Geboortegebruiken in
voorbije tijden.
GEBOORTEN EN
P IN HET HUIS
VAN ORANJE.
VREUGDEEN ORANJE.
SOMS ZWEGEN DE
KLOKKEN
DERDE BLAD.
2
ne liefdadigheid aan Armen en Behoef-
tigen door milde giften blijken deeden".
Met de geb'oorte van den Erfprins leek
de toekomst van het regeerend Stamhuis
stevig bevestigd.
Een twintig jaar later echter scheen het,
dat Oranje hier voorgoed had afgedaan.
Doch door den wonderlijken loop der
omstandigheden bleek het tenslotte juist
voor dezen Erfprins weggelegd om, als
Koning Willem I, de grondslagen te leg
gen van een nieuw tijdperk in de geschie
denis van Nederland en Oranje.
Bronnen: Inv. Gem.-archief nrs. 2418
en 2426; Resolutiën der Vroedschap; Hs.
Bontius de Wael.
Het moet een groote verrassing geweest
zijn voor de Gedeputeerde Staten der ver
schillende gewesten, die de Republiek der
Vereenigde Nederlanden vormden, toen zij
in Maart van het jaar 1772 een missive ont
vingen van „Zyne Doorlugtigste Hoogheid
de(n) Heer Prince van Orangien en Nas-
sauw, Erf-Stadhouder, Capitein en Admi
raal-Generaal der Vereenigde Nederlan
den", waarbij hun medegedeeld werd, dat
zijne vrouw opnieuw in blijde verwachting
verkeerde. Zij, Gedeputeerden, laten geen
tijd verloopen, maar sporen de onder hen
ressorteerende regeeringscolleges aan, om
in de kerken gebeden te doen opdragen voor
de vorstelijke vrouwe, des Erf-Stadhouders
„Hoogst dierbare Gemalin". Een exemplaar
dezer aansporing ligt in copie vóór mij. Het
is die van Gedeputeerde Staten van Fries
land en gericht tot de stedelijke en grietenij-
besturen van dat gewest, die naar de zede
dier dagen worden aangesproken als „Edele,
Veste, Lieve, Bezondere!" De „Bedienaars
des Goddelyken Woords" zullen van de
„Predikstoelen" God smeeken, de Vorstin in
goede gezondheid te bewaren en haar „eene
voorspoedige en gewenschte verlossing te
vergunnen", „opdat in Nederland nimmer
Voorstanders van Vrijheid en Godsdienst
uit deezen Stam der Helden ontbreken".
In Augustus, den 29en der maand, volgt
een tweede rondschrijven van Gedeputeerde
Staten. De blijde gebeurtenis, waarop men
als op een schoon toekomstbeeld gestaard
had, heeft den 24en plaats gehad. Een prins
is geboren en de jubel gaat door 't land. De
missive is wat langer; de blijdschap is zóó
groot! Opnieuw worden er gebeden voorge
schreven, nu van „lov en prijs", en God ge
smeekt den jonggeborene eenmaal „te doen
verstrekken tot een gelukkig Bestierder en
kloekmoedig Beschermer; ja Hoogst Denzel-
ven waardig (te) maaken, den onsterve-
lyken Naam van Nassauw Oranje, en de
roemrijke luister der hooge Stamhuijsen,
waaruit (hij) gesproten is: God bekrone
Hem met langheydt van daagen, met voor
spoed en eere".
Het kind, Willem Frederik, dat geboren
is, is de zoon van stadhouder Willem V en
van prinses Frederika Sophia Wiihelmina
van Pruisen. Het was hun tweede kind; het
eerste was twee jaar eerder geboren, een
meisje, dat Frederica Louise Wiihelmina ge
doopt was. Men kan de landsvreugde begrij
pen, nu er een prins, een vermoedelijke
stadhouder, aan het prinselijk gezin en aan
het volk van de Republiek geschonken was.
Een Amsterdammer, die „artiste" en „arti-
san" tegelijk was, de tooneelspeler en
schoenmaker Antony Spatsier, geeft goed
uitdrukking aan de blijdschap des volks,
wanneer hij dicht:
'k Zie de Faam, het snel gerucht,
Komt van 's Gravenhaag gevlogen,
Door het dundoek van de lucht!
