Geboortegebruiken in voorbije tijden. GEBOORTEN EN P IN HET HUIS VAN ORANJE. VREUGDEEN ORANJE. SOMS ZWEGEN DE KLOKKEN DERDE BLAD. 2 ne liefdadigheid aan Armen en Behoef- tigen door milde giften blijken deeden". Met de geb'oorte van den Erfprins leek de toekomst van het regeerend Stamhuis stevig bevestigd. Een twintig jaar later echter scheen het, dat Oranje hier voorgoed had afgedaan. Doch door den wonderlijken loop der omstandigheden bleek het tenslotte juist voor dezen Erfprins weggelegd om, als Koning Willem I, de grondslagen te leg gen van een nieuw tijdperk in de geschie denis van Nederland en Oranje. Bronnen: Inv. Gem.-archief nrs. 2418 en 2426; Resolutiën der Vroedschap; Hs. Bontius de Wael. Het moet een groote verrassing geweest zijn voor de Gedeputeerde Staten der ver schillende gewesten, die de Republiek der Vereenigde Nederlanden vormden, toen zij in Maart van het jaar 1772 een missive ont vingen van „Zyne Doorlugtigste Hoogheid de(n) Heer Prince van Orangien en Nas- sauw, Erf-Stadhouder, Capitein en Admi raal-Generaal der Vereenigde Nederlan den", waarbij hun medegedeeld werd, dat zijne vrouw opnieuw in blijde verwachting verkeerde. Zij, Gedeputeerden, laten geen tijd verloopen, maar sporen de onder hen ressorteerende regeeringscolleges aan, om in de kerken gebeden te doen opdragen voor de vorstelijke vrouwe, des Erf-Stadhouders „Hoogst dierbare Gemalin". Een exemplaar dezer aansporing ligt in copie vóór mij. Het is die van Gedeputeerde Staten van Fries land en gericht tot de stedelijke en grietenij- besturen van dat gewest, die naar de zede dier dagen worden aangesproken als „Edele, Veste, Lieve, Bezondere!" De „Bedienaars des Goddelyken Woords" zullen van de „Predikstoelen" God smeeken, de Vorstin in goede gezondheid te bewaren en haar „eene voorspoedige en gewenschte verlossing te vergunnen", „opdat in Nederland nimmer Voorstanders van Vrijheid en Godsdienst uit deezen Stam der Helden ontbreken". In Augustus, den 29en der maand, volgt een tweede rondschrijven van Gedeputeerde Staten. De blijde gebeurtenis, waarop men als op een schoon toekomstbeeld gestaard had, heeft den 24en plaats gehad. Een prins is geboren en de jubel gaat door 't land. De missive is wat langer; de blijdschap is zóó groot! Opnieuw worden er gebeden voorge schreven, nu van „lov en prijs", en God ge smeekt den jonggeborene eenmaal „te doen verstrekken tot een gelukkig Bestierder en kloekmoedig Beschermer; ja Hoogst Denzel- ven waardig (te) maaken, den onsterve- lyken Naam van Nassauw Oranje, en de roemrijke luister der hooge Stamhuijsen, waaruit (hij) gesproten is: God bekrone Hem met langheydt van daagen, met voor spoed en eere". Het kind, Willem Frederik, dat geboren is, is de zoon van stadhouder Willem V en van prinses Frederika Sophia Wiihelmina van Pruisen. Het was hun tweede kind; het eerste was twee jaar eerder geboren, een meisje, dat Frederica Louise Wiihelmina ge doopt was. Men kan de landsvreugde begrij pen, nu er een prins, een vermoedelijke stadhouder, aan het prinselijk gezin en aan het volk van de Republiek geschonken was. Een Amsterdammer, die „artiste" en „arti- san" tegelijk was, de tooneelspeler en schoenmaker Antony Spatsier, geeft goed uitdrukking aan de blijdschap des volks, wanneer hij dicht: 'k Zie de Faam, het snel gerucht, Komt van 's Gravenhaag gevlogen, Door het dundoek van de lucht! 