Er ging een week voorbij
In den winter naar de bergen.
$euilleton
ET SCHIP DER
VERSCHRIKKING
Zóó zien ze er ort
de cochets Mijnhardt
ii.
Onze ski-ervaringen.
herman antonsen.
DERDE BLAD.
Nemen zeer gemakkelijk in.
ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 15 JANUARI 1938.
Koker
12cachets50c».
2 stuks 10 ct:
Bij Apoth. en
Drogisterr.
*T^lSlag °Ter P^ganda-
avond te Enkhuizen lezen wij, dat de
tooneelgordijnen versleten waren en het
moeite kostte het doek open te krijgen
Daarna wordt gemeld, dat het publiek
bij het transformatiespel herhaaldelijk
voor open doekjes gezorgd heeft.
Blijkbaar heeft het publiek den tooneel-
knecht een handje geholpen.
Een taxi-bestuurder, die vanaf den
Straatweg het Varnebroek opreed, zag bij
het Weeshuis een weifelenden voetganger
dien hij met zijn rechter koplamp geraakt
heeft.
De man. mankeerde gelukkig niets, zegt
het politiebericht.
Dit wordt tegengesproken door de
mededeel ing, dat de man de kluts kwijt
geraakt was.
„Deze film", zegt een verslaggever,
„werd tweemaal vertoond, den eersten
keer onder het gezang van het Wilhelmus,
den tweeden keer om alles nog eens goed
te kunnen zien".
Blijkbaar heeft men het Wilhelmus met
gesloten oogen gezongen.
In Egmond aan Zee is door den burge
meester een handelstentoonstelling ge
opend waarvan men in den beginne geen
groote verwachtingen heeft gekoesterd.
„De burgemeester erkende openlijk, dat
hij in deze tentoonstelling niet veel gezien
had", schrijft de correspondent.
Dat is niet complimenteus, daar uit het
verslag toch blijkt, dat de tentoonstelling
op verrassende wijze te zien gaf wa' men
op zakëngebied in. de beide Egmonden kan
presteeren.
Twee fuivende heeren en hun beminde
zoo vertelt een blad uit onze omgeving
hadden diverse heilige huisjes bezocht
en wilden daarna een autotochtje maken.
Een garagehouder, die de rit wilde wagen,
kreeg slechts de helft van het vrachtje
binnen. De andere helft werd in het poli
tiebureau opgeborgen.
Als de beminde geen Siameesche twee
ling geweest is, kunnen we ons niet goed
voorstellen waaruit de twee helften van
dit edele drietal bestaan hebben.
„De politierechter vond het kinderach
tig om een kleinen jongen te slaan en legde
een boete op", schrijft de Beverwijksche
Courant.
Wij houden ook niet van hardhandige
rechters en vinden het verstandig, dat deze
magistraat zich maar tot het opleggen van
een boete bepaald heeft.
Het comité in Bergen maakt bekend, dat
de kinderuitzetten alleen worden gegeven
aan gezinnen die daarvoor in aanmerking
komen.
Het lijkt ook ons beter, om ze niet bij
echtparen in „Westerlicht" of in. de
„Piusstichting" te bezorgen.
„Voor de feestelijkheden in Andijk is
alles in kannen en kruiken en wij twijfelen
er niet aan of de deelname zal algemeen
zijn", schrijft men aan een blad in onze
omgeving.
Wij kunnen ons voorstellen, dat vooral
de mededeeling over die kannen en krui
ken met groot enthousiasme is vernomen.
Voor den politierechter te Alkmaar beeft
zekere H. terecht gestaan, die van een
artist uit Bergen een rol asfaltpapier had
gestolen.
„De artist, die deze allures niet kon
tolereeren, smaakte het genoegen de rol
weer in zijn bezit te krijgen", schrijft de
verslaggever.
Wij kennen meer artisten, die het niet
kunnen verdragen, dat een ander zich van
hun rol meester maakt.
„Een operette" zegt de Enkhuizer Cou
rant, „is niet alleen zang, is niet alleen
tooneel of muziek, doch is zang, tooneel
en muziek tegelijk door dezelfde personen.
