JUiBticaües VONDEL'S LEVEN IN AMSTERDAM. HeuilCeton AM 'T OOG ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 20 NOVEMBER 1937 KEURING VOOR DEN DIENSTPLICHT. In de hoofdstad leefde en werkte onze grootste dichter. Een stuk geschiedenis. VAN VIERDE BLAD De KEURINGSRAAD zal voor de ingeschrevenen voor den dienstplicht der lichting 1938 dezer gemeente, die zijn vrijgesteld wegens broederdienst, zitting houden te ALKMAAR, in lokalen van het VOORMALIG POLITIEBUREAU, Lange- straat 87 en wel op de navolgende dagen en nren: Zaterdag, 18 December 1937: des voormiddags 9.15 uur: A.Ho. namiddags 1.30 uur: Ho.M. Dinsdag, 21 December 1937: des voormiddags 9.15 uur: M.T. namiddags 1.30 uur: T. t/m. Z. Bovenvermelde letters duiden aan de beginletters v an de geslachtsnamen der ingeschrevenen. Omvang der keuring. Het onderzoek omtrent de geschiktheid van personen, die nog niet zijn ingelijfd, omvat een onderzoek naar de lichaams lengte en naar het al of niet bestaan van ziekten of gebreken. Het onderzoek tot het verkrijgen van gegevens voor hun nadere bestemming bestaat in een onderzoek naar hun alge- meene practische intelligentie (verstand en bevattelijkheid). Keuringsplicht. Voor zoover de Minister van Defensie het noodig acht, is ieder ingeschrevene verplicht zich te onderwerpen aan een onderzoek tot het beoordeelen van zijn geschiktheid voor den dienst in het alge meen en tot het verkrijgen van gegevens voor zijn nadere bestemming en daartoe te verschijnen op plaats en tijd, welke hem worden aangewezen. Niet-verschijning wegens ziekte. Zij, die wegens ziekte niet voor den Keuringsraad kunnen verschijnen, worden verzocht dit vóór of op den oproepingsdag aan den Voorzitter van den Keuringsraad te berichten met opgave van volledig adres en zoo mogelijk onder overlegging van een geneeskundige verklaring. Tijdelijk ongeschikt verklaarden. Op den ingeschrevene, die tijdelijk on geschikt is verklaard, rust de verplichting tot keuring nogmaals in het jaar, volgende op dat, waarin deze uitspraak geschiedde, tenzij hij inmiddels geschikt of voorgoed ongeschikt of van den dienst is uitgesloten. Medebrengen geneeskundige verklaring. Hij, die vermoedt ongeschikt te zijn we gens een ziekte of een gebrek, waarvoor hij onder geneeskundige behandeling is geweest, dient daartoe een schriftelijke verklaring van den geneeskundige mede te brengen. Wie niet voor den Keuringsraad behoeven te verschijnen. Voor den Keuringsraad behoeven niet te verschijnen de ingeschrevenen: a. die zijn opgenomen in een krankzin nigen-, idioten-, doofstommen- of blindengesticht; b. die doen blijken door ziekte of gebre ken tot die verschijning buiten staat te zijn en niet zijn opgenomen in een gesticht als onder a. bedoeld. De hier bedoelde personen geven hier van tijdig kennis aan den voorzitter van den Keuringsraad of aan den Burgemees ter; zij worden onderzocht op c!. plaats, waar zij zich bevinden, mits deze binnen het Rijk gelegen is; zij zijn verplicht zich aan dit onderzoek te onderwerpen. Het onderzoek geschiedt door een door den Voorzitter van den Keuringsraad aan te wijzen geneeskundige. c. die zijn opgenomen in een rijksopvoe dingsgesticht, een tuchtschool, een gevangenis of een rijkswerkinrichting. Voor het onderzoek van deze categorie van ingeschrevenen gelden dezelfde bepa lingen als voor de categorie onder b ge meld. d. die hun beroep maken van de buiten- landsche zeevaart of van de zeevis- scherij buitenlands. Deze ingeschrevenen