Er ging een week voorbij In den winter naar de bergen. $euilleton ET SCHIP DER VERSCHRIKKING Zóó zien ze er ort de cochets Mijnhardt ii. Onze ski-ervaringen. herman antonsen. DERDE BLAD. Nemen zeer gemakkelijk in. ALKMAARSCHE COURANT van ZATERDAG 15 JANUARI 1938. Koker 12cachets50c». 2 stuks 10 ct: Bij Apoth. en Drogisterr. *T^lSlag °Ter P^ganda- avond te Enkhuizen lezen wij, dat de tooneelgordijnen versleten waren en het moeite kostte het doek open te krijgen Daarna wordt gemeld, dat het publiek bij het transformatiespel herhaaldelijk voor open doekjes gezorgd heeft. Blijkbaar heeft het publiek den tooneel- knecht een handje geholpen. Een taxi-bestuurder, die vanaf den Straatweg het Varnebroek opreed, zag bij het Weeshuis een weifelenden voetganger dien hij met zijn rechter koplamp geraakt heeft. De man. mankeerde gelukkig niets, zegt het politiebericht. Dit wordt tegengesproken door de mededeel ing, dat de man de kluts kwijt geraakt was. „Deze film", zegt een verslaggever, „werd tweemaal vertoond, den eersten keer onder het gezang van het Wilhelmus, den tweeden keer om alles nog eens goed te kunnen zien". Blijkbaar heeft men het Wilhelmus met gesloten oogen gezongen. In Egmond aan Zee is door den burge meester een handelstentoonstelling ge opend waarvan men in den beginne geen groote verwachtingen heeft gekoesterd. „De burgemeester erkende openlijk, dat hij in deze tentoonstelling niet veel gezien had", schrijft de correspondent. Dat is niet complimenteus, daar uit het verslag toch blijkt, dat de tentoonstelling op verrassende wijze te zien gaf wa' men op zakëngebied in. de beide Egmonden kan presteeren. Twee fuivende heeren en hun beminde zoo vertelt een blad uit onze omgeving hadden diverse heilige huisjes bezocht en wilden daarna een autotochtje maken. Een garagehouder, die de rit wilde wagen, kreeg slechts de helft van het vrachtje binnen. De andere helft werd in het poli tiebureau opgeborgen. Als de beminde geen Siameesche twee ling geweest is, kunnen we ons niet goed voorstellen waaruit de twee helften van dit edele drietal bestaan hebben. „De politierechter vond het kinderach tig om een kleinen jongen te slaan en legde een boete op", schrijft de Beverwijksche Courant. Wij houden ook niet van hardhandige rechters en vinden het verstandig, dat deze magistraat zich maar tot het opleggen van een boete bepaald heeft. Het comité in Bergen maakt bekend, dat de kinderuitzetten alleen worden gegeven aan gezinnen die daarvoor in aanmerking komen. Het lijkt ook ons beter, om ze niet bij echtparen in „Westerlicht" of in. de „Piusstichting" te bezorgen. „Voor de feestelijkheden in Andijk is alles in kannen en kruiken en wij twijfelen er niet aan of de deelname zal algemeen zijn", schrijft men aan een blad in onze omgeving. Wij kunnen ons voorstellen, dat vooral de mededeeling over die kannen en krui ken met groot enthousiasme is vernomen. Voor den politierechter te Alkmaar beeft zekere H. terecht gestaan, die van een artist uit Bergen een rol asfaltpapier had gestolen. „De artist, die deze allures niet kon tolereeren, smaakte het genoegen de rol weer in zijn bezit te krijgen", schrijft de verslaggever. Wij kennen meer artisten, die het niet kunnen verdragen, dat een ander zich van hun rol meester maakt. „Een operette" zegt de Enkhuizer Cou rant, „is niet alleen zang, is niet alleen tooneel of muziek, doch is zang, tooneel en muziek tegelijk door dezelfde personen. Vandaar de groote moeilijkheid." Wij kunnen ons die moeilijkheid begrij- Pen* Vooral fluitspelen en zingen tegelij kertijd schijnt voor velen bezwaren op te leveren. „Met gepaste vreugde", schrijft een onzer correspondenten, „kon de voorzitter constateeren, dat de begrafenisvereeniging in bloeienden toestand verkeert". Het is de vraag of de dorpelingen daar over ook zoo verheugd gullen wezen. „Op het tooneel", zoo meldt een blad uit den kop onzer provincie, „zagen we een tachtigtal dames en heeren, allen in costuum." We