Je Mawtiendtai Wachter, wat is er van den nacht? DERDE BLAD. ALKMAAR EN ORANJE. Historische oogenblikken. ALKMAARSCHE COURANT van MAANDAG 31 JANUARI 1938. Rondom de Vorstelijke geboorte. Wachten! Dat is in alle opzichten het wachtwoord van de laatste weken geweest. Wij hebben dagelijks in onze courant weergegeven, hoe de in Baaro bijeengekomen journalisten en militairen niets anders heb ben gedaan dan afwachten, van dag tot dag, van den morgen tot den avond en ook in den nacht altijd maar wachten op de dingen, die komen zouden. Een wachtmeester is er in den beginne overstuur van geraakt, maar ook het wach ten schijnt een bezigheid te zijn waaraan men ten lange leste gewend raakt. „Wachter wat is er van den nacht?" heeft de groote dichter Da Costa eens gevraagd en de jour nalisten in het Baarnsche Badhotel hebben hun slaperige collega's die nachtdienst had den, eiken morgen dezelfde vraag gesteld om wekenlang ook het zelfde antwoord te krijgen. Zoo is het in Baarn gegaan en van heinde en verre kwamen des Zondags belangstel lenden naar de journalisten kijken. Zij drukten hun neuzen plat tegen de ruiten van het Badhotel en de collega's, die het twijfelachtige genoegen hadden, aan den anderen kant van die ruiten te zitten, ge voelden zich langzamerhand exemplaren van een of ander zeldzame diersoort, waar naar men kwam kijken, zooals men op mooie zomermiddagen ook naar Artis trekt om er naar de kooien van de aapjes te staren. Wij wachten. Dat alles geldt onze collega's in Baarn en niemand heeft kunnen vermoeden, dat wij ook hier een paar weken vrijwel dag en nacht in afwachting geweest zijn. Wij kunnen het nu wel verklappen, dat wij de bedoeling hadden zoo spoedig moge lijk na het bekend worden van de geboorte van een Oranje-kindje een extra feestcou- rant uit te geven en het is begrijpelijk, dat die courant niet heelemaal van te voren kon worden klaargemaakt omdat zij ook het allerlaatste nieuws uit Soestdijk zou moeten bevatten en bovenal omdat wij eerst met zekerheid moesten weten of er een Prinsje dan wel een Prinsesje zou zijn geboren. En dan wij kunnen ook dit nu wel ver klappen was er een afspraak met het Alg. Ned. Persbureau, dat zich daarover weer met het Hof verstaan had, dat wij en met dat wij bedoelen we hier de journalisten van de bladen, welke bij het telex-net zijn aangesloten een seintje zouden krijgen, zoodra de omstandigheden van dien aard werden, dat er extra op de telex gelet zou moeten worden. Vanaf dat oogenblik zouden wij onze telex niet meer uit het oog mogen verliezen en dus hebben we ook hier op een S. O. S., op een soort „Weest op Uw hoede"-sein gewacht om, zoodra ons dit telegrafisch zou bereiken, elkander te waarschuwen en samen te komen in de redactiekamer vanwaar wij door dubbele glazen wanden onze telex uitstekend kunnen zien, maar gelukkig niet uitstekend kunnen hooren. Bijna drie weken lang zijn wij eiken avond naar bed gegaan met de gedachte: „Van nacht zal het S. O. S.je ons wel bereiken". Wie onzer geen verklikker aan zijn telefoon had, heeft de kamerdeuren open gelaten in de hoop, dat het bellesein hem niet ontgaan zou en alle huisgenooten gemobiliseerd om hem bij het allereerste gerinkel in den nacht uit zijn zoete of minder zoete droomen te halen. Als wij 's avonds uitgingen, lieten wij een telefoonadres achter, waar wij onmiddellijk te bereiken zouden zijn en zelfs als wij op Zondagmiddag een wandeling gingen maken, bleef er altijd een huisgenoot achter om de telefoonberichten op te vangen en zoo noodig onmiddellijk een bode in de richting Heiloo, Bergen of Egmond te kunnen sturen. In den beginne is dat wat enerveerend en je gevoelt je onwillekeurig als een dokter, die verwachten kan, dat hij ieder oogenblik uit zijn bed gebeld kan