'k Hoor de vlugge kleppers snuiven,
Die, vast knabblende op den stang,
Vliegend door de duinen stuiven,
Opdat elk die vreugd erlang,
Die de Volken zal doen horen,
Dat hun is een Prins geboren!
Aan het eind van zijn gedicht wenscht
dan de poëet, dat het kind, „noch jong en
teder", opgroeie „als een Libanonsche
ceder",
tot zijn roem, in 'tgoud geprent,
ook den Naneef zijn bekend.
Welnu, aldus is inderdaad geschied. Spat
sier wist het niet en kon het niet weten, en
de Gedeputeerde Staten evenmin, dat dit
kind geroepen was tot het bestijgen van een
koninklijken troon; dat hij in 1813 Sou-
verein Vorst der Nederlanden en in 1815
Koning der Nederlanden zou worden: de
eerste Koning van Nederland: Willem I.
Jaren van moeite en strijd, van smaad en
onderdrukking zullen daaraan vooraf moe
ten gaan: de Nederlanden zullen aangetast
worden door den Franschen revolutiegeest;
Fransche troepen zullen door juichende en
om den vrijheidsboom dansende Nederlan
ders worden ingehaald; de Nederlanden
zullen onder een Franschen vorst, nadat de
Oranje s naar het buitenland zijn geweken,
met nog slechts een schijn van onafhanke
lijkheid blijven bestaan, totdat ook die
schijn verdwijnt en het land ingelijfd wordt
in het Fransche keizerrijk.
Wie had dat alles kunnen voorzien, zelfs
kunnen vermoeden in Augustus 1772?
Maar om een oud woord te gebruiken
„de weerhaan van de kans zeer lichtelijk
kan verkeeren". Hij keerde voor Nederland,
ten kwade eerst, ten goede daarna.
n
Stadhouder Willem V zal die stijging van
den zoon niet beleven. Maar hij zal andere
vreugden smaken. Hem overkomt, wat nog
geen Orane mocht te beurt vallen, dat een
kleinzoon opgroeit onder zijn voortdurend
waakzaam oog. Twintig jaar na de geboorte
van Willem Frederik schenkt de vrouw van
dezen, prinses Frederica Louisa Wiihelmina
van Pruisen, het leven aan een zoon: Willem
Frederik George Lodewijk; op negentien
jarigen leeftijd was de vader gehuwd. Nu
in 1892, zijn drie geslachten de dragers van
den Oranjenaam: grootvader, vader en zoon.
Het feit was merkwaardig genoeg om luid
vermeld en bezongen te worden. De Repu
bliek had nog nimmer „ln dat Geslagt" ge
zien, dat „een Grootvader eenen Kleinzoon"
beleefde en wat voor een! Het officieele ge-
boortebericht spreekt van „een welgescha
pen en alle teekenen van gezondheid mede
brengenden Prins". Bilderdijk bezingt den
„doorluchtig(en) Zuigling, vrucht van liefde
en huwelijkszegen"; hij spreekt hem toe:
Lief Spruitjen, Neerlands hoop en bloed
van zoo veel helden!
Wel hem, wiens Heldentoon uw deugden
eens zal melden!
Uw deugden, door God zelv' uw stamhuis
ingeplant,
En voorverordend tot het heil van
't Vaderland!
Niettegenstaande den ernst der tijden
een „ronkende orkaan" kan volgens den
dichter het vorstelijk kind èn kan Neder
land gerust zijn:
Uw dierbre Grootvaar staat aan 't schud
dend Staatsroer pal,
En op zijn zorg gerust ducht Neêrland
schok noch val!
Het prinselijk kind blijft
ons 't onderpand, dat God ons
niet begeeft:
Want Neerland kent geen nood, zoo
lang Oranje leeft!
Helaas, de werkelijkheid was anders; de
harde noodzaak maakte, dat reeds drie jaTen
later het stadhouderlijke gezin naar Enge
land de wijk nam; het gebied der Republiek
was overstroomd van Fransche troepen.