Vandaar de groote moeilijkheid."
Wij kunnen ons die moeilijkheid begrij-
Pen* Vooral fluitspelen en zingen tegelij
kertijd schijnt voor velen bezwaren op te
leveren.
„Met gepaste vreugde", schrijft een
onzer correspondenten, „kon de voorzitter
constateeren, dat de begrafenisvereeniging
in bloeienden toestand verkeert".
Het is de vraag of de dorpelingen daar
over ook zoo verheugd gullen wezen.
„Op het tooneel", zoo meldt een blad uit
den kop onzer provincie, „zagen we een
tachtigtal dames en heeren, allen in
costuum."
We veronderstellen, dat de burgervader
anders geen permissie voor de opvoering
der revue zou hebben gegeven.
Men kan zich in Parijs nu eenmaal meer
veroorloven dan in een kleine Noordhol-
landsche gemeente.
„Hij zou in November getrouwd zijn,
maar hij werd in arrest genomen omdat
Ibleek, dat hij nog meer op zijn, kerfstok
had" schrijft de verslaggever van de
Beverwijksche Courant.
Blijkbaar was het voornemen om te
gaan trouwen nog niet strafbaar genoeg
om daarmee alleen de arrestatie te recht
vaardigen.
Het Hotel Oud Meerensteyn, eens het
centrum van het Beverwijksche caféleven,
wordt tot belastingkantoor ingericht en
het plaatselijk blad spreekt van een alge-
heele verandering.
Inderdaad, men zal thans gedwongen
aan den Staat moeten offeren waar men
vroeger vrijwillig aan Bacchus heeft ge
offerd.
„Als een candidaat thuis rustig voor zijn
schrijfmachine zit, maakt hij heel wat
minder fouten", lezen we in een verslag
over de type-wedstrijden.
Blijkbaar heeft men willen zeggen: Zoo
als de candidaat thuis tikt, tikt hij ner
gens.
(Slot).
Den volgenden morgen voelden we ons
weer fit en na 't ontbijt werden eenige ski
magazijnen bestormd. Er werden een paar
latten naast je gezet, je moest je arm om
hoog strekken en dan net je vingers boven
op de ski kunnen laten rusten. Zoo werd
gemeten. Dan werden de riemen op de juiste
lengte gemaakt, je kreeg een paar stokken
met punt en wieletje eraan (dat laatste om
te beletten, dat de stok te diep in de sneeuw
zou zakken) en dan moest je maar zien om
bij de anderen te komen, die al op 't veldje
boven bü de kerk waren.
Nu was de helling veel te steil voor be
ginners, maar je was zoo dood-gelukkig, dat
die dingen goed onder zaten, dat je er niet
aan dacht om ze op je schouder te nemen en
naar boven te tippelen, 't Is heel gemakke
lijk om ze onder te doen, want je schuift je
schoen onder den neusriem en je hoeft maar
één gesp dicht te maken, maar die eene
gesp gaat vaak zwaar en geeft veel gemop
per.
Hijgend, blazend, vallend en lachend
ploeterden we naar boven en daar was 't een
plezier van belang.
Ieder amuseerde zich op zijn manier en
dat uurtje voor de lunch lieten ze ons heer
lijk scharrelen.
De nieuwelingen keken vol bewondering
naar de gevorderden, die met groot lef
steile hellingen namen, en vaak met de
malste buitelingen eindigden. Daarna gleden
ze aarzelend een klein bultje af, maar
meestal buitelden ze. De sneeuwlaag was
niet dik, dus was je vlug weer „op de lat".
Die droge poedersneeuw, net poedersuiker,
sloeg je zoo weg. Nat werd je niet en de
ski's ook niet.
Veel te gauw was het tijd voor de lunch;
de gevorderden gingen op ski's omlaag tot
voor 't hotel, maar de beginners moesten
loopen en daar ze nog niet wisten hoe latten
en stokken handig te dragen, was dat een
heele toer voor hen.
Na de lunch werd 't pas echt.