'k Hoor de vlugge kleppers snuiven, Die, vast knabblende op den stang, Vliegend door de duinen stuiven, Opdat elk die vreugd erlang, Die de Volken zal doen horen, Dat hun is een Prins geboren! Aan het eind van zijn gedicht wenscht dan de poëet, dat het kind, „noch jong en teder", opgroeie „als een Libanonsche ceder", tot zijn roem, in 'tgoud geprent, ook den Naneef zijn bekend. Welnu, aldus is inderdaad geschied. Spat sier wist het niet en kon het niet weten, en de Gedeputeerde Staten evenmin, dat dit kind geroepen was tot het bestijgen van een koninklijken troon; dat hij in 1813 Sou- verein Vorst der Nederlanden en in 1815 Koning der Nederlanden zou worden: de eerste Koning van Nederland: Willem I. Jaren van moeite en strijd, van smaad en onderdrukking zullen daaraan vooraf moe ten gaan: de Nederlanden zullen aangetast worden door den Franschen revolutiegeest; Fransche troepen zullen door juichende en om den vrijheidsboom dansende Nederlan ders worden ingehaald; de Nederlanden zullen onder een Franschen vorst, nadat de Oranje s naar het buitenland zijn geweken, met nog slechts een schijn van onafhanke lijkheid blijven bestaan, totdat ook die schijn verdwijnt en het land ingelijfd wordt in het Fransche keizerrijk. Wie had dat alles kunnen voorzien, zelfs kunnen vermoeden in Augustus 1772? Maar om een oud woord te gebruiken „de weerhaan van de kans zeer lichtelijk kan verkeeren". Hij keerde voor Nederland, ten kwade eerst, ten goede daarna. n Stadhouder Willem V zal die stijging van den zoon niet beleven. Maar hij zal andere vreugden smaken. Hem overkomt, wat nog geen Orane mocht te beurt vallen, dat een kleinzoon opgroeit onder zijn voortdurend waakzaam oog. Twintig jaar na de geboorte van Willem Frederik schenkt de vrouw van dezen, prinses Frederica Louisa Wiihelmina van Pruisen, het leven aan een zoon: Willem Frederik George Lodewijk; op negentien jarigen leeftijd was de vader gehuwd. Nu in 1892, zijn drie geslachten de dragers van den Oranjenaam: grootvader, vader en zoon. Het feit was merkwaardig genoeg om luid vermeld en bezongen te worden. De Repu bliek had nog nimmer „ln dat Geslagt" ge zien, dat „een Grootvader eenen Kleinzoon" beleefde en wat voor een! Het officieele ge- boortebericht spreekt van „een welgescha pen en alle teekenen van gezondheid mede brengenden Prins". Bilderdijk bezingt den „doorluchtig(en) Zuigling, vrucht van liefde en huwelijkszegen"; hij spreekt hem toe: Lief Spruitjen, Neerlands hoop en bloed van zoo veel helden! Wel hem, wiens Heldentoon uw deugden eens zal melden! Uw deugden, door God zelv' uw stamhuis ingeplant, En voorverordend tot het heil van 't Vaderland! Niettegenstaande den ernst der tijden een „ronkende orkaan" kan volgens den dichter het vorstelijk kind èn kan Neder land gerust zijn: Uw dierbre Grootvaar staat aan 't schud dend Staatsroer pal, En op zijn zorg gerust ducht Neêrland schok noch val! Het prinselijk kind blijft ons 't onderpand, dat God ons niet begeeft: Want Neerland kent geen nood, zoo lang Oranje leeft! Helaas, de werkelijkheid was anders; de harde noodzaak maakte, dat reeds drie jaTen later het stadhouderlijke gezin naar Enge land de wijk nam; het gebied der Republiek was overstroomd van Fransche troepen. Generaal Pichegru weigerde Oranje te er kennen en met den stadhouder te onderhan delen. En moeilijker dan ooit zou het ge weest zijn te voorspellen, dat ook dit, op Sint