worden.' Je slaapt eigenlijk met het eene oor terwijl het andere oor wakker blijft en iederen avond heeft ieder onzer aan zijn huisgenooten verkon digd, dat hij nu wel naar bed ging, maar vast' en zeker den volgenden morgen ver dwenen zou blijken. Alles went. Ook dat went ten slotte en het was of naarmate de tijd verstreek en de mogelijk heid van een snelle mobilisatie dus van dag totdagofvan nacht tot nacht grooter j« V«1 »b«zor6der onder de wol stapte dan veertien dagen geleden. Iederen middag omstreeks half vier meldde Je prinses een wandeling de telex, dat ae rmi=>c eemaakt had en dan ging je al weer v gemaakt na hebben nog nooit teiex vegen ,rtor nD het paleis was, er nog geen nachtzuster op ge. dat de P^ses een g zijn aut0 maakt had en dat Dr. a naar Amersfoort JasJ^^'een verga- Als één onzer dezer dagen p dering zat, voor een Pa^'ell^er aan de gebeld werd en door heele zaal in telefoon werd geroepen, zat de heele "ZtUl». word plotseling wegge- roepen, duslater weer Maar de journalist kwam wachten. terug en het Prinsje lie P weken Hoevele malen zyn wy m de laatste niet opgebeld door par ïcu een teiten. De een had gehoord dat W Prinsje was en de an<der^ de verte sesje was geworden, de d siechte gejuich gehoord en de misgezien had, oogen en vroeg of hy ne uiteestoken. dat van den toren de vlag en wat is Wachter, wat is er van den dag en ar van den nacht?. Niets was er, althans niets wat tot eenig verbreken van de spanning zou kunnen leiden. Alkmaar wachtte mee. Buurtvereenigingen versierden en haalden later de versiering weer naar beneden, om dat weer en wind aan lampen en sjerpen onherstelbare schade toebrachten. Maar om dat het koningskindje toch eens zou moeten komen, hingen ze de versiering ten slotte maar weer op en dagen lang hebben wind en regenbuiten de ballonnetjes heen en weer geslingerd. Op het water van de Oudegracht stonden twee ooievaars al wekenlang op één en denzelfden poot en men had zich niet kun nen indenken, dat de dieren het zoo lang konden volhouden als men niet geweten had, dat ze van karton of van hout waren. Eta lages lagen vol lampions, vlaggetjes en Oranjebloemetjes en het eenige wat ontbrak waren de geestdriftige klanten, om er iets van te koopen. Vergaderingen en uitvoeringen werden uitgeschreven en weer uitgesteld, omdat niemand het risico wilde loopen, dat ze juist op den nationalen feestdag zouden vallen en er dus geen sterveling eenige notitie van zou nemen. Zoo hebben wij gewacht en zoo heeft heel Alkmaar met ons gewacht, wij allereerst op het telegrafische seintje waarover met geen stadgenoot mocht worden gesproken en de Alkmaarders op onze bulletins en onze feest- couranten, welke het teeken tot het los barsten van de zoo lang onderdrukte geest drift zouden geven. Totdat dan eindelijk Totdat dan eindelijk de spanning is ge broken. Nu het geheele land in het teeken van Oranje staat en overal feest gevierd wordt ter eere van de heugelijke gebeurtenis aan het prinselijk Hof, meenen wij goed te doen, eenige historische herinneringen uit de geschiedenis van onze stad te publi- ceeren, herinneringen, waarbij Oranje en Alkmaar in nauw verband staan met elkaar. De heer T. P. H. Wortel vond in het gemeentelijk archief vele oude, historische herinneringen en schreef die als volgt op: Een brief van den Prins. Begin Maart 1743 ontvangt het Alk- maarsche stadsbestuur een door den Frieschen stadhouder, als „Prince d'Oran- ge et Nassau", onderteekend schrijven, waarin hij aan de „Edele Groot Agtbare Heeren" mededeeling doet van de ge boorte eener „gesonde en welgeschapen Dogter". Dit was het eerste kind van Prins Willem IV en de Engelsche konings dochter Anna van Hannover zij waren op 25 Maart 1734 te Londen gehuwd dat in leven zou blijven. Deze