Twee groepen werden gevormd: Gevor
derden, „Kanonen" gedoopt en beginners,
„Anfanger". Na een paar dagen vormde
zich nog een derde groep van hen, die het
tempo van de beginners niet konden bij
houden en daarbij kwamen ook lui, die al
meer dan eens geskied hadden. En verschil
lende Kanonen degradeerden ook. Maar dat
vond niemand erg.
's Morgens, wanneer we vertrokken, von
den we 't frisch, maar we waren nog niet
bij de kerk of we waren al op temperatuur.
Naast de kerk werden de ski's aangegespt.
De beginners zuchtten en martelden, want
't parool voor ski-loopers is: Nooit helpen!
Laat maar ploeteren. Alleen wemneer je een
raren val doet, worden je ski's losgegespt en
dan moet je je verder maar weer redden.
De gevorderden vertrokken eerst, dan
langzamer de beginners, achter elkaar naar
de oefenhelling. Bij elk bultje was 't de
eerste dagen een verzameling van glijdende,
krabbelende, vallende menschen, die met
hun lange latten geen raad wisten en steeds
maar weer terug gleden.
Waren we eenmaal bij het oefenveld, dan
begon de les.
Achter elkaar de helling af, gevolgd door
de goed- of afkeuring van den ski-leeraar,
die met engelengeduld steeds maar weer
dezelfde opmerkingen maakte: steeds maar
weer „hoeken", riep, d.w.z. diep doorbuigen
in de knieën. Maar dat lukte niet erg. En
kelen gleden maar steeds regelrecht op de
weinige palen in 't veld aan, om dan pas op
't allerlaatste moment of ze nog net te ont
wijken, of aan de „noodrem te trekken",
t.w.z. je te laten vallen. Het middel als je
gen raad meer weet en er werd druk ge
bruik van gemaakt.
En dat is nu juist het prettige: al breng
je er nog zoo weinig van terecht: pret heb
je. Je geniet met elkaar, lacht elkaar uit en
je gaat om als oude bekenden met men
schen, die je voor een paar dagen nog nooit
ontmoet had. Koud was je nooit. Meestal
gingen al gauw jasjes uit en dassen af. Da
lucht is frisch en ijl en prettig om in te
ademen. Je voelt je een heel ander mensch.
Dat vond blijkbaar een oude, grijze
Amerikaansche dame ook. Zy had ten
minste een privé-ski-leeraar en was al aan
't oefenen, toen wij 's morgens naar onzen
akker trokken.
Of ons aller aandacht haar zenuwachtig
maakte, weet ik niet, maar plotseling plofte
ze neer en begon als een kind te huilen.
Hoffelijk werd ze overeind geholpen en
daar probeerde ze weer, maar 't werd niets.
De overige dagen zagen we haar dikwijls
alleen rondwandelen, een kleine slee aan
een touw achter zich meetrekkend en steeds
zachtjes voor zich heen pratend. Leuk
waren de kinderen op hun kleine ski's.
Vooral de jongens konden er vlug op weg
komen en deden allerlei bravourstukjes,
wanneer wij in de buurt waren.
Den geheelen dag werd er mest naar de
akkers gebracht. Voor een groote slede mest
liep een roodbruine os en de bestuurder liep
er naast. Had de os een eind getrokken, dan
werd na een kreet van den bestuurder ge
stopt, blokken werden achter de slee ge
legd en het dier mocht rusten, terwijl zijn
baas zich vermaakte met de capriolen van
de ski-ers.
Haasten deden deze menschen en hun
dieren zich nooit.
Ze leken zoo kalm en tevreden, kwamen
nooit of zelden van hun dorpje, 's Avonds
gaan allen vroeg naar bed, want doordat de
watervalletjes grootendeels bevroren zijn en
de electriciteit door waterkracht opgewekt
moet worden, is het licht erg zwak. Vaak
was 't 's avonds halfdonker. De radio kwam
ook vaak niet goed door. De menschen leven
zoo afgezonderd en sober. De groenten voor
al waren schaars. Verder kregen wij alles
volop, maar de maaltijden van de dorps
bewoners waren steeds zeer eenvoudig.
