JUiBticaües
VONDEL'S LEVEN IN AMSTERDAM.
HeuilCeton
AM
'T OOG
ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 20 NOVEMBER 1937
KEURING VOOR DEN
DIENSTPLICHT.
In de hoofdstad leefde en werkte onze
grootste dichter.
Een stuk geschiedenis.
VAN
VIERDE BLAD
De KEURINGSRAAD zal voor de
ingeschrevenen voor den dienstplicht der
lichting 1938 dezer gemeente, die zijn
vrijgesteld wegens broederdienst, zitting
houden te ALKMAAR, in lokalen van het
VOORMALIG POLITIEBUREAU, Lange-
straat 87 en wel op de navolgende dagen
en nren:
Zaterdag, 18 December 1937:
des voormiddags 9.15 uur: A.Ho.
namiddags 1.30 uur: Ho.M.
Dinsdag, 21 December 1937:
des voormiddags 9.15 uur: M.T.
namiddags 1.30 uur: T. t/m. Z.
Bovenvermelde letters duiden aan de
beginletters v an de geslachtsnamen der
ingeschrevenen.
Omvang der keuring.
Het onderzoek omtrent de geschiktheid
van personen, die nog niet zijn ingelijfd,
omvat een onderzoek naar de lichaams
lengte en naar het al of niet bestaan van
ziekten of gebreken.
Het onderzoek tot het verkrijgen van
gegevens voor hun nadere bestemming
bestaat in een onderzoek naar hun alge-
meene practische intelligentie (verstand
en bevattelijkheid).
Keuringsplicht.
Voor zoover de Minister van Defensie
het noodig acht, is ieder ingeschrevene
verplicht zich te onderwerpen aan een
onderzoek tot het beoordeelen van zijn
geschiktheid voor den dienst in het alge
meen en tot het verkrijgen van gegevens
voor zijn nadere bestemming en daartoe te
verschijnen op plaats en tijd, welke hem
worden aangewezen.
Niet-verschijning wegens ziekte.
Zij, die wegens ziekte niet voor den
Keuringsraad kunnen verschijnen, worden
verzocht dit vóór of op den oproepingsdag
aan den Voorzitter van den Keuringsraad
te berichten met opgave van volledig adres
en zoo mogelijk onder overlegging van
een geneeskundige verklaring.
Tijdelijk ongeschikt verklaarden.
Op den ingeschrevene, die tijdelijk on
geschikt is verklaard, rust de verplichting
tot keuring nogmaals in het jaar, volgende
op dat, waarin deze uitspraak geschiedde,
tenzij hij inmiddels geschikt of voorgoed
ongeschikt of van den dienst is uitgesloten.
Medebrengen geneeskundige verklaring.
Hij, die vermoedt ongeschikt te zijn we
gens een ziekte of een gebrek, waarvoor
hij onder geneeskundige behandeling is
geweest, dient daartoe een schriftelijke
verklaring van den geneeskundige mede
te brengen.
Wie niet voor den Keuringsraad behoeven
te verschijnen.
Voor den Keuringsraad behoeven niet
te verschijnen de ingeschrevenen:
a. die zijn opgenomen in een krankzin
nigen-, idioten-, doofstommen- of
blindengesticht;
b. die doen blijken door ziekte of gebre
ken tot die verschijning buiten staat
te zijn en niet zijn opgenomen in een
gesticht als onder a. bedoeld.
De hier bedoelde personen geven hier
van tijdig kennis aan den voorzitter van
den Keuringsraad of aan den Burgemees
ter; zij worden onderzocht op c!. plaats,
waar zij zich bevinden, mits deze binnen
het Rijk gelegen is; zij zijn verplicht zich
aan dit onderzoek te onderwerpen. Het
onderzoek geschiedt door een door den
Voorzitter van den Keuringsraad aan te
wijzen geneeskundige.
c. die zijn opgenomen in een rijksopvoe
dingsgesticht, een tuchtschool, een
gevangenis of een rijkswerkinrichting.
Voor het onderzoek van deze categorie
van ingeschrevenen gelden dezelfde bepa
lingen als voor de categorie onder b ge
meld.
d. die hun beroep maken van de buiten-
landsche zeevaart of van de zeevis-
scherij buitenlands.