veronderstellen, dat de burgervader anders geen permissie voor de opvoering der revue zou hebben gegeven. Men kan zich in Parijs nu eenmaal meer veroorloven dan in een kleine Noordhol- landsche gemeente. „Hij zou in November getrouwd zijn, maar hij werd in arrest genomen omdat Ibleek, dat hij nog meer op zijn, kerfstok had" schrijft de verslaggever van de Beverwijksche Courant. Blijkbaar was het voornemen om te gaan trouwen nog niet strafbaar genoeg om daarmee alleen de arrestatie te recht vaardigen. Het Hotel Oud Meerensteyn, eens het centrum van het Beverwijksche caféleven, wordt tot belastingkantoor ingericht en het plaatselijk blad spreekt van een alge- heele verandering. Inderdaad, men zal thans gedwongen aan den Staat moeten offeren waar men vroeger vrijwillig aan Bacchus heeft ge offerd. „Als een candidaat thuis rustig voor zijn schrijfmachine zit, maakt hij heel wat minder fouten", lezen we in een verslag over de type-wedstrijden. Blijkbaar heeft men willen zeggen: Zoo als de candidaat thuis tikt, tikt hij ner gens. (Slot). Den volgenden morgen voelden we ons weer fit en na 't ontbijt werden eenige ski magazijnen bestormd. Er werden een paar latten naast je gezet, je moest je arm om hoog strekken en dan net je vingers boven op de ski kunnen laten rusten. Zoo werd gemeten. Dan werden de riemen op de juiste lengte gemaakt, je kreeg een paar stokken met punt en wieletje eraan (dat laatste om te beletten, dat de stok te diep in de sneeuw zou zakken) en dan moest je maar zien om bij de anderen te komen, die al op 't veldje boven bü de kerk waren. Nu was de helling veel te steil voor be ginners, maar je was zoo dood-gelukkig, dat die dingen goed onder zaten, dat je er niet aan dacht om ze op je schouder te nemen en naar boven te tippelen, 't Is heel gemakke lijk om ze onder te doen, want je schuift je schoen onder den neusriem en je hoeft maar één gesp dicht te maken, maar die eene gesp gaat vaak zwaar en geeft veel gemop per. Hijgend, blazend, vallend en lachend ploeterden we naar boven en daar was 't een plezier van belang. Ieder amuseerde zich op zijn manier en dat uurtje voor de lunch lieten ze ons heer lijk scharrelen. De nieuwelingen keken vol bewondering naar de gevorderden, die met groot lef steile hellingen namen, en vaak met de malste buitelingen eindigden. Daarna gleden ze aarzelend een klein bultje af, maar meestal buitelden ze. De sneeuwlaag was niet dik, dus was je vlug weer „op de lat". Die droge poedersneeuw, net poedersuiker, sloeg je zoo weg. Nat werd je niet en de ski's ook niet. Veel te gauw was het tijd voor de lunch; de gevorderden gingen op ski's omlaag tot voor 't hotel, maar de beginners moesten loopen en daar ze nog niet wisten hoe latten en stokken handig te dragen, was dat een heele toer voor hen. Na de lunch werd 't pas echt. Twee groepen werden gevormd: Gevor derden, „Kanonen" gedoopt en beginners, „Anfanger". Na een paar dagen vormde zich nog een derde groep van hen, die het tempo van de beginners niet konden bij houden en daarbij kwamen ook lui, die al meer dan eens geskied hadden. En verschil lende Kanonen degradeerden ook. Maar dat vond niemand erg. 's Morgens, wanneer we vertrokken, von den we 't frisch, maar we waren nog niet bij de kerk of we waren al op temperatuur. Naast de kerk werden de ski's aangegespt. De beginners zuchtten en martelden, want 't parool voor ski-loopers is: Nooit helpen! Laat maar ploeteren. Alleen wemneer je een raren val doet, worden je ski's losgegespt en dan moet je je verder maar weer redden. De gevorderden vertrokken eerst, dan langzamer de beginners, achter elkaar naar de oefenhelling. Bij elk bultje was 't de eerste dagen een verzameling van glijdende, krabbelende, vallende menschen, die met hun lange latten geen raad wisten en steeds maar weer terug gleden. Waren we eenmaal bij het oefenveld, dan begon de les. Achter elkaar de helling af, gevolgd door de goed- of afkeuring van den ski-leeraar, die met engelengeduld