Generaal Pichegru weigerde Oranje te er
kennen en met den stadhouder te onderhan
delen. En moeilijker dan ooit zou het ge
weest zijn te voorspellen, dat ook dit, op
Sint Ni colaas van 1792 geboren kind, een
maal Koning van Nederland zou zijn.
En tóch, en tóch zou het geschieden. Wan
neer de vernedering onder Fransche over-
heersching voorbij is, wanneer Lodewijk
Napoleon verdwenen is, wanneer „de Kei
zer" wankelt en valt, mede door de bij
Quatre Bras gebleken militaire bekwaam
heden van den in 1792 geboren Prins van
Oranje, dan komt de kentering, dan komt
sterker het nationaal bewustzijn terug, dan
schaart Nederland zich weer om Oranje.
Erasmus waagt er zijn grijzen bronzen kop
aan om de oude beminde kleur te dragen.
Ernstige mannen bereiden het herstel, de
bevrijding, voor en Nederland heeft weer
zijn Oranjevorst in Willem I, zoon van stad
houder Willem V. Bilderdijk kan nu, en met
recht en naar des volks ziel, zingen:
Holland groeit weer!
Holland bloeit weer!
Holland's naam is weer hersteld!
Het koninkrijk der Nederlanden was ge
boren. De oude republiek, vergroot met de
Zuidelijke Nederlanden, vormde zijn grond
gebied in Europa. De „Grootvaar" van 1792
heeft het niet meer mogen aanschouwen.
Zijn zoon en zijn kleinzoon zetten de dy
nastie voort en het schijnt naar mensche-
Ujke berekening, dat zij gewaarborgd is
voor een lange toekomst.
De verwachting wordt nog versterkt, wan
neer een jaar nadat kroonprins Willem in
het huwelijk is getreden met Anna Paulow-
na, grootvorstin van Rusland, dochter van
Tsaar Paul I, de blijde tijding uit Brussel
over het Koninkrijk der Nederlander, vaart,
dat het kroonprinselijk paar een zoon is
geboren: Willem, Alexander, Paul, Trederik,
Lodewijk. In het paleis te Brussel, waar
afwisselend met den Haag de verblijfplaats
van den Koning was, zag hij den 17en Fe
bruari 1817 het levenslicht. Die geboorte, de
geboorte van den eersten Oranje onder den
nieuwen staat van zaken, de geboorte van
dezen koninklijken prins, gaf aanleiding tot
hoog oplaaiend vreugdebetoon. Opnieuw
waren er de gelukkige grootvader en va
der; doch nu was de grootvader Koning van
een Rijk, waarvan de toekomst hecht ge
waarborgd scheen en dat den steun had, of
scheen te hebben van Pruisen, Rusland,
Oostenrijk, Engeland en Frankrijk. De feest
vreugde was geweldig; zinneprenten (waar
van één ons leert, dat de prins 's avonds om
kwart vóór elf geboren is) overstroomden
het land; dichterlijke ontboezemingen, bij
de el af te meten, circuleerden. In den Brus-
selschen schouwburg werd een pantomime
opgevoerd: De geboorte van den Zoon van
Mars en Flora. Tollens is ontzaglijk van na
tionaal enthousiasme of smeltend van tee-
dere aandoening. Hij beveelt de vlaggen
„van de stengen te wapperen" en tot de ka
nonnen zegt hij: „Brult kartouwen, buldert
luid", maar even later snikt hij:
Zie ons, God! bij 't wiegje zijgen,
Zie het aan met vadermin:
Neerlands hope rust er in,
Laat er Neerlands heil uit stijgen!
Neerland roept U knielend aan!
God verhoor een stillen traan.
Op een feest te Brussel, gegeven door den
gelukkigen vader, hield de symboliek hoog
tij. Een kleine Cupido ontpopte zich uit een
oranjeboom en de lof van de jeugdige moe
der werd hemelhoog geprezen. Zoo ooit een
koninklijk kind met vreugde was begroet
was het dit, dat later als Willem III zou re-
geeren. Omringd door vader en grootvader
en mannelijke Oranjes scheen het he* sym
bool te zijn van een geslacht, dat met gerust
heid de toekomst kon tegemoet gaan. L'oran-
ger fleurirait! Wie mocht daaraan twijfe
len?