kunnen, zoo zij keuring wenschen, zich voor den Keu ringsraad aan het onderzoek onderwer pen, voor zoover zij geen gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid om tot en met 13 November 1937 een dergelijk onder zoek te ondergaan vanwege den garni zoenscommandant in een garnizoen of den commandant der afdeeling mariniers te Rotterdam. e. die langer dan een maand in het bui tenland verblijven in een plaats, welke meer dan 15 K.M. van de Nederland- sche grens is gelegen. Deze ingeschrevenen kunnen niettemin zoo zij keuring wenschen, zich bij den Keuringsraad aan het onderzoek onder werpen. Zij kunnen bovendien op de hier voor aangegeven wijze met een eigenhan dig geteekend verzoekschrift vragen om het onderzoek voor een anderen Keurings raad te ondergaan. f. die een geestelijk of een godsdienstig- menschlievend ambt bekleeden of tot zoodanig ambt worden opgeleid. Deze ingeschrevenen kunnen zich even wel, indien zij dit wenschen, aan het on derzoek voor den Keuringsraad onder werpen. g. die als vrijwilliger behoort tot de landmacht uitgezonderd den vrij- willigen landstorm tot de zeemacht of tot de overzeesche weermacht. Niet-verschijning na inzending geneeskundige verklaring. Voor den ingeschrevene, op wien de verplichting rust voor den Keuringsraad te verschijnen, doch die aan den raad een verklaring zendt, welke den raad vol doende grond geeft om den ingeschrevene voorgoed of tijdelijk ongeschikt te verkla ren, komt bedoelde verplichting te ver vallen. De verklaring moet op of na 20 October j.1. zijn afgegeven, bij voorkeur door TWEE geneeskundigen, en worden ingezonden zoo spoedig mogelijk nadat de ingeschrevene is opgeroepen om voor den Keuringsraad te verschijnen. Adres: Voorzitter Keuringsraad, stad huis, Alkmaar. Uit de verklaring moet, zoo mogelijk, blijken: a. dat de ingeschrevene met geslachts naam, voornamen en leeftijd aan te duiden voorgoed of tijdelijk onge schikt voor den dienst word geoor deeld; b. de aard en de graad van de ziekte of het gebrek, op grond waarvan de on geschiktheid aanwezig wordt geacht, alsmede de bezwaren, door de ziekte of het gebrek veroorzaakt. Keuring elders. (Verschijning voor een anderen Keuringsraad). Zij, die niet in deze gemeente of in de onmiddellijke nabijheid woonachtig zijn of verblijven, kunnen zich elders aan de keuring onderwerpen. Daartoe richten zij zoo mogelijk per omgaande onder opgave o. m. van naam, voornamen, geboortedatum, gemeente van inschrijving en volledig adres (straat en huisnummer) een verzoek, op ongezegeld papier aan: den Voorzitter van den Keu ringsraad, Alkmaar, welk verzoek bij den Burgemeester kan worden ingediend. HERKEURING. Ten aanzien van eiken ingeschrevene, omtrent wien de keuringsraad uitspraak heeft gedaan, kan bij den Keuringsraad een nieuw geneeskundig onderzoek wor den aangevraagd: a. door den ingeschrevene, wien de uit spraak geldt, of diens wettelijken ver tegenwoordiger b. door elk der overige voor de zelfde gemeente en voor de zelfde lichting ingeschreven personen of hun wette lijken vertegenwoordiger. De aanvraag moet berusten op aanne melijke in het verzoekschrift omschreven gronden en uiterlijk den tienden dag na den dag, waarop de uitspraak in het openbaar is medegedeeld, zijn ingeleverd bij den Burgemeester der gemeente, waar de ingeschrevene, wien de uitspraak geldt, voor den dienstplicht ingeschreven is. Verschijnt de ingeschrevene niet voor den herkeuringsraad, dan wordt de aan vraag, indien zij is