Deze ingeschrevenen kunnen, zoo zij
keuring wenschen, zich voor den Keu
ringsraad aan het onderzoek onderwer
pen, voor zoover zij geen gebruik hebben
gemaakt van de gelegenheid om tot en met
13 November 1937 een dergelijk onder
zoek te ondergaan vanwege den garni
zoenscommandant in een garnizoen of den
commandant der afdeeling mariniers te
Rotterdam.
e. die langer dan een maand in het bui
tenland verblijven in een plaats, welke
meer dan 15 K.M. van de Nederland-
sche grens is gelegen.
Deze ingeschrevenen kunnen niettemin
zoo zij keuring wenschen, zich bij den
Keuringsraad aan het onderzoek onder
werpen. Zij kunnen bovendien op de hier
voor aangegeven wijze met een eigenhan
dig geteekend verzoekschrift vragen om
het onderzoek voor een anderen Keurings
raad te ondergaan.
f. die een geestelijk of een godsdienstig-
menschlievend ambt bekleeden of tot
zoodanig ambt worden opgeleid.
Deze ingeschrevenen kunnen zich even
wel, indien zij dit wenschen, aan het on
derzoek voor den Keuringsraad onder
werpen.
g. die als vrijwilliger behoort tot de
landmacht uitgezonderd den vrij-
willigen landstorm tot de zeemacht
of tot de overzeesche weermacht.
Niet-verschijning na inzending
geneeskundige verklaring.
Voor den ingeschrevene, op wien de
verplichting rust voor den Keuringsraad
te verschijnen, doch die aan den raad een
verklaring zendt, welke den raad vol
doende grond geeft om den ingeschrevene
voorgoed of tijdelijk ongeschikt te verkla
ren, komt bedoelde verplichting te ver
vallen. De verklaring moet op of na
20 October j.1. zijn afgegeven, bij voorkeur
door TWEE geneeskundigen, en worden
ingezonden zoo spoedig mogelijk nadat de
ingeschrevene is opgeroepen om voor den
Keuringsraad te verschijnen.
Adres: Voorzitter Keuringsraad, stad
huis, Alkmaar.
Uit de verklaring moet, zoo mogelijk,
blijken:
a. dat de ingeschrevene met geslachts
naam, voornamen en leeftijd aan te
duiden voorgoed of tijdelijk onge
schikt voor den dienst word geoor
deeld;
b. de aard en de graad van de ziekte of
het gebrek, op grond waarvan de on
geschiktheid aanwezig wordt geacht,
alsmede de bezwaren, door de ziekte of
het gebrek veroorzaakt.
Keuring elders. (Verschijning voor een
anderen Keuringsraad).
Zij, die niet in deze gemeente of in de
onmiddellijke nabijheid woonachtig zijn of
verblijven, kunnen zich elders aan de
keuring onderwerpen.
Daartoe richten zij zoo mogelijk per
omgaande onder opgave o. m. van naam,
voornamen, geboortedatum, gemeente van
inschrijving en volledig adres (straat en
huisnummer) een verzoek, op ongezegeld
papier aan: den Voorzitter van den Keu
ringsraad, Alkmaar, welk verzoek bij den
Burgemeester kan worden ingediend.
HERKEURING.
Ten aanzien van eiken ingeschrevene,
omtrent wien de keuringsraad uitspraak
heeft gedaan, kan bij den Keuringsraad
een nieuw geneeskundig onderzoek wor
den aangevraagd:
a. door den ingeschrevene, wien de uit
spraak geldt, of diens wettelijken ver
tegenwoordiger
b. door elk der overige voor de zelfde
gemeente en voor de zelfde lichting
ingeschreven personen of hun wette
lijken vertegenwoordiger.
De aanvraag moet berusten op aanne
melijke in het verzoekschrift omschreven
gronden en uiterlijk den tienden dag na
den dag, waarop de uitspraak in het
openbaar is medegedeeld, zijn ingeleverd
bij den Burgemeester der gemeente, waar
de ingeschrevene, wien de uitspraak geldt,
voor den dienstplicht ingeschreven is.