Wie mocht daaraan twijfelen! In 1817 is
Neerland's koning, Willem I, vijf en veertig
jaar oud. Zijn zoon, de kroonprins (de latere
Willem II) vijf-en-twintig. En het pas gebo
ren prinsje, dat op twee-en-twintigjarigen
leeftijd in het huwelijk zal treden met prin
ses Sophie van Wurtemberg, zal drie broers
hebben (de prinsen Willem Alexander,
Willem Frederik Hendrik en Willem Alexan-
der Ernst Frederik Casimir) en zal vader
zijn van drie zoons: Willem, Maurits en
Alexander. Een krachtige Oranjeboom,
forsch getakt en vol beloften voor de toe
komst!
Doch mit des Geschickes Machten
Ist kein ew'ger Bund zu flechten
Und das Unglück schreitet schnell.
Zoo zien we slag op slag dien boom zijn
takken verliezen. Wanneer in den zomer van
1877 Koningin Sophie sterft, zijn er nog twee
zoons in leven: kroonprins Willem en prins
Alexander. De eerste sterft in 1879, het jaar
wrarin ook des Konings broeder Prins Hen
drik kinderloos sterft. Prins Mexander,
wiens bestijging van den troon reeds sedert
jaren tot de onwaarschijnlijkheden behoor
de, bleef alleen over. Wat zou er moeten
gebeuren, zoo de reeds oud wordende Ko
ning zijn hoofd ter eeuwige ruste zou leg
gen? In datzelfde jaar 1879 echter, dat zoo
veel rouw bracht over het Oranjehuis, zou
een nieuw, een blij vooruitzicht zich ope
nen. Koning Willem III huwde in tweeden
echt de vrouw, die als weinigen door Neder
land is geëerd en bemind, wier herinnering
nog zoo nabij is en wier beeld leeft in mil-
lioenen Nederlandsche harten: Prinses Adel-
heid Emma Wiihelmina Theresia van Wal
deck—Pyrmont. Dat huwelijk van den be
jaarden vorst met de een-en-twintigjarige
prinses opent een nieuw verschiet, een nieu
we verwachting. De blijdschap van het Ne
derlandsche volk bij de nieuwe verbintenis
is algemeen en stil in de diepte des harten
wordt de wensch gevormd voor nieuwen
bloei van het zoo zwaar beproefde stam
huis. Zal het nog eenmaal zijn: 1' Oranger
fleurira?
Die wensch werd vervuld. Ouderen van
dagen zullen zich nog herinneren de ontroe
ring en den jubel, die over Nederland voe
ren, toen de officieele mededeeling ons be
reikte van de geboorte eener Prinses, onze
Koningin van thans. Die dagen te hebben
beleefd, blijft een der kostbaarste souve
nirs, die ons binden aan het Koninklijk
Huis. Men gevoelde toen, hoe groot het ge
luk was voor "Nederland en hoeveel verbor
gen angst door dat geluk was weggevaagd.
In een eenvoudig, zuiver klinkend liedeke
gaf Geertruida Carelsen (mej. de Leeuw)
uiting aan de algemeene blijdschap:
De klokken spelen
Een blij hoezee
En vlaggen deelen
De mare ons mêe....
Aan alle ooren
Vermeldt de wind:
Daar is geboren
Een Koningskind!
Zoo werd gezongen op 1 Augustus 1880,
toen Prinses Wiihelmina werd geboren.