gedaan door den inge schrevene, wien de uitspraak geldt, of door zijn wettelijken vertegenwoordiger, als vervallen beschouwd, behoudens de door de Kroon vast te stellen uitzonderin gen. Indien het vanwege den herkeurings raad te houden onderzoek niet mocht kun nen plaats hebben, wordt de ingeschrevene voor geschikt gehouden. Wenschen omtrent inlijving enz. De voorzitter van den keuringsraad ver zamelt tijdens de zitting gegevens omtrent de indeeling. De ingeschrevenen hebben bij de keu ring de gelegenheid hunne wenschen met betrekking tot de inlijving, het garnizoen en het tijdvak van inlijving kenbaar te maken. De ingeschrevene kan den voorzitter eene schriftelijke verklaring ter hand stel len, ten bewijze, dat hij voor eenig vak of eenigen arbeid bijzondere geschiktheid be zit. Hij, die in het bezit is van een rijbewijs A (voor chauffeur) of/en rijbewijs B (voor motorrijder) wordt verzocht dit bewijs/de ze bewijzen mede te brengen. Met de wenschen kan evenwel slechts rekening worden gehouden voor zoover de dienstbelangen het toelaten. Afkeuring enz. door bedrog enz. De ingeschrevene dient zich, op straffe als bij de wet bepaald, te onthouden van het aanbieden van geld of geschenken of van andere verkeerde praktijken, waar door hij zou meenen zijn afkeuring voor den dienst te kunnen bevorderen. Bestaat er naar het oordeel van den Mi nister gegrond vermoeden dat iemand voorgoed ongeschikt is verklaard als ge volg van bedrog, dan wordt de desbetref fende uitspraak door den Minister verval len verklaard en wordt de persoon, wien het geldt, geplaatst in de verhouding tot den dienstplicht, waarin hij zou hebben verkeerd, indien hij niet ongeschikt ver klaard was. Strafbepalingen. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste hon derdvijftig gulden wordt gestraft: a. hij, die niet voldoet aan de op hem rustende verplichting, zich aan eene keuring te onderwerpen en daartoe te verschijnen op plaats en tijd, welke hem worden aangewezen; b. degene, die de in verband met deze wet van hem gevraagde opgaven niet of niet naar waarheid verstrekt. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt ge straft hij, die opzettelijk een der in het vorige lid bedoelde feiten pleegt. Artikel 206 Wetboek van Strafrecht Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren wordt gestraft: 1. hij, die zich opzettelijk voor den dienst bij de krijgsmacht ongeschikt maakt of laat maken; 2. hij, die een ander op diens verzoek opzettelijk voor dien dienst ongeschikt maakt Indien in het laatste geval het feit den dood ten gevolge heeft, wordt gevangenis straf van ten hoogste zes jaren opgelegd. Alkmaar, 20 November 1937. De Burgemeester van Alkmaar, F. H. VAN KINSCHOT. De jonge Joost telde nog geen 10 jaar, toen hij met zijn ouders uit Keulen in de Amstelslad kwam. De vader legde den poorterseed af in 1597 en vestigde zich als zijdekoopman in de Warmoes straat. Kadastraal stond het huis be kend als „De Kraeck" (naar den gevel steen); maar het uithangbord, dat zelf standig gekozen werd, vertoonde „De Rechtvaerdige Trou". In dat huis, vroeger no. 110 maar nu, om de Effectenbeurs allang verdwenen, heeft onze dichter ongeveer 55 jaren gewoond Daar trouwde hij in, met Maria de Wolff, de vrouw met wie hu 25 jaar gelukkig was; daar schreef hij alle voorname gedichten uit zijn eerste levenshelft: Palamedes, Gys- breght van Aemstel, Maehgden, Altaerge- heimenissen enz.; daar verloor hij zijn va der, moeder, vrouw en de kinderen