Verschijnt de ingeschrevene niet voor
den herkeuringsraad, dan wordt de aan
vraag, indien zij is gedaan door den inge
schrevene, wien de uitspraak geldt, of
door zijn wettelijken vertegenwoordiger,
als vervallen beschouwd, behoudens de
door de Kroon vast te stellen uitzonderin
gen. Indien het vanwege den herkeurings
raad te houden onderzoek niet mocht kun
nen plaats hebben, wordt de ingeschrevene
voor geschikt gehouden.
Wenschen omtrent inlijving enz.
De voorzitter van den keuringsraad ver
zamelt tijdens de zitting gegevens omtrent
de indeeling.
De ingeschrevenen hebben bij de keu
ring de gelegenheid hunne wenschen met
betrekking tot de inlijving, het garnizoen
en het tijdvak van inlijving kenbaar te
maken.
De ingeschrevene kan den voorzitter
eene schriftelijke verklaring ter hand stel
len, ten bewijze, dat hij voor eenig vak of
eenigen arbeid bijzondere geschiktheid be
zit. Hij, die in het bezit is van een rijbewijs
A (voor chauffeur) of/en rijbewijs B (voor
motorrijder) wordt verzocht dit bewijs/de
ze bewijzen mede te brengen.
Met de wenschen kan evenwel slechts
rekening worden gehouden voor zoover de
dienstbelangen het toelaten.
Afkeuring enz. door bedrog enz.
De ingeschrevene dient zich, op straffe
als bij de wet bepaald, te onthouden van
het aanbieden van geld of geschenken of
van andere verkeerde praktijken, waar
door hij zou meenen zijn afkeuring voor
den dienst te kunnen bevorderen.
Bestaat er naar het oordeel van den Mi
nister gegrond vermoeden dat iemand
voorgoed ongeschikt is verklaard als ge
volg van bedrog, dan wordt de desbetref
fende uitspraak door den Minister verval
len verklaard en wordt de persoon, wien
het geldt, geplaatst in de verhouding tot
den dienstplicht, waarin hij zou hebben
verkeerd, indien hij niet ongeschikt ver
klaard was.
Strafbepalingen.
Met hechtenis van ten hoogste veertien
dagen of geldboete van ten hoogste hon
derdvijftig gulden wordt gestraft:
a. hij, die niet voldoet aan de op hem
rustende verplichting, zich aan eene
keuring te onderwerpen en daartoe te
verschijnen op plaats en tijd, welke
hem worden aangewezen;
b. degene, die de in verband met deze
wet van hem gevraagde opgaven niet
of niet naar waarheid verstrekt.
Met gevangenisstraf van ten hoogste
twee maanden of geldboete van ten
hoogste zeshonderd gulden wordt ge
straft hij, die opzettelijk een der in het
vorige lid bedoelde feiten pleegt.
Artikel 206 Wetboek van Strafrecht
Met gevangenisstraf van ten hoogste
twee jaren wordt gestraft:
1. hij, die zich opzettelijk voor den dienst
bij de krijgsmacht ongeschikt maakt of
laat maken;
2. hij, die een ander op diens verzoek
opzettelijk voor dien dienst ongeschikt
maakt
Indien in het laatste geval het feit den
dood ten gevolge heeft, wordt gevangenis
straf van ten hoogste zes jaren opgelegd.
Alkmaar, 20 November 1937.
De Burgemeester van Alkmaar,
F. H. VAN KINSCHOT.
De jonge Joost telde nog geen 10 jaar,
toen hij met zijn ouders uit Keulen in
de Amstelslad kwam. De vader legde
den poorterseed af in 1597 en vestigde
zich als zijdekoopman in de Warmoes
straat. Kadastraal stond het huis be
kend als „De Kraeck" (naar den gevel
steen); maar het uithangbord, dat zelf
standig gekozen werd, vertoonde „De
Rechtvaerdige Trou".
In dat huis, vroeger no. 110 maar nu, om
de Effectenbeurs allang verdwenen, heeft
onze dichter ongeveer 55 jaren gewoond
Daar trouwde hij in, met Maria de Wolff,
de vrouw met wie hu 25 jaar gelukkig was;
daar schreef hij alle voorname gedichten
uit zijn eerste levenshelft: Palamedes, Gys-
breght van Aemstel, Maehgden, Altaerge-
heimenissen enz.; daar verloor hij zijn va
der, moeder, vrouw en de kinderen Constan-
tijntje en Saartje; daar ook werd hij katho
liek.