Nog eenmaal zou het Nederlandsche volk
een dergelijke ontroering gevoelen. Het Ko
ningskind, dat de glimlachende toekomst
van het Oranjehuis scheen te zijn, werd re
geerend Vorstin. Toen gaf zij haar hand aan
Hendrik Wladimir Albert Ernst, Hertog van
Mecklenburg. Opnieuw werd medegeleefd
met het Vorstelijk Gezin, welks vreugde en
zorgen men deelde. Groot was de spanning,
toen bekend werd, dat Hare Majesteit in
blijde verwachting was en minister Heems
kerk in de Tweede Kamer verklaarde ge
machtigd te zijn, daarvan de officieele be
vestiging te geven. De maanden, die aan de
geboorte van Prinses Juliana voorafgingen,
waren vol van zorgen en bezorgdheid van
ons Volk voor zijn Koningin. Zijn liefde voor
Haar uitte zich op de meeste innige, de
meest oprechte wijze: de gedachte aan de
Koningin bleef voortdurend in ons, liet ons
niet los, zocht voortdurend het paleis op het
Noordeinde, en toen eindelijk op den onver-
getelijken 30sten April 1909 de blijde tij
ding van Prinses Juliana's geboorte in den
vroegen morgen werd bekend gemaakt, was
er een algemeene verbroedering van vreug
de en geluk: het was een dag van ongeken
de innerlijke warmte voor het Nederland
sche Volk, dat Zijn Koningin kon en wilde
toonen en luide naar buiten getuigen, hoe
lief het Haar had. In de hoofdstad, in de Re
sidentie, in de provincie was het één groote
blijde, dankbare jubel.
Thans jubelen wij mee, nu nieuw levens
geluk in het Koninklijk gezin straalt. Neder
land wenscht de bestendiging der Oranje
dynastie, die ons volk leidt, naar zijn wensch
en zijn wet, met wijze hand. Ons Konings
huis is één met ons en wij zijn het met ons
Koningshuis. Dat is onze kracht voor het
tegenwoordige; dat is onze wensch cn ver
wachting voor de toekomst. De bliiie ge
beurtenis van vandaag kan slechts die een
heid versterken. Zoo zij het toi in lengte
van dagen.
Wij vieren het feest van de ge
boorte van het kind, ditmaal van een
koningskind, een gebeurtenis welke
thans een geheel volk ontroert, doch
altijd door de eeuwen heen een feest
is geweest, dat de gelukkige ouders,
bloedverwanten en vriendenkring
met groote blijdschap en vreugde
heeft vervuld.
is bij de geboorte van een zoon of
dochter het geluk in iedere familie groot
als het geslacht weer wordt voortgezet,
bij de geboorte van een Prins of Prinses
in een regeerend Vorstenhuis wordt die
vreugde door heel het volk gedeeld en
ditmaal is de blijde gebeurtenis voor ons
volk van nog grooter beteekenis, omdat
daarmede ons zoo geliefd Oranjehuis zal
blijven voortbestaan.
Laten wij thans eens een blik in het
verleden slaan en zien, hoe onze voor
ouders handelden, de geboorte hunner
kinderen hebben gevierd, welke gebrui
ken daarbij plaats vonden, die de moeite
van het vermelden waard zijn.
Dat het vroeger bij zoo'n geboorte an
ders toe ging als in onze dagen, spreekt
haast wel van zelf. Door het veel gerin
gere aantal inwoners in steden en dorpen
leefden de menschen in die dagen veel
meer met elkaar. Buren die elkaar niet
kenden, waren onbestaanbaar. Ook de
woningen, de meubelen, de gebruiksvoor
werpen, kortom alles was zoo geheel an
ders. We willen het niet noemen „die
goede oude tijd", want 't comfort van
stofzuigers en centrale verwarming, de
hygiëne van een kraamvrouwen-kliniek,
het kunstlicht en de verkeersmiddelen
van auto tot Dieseltrein en vliegmachine
van heden, om maar een paar grepen te
doen, het zijn wel groote verbeteringen
waarvan wij in tegenstelling tot onze
voorouders genieten.
Maar alle moderne gemakken hebben
anderzijds veel van de romantiek van
vroeger dagen doen verdwijnen voor een
nuchterheid, die soms zelfs koud aandoet.