steeds maar weer dezelfde opmerkingen maakte: steeds maar weer „hoeken", riep, d.w.z. diep doorbuigen in de knieën. Maar dat lukte niet erg. En kelen gleden maar steeds regelrecht op de weinige palen in 't veld aan, om dan pas op 't allerlaatste moment of ze nog net te ont wijken, of aan de „noodrem te trekken", t.w.z. je te laten vallen. Het middel als je gen raad meer weet en er werd druk ge bruik van gemaakt. En dat is nu juist het prettige: al breng je er nog zoo weinig van terecht: pret heb je. Je geniet met elkaar, lacht elkaar uit en je gaat om als oude bekenden met men schen, die je voor een paar dagen nog nooit ontmoet had. Koud was je nooit. Meestal gingen al gauw jasjes uit en dassen af. Da lucht is frisch en ijl en prettig om in te ademen. Je voelt je een heel ander mensch. Dat vond blijkbaar een oude, grijze Amerikaansche dame ook. Zy had ten minste een privé-ski-leeraar en was al aan 't oefenen, toen wij 's morgens naar onzen akker trokken. Of ons aller aandacht haar zenuwachtig maakte, weet ik niet, maar plotseling plofte ze neer en begon als een kind te huilen. Hoffelijk werd ze overeind geholpen en daar probeerde ze weer, maar 't werd niets. De overige dagen zagen we haar dikwijls alleen rondwandelen, een kleine slee aan een touw achter zich meetrekkend en steeds zachtjes voor zich heen pratend. Leuk waren de kinderen op hun kleine ski's. Vooral de jongens konden er vlug op weg komen en deden allerlei bravourstukjes, wanneer wij in de buurt waren. Den geheelen dag werd er mest naar de akkers gebracht. Voor een groote slede mest liep een roodbruine os en de bestuurder liep er naast. Had de os een eind getrokken, dan werd na een kreet van den bestuurder ge stopt, blokken werden achter de slee ge legd en het dier mocht rusten, terwijl zijn baas zich vermaakte met de capriolen van de ski-ers. Haasten deden deze menschen en hun dieren zich nooit. Ze leken zoo kalm en tevreden, kwamen nooit of zelden van hun dorpje, 's Avonds gaan allen vroeg naar bed, want doordat de watervalletjes grootendeels bevroren zijn en de electriciteit door waterkracht opgewekt moet worden, is het licht erg zwak. Vaak was 't 's avonds halfdonker. De radio kwam ook vaak niet goed door. De menschen leven zoo afgezonderd en sober. De groenten voor al waren schaars. Verder kregen wij alles volop, maar de maaltijden van de dorps bewoners waren steeds zeer eenvoudig. Na afloop van de morgen- en middag oefeningen maakten we een tochtje het dal in en dat was altijd het hoogtepunt. De skileraar trok het spoor en wij volgden, handig manoeuvreerend langs de hellingen, netjes de mesthoopjes vermijdend. Twee van ons lukte dat niet. Ze maakten kennis met de geurige samenstelling, wat ons een luid gejuich ontlokte en één der slacht offers ontpopte zich door zijn bloemrijke opmerkingen, als een rasechte Amsterdam mer. Wat een voldoening, wanneer je zonder vallen het lange traject aflegde! Maar meestal was er wel een kuiltje of een mols hoop op je weg, je kreeg een schokje en dan was 't meestal: plof. Als sneeuwpoppen kwam je vaak beneden, maar de sneeuw is zacht, al viel je nog zoo vaak, pijn deed 't niet. Den tweeden dag van ons verblijf ver schenen honderd Engelschen en Amerika nen. Hoe ze er zoo gauw waren met die een voudige vervoermiddelen vanaf Bichlbach begrepen we niet, maar 't was ineens druk en vol in 't dorp. De dames waren erg ge verfd en dat stond afschuwelijk in de sneeuw. Hun skipakken waren vaak kleurig en ook dat was niet mooi. Vooral de witte wollen pakken leken grauw en goor in de witte sneeuw. Een donker pak met kleurige trui en muts is 't alleraardigst. Maar na den eersten middag bemerkte je niet veel meer van al die menschen, want allen trokken in kleine clubjes de velden in. We hadden nogal eens plezier, wanneer ze aan 't ski- turnen waren en allemaal in een kring op hun rug in de sneeuw lagen en met de ski's boven hun hoofd manoeuvreerden. De leeraren verzekerden ons, dat wij, Hollan ders, het