Het licht in den nachl. TWEEDE BLAD VROOLIJK KERSTFEEST! oooooooooooo<xxxxxxxxx><><xx>o<x><x><xxxx><><><><xxxxxxxxxx>oo<><>oo'x><><x>oo<>o<x>o<xxx><><><x>ooo<>o<xxxx><>oc>o<x><><>o<>o<>ooo<><>o<>o<><>oo<><x>oo<xx><><>ooool Vrouwen van bekende Nederlanders. ■6ö60öd0ó000000000000000c>00<x>c>0c><x>00000000000000000000<x>000000000000c0000000000d000000000000000d00óöd00000<>ö000^0<>000<&000<>000 Nun tu dich auf, mein dunkier Herzensschrein, Und lass der Weihnacht Wunder in dich ein. Steeds wordt hij gehoord, de klop op de deur, waarachter donkerheid is. Eeuw in, eeuw uit heeft de menschheid hem verno men en tot zelfs in onzen somberen, ont wrichten tijd dringt zijn geluid door. Want die klop beantwoordt aan een diep verlan gen in ons: de overwinning van het licht. En in de Adventsdagen, met hun stijging naar de herinnering aan het groote feest, wordt er meer dan anders nauw contact gezocht met het licht, dat schijnt in de duisternis. Het is een diepe menschelijke behoefte om, zoo wij al niet het licht door wijd geopende deuren binnenlaten en door onze daden de duisternis ver drijven, ten minste te denken aan zijn straling en ons te vermeien in de gedachte, wat het zou zijn, zoo het zegevierend die duisternis overwon. In het bijzonder op het Kerstfeest den ken wy er aan, aldus voortzettend de vreugde der eeuwen bij de blijde bood schap van den Kerstnacht, dien wonder baren, van hoog licht bestraalden Kerst nacht, zooals de overlevering ons dien schildert. De vreugde is inderdaad de vreugde der eeuwen geweest. Zij is echter in den loop der tijden gewijzigd. Ongeveer anderhalve eeuw na de geboorte van het Christendom, volgens den één; in 't midden der vierde eeuw, volgens den ander, begon men Kerstfeest te vieren. Vóór dien waren Pa- schen en Pinksteren en Epiphaniën (6 Ja nuari, feest van Christus' verschijning of openbaring) de kerkelijke herinnerings- dagen. Langzamerhand drong ook de Kerstviering door. Het was aanvankelijk een kleine schare, die zich boog voor „het kindeke", en het waren veelal vervolgden en gesmaden, die zoo deden. Een stille vreugde, diep van binnen gevoeld, gaf uiting aan de verwachting, dat „de Vorst van het Licht", dat „de Vredevorst" de aarde zou veranderen en haar duisternis verdrijven. Die verwachting maakte sterk, deed vervolging en smaad weerstaan en zoo kon het aantal geloovigen groeien tot een meerderheid, die aan een deel van Europa een ander gelaat zou geven. Maar steeds, ook in de jaren der felste vervolging was er vreugde, de vreugde over het licht, dat schijnen zou voor de wereld. En bij het gedenkfeest der ge boorte laaide die vreugde op, want zij was geworden tot de grondgedachte van het bestaan: niet de duisternis maar het licht zal overwinnen. Die feestvreugde openbaarde zich op grootsche en op eenvoudige wijze. Zij was in de pracht der kathedralen en in de sim pele versiering van het dorpskerkje met zijn schamele kribbe, waarbij os en ezel, met de herders in aanbidding, hulde bren gen aan den Verlosser. Dat kind in de kribbe versterkte en verblijdde zelfs den armste en den ellendigste. Was het niet het beeld van Hem, die de macht had over al le aardsche rijkdom, over alle aard- sche macht, en voor Wien hij, de arme, de ellendige, de gelijke was van allen, die in hoogheid of in rijkdom waren gezeten? De armoede van het kind, de armoede van den stal, sprak in haar duidelijke symbo liek de waarde uit van den naar de wereld nederige en van zijn superioriteit over we- reldsche heerlijkheid, want van uit die kribbe was de zegevierende tocht over een wereld in zonde begonnen. Maar ook daar, waar de feestviering grootscher allure had, waar de hoogalta ren fonkelden van licht, muziek, ruischte onder de hooge gewelven en priesters in de weelderige ornaten der kerk zich bogen voor „het kind in de kribbe", ook daar kon de geloovige meenen, reeds hier op aarde zijn glorie te zien en de verwerkelijking van Jezus' woord: Ik heb de wereld overwonnen. Zoo was er vreugde, vreugde alom, vreugde in de belofte van vrede en licht. De menschheid vertrouwde op deze belof te maar zij zag haar ten deele reeds vervuld; zij hoopte op haar volledige vervulling. Die vreugde bleef, want zij beantwoordde aan de diepste gedachte van 't gemoed, die gerechtigheid en vrede stelt boven onrecht en strijd. En indien de mensch deze gedachte