Na afloop van de morgen- en middag
oefeningen maakten we een tochtje het dal
in en dat was altijd het hoogtepunt.
De skileraar trok het spoor en wij volgden,
handig manoeuvreerend langs de hellingen,
netjes de mesthoopjes vermijdend. Twee
van ons lukte dat niet. Ze maakten kennis
met de geurige samenstelling, wat ons een
luid gejuich ontlokte en één der slacht
offers ontpopte zich door zijn bloemrijke
opmerkingen, als een rasechte Amsterdam
mer.
Wat een voldoening, wanneer je zonder
vallen het lange traject aflegde! Maar
meestal was er wel een kuiltje of een mols
hoop op je weg, je kreeg een schokje en dan
was 't meestal: plof.
Als sneeuwpoppen kwam je vaak beneden,
maar de sneeuw is zacht, al viel je nog zoo
vaak, pijn deed 't niet.
Den tweeden dag van ons verblijf ver
schenen honderd Engelschen en Amerika
nen. Hoe ze er zoo gauw waren met die een
voudige vervoermiddelen vanaf Bichlbach
begrepen we niet, maar 't was ineens druk
en vol in 't dorp. De dames waren erg ge
verfd en dat stond afschuwelijk in de
sneeuw. Hun skipakken waren vaak kleurig
en ook dat was niet mooi. Vooral de witte
wollen pakken leken grauw en goor in de
witte sneeuw. Een donker pak met kleurige
trui en muts is 't alleraardigst. Maar na den
eersten middag bemerkte je niet veel meer
van al die menschen, want allen trokken in
kleine clubjes de velden in. We hadden
nogal eens plezier, wanneer ze aan 't ski-
turnen waren en allemaal in een kring op
hun rug in de sneeuw lagen en met de
ski's boven hun hoofd manoeuvreerden. De
leeraren verzekerden ons, dat wij, Hollan
ders, het veel vlugger leerden en veel min
der stijf waren en dat bleek waar te zijn
ook.
Wanneer je op je beurt wachtte, kon je
zoo fijn genieten van de prachtige lucht, nu
eens diep blauw, dan weer vol groote
kleurige wolken met tinten, zoo mooi, als
wij ze hier zelden zien. De ondergaande zon
belichtte de bergen ook zoo schitterend.
En dan als eerste een spoor te maken in
de ongerepte sneeuw en het zingen te hooren
van de sneeuw, terwijl je de ski's er over
schuift. Die weldadige rust van bosschen en
bergen! De zon, die zoo heerlijk warm is en
geen wind, zoodat je in je truitje kunt wan
delen en na afloop van de oefeningen in een
luien stoel kunt zonnen! Ook wanneer je
niet wilt skiën, valt er nog zooveel te ge
nieten!
Tegen den avond, wanneer 't te donker
werd, ging je theedrinken in je hotel en een
enkele maal naar een ander hotel, waar ge
danst werd. Dan meestal wat rusten voor 't
diner, omdat 't licht te slecht was, om iets
anders te doen.
Den avond voor Kerstmis hebben we erg
genoten.
Na 't eten tippelden we met z'n drieën
naar Bichlbach. Geen wind, een hemel vol
sterren, de maan reeds langzaam boven de
bergen. Een plechtige, geheimzinnige stilte
hing in de bosschen. En dan maar zwijgen en
genieten.
In Bichlbach vonden we al spoedig de
dorpsherberg, waar ze heerlijk gekruiden
waren wijn schonken. Er waren nog enkele
bezoekers, net echte Italiaansche struik-
roovers met punthoeden en puntbaardjes en
schitterende zwarte oogen. We waren er van
overtuigd, dat dat wel smokkelaars zouden
zijn.
Toen weer terug in den maannacht. Dicht
bij het dorp begonnen eensklaps de Kerst
klokken te luiden. Helder en vol klonken de
tonen. Alles ademde vrede en rust. Dat zijn
van die momenten van volmaakt geluk, die
je zou willen vasthouden, omdat het leven
dan plotseling zoo eenvoudig en vol belofte
schijnt.