Ni colaas van 1792 geboren kind, een maal Koning van Nederland zou zijn. En tóch, en tóch zou het geschieden. Wan neer de vernedering onder Fransche over- heersching voorbij is, wanneer Lodewijk Napoleon verdwenen is, wanneer „de Kei zer" wankelt en valt, mede door de bij Quatre Bras gebleken militaire bekwaam heden van den in 1792 geboren Prins van Oranje, dan komt de kentering, dan komt sterker het nationaal bewustzijn terug, dan schaart Nederland zich weer om Oranje. Erasmus waagt er zijn grijzen bronzen kop aan om de oude beminde kleur te dragen. Ernstige mannen bereiden het herstel, de bevrijding, voor en Nederland heeft weer zijn Oranjevorst in Willem I, zoon van stad houder Willem V. Bilderdijk kan nu, en met recht en naar des volks ziel, zingen: Holland groeit weer! Holland bloeit weer! Holland's naam is weer hersteld! Het koninkrijk der Nederlanden was ge boren. De oude republiek, vergroot met de Zuidelijke Nederlanden, vormde zijn grond gebied in Europa. De „Grootvaar" van 1792 heeft het niet meer mogen aanschouwen. Zijn zoon en zijn kleinzoon zetten de dy nastie voort en het schijnt naar mensche- Ujke berekening, dat zij gewaarborgd is voor een lange toekomst. De verwachting wordt nog versterkt, wan neer een jaar nadat kroonprins Willem in het huwelijk is getreden met Anna Paulow- na, grootvorstin van Rusland, dochter van Tsaar Paul I, de blijde tijding uit Brussel over het Koninkrijk der Nederlander, vaart, dat het kroonprinselijk paar een zoon is geboren: Willem, Alexander, Paul, Trederik, Lodewijk. In het paleis te Brussel, waar afwisselend met den Haag de verblijfplaats van den Koning was, zag hij den 17en Fe bruari 1817 het levenslicht. Die geboorte, de geboorte van den eersten Oranje onder den nieuwen staat van zaken, de geboorte van dezen koninklijken prins, gaf aanleiding tot hoog oplaaiend vreugdebetoon. Opnieuw waren er de gelukkige grootvader en va der; doch nu was de grootvader Koning van een Rijk, waarvan de toekomst hecht ge waarborgd scheen en dat den steun had, of scheen te hebben van Pruisen, Rusland, Oostenrijk, Engeland en Frankrijk. De feest vreugde was geweldig; zinneprenten (waar van één ons leert, dat de prins 's avonds om kwart vóór elf geboren is) overstroomden het land; dichterlijke ontboezemingen, bij de el af te meten, circuleerden. In den Brus- selschen schouwburg werd een pantomime opgevoerd: De geboorte van den Zoon van Mars en Flora. Tollens is ontzaglijk van na tionaal enthousiasme of smeltend van tee- dere aandoening. Hij beveelt de vlaggen „van de stengen te wapperen" en tot de ka nonnen zegt hij: „Brult kartouwen, buldert luid", maar even later snikt hij: Zie ons, God! bij 't wiegje zijgen, Zie het aan met vadermin: Neerlands hope rust er in, Laat er Neerlands heil uit stijgen! Neerland roept U knielend aan! God verhoor een stillen traan. Op een feest te Brussel, gegeven door den gelukkigen vader, hield de symboliek hoog tij. Een kleine Cupido ontpopte zich uit een oranjeboom en de lof van de jeugdige moe der werd hemelhoog geprezen. Zoo ooit een koninklijk kind met vreugde was begroet was het dit, dat later als Willem III zou re- geeren. Omringd door vader en grootvader en mannelijke Oranjes scheen het he* sym bool te zijn van een geslacht, dat met gerust heid de toekomst kon tegemoet gaan. L'oran- ger fleurirait! Wie mocht daaraan twijfe len? Wie mocht daaraan