veel vlugger leerden en veel min der stijf waren en dat bleek waar te zijn ook. Wanneer je op je beurt wachtte, kon je zoo fijn genieten van de prachtige lucht, nu eens diep blauw, dan weer vol groote kleurige wolken met tinten, zoo mooi, als wij ze hier zelden zien. De ondergaande zon belichtte de bergen ook zoo schitterend. En dan als eerste een spoor te maken in de ongerepte sneeuw en het zingen te hooren van de sneeuw, terwijl je de ski's er over schuift. Die weldadige rust van bosschen en bergen! De zon, die zoo heerlijk warm is en geen wind, zoodat je in je truitje kunt wan delen en na afloop van de oefeningen in een luien stoel kunt zonnen! Ook wanneer je niet wilt skiën, valt er nog zooveel te ge nieten! Tegen den avond, wanneer 't te donker werd, ging je theedrinken in je hotel en een enkele maal naar een ander hotel, waar ge danst werd. Dan meestal wat rusten voor 't diner, omdat 't licht te slecht was, om iets anders te doen. Den avond voor Kerstmis hebben we erg genoten. Na 't eten tippelden we met z'n drieën naar Bichlbach. Geen wind, een hemel vol sterren, de maan reeds langzaam boven de bergen. Een plechtige, geheimzinnige stilte hing in de bosschen. En dan maar zwijgen en genieten. In Bichlbach vonden we al spoedig de dorpsherberg, waar ze heerlijk gekruiden waren wijn schonken. Er waren nog enkele bezoekers, net echte Italiaansche struik- roovers met punthoeden en puntbaardjes en schitterende zwarte oogen. We waren er van overtuigd, dat dat wel smokkelaars zouden zijn. Toen weer terug in den maannacht. Dicht bij het dorp begonnen eensklaps de Kerst klokken te luiden. Helder en vol klonken de tonen. Alles ademde vrede en rust. Dat zijn van die momenten van volmaakt geluk, die je zou willen vasthouden, omdat het leven dan plotseling zoo eenvoudig en vol belofte schijnt. Met z'n beiden gingen we naar de nacht mis in het kleine, eenvoudige kerkje. Van ver uit den omtrek waren de menschen ge komen, de vrouwen met hun witte hoofd doeken, de mannen in hun eenvoudige, donkere pakken. Het koor zong hoog en schril met luide è- klanken. Onwillekeurig moest ik denken aan den dienst, dien ik precies een jaar tevoren in de Madeleine in Parijs meemaakte. Grooter tegenstelling was niet denkbaar. Daar kaarsen, veel licht, bloemen, twee koren, een orkest, rijke avondtoiletten, want men ging direct na afloop naar een restau rant om den heelen nacht réveillon te vieren. Hier was alles stiller, simpeler, veel een- voudiger en inniger. De avond van den Eersten Kerstdag werd in 't eigen hotel doorgebracht. De tafels waren gezellig versierd met groen en kaar sen. Een groote spar mee slechts kaarsen en zilverdraden was oneindig veel mooier dan de volgeladen, bonte boomen, die je meestal ziet. Allen zongen de Kerstliederen mee en het diner was extra verzorgd. Later op den avond kwam het vroolijk gedeelte en amuseerden we ons met gezel schapsspelen en onderlinge wedstrijden. De avond van den Tweeden Kerstdag gin gen we naar een ander hotel, waar de Ber- wanger ski-vereeniging een avond organi seerde. In den hoek van de zaal stond een volgeladen kerstboom en er werd druk ge danst. Menschen in ski-pak en in avond toilet, alles dooreen. De Tirolers jodelden en gaven telkens weer een demonstratie „Schuh plattlen", waar wij maar nooit ge noeg van kregen. Dat zijn hun oude volks dansen, waarbij ze elkaar om de ooren slaan, in de handen klappen en op dijen en schoenzolen kletsen. De meesten hadden korte, handgeborduurde, leeren broeken aan, vet en glad van ouderdom. Steeds werden lootjes verkocht, kleine op gevouwen papiertjes met een nummer er op, vijf lootjes voor drie cent (10 pf.) Toen alle verkocht waren, begon de ver loting. De hoofdprzen waren wel aardig, maar de andere prijzen waren niét veel, wat ook niet te verwachten was, de prijs in aan merking genomen. Velen moesten wachten, omdat hun prijs nog aan den boom zat. Daar begreep niemand wat van, want prijzen hingen niet aan den boom. Maar 