Constan- tijntje en Saartje; daar ook werd hij katho liek. Omstreeks 1652 liet Vondel huis en win kel aan zijn zoon, die door zijn losbandig leven de zaak liet verloopen en den ouden dichter ruïneerde. Het blijkt uit de woning, waar deze zijn intrek nam: op de Prinsen gracht vlak bij de Beerenstraat, tgw. no. 459. Vondel woonde met zijn dochter Anna daar in bij een zekeren Jacob Veerle; hij woonde er „op kamers", dus wel in zorge lijke positie. Zijn werkkracht echer is er niet door verstoord, veel eer het tegendeel. Wij kunnen het haast niet begrijpen, dat in die armelijke omstandigheden het meesterstuk 'van onze heele litteratuur, de Lucifer, tot stand kwam. En niet al leen de Lucifer, maar ook de Inwijding van het Stadhuis, de Jeptha, Adam in Ballingschap, de groote leerdichten, de psalmvertaling enz. Van dat Prinsengrachthuis af heeft de werkzame grijsaard tien jaar lang de tame lijke verre dagelijksche wandeling ge maakt naar de Bank van Leening, waar hij, toen hij heelemaal berooid was, als suppoost was aangesteld. Maar wanneer hij, in 1668, met behoud van zyn wedde ontslagen I wordt, komt er, ook door de zakelijke be schikkingen van zijn dochter, eenige finan- cieele verbetering, en Vondel trekt naar de derde woning, die hij te Amsterdam gehad heeft, n.L naar het Singel tegenover de War moesgracht. Hier woont de 80-jarige nog ruim tien jaar, met zijn trouwe vrome dochter, die hem verzorgt, maar nog vóór hem sterft; hier blijft hij bezig met de ver taling van Grieksche en Latijnsche meester werken; hier komen de jonge dichters en schilders hem uitvragen en portretteeren, hier sterft hij op 5 Febr. 1679. Ook dit derde Vondelhuis is verdwenen: in 1894 werd het afgebroken en sedert 1906 wordt de plek (Singel hoek Raadhuisstraat) door een wit marmeren gedenksteen aange duid. Over deze drie woningen dus is het leven van Vondel in de hoofdstad verdeeld. Ruim 80 jaren heeft hij alles van Amster dam meebeleefd, en in zijn dichtwerk weer spiegeld. Amsterdam had zijn hart. Hij ver diepte zich in alles wat die stad betrof. Zoo wel haar verleden als haar zichtbare voor uitgang boeide hem. Alle kronieken en oude documenten, die hem van het boersche be gin der stad verhaalden, bestudeesde hij. En zich verliezend in het verre verleden, beken', hij zich Verbaasd, omdat hij zooveel toornen ziet gewassen Uit laag verzopen land; uit poelen en moerassen 't Schat-geld-rijk Amsteldam Het primitieve wapen met het Kogge schip, de oude stadsaanleg in halvemaan- vorm poorten en kasteelen, kloosters, ker ken en kapellen heel het Middeleeuwsche Amsterdam roept hij in schoon romanti sche droomerij voor zijn verbeelding op, en hij laat het meespelen in het meest popu laire tooneelwerk, waar hij Amsterdam mee verrijkte, zijn Gysbrecht van AemsteL Met Vondel zelf viert ook dit drama zijn eeuwgetij. Vijftig jaar was de dichter toen hij het schreef, als inwijdingsstuk voor den eersten Schouwburg. Als man en dichter stond hij in het volle midden van zijn leven. Dat de Gysbreght het middelpunt van Vondels leven markeert, teekent het gedicht en den dichter tegelijk. Volop Amster- damsch is dit stuk om alles en in alles: de stof, de uitbeelding, de taal, de opvoering en de geschiedenis. Zelfs de verwoesting van Troje is er in 't Amsterdamsch ge transponeerd: 't Aloude Troje wordt herboren En gaat te gronde in 't gloeiende Amsterdam. De glorie der beminde stad aan IJ en Aemstel straalt door de eeuwen heen, de glorie van haar