twijfelen! In 1817 is Neerland's koning, Willem I, vijf en veertig jaar oud. Zijn zoon, de kroonprins (de latere Willem II) vijf-en-twintig. En het pas gebo ren prinsje, dat op twee-en-twintigjarigen leeftijd in het huwelijk zal treden met prin ses Sophie van Wurtemberg, zal drie broers hebben (de prinsen Willem Alexander, Willem Frederik Hendrik en Willem Alexan- der Ernst Frederik Casimir) en zal vader zijn van drie zoons: Willem, Maurits en Alexander. Een krachtige Oranjeboom, forsch getakt en vol beloften voor de toe komst! Doch mit des Geschickes Machten Ist kein ew'ger Bund zu flechten Und das Unglück schreitet schnell. Zoo zien we slag op slag dien boom zijn takken verliezen. Wanneer in den zomer van 1877 Koningin Sophie sterft, zijn er nog twee zoons in leven: kroonprins Willem en prins Alexander. De eerste sterft in 1879, het jaar wrarin ook des Konings broeder Prins Hen drik kinderloos sterft. Prins Mexander, wiens bestijging van den troon reeds sedert jaren tot de onwaarschijnlijkheden behoor de, bleef alleen over. Wat zou er moeten gebeuren, zoo de reeds oud wordende Ko ning zijn hoofd ter eeuwige ruste zou leg gen? In datzelfde jaar 1879 echter, dat zoo veel rouw bracht over het Oranjehuis, zou een nieuw, een blij vooruitzicht zich ope nen. Koning Willem III huwde in tweeden echt de vrouw, die als weinigen door Neder land is geëerd en bemind, wier herinnering nog zoo nabij is en wier beeld leeft in mil- lioenen Nederlandsche harten: Prinses Adel- heid Emma Wiihelmina Theresia van Wal deck—Pyrmont. Dat huwelijk van den be jaarden vorst met de een-en-twintigjarige prinses opent een nieuw verschiet, een nieu we verwachting. De blijdschap van het Ne derlandsche volk bij de nieuwe verbintenis is algemeen en stil in de diepte des harten wordt de wensch gevormd voor nieuwen bloei van het zoo zwaar beproefde stam huis. Zal het nog eenmaal zijn: 1' Oranger fleurira? Die wensch werd vervuld. Ouderen van dagen zullen zich nog herinneren de ontroe ring en den jubel, die over Nederland voe ren, toen de officieele mededeeling ons be reikte van de geboorte eener Prinses, onze Koningin van thans. Die dagen te hebben beleefd, blijft een der kostbaarste souve nirs, die ons binden aan het Koninklijk Huis. Men gevoelde toen, hoe groot het ge luk was voor "Nederland en hoeveel verbor gen angst door dat geluk was weggevaagd. In een eenvoudig, zuiver klinkend liedeke gaf Geertruida Carelsen (mej. de Leeuw) uiting aan de algemeene blijdschap: De klokken spelen Een blij hoezee En vlaggen deelen De mare ons mêe.... Aan alle ooren Vermeldt de wind: Daar is geboren Een Koningskind! Zoo werd gezongen op 1 Augustus 1880, toen Prinses Wiihelmina werd geboren. Nog eenmaal zou het Nederlandsche volk een dergelijke ontroering gevoelen. Het Ko ningskind, dat de glimlachende toekomst van het Oranjehuis scheen te zijn, werd re geerend Vorstin. Toen gaf zij haar hand aan Hendrik Wladimir Albert Ernst, Hertog van Mecklenburg. Opnieuw werd medegeleefd met het Vorstelijk Gezin, welks vreugde en zorgen men deelde. Groot was de spanning, toen bekend werd, dat Hare Majesteit in blijde verwachting was en minister Heems kerk in de Tweede Kamer verklaarde ge machtigd te zijn, daarvan de officieele be vestiging te geven. De maanden, die aan de geboorte van Prinses Juliana voorafgingen, waren vol van zorgen en bezorgdheid van ons Volk voor zijn