Omstreeks 1652 liet Vondel huis en win
kel aan zijn zoon, die door zijn losbandig
leven de zaak liet verloopen en den ouden
dichter ruïneerde. Het blijkt uit de woning,
waar deze zijn intrek nam: op de Prinsen
gracht vlak bij de Beerenstraat, tgw. no.
459. Vondel woonde met zijn dochter Anna
daar in bij een zekeren Jacob Veerle; hij
woonde er „op kamers", dus wel in zorge
lijke positie. Zijn werkkracht echer is er
niet door verstoord, veel eer het tegendeel.
Wij kunnen het haast niet begrijpen,
dat in die armelijke omstandigheden het
meesterstuk 'van onze heele litteratuur,
de Lucifer, tot stand kwam. En niet al
leen de Lucifer, maar ook de Inwijding
van het Stadhuis, de Jeptha, Adam in
Ballingschap, de groote leerdichten, de
psalmvertaling enz.
Van dat Prinsengrachthuis af heeft de
werkzame grijsaard tien jaar lang de tame
lijke verre dagelijksche wandeling ge
maakt naar de Bank van Leening, waar hij,
toen hij heelemaal berooid was, als suppoost
was aangesteld. Maar wanneer hij, in 1668,
met behoud van zyn wedde ontslagen
I wordt, komt er, ook door de zakelijke be
schikkingen van zijn dochter, eenige finan-
cieele verbetering, en Vondel trekt naar de
derde woning, die hij te Amsterdam gehad
heeft, n.L naar het Singel tegenover de War
moesgracht. Hier woont de 80-jarige nog
ruim tien jaar, met zijn trouwe vrome
dochter, die hem verzorgt, maar nog vóór
hem sterft; hier blijft hij bezig met de ver
taling van Grieksche en Latijnsche meester
werken; hier komen de jonge dichters en
schilders hem uitvragen en portretteeren,
hier sterft hij op 5 Febr. 1679.
Ook dit derde Vondelhuis is verdwenen:
in 1894 werd het afgebroken en sedert 1906
wordt de plek (Singel hoek Raadhuisstraat)
door een wit marmeren gedenksteen aange
duid.
Over deze drie woningen dus is het leven
van Vondel in de hoofdstad verdeeld.
Ruim 80 jaren heeft hij alles van Amster
dam meebeleefd, en in zijn dichtwerk weer
spiegeld. Amsterdam had zijn hart. Hij ver
diepte zich in alles wat die stad betrof. Zoo
wel haar verleden als haar zichtbare voor
uitgang boeide hem. Alle kronieken en oude
documenten, die hem van het boersche be
gin der stad verhaalden, bestudeesde hij. En
zich verliezend in het verre verleden, beken',
hij zich
Verbaasd, omdat hij zooveel toornen
ziet gewassen
Uit laag verzopen land; uit poelen en
moerassen
't Schat-geld-rijk Amsteldam
Het primitieve wapen met het Kogge
schip, de oude stadsaanleg in halvemaan-
vorm poorten en kasteelen, kloosters, ker
ken en kapellen heel het Middeleeuwsche
Amsterdam roept hij in schoon romanti
sche droomerij voor zijn verbeelding op, en
hij laat het meespelen in het meest popu
laire tooneelwerk, waar hij Amsterdam mee
verrijkte, zijn Gysbrecht van AemsteL
Met Vondel zelf viert ook dit drama zijn
eeuwgetij. Vijftig jaar was de dichter toen
hij het schreef, als inwijdingsstuk voor den
eersten Schouwburg. Als man en dichter
stond hij in het volle midden van zijn leven.
Dat de Gysbreght het middelpunt van
Vondels leven markeert, teekent het gedicht
en den dichter tegelijk. Volop Amster-
damsch is dit stuk om alles en in alles: de
stof, de uitbeelding, de taal, de opvoering
en de geschiedenis. Zelfs de verwoesting
van Troje is er in 't Amsterdamsch ge
transponeerd:
't Aloude Troje wordt herboren
En gaat te gronde in 't gloeiende
Amsterdam.