Prinses Carolina, later vorstin van Nassau-Weilburg, stond bekend als een geestige vrouw. Zij was ook zeer muzi kaal. Het wonderkind Mozart speelde voor haar in Den Haag en zes sonates, door den 9-jarige gecomponeerd, ver schenen 1766 in druk, voorzien van een opdracht aan de Prinses. Eerst op 1 Mei 1743 zenden Heeren Burgemeesteren en Regeerders der stad Alkmaar naar het Hof te Leeuwarden een schriftelijke felicitatie, waarin zij den Prins toewenschen, „dat het de Almagtige behage UEdele doorlugtige hoog(g)ebo- ren gemalinne te nemen in Sijne Godde lijke bescherminghe, dezelve te herstellen tot vorige cragten en gesontheijt en de jonghgeborene te laaten opwassen tot vreugde van desselfs doorlugtige Ouders". Een vormelijk antwoord De Heeren Regenten in Holland wilden van een erkenning van den Prins als stadhouder van hun gewest nog niets weten. Hoog bezoek, doch Heeren Regen ten vertoonen zich niet. Op Zaterdag 3 April 1745, 's morgens tusschen 10 en 11 uur, kwam door de Kennemerpoort een groot en voornaam gezelschap Alkmaar binnenrijden. Er waren 4 fraaie koetsen, ieder met 6 paarden bespannen. In het eerste rijtuig zat de jonge Prinses Carolina, op den schoot van haar gouvernante; in het tweede het vorstelijk paar: Prins Willem en de „Princesse Royale" Anna van Han nover; in het derde en vierde edellieden en hofdames. Verschillende edelen te paard zetten aan het geheel nog meer luister bij. Men was op weg naar Enkhuizen, om vandaar per Prinselijk jacht naar Fries land over te steken. Meer dan een uur werd op de Koor- straat voor de herbergen „de Roode Leeuw", ,,'t Gulden Vlies" en „de Toelast" halt gehouden, „om de Paerden te vervar- schen". De dames en heeren in de koetsen ste gen echter niet uit. Van alle kanten kwamen de nieuwsgie rigen toeloopen om zich in dezen onge- wonen aanblik te verlustigen. Het was evenwel opvallend, dat „geen een Heer van distinctie of publieck carac- ter" zyn opwachting kwam maken. Integendeel, toen de stoet zich weer in beweging had gezet werd hij wel door ve len uit de burgerij met eerbiedige bewon dering nagestaard, doch overigens had het geheele boeiende schouwspel zich afge speeld „sonder dat sig eenig heer publieck op straet vertoont heeft, maer hebben sig allen geretireert gehouden Vivat Oranje! In 1747 werd de tegenstand der regen ten gebroken en Willem IV ook in Hol land tot stadhouder uitgeroepen. Op 3 Mei van dat jaar werd te Alkmaar vanaf het bordes van het stadhuis de des betreffende proclamatie plechtig afge kondigd „onder 't gejuich van groot en kleijn, oudt en jong, rijck en arm; onder 'tgebalder van 't canon; 't uytsteecken van princenvlaggen van alle kercken en toorens en 't onophoudelijck roepen, soo van de Heeren van 't Stadthuys als van de burgerije en 't gemeen: Vivat Orangie Ieder, zonder onderscheid van stand, sexe of leeftijd droeg oranje: „de mans- persoonen orangie cocardes op haer hoe den en de vrouwspersoonen diergelycken stricken op haer borst". Begrijpelijk was ook de vreugde groot toen 't volgend jaar, op 11 Maart 1748, een prins, de latere Willem V, geboren werd. De geboortedag van den jongen Erfprins werd alhier „met 't luyden der kloeken, 't lossen van 't canon van de wallen, 't afsteecken van alderhanden vuurwereken, 't illumineeren van allen de toorens, mitsgaeders van allen de pu- bliecken gebouwen en allen de burger- huysen, van de meesten tot de minsten (geen soo gering uytgesondert) en allen bedenckelijcken solemniteyten en vreug- denbedrijven, met groot gejuijch geviert". De Erfprins huwde op 4 Oct. 1767 te Berlijn met Prinses Wilhelmina van Prui sen, een nicht en wel een zeer geliefde van Frederik den Groote. Een eerste kind uit dit huwelijk kwam dood ter wereld. Alle leed werd echter vergeten, toen op 28 Nov. 1770 de gemalin van Willem V het leven schonk aan een dochter, Prinses Louisa, de latere Hertogin van Brunswijk-Wolfenbüttel. 