Koningin. Zijn liefde voor Haar uitte zich op de meeste innige, de meest oprechte wijze: de gedachte aan de Koningin bleef voortdurend in ons, liet ons niet los, zocht voortdurend het paleis op het Noordeinde, en toen eindelijk op den onver- getelijken 30sten April 1909 de blijde tij ding van Prinses Juliana's geboorte in den vroegen morgen werd bekend gemaakt, was er een algemeene verbroedering van vreug de en geluk: het was een dag van ongeken de innerlijke warmte voor het Nederland sche Volk, dat Zijn Koningin kon en wilde toonen en luide naar buiten getuigen, hoe lief het Haar had. In de hoofdstad, in de Re sidentie, in de provincie was het één groote blijde, dankbare jubel. Thans jubelen wij mee, nu nieuw levens geluk in het Koninklijk gezin straalt. Neder land wenscht de bestendiging der Oranje dynastie, die ons volk leidt, naar zijn wensch en zijn wet, met wijze hand. Ons Konings huis is één met ons en wij zijn het met ons Koningshuis. Dat is onze kracht voor het tegenwoordige; dat is onze wensch cn ver wachting voor de toekomst. De bliiie ge beurtenis van vandaag kan slechts die een heid versterken. Zoo zij het toi in lengte van dagen. Wij vieren het feest van de ge boorte van het kind, ditmaal van een koningskind, een gebeurtenis welke thans een geheel volk ontroert, doch altijd door de eeuwen heen een feest is geweest, dat de gelukkige ouders, bloedverwanten en vriendenkring met groote blijdschap en vreugde heeft vervuld. is bij de geboorte van een zoon of dochter het geluk in iedere familie groot als het geslacht weer wordt voortgezet, bij de geboorte van een Prins of Prinses in een regeerend Vorstenhuis wordt die vreugde door heel het volk gedeeld en ditmaal is de blijde gebeurtenis voor ons volk van nog grooter beteekenis, omdat daarmede ons zoo geliefd Oranjehuis zal blijven voortbestaan. Laten wij thans eens een blik in het verleden slaan en zien, hoe onze voor ouders handelden, de geboorte hunner kinderen hebben gevierd, welke gebrui ken daarbij plaats vonden, die de moeite van het vermelden waard zijn. Dat het vroeger bij zoo'n geboorte an ders toe ging als in onze dagen, spreekt haast wel van zelf. Door het veel gerin gere aantal inwoners in steden en dorpen leefden de menschen in die dagen veel meer met elkaar. Buren die elkaar niet kenden, waren onbestaanbaar. Ook de woningen, de meubelen, de gebruiksvoor werpen, kortom alles was zoo geheel an ders. We willen het niet noemen „die goede oude tijd", want 't comfort van stofzuigers en centrale verwarming, de hygiëne van een kraamvrouwen-kliniek, het kunstlicht en de verkeersmiddelen van auto tot Dieseltrein en vliegmachine van heden, om maar een paar grepen te doen, het zijn wel groote verbeteringen waarvan wij in tegenstelling tot onze voorouders genieten. Maar alle moderne gemakken hebben anderzijds veel van de romantiek van vroeger dagen doen verdwijnen voor een nuchterheid, die soms zelfs koud aandoet. En al zal onze innerlijke blijdschap bü de geboorte van een kind zeker even groot zijn als die vroeger was, we missen toch de poëzie welke rond iedere geboorte hing in voorbije tijden en waarvan wij hier een en ander willen verhalen. Zoo b.v. gebruiken wij aan onze huizen niet meer de deurklopper, maar een simpele voordeurbel, waarvan het mechaniek binnenshuis door tuimelaars en beldraad de bel in beweging brengt en buiten al leen de koperen of geverfd