keizerskroon, haar scheep vaart en handel, haar groei en bloei: Vondel is er trotseh op met den verheerlijkenden trots van een dichter: Aen d'Amstel en aen 't Y daer doet zich heerlyck ope Zij die als Kaiserin de kroon draeght. van Europe Welke stad is ooit zóó in liefde gesubli meerd als Amsterdam door Vondel! Dante beminde Florence, maar was afkeerig van de Florentijnsche politiek; hij spaarde zyn vaderstad de bitterste verwijten niet Von del was het ook in politicus met de vroede vaderen der Amstelaren eens. Hoe groot zijn liefde voor de Oranje's ook was en hoe har telijk hij Amsterdam Frederik Hendrik, die de stad bezocht, het welkom deed toe juichen: als Willem II de hand naar haar zelfstandigheid durft uitstrekken, dan is Vondel weer de stem van de burgerij, de stem van de magistraat, die de vermetele poging geeselt en brandmerkt. De brave daden van Burgemeesteren als Hoofd, Schaep, van de Pol, Bicker, Graeff enz. kregen hun eeuwigen weerglans in de aureolen van Vondels poëzie. Hij was de dichter van den burgerzin, in hem sprak het geweten van de stad. Zooals hij baatzuch tige of enghartige regenten over den hekel van zijn satiren haalde, zoo legde hij voor de eerbiedwaardige figuren van het stads bestuur den diepsten eerbied aan den dag. En wat zij tot stand brengen het doemt uit den nacht van 't verleden voor ons op in het flootlight van 's dichters glorificatie, het grootsche raadhuis, het zeemagazijn, nieuwe kerken en gestichten alles ver rijst in Amsterdam als op het snarenspel van dezen Amphion; hij herbouwt het alte- male in de monumenten van zijn Amster dam verheffende kunst. En hoe reëel en realistisch heeft Vondel zijn volk, het stad- en straatleven der brui sende wereldstad gekend, bemind en geschil derd! Het Amsterdamsche plat, niet erg be schaafd maar onweerstaanbaar pittoresk en humoristisch, heeft hij voor zijn straatliede ren bij den rommelpot niet versmaad. Hij loopt over deji Dam vol drukte van markt- gejoel en bezig leven en wat zijn gretige oogen vangen aan levend beweeg, dat ont wikkelt hij straks tot de flitsende film van een Amsterdamsch epos: statige lijkstoeten en jolige bruiloftsgangers, geboorteklokken en voorjaarskramen; de fanfares der stads muzikanten; het mystiek orgelspel van Sweelinck in de Oude Kerk; de blijde cim- beltonen van Hemonij's torenklokken; de kermis met zijn goochelaar; Haarlemmer- dijksch en Jodentaal, opstootjes en kinder pret; hooge stoepen, winkelhuizen, kroegen zelfs; en de beurs, kantoren, magazijnen; ginds het scheeprijk IJ met zijn rijkdommen uit Oost en West, oorlogsmaren en wereld nieuws.... alles zien wij, alles hooren wij door de sprekende rolprent van Vondels ac- tueele poëzie. En nog hebben wij de mannen en vrou wen van beteekenis uit het XVÜde eeuw- sche Amsterdam niet genoemd, die door onzen dichter met niet minder klare ka rakteristiek, niet minder kloeke lijn en schilderachtigen toets zijn vastgelegd dan wij op de portretten van Hollandsche re genten, zeehelden, geleerden, geestelijken en matronen bewonderen. Vondels dichtwerk is een volle wereld; het blijft de dichtst bevolkte weergave van zijn kleurig en fleurig Amsterdam. Maar bij dit alles valt één ding telkens op. Vondel, die zich zelf verbergt, gaat in zijn wereld niet onder. Hij staat er boven, als ziener, als dichter, als Christenmensch vooral. Hij beheerscht zijn korporaalschap pen, vorstenstoeten en bruiloften met even vaste hand als ongerepte ziel. Hij schouwt op alles neer