphen voorname lijk in zijn stukken, in de titelrol van „De meid", als Eva Bonheur, als Engel in „Het zevende gebod", in „De opgaande zon", en vele andere werken van Herman Heijer mans. Toen Maurits Binger in 1918 met zijn Hollandia-film te Haarlem een poging deed om hier te lande een Nederlandsche film industrie te vestigen en als eerste experi ment niet minder dan „Op hoop van zegen" wilde verfilmen, had zij genoeg moed om aan dit experiment als Kniertje haar mede werking te verleenen. En toen in 1935 zich in Nederland een jonge geluidsfilmindustrie had gevestigd, verleende zij wederom als zoodanig haar medewerking in de verfil ming, die de regisseur Benno van „Op hoop van zegen" maakte. Want zoowel op het tooneel als in den huiselijken kring, die in haar drukke leven ondanks alle tooneelbeslommerin- gen een groote plaats innam, frappeer de zij altijd weer opnieuw door haar eleante levendigheid en door haar frischheid van geest, waardoor zij in alles, dat rondom haar gebeurde, belang bleef stellen en nooit de zoo dikwijls door ouderen gekoesterde vooroordee len tegen nieuwe dingen had. Zoo wekte het bijna sensatie in den lande toen be kend werd in 1923, dat zij op 70-jarigen leeftijd nog het zwemdiploma behaald had. Het is ondoenlijk en onnoodig, nauwkeu rig op te sommen aan welke gezelschappen zij in de volgende jaren nog verbonden was en in welke stukken zij optrad. Belangrijk werk volbracht zij zoowel bij het Schouw- tooneel onder leiding van Jan Musch en Adriaan van der Horst als bij het Vereenigd Tooneel. Successen werden ook haar genre- rollen in „Tropenadel" en „Suikerfreule" van Henri van Wermeskerken en onvergete lijk blijft haar optreden in „De medailles van de oude vrouw". Op 9 October 1923 vierde zij in den Am- sterdamschen Stadsschouwburg haar 50- jarig tooneeljubileum en eerde het Amster- damsche gemeentebestuur haar met de zil veren medaille van de stad Amsterdam. In 1928 vierde zij haar 55-jarig jubileum bij het „Schouwtooneel" met een opvoering van „Moeder", een stuk van Cor Hermus, In hetzelfde jaar gewerd haar een konink lijke onderscheiding door haar benoeming tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau en een jaar daarop benoemde de koning der Belgen haar tot ridder in de Kroonorde van België. Onder zeer. groote belangstelling vierde zi op 29 Juli 1933 haar tachtigsten verjaar dag en op 25 September van hetzelfde jaar in den Amsterdamschen Stadsschouwburg haar 60-jarig toneel jubileum. Ondanks haar hoogen leeftijd bleef zij onvermoeid en opgewekt spelen, verheugd dat zij het werk, dat haar zoo lief was, kon blijven voorzetten op een leeftijd, dat an deren tot rust gedwongen werden. Zij koes terde zich in een opgewekt familieleven in het gezin van haar dochter, waar zij mede een belangrijk aandeel had in de opvoeding van haar beide kleinkinderen. En toen haar kleindochter huwde en naar Palestina ver trok, zag zij er verleden jaar zelfs niet tegen op een reis naar Palestina te ondernemen, waarmee zij tevens voldeed aan een harte- wensch, om dit land nog eens te mogen aan schouwen. Kort daarna echter, verleden jaar, werd zij ziek en was operatief ingrij pen noodig. Hoewel zij herstelde en in de afgeloopen wintermaanden zelfs weer op trad, was zij niet meer geheel de oude. Haar voornemen om in den loop van September een afscheidstournée te beginnen, heeft zij niet meer kunnen uitvoeren. Langzaam is zij, nadat zij eenige weken geleden op het ziekbed werd geworpen, zwakker geworden en tenslotte is zij heengegaan, waarbij het haar ongetwijfeld een groote troost is ge weest, dat allen, die haar lief waren, in deze laatste dagen bij haar zijn geweest, want ook haar kleindochter, die met verlof