ijzeren bel knop laat zien, in tegenstelling met de vroegere deurklopper, die van sierlijk smeedwerk voorzien een ornament voor de deur vormde. Die deurkloppers hebben onze voorouders dikwijls uitgewerkt tot een subliem stukje smeedwerk, waarvan vele voorbeelden nog in onze musea ge tuigen. Echter maakte die deurklopper een lawaai, dat heel sterk tot in de achterste hoeken der woning doordrong en een ware rustverstoorder was, als bij een ge boorte de kraamvrouw juist hoog noodig aan rust en stilte behoefte had. Daarom werd er dan ook in de huizen waar een jonggeborene was, de deurklopper met een lap linnen of een andere geluiddem pende stof omwonden. En hieruit ié in de 16e en 17e eeuw ontstaan het artistieke „kraamkloppertje", dat tot ver in de 19e eeuw en speciaal in Haarlem en Alkmaar in gebruik bleef. In de veronderstelling, dat velen Uwer niet zullen weten, wat eigenlijk een „kraamkloppertje" is, volgt hieronder een nadere omschrijving. In vroeger dagen kende men dit teeken natuurlijk heel goed en men was zich dan ook direct be wust, dat zich in het huis, waar er één uithing, een kraamvrouw en 'n jonggebo rene bevonden. Dat kraamkloppertje, een sierlijke deurklopper, deed dus dienst als waarschuwing, dat men geen gedruisch mocht maken en verzocht werd zacht te kloppen of te bellen. Het kloppertje be staat uit een langwerpig houten plankje, met een stiftje, op het midden der huis deur gehecht. Het geeft den indruk van een tafeltje, van boven met rose zijde overtrokken en waarover men vervolgens een mooi stukje kant geplooid heeft. Was er een dochter geboren, dan werd er tusschen de zijde en 't kant tot op de helft een papier geschoven. Men zag dan dus voor de helft de rose zijde, terwijl bij de geboorte van een jongen de geheele rose lap onder 'tkant te zien was. De stamhouder had dus in die dagen ook reeds een streepje voor. Zooveel kinderen er tegelijk werden geboren, zooveel kAamkloppertjes werden op de voordeur bevestigd: bij een tweeling dus twee, bij een drieling dus drie. Waren de ouders der geborene in de rouw, dan gebruikte men zwarte in plaats van rose zijde en werd de kant door linnen vervangen. De artistieke zin van onze voorouders heeft deze kraamkloppertjes tot ware kunst werkjes doen uitgroeien, waarbij de zucht van 't overtreffen van den buurman natuurlijk ook wel een rol speelde. Bij aanstaande huwelijken werden dikwijls de ingrediënten, waarvan later 't kraam kloppertje moest worden gemaakt als huwelijksgeschenk door den bruidegom aan zün bruid gegeven. Men had Zondagsche- en d oor-de- wee ksche kraamkloppertjes en meer een voudige bij een regenachtigen dag. Ook zag men wel kraamkloppertjes met een luifeltje er boven, om het kunstwerk te gen den regen te beschermen. Des avonds werden ze altoos ingehaald en bü den dag der kraamvisite hing steeds de Zondag sche uit, terwül dit kenteeken voor goed werd ingenomen, als de vrouw haar eersten kerkgang deed. Men ziet uit dit alles, welk een belangrijke rol het kraamkloppertje eens bü de geboorten heeft gespeeld. Bovendien waren er aan dit kraam kloppertje ook privileges verbonden. Zoo behoefde de kraamheer over deze per- Indien de steenen van het aloude Binnenhof spreken konden, wat zou den zü niet al kunnen verhalen! Van pracht en praal van de graven uit de huizen van Holland, Henegouwen, Beieren en Oostenrük, en van verne dering in de eerste