En al zal onze innerlijke blijdschap bü
de geboorte van een kind zeker even
groot zijn als die vroeger was, we missen
toch de poëzie welke rond iedere geboorte
hing in voorbije tijden en waarvan wij
hier een en ander willen verhalen. Zoo
b.v. gebruiken wij aan onze huizen niet
meer de deurklopper, maar een simpele
voordeurbel, waarvan het mechaniek
binnenshuis door tuimelaars en beldraad
de bel in beweging brengt en buiten al
leen de koperen of geverfd ijzeren bel
knop laat zien, in tegenstelling met de
vroegere deurklopper, die van sierlijk
smeedwerk voorzien een ornament voor
de deur vormde. Die deurkloppers hebben
onze voorouders dikwijls uitgewerkt tot
een subliem stukje smeedwerk, waarvan
vele voorbeelden nog in onze musea ge
tuigen.
Echter maakte die deurklopper een
lawaai, dat heel sterk tot in de achterste
hoeken der woning doordrong en een
ware rustverstoorder was, als bij een ge
boorte de kraamvrouw juist hoog noodig
aan rust en stilte behoefte had. Daarom
werd er dan ook in de huizen waar een
jonggeborene was, de deurklopper met
een lap linnen of een andere geluiddem
pende stof omwonden. En hieruit ié in de
16e en 17e eeuw ontstaan het artistieke
„kraamkloppertje", dat tot ver in de 19e
eeuw en speciaal in Haarlem en Alkmaar
in gebruik bleef.
In de veronderstelling, dat velen Uwer
niet zullen weten, wat eigenlijk een
„kraamkloppertje" is, volgt hieronder een
nadere omschrijving. In vroeger dagen
kende men dit teeken natuurlijk heel
goed en men was zich dan ook direct be
wust, dat zich in het huis, waar er één
uithing, een kraamvrouw en 'n jonggebo
rene bevonden. Dat kraamkloppertje, een
sierlijke deurklopper, deed dus dienst als
waarschuwing, dat men geen gedruisch
mocht maken en verzocht werd zacht te
kloppen of te bellen. Het kloppertje be
staat uit een langwerpig houten plankje,
met een stiftje, op het midden der huis
deur gehecht. Het geeft den indruk van
een tafeltje, van boven met rose zijde
overtrokken en waarover men vervolgens
een mooi stukje kant geplooid heeft.
Was er een dochter geboren, dan werd
er tusschen de zijde en 't kant tot op de
helft een papier geschoven. Men zag dan
dus voor de helft de rose zijde, terwijl bij
de geboorte van een jongen de geheele
rose lap onder 'tkant te zien was. De
stamhouder had dus in die dagen ook
reeds een streepje voor. Zooveel kinderen
er tegelijk werden geboren, zooveel
kAamkloppertjes werden op de voordeur
bevestigd: bij een tweeling dus twee, bij
een drieling dus drie. Waren de ouders
der geborene in de rouw, dan gebruikte
men zwarte in plaats van rose zijde en
werd de kant door linnen vervangen. De
artistieke zin van onze voorouders heeft
deze kraamkloppertjes tot ware kunst
werkjes doen uitgroeien, waarbij de
zucht van 't overtreffen van den buurman
natuurlijk ook wel een rol speelde. Bij
aanstaande huwelijken werden dikwijls
de ingrediënten, waarvan later 't kraam
kloppertje moest worden gemaakt als
huwelijksgeschenk door den bruidegom
aan zün bruid gegeven.
Men had Zondagsche- en d oor-de-
wee ksche kraamkloppertjes en meer een
voudige bij een regenachtigen dag. Ook
zag men wel kraamkloppertjes met een
luifeltje er boven, om het kunstwerk te
gen den regen te beschermen. Des avonds
werden ze altoos ingehaald en bü den dag
der kraamvisite hing steeds de Zondag
sche uit, terwül dit kenteeken voor goed
werd ingenomen, als de vrouw haar
eersten kerkgang deed. Men ziet uit dit
alles, welk een belangrijke rol het
kraamkloppertje eens bü de geboorten
heeft gespeeld.