Met z'n beiden gingen we naar de nacht
mis in het kleine, eenvoudige kerkje. Van
ver uit den omtrek waren de menschen ge
komen, de vrouwen met hun witte hoofd
doeken, de mannen in hun eenvoudige,
donkere pakken.
Het koor zong hoog en schril met luide è-
klanken.
Onwillekeurig moest ik denken aan den
dienst, dien ik precies een jaar tevoren in de
Madeleine in Parijs meemaakte.
Grooter tegenstelling was niet denkbaar.
Daar kaarsen, veel licht, bloemen, twee
koren, een orkest, rijke avondtoiletten, want
men ging direct na afloop naar een restau
rant om den heelen nacht réveillon te vieren.
Hier was alles stiller, simpeler, veel een-
voudiger en inniger.
De avond van den Eersten Kerstdag werd
in 't eigen hotel doorgebracht. De tafels
waren gezellig versierd met groen en kaar
sen. Een groote spar mee slechts kaarsen en
zilverdraden was oneindig veel mooier dan
de volgeladen, bonte boomen, die je meestal
ziet. Allen zongen de Kerstliederen mee en
het diner was extra verzorgd.
Later op den avond kwam het vroolijk
gedeelte en amuseerden we ons met gezel
schapsspelen en onderlinge wedstrijden.
De avond van den Tweeden Kerstdag gin
gen we naar een ander hotel, waar de Ber-
wanger ski-vereeniging een avond organi
seerde. In den hoek van de zaal stond een
volgeladen kerstboom en er werd druk ge
danst. Menschen in ski-pak en in avond
toilet, alles dooreen. De Tirolers jodelden
en gaven telkens weer een demonstratie
„Schuh plattlen", waar wij maar nooit ge
noeg van kregen. Dat zijn hun oude volks
dansen, waarbij ze elkaar om de ooren
slaan, in de handen klappen en op dijen en
schoenzolen kletsen. De meesten hadden
korte, handgeborduurde, leeren broeken aan,
vet en glad van ouderdom.
Steeds werden lootjes verkocht, kleine op
gevouwen papiertjes met een nummer er
op, vijf lootjes voor drie cent (10 pf.)
Toen alle verkocht waren, begon de ver
loting. De hoofdprzen waren wel aardig,
maar de andere prijzen waren niét veel, wat
ook niet te verwachten was, de prijs in aan
merking genomen. Velen moesten wachten,
omdat hun prijs nog aan den boom zat.
Daar begreep niemand wat van, want
prijzen hingen niet aan den boom. Maar 't
raadsel werd opgelost. Aan eiken tak was
een papiertje met nummer bevestigd; de
zaag kwam voor den dag en tak na tak werd
afgezaagd en de gelukkige winnaar kon z'n
tak in ontvangst nemen. Maar terwijl ze
met den tak boven hun hoofd wegliepen,
deden de toeschouwers een aanval op den
tak en kaapten alle koekjes en chocolaadjes
weg, zoodat de leege tak met een enkel
belletje en een enkel stompje kaars over
bleef. Toen alleen de kale stam over was,
werd hieraan een flesch wijn gebonden. Wie
't laatst 50 pf., d.i. 15 cent op het blad
gooide, waarmee ze rondliepen, was de ge
lukkige eigenaar. Het ging er den heelen
avond vroolijk toe en vrij laat zakten we
weer af naar ons eigen hotel.
Werd het natuurlijk de andere avonden
niet zoo laat, we vermaakten ons dan toch
uitstekend. Er waren er, die onuitputtelijk
waren in het bedenken van de malste ge
zelschapsspelen en een heele reeks vaardig
heidsoefeningen was uitgedacht. De chrono
meter steeds erbij, de tijd werd opgenomen
en punten toegekend, die op een lijst, die in
de eetzaal hing, werden opgeteekend. Zoo
vlogen de avonden om.