De glorie der beminde stad aan IJ en
Aemstel straalt door de eeuwen heen, de
glorie van haar keizerskroon, haar scheep
vaart en handel, haar groei en bloei: Vondel
is er trotseh op met den verheerlijkenden
trots van een dichter:
Aen d'Amstel en aen 't Y daer doet
zich heerlyck ope
Zij die als Kaiserin de kroon draeght.
van Europe
Welke stad is ooit zóó in liefde gesubli
meerd als Amsterdam door Vondel! Dante
beminde Florence, maar was afkeerig van
de Florentijnsche politiek; hij spaarde zyn
vaderstad de bitterste verwijten niet Von
del was het ook in politicus met de vroede
vaderen der Amstelaren eens. Hoe groot zijn
liefde voor de Oranje's ook was en hoe har
telijk hij Amsterdam Frederik Hendrik, die
de stad bezocht, het welkom deed toe
juichen: als Willem II de hand naar haar
zelfstandigheid durft uitstrekken, dan is
Vondel weer de stem van de burgerij, de
stem van de magistraat, die de vermetele
poging geeselt en brandmerkt.
De brave daden van Burgemeesteren als
Hoofd, Schaep, van de Pol, Bicker, Graeff
enz. kregen hun eeuwigen weerglans in de
aureolen van Vondels poëzie. Hij was de
dichter van den burgerzin, in hem sprak het
geweten van de stad. Zooals hij baatzuch
tige of enghartige regenten over den hekel
van zijn satiren haalde, zoo legde hij voor
de eerbiedwaardige figuren van het stads
bestuur den diepsten eerbied aan den dag.
En wat zij tot stand brengen het doemt
uit den nacht van 't verleden voor ons op
in het flootlight van 's dichters glorificatie,
het grootsche raadhuis, het zeemagazijn,
nieuwe kerken en gestichten alles ver
rijst in Amsterdam als op het snarenspel
van dezen Amphion; hij herbouwt het alte-
male in de monumenten van zijn Amster
dam verheffende kunst.
En hoe reëel en realistisch heeft Vondel
zijn volk, het stad- en straatleven der brui
sende wereldstad gekend, bemind en geschil
derd! Het Amsterdamsche plat, niet erg be
schaafd maar onweerstaanbaar pittoresk en
humoristisch, heeft hij voor zijn straatliede
ren bij den rommelpot niet versmaad. Hij
loopt over deji Dam vol drukte van markt-
gejoel en bezig leven en wat zijn gretige
oogen vangen aan levend beweeg, dat ont
wikkelt hij straks tot de flitsende film van
een Amsterdamsch epos: statige lijkstoeten
en jolige bruiloftsgangers, geboorteklokken
en voorjaarskramen; de fanfares der stads
muzikanten; het mystiek orgelspel van
Sweelinck in de Oude Kerk; de blijde cim-
beltonen van Hemonij's torenklokken; de
kermis met zijn goochelaar; Haarlemmer-
dijksch en Jodentaal, opstootjes en kinder
pret; hooge stoepen, winkelhuizen, kroegen
zelfs; en de beurs, kantoren, magazijnen;
ginds het scheeprijk IJ met zijn rijkdommen
uit Oost en West, oorlogsmaren en wereld
nieuws.... alles zien wij, alles hooren wij
door de sprekende rolprent van Vondels ac-
tueele poëzie.
En nog hebben wij de mannen en vrou
wen van beteekenis uit het XVÜde eeuw-
sche Amsterdam niet genoemd, die door
onzen dichter met niet minder klare ka
rakteristiek, niet minder kloeke lijn en
schilderachtigen toets zijn vastgelegd dan
wij op de portretten van Hollandsche re
genten, zeehelden, geleerden, geestelijken
en matronen bewonderen.
Vondels dichtwerk is een volle wereld;
het blijft de dichtst bevolkte weergave van
zijn kleurig en fleurig Amsterdam.
Maar bij dit alles valt één ding telkens
op. Vondel, die zich zelf verbergt, gaat in
zijn wereld niet onder. Hij staat er boven,
als ziener, als dichter, als Christenmensch
vooral. Hij beheerscht zijn korporaalschap
pen, vorstenstoeten en bruiloften met even
vaste hand als ongerepte ziel. Hij schouwt
op alles neer van de hoogte zijner vrome
levensvisie af. En de slotsom waartoe hij
komt luidt pregnant en klaar:
Beneden is 't gewoel, daarboven Is
het stil.