van de hoogte zijner vrome levensvisie af. En de slotsom waartoe hij komt luidt pregnant en klaar: Beneden is 't gewoel, daarboven Is het stil. Zóó voelde deze groote Amsterdammer zich bóven het moeras der groote stadswe- reld opgebeurd naar 't eeuwig leven. Nijmegen. B. H. MOLKENBOER O.P. Door ALAN DARE 10) „Je zult over een poosje een nieuwen klant krijgen beneden. Hij is lang en knap en heeft een puntmuts op. Hij zal waar schijnlijk probeeren, een of andere inlich ting van je te krijgen, in welk geval je op je tellen moet passen". „Quang begrijpen". „Dat is je geraden. Als hij zin heeft, het huis te onderzoeken, laat je hem begaan. Maar je laat hem niet meer weggaan. Weet je, hoe je dit instrument moet gebruiken?" Quang slikte en knikte. „Gebruik het dan en houd hem twee dagen vast. Daarna mag je hem laten gaan. Is het je volkomen duidelijk?" „Heel duidelijk, genadige heer". „Goed. Ga nu en bega geen fout". „Quang pakte het spuitje beet, alsof het een levende slang was en stopte het in zijn borstzak. Toen hij weg was wendde Phe- nut zich tot Maxine. „Het spijt mij werkelijk, dat ik hem pijn móet doen, maar dat is het eenige, wat er opzit met dwazen". Zij streek zich met de hand over de oogen. Zij begreep het nog niet. „De arme dwaas is mjj gevolgd", zei Phenuit. „Ik zag hem achter de auto aan rennen. Hij heeft een zekere mate van kin derlijk verstand en zal ontdekken, dat je hier bent. Inderdaad zag ik hem een half uur geleden. Een kleine dosis medicijn zal hem veel goed doen Cholera is een verve lende ziekte". „Cholera!" hijgde zij. „Bedoelt u... O slechte man! Wreede duivel!" Zij sprong plotseling van dien stoel op en rende naar de deur. Maar Phenuit bleef kalm zitten. Hij drukte met zijn linkerknie tegen een klein knopje, en de deur bleef onwrikbaar gesloten. Zij draaide zich om en keek hem met zwoegende borst aan. „Waarom wilt u hem kwaad doen?" vroeg zij. „Hij heeft u toch niets gedaan?" „Waarom bestrijden de menschen micro ben, die op zichzelf onschuldig zijn? Dat doen zij voor hun eigen bestwil, en zoo is het voor mijn bestwil, dat ik je knappen vriend een tijdlang onschadelijk maak". Duizelig, doodelijk verschrikt, strompelde zij naar een stoel en viel er zwaar in neer. Zij twijfelde er niet aan, dat Quang zou doen, wat Phenuit hem had opgedragen, als hij er de gelegenheid voor kreeg. Maar er bestond nog een kleine kans, dat er iets mis zou loopen. Misschien kwam Kennedy niet, en kwam hij wel, dan zou hij mis schien op zijn hoede zijn en Quang ont komen. „Als je verstandig wou zijn, zou het mis schien niet noodig zijn, het spuitje voor je vriend te gebruiken", zei Phenuit. „Wat bedoelt u?" „Zeg mij waar je vader begraven ligt". «Neen", „Waarom ben je zoo overdreven gevoe lig?" „Gevoelig? Ik weet, wat u hebben wilt wilt het Gouden Tablet, maar u zult het nooit krijgen nooit!" Phenuilt oogen werden zoo kwaadaardig als die van een slang. Hij wees naar een deur aan het eind van de kamer. „Ga heen! Ik moet nog werken. Ik zal krijgen, wat ik hebben wil, en jij zult het mij vertellen. Ja, jij zult het mij vertel len!" Zij schudde koppig het hoofd en liep naar de deur, die de verbinding vormde met het kamertje, waarin zij 's nachts ge slapen had. Het kleine raam keek uit op een steegje, ongeveer honderd voet be neden haar. Er was geen ontkomen moge lijk, en intusschen was het web van de spin gereed, Kennedy te vangen. Zij wierp zich op het bed neer en schreide. Quangs taak was door Kennedy's verzoek