's Morgens waren we steeds vroeg pre-
Uit het Amerikaanse!» door
^Mijnheer Force... mijnheer ^right^
De eigenaardige oogen van ™®vr
Poole wendden zich van den Mj:nueer
marqué naar den heer Force Manheer
Force was jong- Ze twijfelde e
hij al twintig was. Ze vroeg zich af, w
om zulk een jonge man een zee
te... „Mijnheer Wright...» Die hadrngj
aantrekkelijks over zich met J
jaar, zijn gezetheid, zijn bolle voorhoofd en
glimmenden neus. Leelyke mens
derden haar niet: ze bestonden
niet voor haar, zelfs al waren ze ontwijd
keld. Wat maakte de wereld toch een
te over ontwikkeling! haar
De stem van den kapitein stoorde haar
in haar overpeinzingen. wnemd-
„En nu, mevrouw Poole, onze bero
Mevrouw Poole glimlachte ^gen den
laats ten persoon. Ze voelde zich g t
delijk, erg tevreden gestemd. Ze m
het uiterlijk wel van den kalmen, keu
rigen, reeds wat bejaarden man, wie
grijze oogen glimlachend in de hare keken.
„Een beroemdheid?" vroeg ze.
„Ja, mevrouw Poole. Het is luitenant
Valcour van de New-Yorksche politie".
„Oh!" Ze zette haar glas omzichtig op
tafel neer, om niet te veel water te mor
sen. „Toch waar? Ik woon eigenlijk ook
in New-York, mijnheer Valcour".
De buiging van luitenant Valcour was
beleefd en vormelijk. Ze omvatte meteen
den jongen mijnheer Poole.
„Ja, mevrouw Poole", zei hij. „Dat weet
ik".
HOOFDSTUK II.
32 52 Noorderbreedte.
64 48 Westerlengte.
Kapitein Sohme, die nog slechts half ge
noeg augurkjes naar zijn zin gegeten had
(want eerst na een maaltijd of drie was hij
aan zijn gewone portie toe), keerde ter
stond na de lunch naar zijn hut terug. Hij
knikte den jongen Swithers, den tweeden
stuurman, die aan stuurboord op de brug
in de verte stond te kijken, even toe en liep
zijn hut binnen. Het was een gezellige hut,
met donker houten beschot en zelfs in de
grootste hitte nog vrij koel. Een electrische
waaier draaide onhoorbaar in een hoek
en zorgde voor kunstmatige tocht en lucht-
verversching. Kapitein Sohme trok zijn jas
uit. Die zat hem strak en hij zette merk
baar uit, toen hij haar losknoopte. Hij deed
zijn stijven boord af, maakte zijn groen
gestreepte bretels los, verwisselde zijn wit
te lage schoenen voor een paar pantoffels
van gevlochten gras, trok de gordijntjes
van zijn partijspoorten dicht en legde zich
op zijn kooi neer. Een vreedzame stemming
daalde over hem neer en alle geluiden
versmolten tot een melodie, waaraan hij
gewend was: het kraken en knarsen van
het oude schip, het ruischen van het water
tegen den boeg en langs de scheepswanden
als werd een eindeloos lang stuk zijde
doorgescheurd, het dreunen der machines,
en het fluiten van een westelijk briesje
door het topwantallemaal sussende
geluiden, die iemand in slaap wiegen...
„Verdraaid!"
Het bonzen op zijn deur werd herhaald.
Welke onzinnige gekGeen lid der be
manning zou het wagen... op dit gewijde
uur, als de augurkjes samen met de zachte
geluiden der zee zich vereenigden
„Binnen!"
Luitenant Valcour deed de deur open en
moest even wennen aan de betrekkelijke,
koele duisternis daarbinnen.
„Kapitein Sohme?" vroeg hij, toen hij
langzamerhand de gestalte van den kapi
tein op zijn bed begon te onderscheiden.
„U moet me mijn indringerigheid ver
geven, kapitein", vervolgde luitenant Val
cour", maar ik heb een vrij dringende
zaak aan de hand".
„Kom erin, luitenant, kom erin".
Valcour, die al binnen was, sloot de
deur achter zich dicht. Hij bleef staan,
terwijl kapitein Sohme verbaasd zijn bee-
nen over den rand der kooi gooide en zijn
graspantoffels op den vloer zette.