Zóó voelde deze groote Amsterdammer
zich bóven het moeras der groote stadswe-
reld opgebeurd naar 't eeuwig leven.
Nijmegen. B. H. MOLKENBOER O.P.
Door ALAN DARE
10)
„Je zult over een poosje een nieuwen
klant krijgen beneden. Hij is lang en knap
en heeft een puntmuts op. Hij zal waar
schijnlijk probeeren, een of andere inlich
ting van je te krijgen, in welk geval je op
je tellen moet passen".
„Quang begrijpen".
„Dat is je geraden. Als hij zin heeft, het
huis te onderzoeken, laat je hem begaan.
Maar je laat hem niet meer weggaan. Weet
je, hoe je dit instrument moet gebruiken?"
Quang slikte en knikte.
„Gebruik het dan en houd hem twee
dagen vast. Daarna mag je hem laten gaan.
Is het je volkomen duidelijk?"
„Heel duidelijk, genadige heer".
„Goed. Ga nu en bega geen fout".
„Quang pakte het spuitje beet, alsof het
een levende slang was en stopte het in zijn
borstzak. Toen hij weg was wendde Phe-
nut zich tot Maxine.
„Het spijt mij werkelijk, dat ik hem pijn
móet doen, maar dat is het eenige, wat er
opzit met dwazen".
Zij streek zich met de hand over de
oogen. Zij begreep het nog niet.
„De arme dwaas is mjj gevolgd", zei
Phenuit. „Ik zag hem achter de auto aan
rennen. Hij heeft een zekere mate van kin
derlijk verstand en zal ontdekken, dat je
hier bent. Inderdaad zag ik hem een half
uur geleden. Een kleine dosis medicijn zal
hem veel goed doen Cholera is een verve
lende ziekte".
„Cholera!" hijgde zij. „Bedoelt u... O
slechte man! Wreede duivel!"
Zij sprong plotseling van dien stoel op
en rende naar de deur. Maar Phenuit bleef
kalm zitten. Hij drukte met zijn linkerknie
tegen een klein knopje, en de deur bleef
onwrikbaar gesloten. Zij draaide zich om
en keek hem met zwoegende borst aan.
„Waarom wilt u hem kwaad doen?"
vroeg zij. „Hij heeft u toch niets gedaan?"
„Waarom bestrijden de menschen micro
ben, die op zichzelf onschuldig zijn? Dat
doen zij voor hun eigen bestwil, en zoo is
het voor mijn bestwil, dat ik je knappen
vriend een tijdlang onschadelijk maak".
Duizelig, doodelijk verschrikt, strompelde
zij naar een stoel en viel er zwaar in neer.
Zij twijfelde er niet aan, dat Quang zou
doen, wat Phenuit hem had opgedragen,
als hij er de gelegenheid voor kreeg. Maar
er bestond nog een kleine kans, dat er iets
mis zou loopen. Misschien kwam Kennedy
niet, en kwam hij wel, dan zou hij mis
schien op zijn hoede zijn en Quang ont
komen.
„Als je verstandig wou zijn, zou het mis
schien niet noodig zijn, het spuitje voor je
vriend te gebruiken", zei Phenuit.
„Wat bedoelt u?"
„Zeg mij waar je vader begraven ligt".
«Neen",
„Waarom ben je zoo overdreven gevoe
lig?"
„Gevoelig? Ik weet, wat u hebben wilt
wilt het Gouden Tablet, maar u zult het
nooit krijgen nooit!"
Phenuilt oogen werden zoo kwaadaardig
als die van een slang. Hij wees naar een
deur aan het eind van de kamer.
„Ga heen! Ik moet nog werken. Ik zal
krijgen, wat ik hebben wil, en jij zult het
mij vertellen. Ja, jij zult het mij vertel
len!"
Zij schudde koppig het hoofd en liep
naar de deur, die de verbinding vormde
met het kamertje, waarin zij 's nachts ge
slapen had. Het kleine raam keek uit op
een steegje, ongeveer honderd voet be
neden haar. Er was geen ontkomen moge
lijk, en intusschen was het web van de
spin gereed, Kennedy te vangen. Zij wierp
zich op het bed neer en schreide.