naar Nederland is gekomen, heeft zij vóór haar verscheiden nog gezien en gesproken. Nederland verliest in haar een bijzondere vrouw, een nobel en gaaf mensch van groot en sterk karakter, en de tooneelkunst een begenadigd actrice van bijzondere begaafd heid en buitengewone werkkracht, die in ons volksleven een eigen en bijzondere plaats innam. Zitting van Maandag 6 September. Een vergeefsch verzet. Koper- en ijzerdieven. De eerste Maandagsche zitting na de va- cantie van den Alkmaarschen Politierech ter, mr. Ledeboer, was een beetje rommelig en eigenaardig, net, alsof men, na de dolce- farnientes in bosch, hei, zee en buitenland nog niet goed op dreef kon komen. Er werd nogal heen en weer gedraafd door den een en den ander, er waren een paar tenuitvoer leggingen er tusschendoor en ook nog een korte buitengewone zitting van den kinder rechter ook mr. Ledeboer omdat een der verdachten de strafwettelijke meerder jarigheid nog niet had bereikt, zoodat wij, en met ons de schaarsche tribunisten, om den haverklap de zaal uit moésten. Het eigen aardige element werd gevormd door het voor een strafzitting ongekend groot aam tal advocaten, dat cliënten had te verdedi gen, terwijl ook de reclasseering bar veel werk te verrichten had. De eerste, die terecht stond, was geen ge luksvogel. Het was een zekere Jan R. uit Nibbixwoud, die onlangs door den politie rechter wegens mishandeling van P. Duijf bij verstek tot 15 of 10 dagen was veroor deeld en die nu tegen dit vonnis in verzet kwam. De achtergrond van het zaakje bleek al heel spoedig een politieke te zijn. De mis handelde had zich schuldig gemaakt aan het afscheuren van een N.S.B.-verkiezings- plaat en daarover was Jan R., die blijkbaar N.S.B.-sympathieën had, zoo verbolgen ge worden, dat hij zijn huis uit stoof en Duijf een draai om z'n ooren gaf, zoodat die stond te suizebollen. De verdachte, die juridisch werd bijge staan door mr. van Leeuwen, bleek niet veel schuldbesef te hebben en het nogal gewoon te vinden, dat hij als rechter was opgetreden in een land, hetwelk mr. Lede boer gaarne een rechtsstaat noemt. Overi gens vond hij het nogal verschrikkelijk ver oordeeld te worden wegens het misdrijf mishandeling, terwijl de klap volgens hem maar een lichte oorvijg was geweest. De officier constateerde een groot gebrek aan schuldbesef, zoodat hij reden meende te hebben een hoogere straf te vragen dan reeds was opgelegd, vooral, om te voorko men, dat verdachte zch nog eens aan mis handeling of iets dergelijks zou schuldig maken. Zoo had dit verzet den goeden kant, dat men verdachte tegen zich zelf kon be schermen en hem voor een nieuwe straf zaak kon behoeden. Mr. v. d. Feen de Lilte eischte daarom 25 boete of 15 dagen. Verdachte begon nu uit een ander en gedweeër vaatje te tappen, hetgeen de hee- ren achter de groene tafel vergenoegd deed glimlachen. Mr. van Leeuwen, de verdedi ger, vond het gepleegde feit geen mishande ling, terwijl hij het voor verdachte een ver schrikking vond, dat die nu geen blanco strafregister meer zou hebben en ten eeuwi gen dage een veroordeeling wegens misdrijf op zijn naam zou hebben staan. Pleiter vroeg den rechter verdachte daarom niet te veroordeelen. De officier, die repliceerde, vond dat geen motief tot vrijspraak en ook de rech ter oordeelde aldus. Die legde er zelfs nog een schepje boven op, liet duidelijk door schemeren, dat er achter het een en ander politieke gebbetjes zaten en veroordeelde Jan R., na vernietiging van het oude von nis, opnieuw tot f 15 of 10 dagen, plus 1 maand gevangensstraf voorwaardelijk met een proeftijd van maar liefst drie jaar. Verdachte, die nu wel spijt zal hebben van zijn verzet, zou er nog eens over na denken alvorens te