„Dringend? Ik snap het nietHij
was nog suf en slaperig; dacht aan het
weer, aan storm, een aanvaring of brand
de rampen, die je zoo op zee meemaakt.
Maar er was niets van dien aardniets
dan het gefluister van het briesje door het
want. Ook de stem van Valcour klonk heel
rustig en zacht. Ze reikte niet verder, dan
de roode wijduitstaande ooren van den ka
pitein.
„Het gaat over een misdadiger dien u,
naar mijn meening, hier aan boord hebt",
zei hij. Kapitein Sohme bleef doodstil zit
ten. Lichtflikkeringen, door de wisselende
golven tegen de zoldering weerkaatst,
dansten heen en weer. De schoenen van
den tweeden stuurman kraakten zwakjes
op de vlakbij zijnde brug.
Misdadiger drukteonwelkome en
vervelende landrotten op een rustig en
goedgeordend schip
„Wat voor een misdadiger?"
,,'n Man, dien we in New-York voor een
moord moeten hebben".
„Moord?" De kapitein sperde plotseling
de oogen wijd open. Verbazing, met veront
waardiging vermengd, steeg in hem op.
„Zoo! Waarom hebben jullie hem dan zoo
lang vrij laten rondloopen, tot hij aan
boord van mijn schip kwam?" vroeg hij,
met steeds groeiende verontwaardiging.
Orde en regelmaat, de grondslagen van
een voorspoedigen overtocht, begonnen in
gevaar te komen. Met uitzondering der
wisselvalligheden van het weer, waaraan
niet te ontkomen was, behoorde je op zee
geen verrassingen te hebben.
„Dat was niet te voorkomen", zei Val
cour, terwijl hij een sigaret uit een leeren
kokertje te voorschijn haalde. Kapitein
Sohme nam er een van hem aan en hield
die tusschen zijn breeden duim en plom
pen wijsvinger onder het aansteken.
„Waarom niet?" vroeg hij, de sigaret
tusschen zijn natte lippen ronddraaiend.
Hij wachtte niet op antwoord. Hij stond
op. „Kom mee, dan slaan we dien kerel
meteen in boeien!"
„Ik weet niet, wie het is".
Kapitein Sohme keek hem nieuwsgierig
aan. Hij had den indruk gekregen, dat
Valcour de reis meemaakte, om wat rust
te kunnen houden. Zou het misschien een
rustkuur voor zijn verstand moeten zijn?
In elk beroep kwam overspanning voor...
„We hebben geen enkel signalement van
hem", vervolgde Valcour. „Op het hoofd
bureau zitten ze te wachten op het herstel
van een ooggetuige, die tegelijk met den
vermoorden man werd aangevallen, en die
de eenige is, die een signalement geven
kan. Dat zullen ze terstond aan mij hier
draadloos overseinen".
De sigaret was nu zoo nat geworden, dat
ze niet verder te rooken was. Kapitein
Sohme stak daarom een sigaar op.
„Ik snap er heelemaal niets van, luite
nant. Als niemand weet, hoe die moor
denaar er uit ziet, hoe kunt u dan den
ken, dat hij op mijn schip zit?"
Valcour bleef, als om kapitein Sohme
een goed voorbeeld te geven, met gedemp
te stem spreken. „Hij heeft een brief verlo
ren, dien hij nog posten moest. We vonden
dien brief op de plek der misdaad".
De scheepsbel werd door Smithers, die
zich altijd verveelde, driemaal geluid. In
de stilte der kapiteinshut klonken de sla
gen fel en vinnig en de kapitein gaf de
hoop op een dutje voor dien middag voor
goed op. Hij keek Valcour echt verwonderd
aan. Hij liep naar 'n kastje en schonk twee
glazen brandewijn in. Valcour nam het eene
aan en de kapitein hield het andere voor
zichtig tusschen zijn sterke grove vingers.
„Vertel eens, wat stond er in dien brief?'
vroeg hij.
(Wordt vervolgd).