't raadsel werd opgelost. Aan eiken tak was een papiertje met nummer bevestigd; de zaag kwam voor den dag en tak na tak werd afgezaagd en de gelukkige winnaar kon z'n tak in ontvangst nemen. Maar terwijl ze met den tak boven hun hoofd wegliepen, deden de toeschouwers een aanval op den tak en kaapten alle koekjes en chocolaadjes weg, zoodat de leege tak met een enkel belletje en een enkel stompje kaars over bleef. Toen alleen de kale stam over was, werd hieraan een flesch wijn gebonden. Wie 't laatst 50 pf., d.i. 15 cent op het blad gooide, waarmee ze rondliepen, was de ge lukkige eigenaar. Het ging er den heelen avond vroolijk toe en vrij laat zakten we weer af naar ons eigen hotel. Werd het natuurlijk de andere avonden niet zoo laat, we vermaakten ons dan toch uitstekend. Er waren er, die onuitputtelijk waren in het bedenken van de malste ge zelschapsspelen en een heele reeks vaardig heidsoefeningen was uitgedacht. De chrono meter steeds erbij, de tijd werd opgenomen en punten toegekend, die op een lijst, die in de eetzaal hing, werden opgeteekend. Zoo vlogen de avonden om. 's Morgens waren we steeds vroeg pre- Uit het Amerikaanse!» door ^Mijnheer Force... mijnheer ^right^ De eigenaardige oogen van ™®vr Poole wendden zich van den Mj:nueer marqué naar den heer Force Manheer Force was jong- Ze twijfelde e hij al twintig was. Ze vroeg zich af, w om zulk een jonge man een zee te... „Mijnheer Wright...» Die hadrngj aantrekkelijks over zich met J jaar, zijn gezetheid, zijn bolle voorhoofd en glimmenden neus. Leelyke mens derden haar niet: ze bestonden niet voor haar, zelfs al waren ze ontwijd keld. Wat maakte de wereld toch een te over ontwikkeling! haar De stem van den kapitein stoorde haar in haar overpeinzingen. wnemd- „En nu, mevrouw Poole, onze bero Mevrouw Poole glimlachte ^gen den laats ten persoon. Ze voelde zich g t delijk, erg tevreden gestemd. Ze m het uiterlijk wel van den kalmen, keu rigen, reeds wat bejaarden man, wie grijze oogen glimlachend in de hare keken. „Een beroemdheid?" vroeg ze. „Ja, mevrouw Poole. Het is luitenant Valcour van de New-Yorksche politie". „Oh!" Ze zette haar glas omzichtig op tafel neer, om niet te veel water te mor sen. „Toch waar? Ik woon eigenlijk ook in New-York, mijnheer Valcour". De buiging van luitenant Valcour was beleefd en vormelijk. Ze omvatte meteen den jongen mijnheer Poole. „Ja, mevrouw Poole", zei hij. „Dat weet ik". HOOFDSTUK II. 32 52 Noorderbreedte. 64 48 Westerlengte. Kapitein Sohme, die nog slechts half ge noeg augurkjes naar zijn zin gegeten had (want eerst na een maaltijd of drie was hij aan zijn gewone portie toe), keerde ter stond na de lunch naar zijn hut terug. Hij knikte den jongen Swithers, den tweeden stuurman, die aan stuurboord op de brug in de verte stond te kijken, even toe en liep zijn hut binnen. Het was een gezellige hut, met donker houten beschot en zelfs in de grootste hitte nog vrij koel. Een electrische waaier draaide onhoorbaar in een hoek en zorgde voor kunstmatige tocht en lucht- verversching. Kapitein Sohme trok zijn jas uit. Die zat hem strak en hij zette merk baar uit, toen hij haar losknoopte. Hij deed zijn stijven boord af, maakte zijn groen gestreepte bretels los, verwisselde zijn wit te lage schoenen voor een paar pantoffels van gevlochten gras, trok de gordijntjes van zijn partijspoorten dicht en legde zich op zijn kooi neer. Een vreedzame stemming daalde over hem neer en alle geluiden versmolten tot een melodie, waaraan hij gewend was: het kraken en knarsen van het oude schip, het ruischen van het water tegen den boeg en langs de scheepswanden als werd een eindeloos lang stuk zijde doorgescheurd, het dreunen der machines, en het fluiten van een westelijk briesje door het topwantallemaal sussende geluiden, die iemand in slaap wiegen... „Verdraaid!" Het bonzen op zijn deur werd herhaald. Welke onzinnige gekGeen lid der be manning zou het wagen... op dit gewijde uur, als de augurkjes samen met de