Quangs taak was door Kennedy's verzoek
om een kamer betrekkelijk eenvoudig ge
worden. Hij kende zijn klanten allen zeer
goed en twijfelde er niet aan, of dit was
de man, dien Phenuit bedoeld had. Terwijl
hy bij de open deur van de kamer op de
tweede verdieping stond, voelde hij naar
het spuitje.
„Heel goede kamel, hè?" lispelde hij.
„Heel goedkoop ook".
Kennedy deed twee stappen naar voren.
Het lag in zijn bedoelng, de kamer af te
keuren, om Quang te noodzaken, hem een
andere te laten zien, maar voordat hy iets
kon zeggen, voelde hy een brandende pijn
in zijn arm. Hy slaakte een onderdrukten
kreet, draaide zich om en zag Quang door
de deur glippen. Bliksemsnel zette hij zijn
voet voor de dichtslaande deur en greep
Quang bij den pols. Er klonk een geluid
van brekend glas, toen de Chinees de ka
mer in werd gesleurd.
Woedend door de pijn in zijn arm vocht
Kennedy als een waanzinnge. Eenige mi
nuten lang rolden zij, elkaar omstrengeld
houdend, over den grond, en toen kreeg
Kennedy een vuistslag en krabbelde over
eind. Een seconde later kwam Quang met
een mes op hem af, maar bleef staan, toen
hij een automatisch pistool op nog geen
meter afstand op zijn borst gericht zag.
„Laat dat mes vallen!"
Quang gehoorzaamde en stak de handen
op. Naast de deur hing een ouderwetsch
schellekoord. Kennedy trok het er af,
maakte een lus en trok die over Quangs
hoofd. Met een paar windingei^ waren de
armen van den Chinees gebonden. Voor de
voeten gebruikte hij een der beddelakens.
„Er zyn hier een man, Phenuit ge
naamd, en een meisje in dit huis. Waar
zijn zij? Spreek op of, ik schiet je dood".
„Niet hiel".
„Lieg niet. Ik spreek in ernst".
De mond van het automatische pistool
op zijn maagstreek overtuigde Quang hier
van.
„Niet hiel nu", hijgde hy. „Weg een half
uul geleden. Quang spleekt waalheid. Heb
ben bovenste veldieping, maar nu niet
daal".
„Waar zijn zy heen gegaan?"
„Op schip, Flamingo op de liviel".
„Waarheen?"
„Niet weten. Nooit vertellen Quang".
Het leek, of hij de waarheid sprak, en
Kennedy nam zijn verklaring aan. Hij
bukte en raapte het gebroken spuitje op.
„Wat zit hier in?"
„Niet weten. „Bevelen Quang te geblui-
ken. Quang heel elg bang".
„Was 't een bacteriëncultuur ziekte?"
Quang bevochtigde zyn lippen met zyn
tong en boog het hoofd. Kennedy voelde
een koude rilling over zyn rug gaan. Er
lag iets onuitsprekelijk afschuwelijks in,
met een onbekende ziekte te zyn besmet.
Hy voleindigde zijn bemoeienissen met
Quang, door hem een prop in den mond te
stoppen en hem met een zakdoek de kaken
dicht te binden.
Hij draaide de deur achter zich op slot,
nam den sleutel er uit en rende de trappen
op. De deur op de bovenste verdieping was
niet gesloten, dus liep hij naar binnen. De
kamer was leeg, evenals 't kleine kamer
tje ernaast. Maar op het bed was de in
druk van een lichaam. Het zag er naar uit,
of Quang voor een keertje de waarheid
had gesproken.
Nu naar de Flamingo! Hy herinnerde
zich, de boot dien middag aan de kade te
hebben zien liggen, terwijl ze lading innam.
Zyn eenige hoop was nu, dat het schip
nog niet vertrokken zou zijn.
Beneden klampte Loo hem aan en zei,
dat zijn biefstuk klaar was. Maar hij gaf
hem een halven kroon en snelde het huis
uit.
Tot zyn groote vreugde zag hij de Fla
mingo aan de kade liggen met de lichten
op, maar de trap was nog niet ingehaald,
en by de loods op den achtergrond waren
eenige mannen aan het sjouwen met iets,
dat blijkbaar het laatste stuk van de lading
was.
(Wordt vervolgd).