in zich gevoelt, hoe zou zij dan niet afkomstig zijn van hooger sfeer? Goethe's woord: War nich das Auge sonnenhaft Wie könnt's der Sonne licht ertragen? openbaart hier het geheim: hoe zou in des menschen ziel de gedachte aan het licht, dat de duisternis der wereld overwint, kunnen opkomen, zoo niet iets van het goddel ij ke licht in die ziel was gedaald en door haar was begrepen? De vreugde bleef, trots teleurstellingen en terugslag. Dat licht zou niet gebluscht worden, die overwinning zou geschieden, dat Rijk zou komen, Rijk van Vrede voor de aarde, Rijk van Licht voor de volkeren, waarin, naar het profetisch woord, de zwaarden tot ploegscharen en de spietsen tot sikkelen zouden worden omgesmeed en men nergens leed zou doen noch verder ven op den Heiligen berg des Heeren. Zoo hoopte men, zoo geloofde men en van die verwachting en van dat geloof zingt het lied der eeuwen: Licht in den nacht! Dat zingt ook onze twintigste eeuw met baar zware, haar ontstellende donkerheid. Dat zingen de verdrukten en zü, die ver volgen, want het is niet des menschen om de duisternis te verkiezen boven het licht, de wolk boven de ster, het leed boven het geluk. Onverwoestbaar is de behoefte aan het besef van de eind-overwinning van het licht vanhetKerstwonder. Aan de teere stem van een Zwitsersche dichteres heb ik het motto boven deze Kerstoverdenking ontleend. Laat ik met haar blijden, ernstigen hartekreet ein digen: Nun tu dich auf, mein dunkier Herzensschrein, und lass der Weihnacht Wunder in dich ein: dies Wunder, dass in diese unsre Welt einstmals das Licht der Liebe ward gestellt. Dass diese Liebe trug des Menschen Kleid und teilte unsre Not und Dunkelheit. Und trank Verlassenheit und Todespein, auf dass wir wüssten um ihr Brudersein. Und ob auch diese Liebe ward verlacht, verflucht, gemordet und zu Grab gebracht sie lebt und ist. Verborgen oft, missacht', und doch ein Stern in unsrer Wirrnis Nacht, Drum tu dich auf, mein dunkier Herzensschrein, und lass der Weihnacht Wunder in dich ein. A. J. B. B. Ida Frohnmeijer. Hl. Amsterdam op een natten guren Decem berdagAmsterdam in een wegsmel tend sneeuwkleed; een voorbeeld van som- bertonige kleuren onder een dikke grijze lucht, waarin zwaar de sneeuw te wachten hangt. Wit zijn de daken van de statige grach tenhuizen; wit ligt de ongerepte sneeuw langs den wallekant, blank plekt de sneeuw op het donker dekzeil van de vrachtschuit, die langzaam haar weg zoekt door het troebele grachtenwater. Maar daar waar de auto's rijden en de voetgangers loopen, is het een dikke, bruine modderbrij. Heerengracht 502,... het huis met de witte pilaren, het burgemeestershuis van Amsterdam. Mevrouw De Vlugt wacht ons. Een rose wollen babymanteltje wordt uit de bezige handen terzijde gelegd. Wij no- teeren in gedachten: het genoegelijke beeld van een lieve grijze moeder, zoo overgege ven, zoo met volle aandacht bezig met ha ken en breien van al dat zachte wollen goedje, noodig voor een pasgeborene. Wij zitten naast elkaar op de groote zachtgroene canapé. En wat wou U nu eigenlijk van me we ten? vraagt mevrouw De Vlugt. Hmallesdenken wij, maar dat gaat toch niet goed, om dat zoo maar rond uit te zeggen. Vertelt U een beetje over U zelf, stellen wy voor. Mevrouw De Vlugt lacht. Ik ben de vrouw van den burgemeester van Amsterdam en daar is alles mee ge zegd. Verder valt er niets over mij te ver tellen. Deze bescheidenheid is allerbeminnelijkst Wy hebben beloofd, dat wij zoo weinig mogelijk lastige vragen zouden doen, maar dan moet U ook vertellenwant zonder wol kan men geen kous breien, zonder in grediënten geen pudding maken en zonder gegevens geen interview schrijven! Dus toeb' vragen. Waar is U geboren? In Hillegom en ik ben jong getrouwd, op mijn twee en twintigste. Dus al heel jong het hart verlorenconstateeren wij. Heeft U, zoo vragen wij verder, vroeger, voor U getrouwd was, aan maatschappelijk werk gedaan? Neen nooit. Heeft U misschien gestudeerd, acten ge- ten gehaald, een werkkring gehad voor Uw huwelijk? Neen, niets van dat alles. Ik was heel gewoon bij mijn ouders thuis. Wij zijn bijna twee en veertig jaar getrouwd en ik heb zes kinderen gehad. Het is al weer bijna zeventien jaar geleden, dat mijn man bur gemeester werd. Mevrouw de VlugtFlentrop

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1937 | | pagina 5