periode van den vrüheidsstrüd tegen Spanje, toen het geheel open 's-Gravenhage geen vol doende veiligheid bood voor het sad- houderhjk gezin. Werd prins Maurits in de dagen van vrijwillige ballingschap van zün grooten vader en gelük deze, op den voorvader- lüken burcht te Dillenburg geboren Frederik Hendrik, de zoon uit des Zwü- ger's laatste huwelük met Louise de Co- ligny zag in het versterkte Delft, in den aanvang van het rampzalig jaar 1584, het levenslicht. Hü bleef er niet lang, want hy volgde nog in hetzelfde jaar züne moeder naar Middelburg en betrok later met haar het door de Staten te harer beschikking gestelde „Huis van Brandwük" in het Haagsche Noordeinde, dat in zyn leven een belangrüke plaats is blüven innemen en in den loop der 19e en 20e eeuw als Koninklük Paleis een rol in de geschie denis van Nederland heeft gespeeld. Al was prins Maurits ongehuwd, hü vestigde te 's-Gravenhage een hof, dat onder zün jongeren broeder tot een der weelderigste van Europa opbloeide. Met Frederik Hendrik begint dan ook de lange rij van Oranje-geboorten, die zich te s-Gravenhage afspeelde; geboorten, ge volgd door doopplechtigheden, die telken male opnieuw blyk gaven van den rijk dom van het geslacht Oranje en de weelde, die de snel opkomende Republiek der Vereenigde Nederlanden zich kon ver oorloven. Niet lang voor het sterven van soonlijkheid straks meer 's nachts niet op wacht te staan. Ook mocht geen schuldeischer hem manen en wat wy zouden noemen belastingambtenaren, als „drankpeilers", „broodwegers" e. a. zyn huis binnen gaan. Vooral wat het verbod van den schuldeischer betreft, was zoo'n geboorte dikwüls een heerlük uit stel voor den kraamheer, en sommige van hen lieten daarom het kraamkloppertje tot in den treure uit hun huis hangen! In den grond was echter dit verbod nog zoo onsympathiek niet en het had een zeer humanen inslag, want de bedoeling daar van was natuurUjk, dat de uiteindely'ke rechtsvervolging van zoo'n schuldeischer, met alle ellende daaraan verbonden! daarmede voorkomen althans uitgesteld werd, zoodat kraamvrouw en jonggebo rene in de eerste dagen ook op die wyze van de noodige rust verzekerd waren. We schreven over den „kraamheer". Inderdaad een titel, die wü mannen, als vaders, nooit gekend hebben en wü zou den daaraan willen toevoegen geluk, kig maar, want als kraamheer verschep men in een blauw satünen kamerjapon, met een „kraamheeren slaapmuts", voor zien van een pluim en met kant omboord. Het feit dat in vroeger dagen niet alleen de dames doch ook de heeren op kraam visite gingen, verklaart wel eenigszins de aanwezigheid van den „kraamheer". Hij ontving toch de gasten en geleidde hen naa.' de kraamkamer, want de gelukwen- schen werden door de kraamvrouw, ter- wyl zij nog te bed lag, in ontvangst ge nomen. En dan vormde dat bezoek tevens een gezellige smulpartü, waarby heerlük gegeten en gedronken werd. De kraam heer roerde met de „kandeelstok" den gesuikerden wün, die onder verschillende heil- en zegenwenschen werd genuttigd. Bü die gelegenheid werd natuurlyk ook de baby getoond, niet zoozeer omdat de gasten hierin zoo geïnteresseerd waren of zooveel van het „ingebakerde" kind za gen, dan wel omdat de baker daarvoor een flinke fooi van de gasten verwachtte. Iedereen sprak dan zün lof uit over den pas geborene en men hoorde ook toen reeds: ,,'tls sprekend zyn vader" en van een ander „precies