zachte geluiden der zee zich vereenigden „Binnen!" Luitenant Valcour deed de deur open en moest even wennen aan de betrekkelijke, koele duisternis daarbinnen. „Kapitein Sohme?" vroeg hij, toen hij langzamerhand de gestalte van den kapi tein op zijn bed begon te onderscheiden. „U moet me mijn indringerigheid ver geven, kapitein", vervolgde luitenant Val cour", maar ik heb een vrij dringende zaak aan de hand". „Kom erin, luitenant, kom erin". Valcour, die al binnen was, sloot de deur achter zich dicht. Hij bleef staan, terwijl kapitein Sohme verbaasd zijn bee- nen over den rand der kooi gooide en zijn graspantoffels op den vloer zette. „Dringend? Ik snap het nietHij was nog suf en slaperig; dacht aan het weer, aan storm, een aanvaring of brand de rampen, die je zoo op zee meemaakt. Maar er was niets van dien aardniets dan het gefluister van het briesje door het want. Ook de stem van Valcour klonk heel rustig en zacht. Ze reikte niet verder, dan de roode wijduitstaande ooren van den ka pitein. „Het gaat over een misdadiger dien u, naar mijn meening, hier aan boord hebt", zei hij. Kapitein Sohme bleef doodstil zit ten. Lichtflikkeringen, door de wisselende golven tegen de zoldering weerkaatst, dansten heen en weer. De schoenen van den tweeden stuurman kraakten zwakjes op de vlakbij zijnde brug. Misdadiger drukteonwelkome en vervelende landrotten op een rustig en goedgeordend schip „Wat voor een misdadiger?" ,,'n Man, dien we in New-York voor een moord moeten hebben". „Moord?" De kapitein sperde plotseling de oogen wijd open. Verbazing, met veront waardiging vermengd, steeg in hem op. „Zoo! Waarom hebben jullie hem dan zoo lang vrij laten rondloopen, tot hij aan boord van mijn schip kwam?" vroeg hij, met steeds groeiende verontwaardiging. Orde en regelmaat, de grondslagen van een voorspoedigen overtocht, begonnen in gevaar te komen. Met uitzondering der wisselvalligheden van het weer, waaraan niet te ontkomen was, behoorde je op zee geen verrassingen te hebben. „Dat was niet te voorkomen", zei Val cour, terwijl hij een sigaret uit een leeren kokertje te voorschijn haalde. Kapitein Sohme nam er een van hem aan en hield die tusschen zijn breeden duim en plom pen wijsvinger onder het aansteken. „Waarom niet?" vroeg hij, de sigaret tusschen zijn natte lippen ronddraaiend. Hij wachtte niet op antwoord. Hij stond op. „Kom mee, dan slaan we dien kerel meteen in boeien!" „Ik weet niet, wie het is". Kapitein Sohme keek hem nieuwsgierig aan. Hij had den indruk gekregen, dat Valcour de reis meemaakte, om wat rust te kunnen houden. Zou het misschien een rustkuur voor zijn verstand moeten zijn? In elk beroep kwam overspanning voor... „We hebben geen enkel signalement van hem", vervolgde Valcour. „Op het hoofd bureau zitten ze te wachten op het herstel van een ooggetuige, die tegelijk met den vermoorden man werd aangevallen, en die de eenige is, die een signalement geven kan. Dat zullen ze terstond aan mij hier draadloos overseinen". De sigaret was nu zoo nat geworden, dat ze niet verder te rooken was. Kapitein Sohme stak daarom een sigaar op. „Ik snap er heelemaal niets van, luite nant. Als niemand weet, hoe die moor denaar er uit ziet, hoe kunt u dan den ken, dat hij op mijn schip zit?" Valcour bleef, als om kapitein Sohme een goed voorbeeld te geven, met gedemp te stem spreken. „Hij heeft een brief verlo ren, dien hij nog posten moest. We vonden dien brief op de plek der misdaad". De scheepsbel werd door Smithers, die zich altijd verveelde, driemaal geluid. In de stilte der kapiteinshut klonken de sla gen fel en vinnig en de kapitein gaf de hoop op een dutje voor dien middag voor goed op. Hij keek Valcour echt verwonderd aan. Hij liep naar 'n kastje en schonk twee glazen brandewijn in. Valcour nam het eene aan en de kapitein hield het andere voor zichtig tusschen zijn sterke grove vingers. „Vertel eens, wat stond er in dien brief?' vroeg hij. (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 9