Bovendien waren er aan dit kraam
kloppertje ook privileges verbonden. Zoo
behoefde de kraamheer over deze per-
Indien de steenen van het aloude
Binnenhof spreken konden, wat zou
den zü niet al kunnen verhalen! Van
pracht en praal van de graven uit de
huizen van Holland, Henegouwen,
Beieren en Oostenrük, en van verne
dering in de eerste periode van den
vrüheidsstrüd tegen Spanje, toen het
geheel open 's-Gravenhage geen vol
doende veiligheid bood voor het sad-
houderhjk gezin.
Werd prins Maurits in de dagen van
vrijwillige ballingschap van zün grooten
vader en gelük deze, op den voorvader-
lüken burcht te Dillenburg geboren
Frederik Hendrik, de zoon uit des Zwü-
ger's laatste huwelük met Louise de Co-
ligny zag in het versterkte Delft, in den
aanvang van het rampzalig jaar 1584, het
levenslicht. Hü bleef er niet lang, want hy
volgde nog in hetzelfde jaar züne moeder
naar Middelburg en betrok later met haar
het door de Staten te harer beschikking
gestelde „Huis van Brandwük" in het
Haagsche Noordeinde, dat in zyn leven
een belangrüke plaats is blüven innemen
en in den loop der 19e en 20e eeuw als
Koninklük Paleis een rol in de geschie
denis van Nederland heeft gespeeld.
Al was prins Maurits ongehuwd, hü
vestigde te 's-Gravenhage een hof, dat
onder zün jongeren broeder tot een der
weelderigste van Europa opbloeide. Met
Frederik Hendrik begint dan ook de lange
rij van Oranje-geboorten, die zich te
s-Gravenhage afspeelde; geboorten, ge
volgd door doopplechtigheden, die telken
male opnieuw blyk gaven van den rijk
dom van het geslacht Oranje en de
weelde, die de snel opkomende Republiek
der Vereenigde Nederlanden zich kon ver
oorloven. Niet lang voor het sterven van
soonlijkheid straks meer 's nachts niet
op wacht te staan. Ook mocht geen
schuldeischer hem manen en wat wy
zouden noemen belastingambtenaren, als
„drankpeilers", „broodwegers" e. a.
zyn huis binnen gaan. Vooral wat het
verbod van den schuldeischer betreft, was
zoo'n geboorte dikwüls een heerlük uit
stel voor den kraamheer, en sommige van
hen lieten daarom het kraamkloppertje
tot in den treure uit hun huis hangen!
In den grond was echter dit verbod nog
zoo onsympathiek niet en het had een zeer
humanen inslag, want de bedoeling daar
van was natuurUjk, dat de uiteindely'ke
rechtsvervolging van zoo'n schuldeischer,
met alle ellende daaraan verbonden!
daarmede voorkomen althans uitgesteld
werd, zoodat kraamvrouw en jonggebo
rene in de eerste dagen ook op die wyze
van de noodige rust verzekerd waren.
We schreven over den „kraamheer".
Inderdaad een titel, die wü mannen, als
vaders, nooit gekend hebben en wü zou
den daaraan willen toevoegen geluk,
kig maar, want als kraamheer verschep
men in een blauw satünen kamerjapon,
met een „kraamheeren slaapmuts", voor
zien van een pluim en met kant omboord.
Het feit dat in vroeger dagen niet alleen
de dames doch ook de heeren op kraam
visite gingen, verklaart wel eenigszins de
aanwezigheid van den „kraamheer". Hij
ontving toch de gasten en geleidde hen
naa.' de kraamkamer, want de gelukwen-
schen werden door de kraamvrouw, ter-
wyl zij nog te bed lag, in ontvangst ge
nomen. En dan vormde dat bezoek tevens
een gezellige smulpartü, waarby heerlük
gegeten en gedronken werd. De kraam
heer roerde met de „kandeelstok" den
gesuikerden wün, die onder verschillende
heil- en zegenwenschen werd genuttigd.
Bü die gelegenheid werd natuurlyk ook
de baby getoond, niet zoozeer omdat de
gasten hierin zoo geïnteresseerd waren of
zooveel van het „ingebakerde" kind za
gen, dan wel omdat de baker daarvoor een
flinke fooi van de gasten verwachtte.