zeggen, dat hij niet in hooger beroep gaat. De rechter wilde er niet aan. Een zaak, die wel een begin maar geen eind had, was die tegen de heeren Christiaan D. v. d. V., bankwerker en Frans M., werkman en Oostenrijker van nationali teit, beiden nog jong en wonende te Alk maar. De vrienden waren in dienst bij de Alkmaarsche IJzer- en Metaalgieterij en stalen, toen de kans hen geboden werd, een flink partijtje koper, ter waarde van f 70, hetwelk zij verkochten aan den logement houder A. J. M. te Alkmaar voor het luttele bedrag van f 18. Beide vrienden bekenden; de eerste zei te hebben gestolen, omdat hij nog een paar schoenen had te betalen, hetwelk blijkbaar niet van de 12 loon per week af kon en de Oostenrijker, die 14 verdiende, zei het voor zijn ouders te hebben gedaan. De rechter vond het wel heel erg, dat zij hun baas hadden bestolen en mijnheer P. Bosscher, de directeur van de metaalgiete rij, beaamde de veronderstelling van den rechter, dat hij zeker zou hebben geholpen, wanneer hij had geweten, dat de menschen in nood hadden verkeerd. Bekaaid kwam de logementhouder er af, omdat het koper aan den wettigen eigenaar werd terug gegeven, terwijl hij naar zijn achttien guldens kon fluiten. Zijn zwak pro test hielp niets, want de rechter zei, dat hij maar had moeten uitkijken en dat opkoo- pers als hij de oorzaak waren van veel dief stallen. Dat was dus: aanpakken asjeblieft. De officier vond de zaak eigenlijk een voor de Meervoudige Strafkamer, maar hij wilde het zoo maar laten en met de maxi mumstraf, die bij den politierechter ge- eischt kan worden, volstaan. Voor het reclasseeringsvoorstel van den heer Haij te- ma der Chr. Reclasseeringsvereeniging voelde de officier niet veel; verdachten mochten blij zijn, dat de zaak voor den poli tierechter was gekomen. Zes maanden ge vangenisstraf was de eisch. De politierechter, die merkbaar weifelde tusschen het standpunt van den officier en tusschen het reclasseeringsvoorstel, wilde geen beslissing nemen en verwees het geval naar de Meervoudige Strafkamer. Als het biertje wordt bemind. De dorst naar lekkere biertjes schrijver dezes lust ze niet, maar dat ligt aan hem had de WieTinger arbeiders Cornelis E. en Albert v. d. W. op 28 Februari van dit jaar verlokt tot het stelen van ongeveer 1400 K.G. ballast-ijzer ter waarde van f 45, het welk zij voor 35 wisten te verkoopen, het geen geen kwade prijs is voor gestolen goed. Het mooiste was echter, dat de heeren dat ijzer stalen van de frma Bosker, bij wie Cor nelis E. in dienst was. De heeren waren natuurlijk spoedig gesnapt. Instede van E. te ontslaan, hield de firma hem in dienst, omdat, zooals de heer de Haan, uitvoerder der firma en getuige in deze zaak, ver klaarde, de firma den man niet kon missen. Hij was handig en geschikt, zoodat hy al tijd een goed loon had verdiend, ongeveer 35 tot 40, dat nu was afgezakt tot ruim 25 per week. De aanleiding tot den diefstal was, zooals we reeds zeiden, de zucht naar drank, waar beide heeren en E. in het bijzonder, knap verslaafd aan waren. De heer Wiggers, die een reclasseerings- rapport uitbracht, had gunstige verklarin gen over E., maar hij had in reclasseering toch een zwaar hoofd, omdat hjj er aan twijfelde, of E. den drank wel zou kunnen laten staan. Hjj wilde het evenwel, mits er bijzondere voorwaarden werden gesteld, nog wel eens probeeren, wanneer de rechter tot een voorwaardelijke veroordeeling be sloot. Omtrent v. d. W. moest de heer Wig gers iets dergelijks verklaren. Bij v. d. W. zat de moeilijkheid echter in diens slap karakter en diens voorliefde voor verkeer de vrienden. De officier eischte tegen beiden 4 maan den gevangenisstraf voorwaardelijk met drie proefjaren en oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechter veroordeelde conform, waarop v. d. W. bezwaar maakte tegen den proef tijd, welken hij te lang vond. Dit bezwaar, dat wel even een minder gunstige kijk gaf op verdachte's karakter, schoot den rechter zoo verkeerd voor het keelgat, dat die v. d. W. dreigde flink te grazen te zullen nemen, wanneer meneer nog eens een keer als ver dachte terug kwam. Taai-taai. Het strafrechterlijk treintje van achttien zaken die we natuurlijk lang niet allen de eer der publiciteit zullen waardig keu ren zeulde verder. Voor kwam nu het wagentje van mijnheer Joh. v. d. E. te Alk- Naar het Engelsch van PAUL TRENT door J. SCHOUTEN 30) „Billy-Boy, ik stel voor, dat we gaan ont bijten. Wil jij wat voor me bestellen? Ik b«b ergen honger", zei zij tegen Fraser, die baar eenigszins onzeker aanstaarde, want bjj begreep niet waarom de groothertog aulk een vreemde houding tegenover haar aar. nam. „Ik geloof, dat we allemaal maar moeten entbij ten. Maar ik wilde u eerst nog wat Voorstellen. De meesten van ons bevinden Zich hier tegen hun wil; eenigen ervan zijn vrienden, één is er in ieder geval een vijand. Ik mag wel zeggen twee", voegde Desbrook er aan toe, toen Grafton zich bij hen voegde. „Wat was je plan ons mee te deelen. Vroeg Grafton. „Ik stond op het punt voor te stellen, dat we den strijdbijl een poosje zouden be graven. In deze beperkte ruimte zullen wij ons veel gelukkiger en meer op ons gemak gevoelen als wij doen, alsof er een wer kelijke vriendschap tusschen ons bestaat „Dat vind ik een uitstekend idee gat Grafton toe. „Ik kan wel zeggen, dat het zeer waar schijnlijk is, dat wij eenigen tijd op eikaars gezelschap aangewezen zijn. Hoe denkt Uwe Hoogheid over dit voorstel?" „Ik wensch niet met u of met die dame te praten", antwoordde de groothertog, met een hoofdbeweging naar de prinses. „We zullen in elk geval maar gezamen lijk gaan ontbijten. Verscheidene van ons zijn moe en hongerig en waarschijnlijk zul len wij in een beter humeur zijn als we geslapen hebben", merkte Grafton droogjes op. De steward had reeds de noodige beve len ontvangen en eenige minuten later werd een overvloedig ontbijt opgediend. Ralph ging naast Jane zitten en greep onmiddellijk deze gelegenheid aan om haar uit te leggen, waarom hij zich zoo vreemd tegenover haar gedragen had. „Je zult wel begrijpen, lieveling, dat ik het beter achtte Grafton mijn woord te geven. Zie je, ik verlangde er zoo naar jou te zien en daarom alleen heb ik het hem beloofd. Ik hoop, dat mijn verklaring je bevredigt". „Volkomen voor zoover het mij be treft!" riep Jane vroolijk. „Weet je, ik geloof werkelijk, dat ik ple zier heb in dit avontuur. In ieder geval kunnen jij en ik bij elkaar zijn en naar onze mede-passagiers en naar onze om geving te oordeelen, geloof ik niet, dat wij van verveling zullen doodgaan". „Daar zit iets waars in wat je daar zegt, lieve", antwoordde Ralph, „maar ik gaf toch een lief ding als jij hier niet bij be trokken was. Je schijnt niet heelemaal te begrijpen, dat Grafton niet zoo maar een gewone schurk is. Hij is tot alles in staat om zijn doel te bereiken. Ons werkelijke gevaar ligt in de aanwezigheid van den groothertog. Ik vrees, dat het lang zal du ren voor wij Engeland terug zien", besloot hij ernstig. „Ik ben niet van plan me door iets te laten neerslaan. Ik zal me zoo goed moge lijk amuseeren, maar ik wou wel, dat de prinses er niet bij was. Kijk eens haar dien armen Billy", zei Jane met een blik op haar broer. „Arme jongen. Ik wou dat ik zeker wist, dat hij over zijn verliefdheid heen was". „Als dat nog niet het geval is, zal het toch niet lang meer duren vóór hem de oogen opengaan. Tusschen twee haakjes, ik