de oogen van z'n moe der", terwül de sprekers van het wicht wellicht niets zagen Ook de baker is in onzen tüd geheel van het tapyt verdwenen, ofschoon zü tot hef laatst van de vorige eeuw nog haat diensten by geboorten heeft verricht, 't Is thans de gediplomeerde kraamverpleeg ster die in haar plaats is gekomen. Voor velen is de baker nog een levende figuur, vo». de jongste generatie beteekent zü echter historie. Over de baker hebben altoos de wonderlijkste verhalen geloo- pen. Ze behoorde dan ook tot een apart soort menschen, die zelfs op straat gemak- kelyk te herkennen waren door haar kanten neepjesmuts en prachtige oranje sjaal, welke laatste nu o. m. in de salons over den vleugel uitgespreid ligt. of als versiering van den schoorsteenmantel dienst doet. Zoo krügt alles op den duur een andere bestemming. Wat hebben wü al niet van onze bakers hooren vertellen? Ze dronk de brande wijn op, die feitelük voor de reiniging van den jongen wereldburger bestemd was. Zü beschouwden zich als de koningin der kraamkamer, op wier wenken ieder een in huis, ook de kraamheer, moest vlie gen en op wier wenken de kraamvrouw opstond of naar bed ging. Zü beveelde, dat de kraamvrouw genoeg van het heer lük klaargemaakte kippetje had gepeu zeld, zü het alleen, omdat de goede zorg zame baker bevreesd was, dat het restee- rende datjiaar toekwam, omdat kraam vrouwen nooit kliekjes mogen laten staan, te weinig voor haar maag mocht worden Andere tyden, andere zeden. Dit zyn eenige büzonderheden van een geboorte in een vorige eeuw (Nadruk verboden). Maurits was Frederik Hendrik, die nei ging had gevoeld het voorbeeld van zün broeder te volgen, met de schoone hof dame Amalia van Solms in den echt ver- eenigd. Maurits beleefde niet meer, dat uit dien echt, gelük hü dien ter voort zetting van de Oranjetraditie wenschte, opvolgers voor de stadhouderlüke waar digheid voortkwamen. Groot was de vreugde, niet slechts in Den Haag, maar in het grootste deel der Nederlanden, dat de eerstgeborene, die op 27 Mei 1626 het levenslicht aanschouwde, een zoon was. Op dezen, Willem II, volgde, ruim ander half jaar later, Louise Henriëtte, die zich als gemalin van den Grooten Keurvorst van Brandenburg historische vermaard heid zou verwerven. En op deze volgde, doch eerst vüf jaren later, Albertine Ag- nes, voorbestemd om door haar Friesche huwelyk de takken, uit Willem den Zwij ger en Jan den Oude voortgekomen, te vereenigen. Voor haar waren drie 8e" boorten gegaan, die tot sleehts i.ort leven de kinderen hadden geleid; op haar volg den Henriëtte Catharine, die te Dessau zou resideeren, en Maria, die een minder aanzienhjk huwelyk zou doen. En tus schen hen in stond het eenige proertje, dat Stadhouder Willem II een korten tyd heeft gekend, de jonge Hendrik Lodewijk, overleden in het jaar van zün geboot te. Alle deze kinderen zün, gelük blükt een eigenhandig manuscript van Frederik Hendrik, door zün dochter Henriëtte Ca tharine zorgvuldig bewaard, in zyn paleis te 's-Gravenhage, gelyk hy van het Bin nenhof spreekt, geboren, en te 's-Graven hage, in de kapel van het Binnenhof, 6e~ doopt. Bü alle deze doopplechtigheden waren aanzienlyke personen aanwezig, gevolg van de vorstelüke omgeving. d'e Den Haag destüds vormde. De Staten- Generaal ontbraken zoo min als de Staten van de gewesten, waarover de Prn15

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 14