om een kamer betrekkelijk eenvoudig ge worden. Hij kende zijn klanten allen zeer goed en twijfelde er niet aan, of dit was de man, dien Phenuit bedoeld had. Terwijl hy bij de open deur van de kamer op de tweede verdieping stond, voelde hij naar het spuitje. „Heel goede kamel, hè?" lispelde hij. „Heel goedkoop ook". Kennedy deed twee stappen naar voren. Het lag in zijn bedoelng, de kamer af te keuren, om Quang te noodzaken, hem een andere te laten zien, maar voordat hy iets kon zeggen, voelde hy een brandende pijn in zijn arm. Hy slaakte een onderdrukten kreet, draaide zich om en zag Quang door de deur glippen. Bliksemsnel zette hij zijn voet voor de dichtslaande deur en greep Quang bij den pols. Er klonk een geluid van brekend glas, toen de Chinees de ka mer in werd gesleurd. Woedend door de pijn in zijn arm vocht Kennedy als een waanzinnge. Eenige mi nuten lang rolden zij, elkaar omstrengeld houdend, over den grond, en toen kreeg Kennedy een vuistslag en krabbelde over eind. Een seconde later kwam Quang met een mes op hem af, maar bleef staan, toen hij een automatisch pistool op nog geen meter afstand op zijn borst gericht zag. „Laat dat mes vallen!" Quang gehoorzaamde en stak de handen op. Naast de deur hing een ouderwetsch schellekoord. Kennedy trok het er af, maakte een lus en trok die over Quangs hoofd. Met een paar windingei^ waren de armen van den Chinees gebonden. Voor de voeten gebruikte hij een der beddelakens. „Er zyn hier een man, Phenuit ge naamd, en een meisje in dit huis. Waar zijn zij? Spreek op of, ik schiet je dood". „Niet hiel". „Lieg niet. Ik spreek in ernst". De mond van het automatische pistool op zijn maagstreek overtuigde Quang hier van. „Niet hiel nu", hijgde hy. „Weg een half uul geleden. Quang spleekt waalheid. Heb ben bovenste veldieping, maar nu niet daal". „Waar zijn zy heen gegaan?" „Op schip, Flamingo op de liviel". „Waarheen?" „Niet weten. Nooit vertellen Quang". Het leek, of hij de waarheid sprak, en Kennedy nam zijn verklaring aan. Hij bukte en raapte het gebroken spuitje op. „Wat zit hier in?" „Niet weten. „Bevelen Quang te geblui- ken. Quang heel elg bang". „Was 't een bacteriëncultuur ziekte?" Quang bevochtigde zyn lippen met zyn tong en boog het hoofd. Kennedy voelde een koude rilling over zyn rug gaan. Er lag iets onuitsprekelijk afschuwelijks in, met een onbekende ziekte te zyn besmet. Hy voleindigde zijn bemoeienissen met Quang, door hem een prop in den mond te stoppen en hem met een zakdoek de kaken dicht te binden. Hij draaide de deur achter zich op slot, nam den sleutel er uit en rende de trappen op. De deur op de bovenste verdieping was niet gesloten, dus liep hij naar binnen. De kamer was leeg, evenals 't kleine kamer tje ernaast. Maar op het bed was de in druk van een lichaam. Het zag er naar uit, of Quang voor een keertje de waarheid had gesproken. Nu naar de Flamingo! Hy herinnerde zich, de boot dien middag aan de kade te hebben zien liggen, terwijl ze lading innam. Zyn eenige hoop was nu, dat het schip nog niet vertrokken zou zijn. Beneden klampte Loo hem aan en zei, dat zijn biefstuk klaar was. Maar hij gaf hem een halven kroon en snelde het huis uit. Tot zyn groote vreugde zag hij de Fla mingo aan de kade liggen met de lichten op, maar de trap was nog niet ingehaald, en by de loods op den achtergrond waren eenige mannen aan het sjouwen met iets, dat blijkbaar het laatste stuk van de lading was. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 9