63 kanonschoten daveren over Alkmaar. Op Donderdag 29 November 1770 kwamen Alkmaars vroede vaderen reeds 's morgens om half negen bijeen. De president-burgemeester Ouwens las een missive voor van Heeren Gedeputeer den uit Den Haag, d.d. 28 Nov., waarin van „de gewenschte en voorspoedige ver lossing van Mevrouw de Princesse van Orange van een Princesse" mededeeling werd gedaan. Een plechtige publicatie werd opgesteld, terwijl de stadhuisklok van 5 voor 9 tot 9 uur luidde. Toen, nadat de stadstrompetter op het bordes van het stadhuis driemaal „het deuntje (sic!) van Wilhelmus" geblazen had, is vandaar de publicatie door den secretaris Winder aan de burgerij voorge lezen. Deze plechtigheid werd. besloten met het wederom driemaal blazen van het Wilhelmus door den stadstrompetter. Vanaf de wallen der stad daverde daarna het geschut, n.1. bij de Friesche- poort, op het bolwerk bij de Kennemer poort en van den wal „agter de Luyterse kerk", telkens 7 schoten dus totaal 21 schoten, „die malkander vice versa beant woordden". Van alle kanten begonnen nu de klok ken te beieren, terwijl „in de tussenpoosen, op de Waeg en (Groote) Kerktoorn op het klokkespel gespeelt" werd. Om 12 uur 's middags daverden opnieuw 21 kanonschoten over de stad en om 3 uur alweer, telkenmale gevolgd door klokgelui. In de 's morgens afgekondigde publica tie hadden heeren burgemeesteren en vroedschappen voorts medegedeeld, dat voor de burgerij nog nader een dag be paald zou worden, „op welke zoodanige vreugdebedrijven met illuminatien als anderzints zullen geschieden en gepleegt worden, als een ieder, na desselfs beste convenientie, sal komen goed te vinden". „Een Prins is ons gebooren!" „De Erfstadhouder gaf in Lentemaand (1772) aan de Hooge Vergaderingen ken nis van den gezegenden staat zijner gema linne, voor wier gelukkige verlossing op bevel der Algemeene Staaten en die der bijzondere gewesten in alle de kerken ge beden werden uitgestort. Zy verloste, den vier-en-twintigsten van Oogstmaand, zeer voorspoedig van een Prins". Deze blijde gebeurtenis had plaats te Den Haag, op 't Huis ten Bosch, ,,'t Lossen van het geschut breidde deeze maare wij der uit". Te Alkmaar ontving de vroedschap op 25 Aug. reeds een missive van haar gede puteerden uit Den Haag, waarin het heug lijk nieuws bevestigd werd, met verzoek „om de noodige voorsieningen te willen doen, dat de gebeeden in de kerken deser stad, voor de gelukkige verlossing van Haar Koninglijke Hoogheid gedaan, in dankzegginge mogen verandert te wer den (sic) Van Ds. W. B. Rye, predikant te St.-Pancras, verscheen een „Geboorte zang", in plano, gedrukt bij „de Wed. Ja- cob Maagh en Zoon, Ordinairis Stads Drukster in de Houtil, over de Kaas markt", waarvan de aanvang luidde: „Hoe streeld Oranjes Faam thans Neêr- [lands luist'rende Ooren. De Vorst en 't Hofgezin zijn elk om ['t eerst verblijd. Het vrije Statendom klapt in de hand om [strijd; En roept van Oost tot West: een Prins is [ons gebooren!" Behalve de gebruikelijke vreugde uitingen: afvuren van geschut, klokgelui en klokkenspel en 't uitsteken van vlag gen, grepen er op uitdrukkelijk verlangen van Zijn Hoogheid geen illuminatiën en verdere feestelijkheden plaats. Ook toen waren de tijden zorgelijk. Men leest in die jaren van overstroomingen en watervloeden, van schaarschheid en duur te der veld- en aard-gewassen, van vrees voor de pestziekte en van zware bank- breuken Z. H. had dan ook te kennen gegeven „dat het Hem veel aangenaamer zoude zijn, wanneer de Ingezeetenen hunne vreugde in het betonen van buitengewoo-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 13