zou wel graag willen weten, wat zij met die honderdduizend pond heeft uitgevoerd" Grafton, die naast Desbrook zat, had blijkbaar vol aandacht naar hun, op ge- fluisterden toon gevoerd, gesprek zitten luisteren. „Dat zou ik ook graag willen weten", merkte hij op en wierp een woedenden blik op de prinses. „En dat kom ik te weten ook!" voegde hij er aan toe, maar na eenig nadenken kwam hij tot de conclusie, dat dit niet het meest geschikte moment was om een onderzoek hiernaar in te stellen. Zoodra het ontbijt afgeloopen was, ging het gezelschap uiteen, naar hun repec- tievelijke hutten, die hun door Grafton ge wezen werden. Desbrook toonde een speciale belangstel ling voor de wijze, waarop deze hutten- kwestie geregeld was en zag tot zijn ge noegen, dat Jane een hut naast haar broer gegeven was. v Het lag voor de hand, dat zij na zulk een opwindenden nacht bijna allemaal on middellijk in slaap vielen, maar Desbrook vormde een uitzondering, want ongeveer een kwartier nadat het op de gang stil geworden was, sloop hij zijn hut uit en ging aan dek. De' ochtend brak aan en men kon vaag de omtrekken van de kust onderscheiden. De stad Rye, op een heuvel gelegen, tee- kende zich tegen den horizon af. De oude stad lag achter het jacht, dat langzaam in westelijke richting stoomde. Hastings was vaag te onderscheiden, maar Desbrook kreeg niet de gelegenheid zich nader te oriënteeren, want kapitein Brockdorf, die op de brug stond, kreeg hem in het oog en rende op hem af. „Ik had Taylor gezegd die deur op slot te doen. Het is niemand van u veroorloofd aan dek te komen, zonder toestemming van den eigenaar", deelde de kapitein hem op norschen toon mede. „Ik zie niet in, hoe ik Grafton of zijn schip eenige schade zou kunnen berok kenen. Ik kan geen signalen geven en het is zeer onwaarschijnlijk dat ik zelfmoord zal plegen door over boord te springen", antwoordde Ralph op drogen toon. „Neen, ik veronderstel van niet, maar dat zijn mijn bevelen". „Zou je niet vrijuit met mij willen pra ten Brockdorf, nu we goed en wel op zee zijn? Je gaf laatst toe, dat ik je vroeger een grooten dienst bewezen heb en dat je graag je dankbaarheid wilde toonen". „Ik wil u graag van dienst zijn". „Ik zal duidelijk tegen je zijn Grafton staat er slecht voor en er is nog maar één land ter wereld waar hij veilig is en dat is Rusland. Het is bekend, dat jij bij hem in dienst ben en je bent mede verantwoor delijk voor iedere misdaad, die hij gepleegd heeft of in de toekomst nog zal plegen. Wat heb je voor bemanning? Ik heb een paar menschen gezien en het lijken mij geen typische bolsjewieken", „Dat zijn ze ook zeker niet", .antwoordde Brockdorf, lachend, „echte Russische bol sjewieken zou ik niet op mijn schip kun nen gebruiken. Denkt u, dat ik zoo'n vuile vieze bemanning zou willen hebben? Nooit van mijn leven! Ik heb tegen den eigenaar van het schip gezegd, dat ik menschen wilde hebben, waar ik op aan kon en ik heb ze". „Naar wat ik gezien heb, lijken ze goed gedisciplineerd, maar kun je werkelijk op ze aan?" vroeg Desbrook rustig. „Wis en waarachtig. Voor mijn mannen is geld het eenig belangrijke. En ik mag wel zeggen, dat het zelfde ook voor mij geldt". „Niet heelemaal, Brockdorf. Want jij be hoort tot die menschen, die trouw zijn aan den man, die hen betaalt. Ik heb zoo'n vaag vermoeden dat je bemanning geneigd is den man te dienen, die het meeste biedt". „Waar wilt u naar toe? Ik ken uw stre ken, captain Desbrook. Als u er over denkt om mijn mannen om te koopen wel, als vriend raad ik u aan het niet te probeeren. De eigenaar is niet malsch, als iemand pro beert hem dwars te zitten". i (Wordt vervolgd)'.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 9