Iedereen sprak dan zün lof uit over den
pas geborene en men hoorde ook toen
reeds: ,,'tls sprekend zyn vader" en van
een ander „precies de oogen van z'n moe
der", terwül de sprekers van het wicht
wellicht niets zagen
Ook de baker is in onzen tüd geheel van
het tapyt verdwenen, ofschoon zü tot hef
laatst van de vorige eeuw nog haat
diensten by geboorten heeft verricht, 't Is
thans de gediplomeerde kraamverpleeg
ster die in haar plaats is gekomen. Voor
velen is de baker nog een levende figuur,
vo». de jongste generatie beteekent zü
echter historie. Over de baker hebben
altoos de wonderlijkste verhalen geloo-
pen. Ze behoorde dan ook tot een apart
soort menschen, die zelfs op straat gemak-
kelyk te herkennen waren door haar
kanten neepjesmuts en prachtige oranje
sjaal, welke laatste nu o. m. in de salons
over den vleugel uitgespreid ligt. of als
versiering van den schoorsteenmantel
dienst doet. Zoo krügt alles op den duur
een andere bestemming.
Wat hebben wü al niet van onze bakers
hooren vertellen? Ze dronk de brande
wijn op, die feitelük voor de reiniging
van den jongen wereldburger bestemd
was. Zü beschouwden zich als de koningin
der kraamkamer, op wier wenken ieder
een in huis, ook de kraamheer, moest vlie
gen en op wier wenken de kraamvrouw
opstond of naar bed ging. Zü beveelde,
dat de kraamvrouw genoeg van het heer
lük klaargemaakte kippetje had gepeu
zeld, zü het alleen, omdat de goede zorg
zame baker bevreesd was, dat het restee-
rende datjiaar toekwam, omdat kraam
vrouwen nooit kliekjes mogen laten
staan, te weinig voor haar maag mocht
worden
Andere tyden, andere zeden. Dit zyn
eenige büzonderheden van een geboorte
in een vorige eeuw
(Nadruk verboden).
Maurits was Frederik Hendrik, die nei
ging had gevoeld het voorbeeld van zün
broeder te volgen, met de schoone hof
dame Amalia van Solms in den echt ver-
eenigd. Maurits beleefde niet meer, dat
uit dien echt, gelük hü dien ter voort
zetting van de Oranjetraditie wenschte,
opvolgers voor de stadhouderlüke waar
digheid voortkwamen. Groot was de
vreugde, niet slechts in Den Haag, maar
in het grootste deel der Nederlanden, dat
de eerstgeborene, die op 27 Mei 1626 het
levenslicht aanschouwde, een zoon was.
Op dezen, Willem II, volgde, ruim ander
half jaar later, Louise Henriëtte, die zich
als gemalin van den Grooten Keurvorst
van Brandenburg historische vermaard
heid zou verwerven. En op deze volgde,
doch eerst vüf jaren later, Albertine Ag-
nes, voorbestemd om door haar Friesche
huwelyk de takken, uit Willem den Zwij
ger en Jan den Oude voortgekomen, te
vereenigen. Voor haar waren drie 8e"
boorten gegaan, die tot sleehts i.ort leven
de kinderen hadden geleid; op haar volg
den Henriëtte Catharine, die te Dessau
zou resideeren, en Maria, die een minder
aanzienhjk huwelyk zou doen. En tus
schen hen in stond het eenige proertje,
dat Stadhouder Willem II een korten tyd
heeft gekend, de jonge Hendrik Lodewijk,
overleden in het jaar van zün geboot te.
Alle deze kinderen zün, gelük blükt
een eigenhandig manuscript van Frederik
Hendrik, door zün dochter Henriëtte Ca
tharine zorgvuldig bewaard, in zyn paleis
te 's-Gravenhage, gelyk hy van het Bin
nenhof spreekt, geboren, en te 's-Graven
hage, in de kapel van het Binnenhof, 6e~
doopt. Bü alle deze doopplechtigheden
waren aanzienlyke personen aanwezig,
gevolg van de vorstelüke omgeving. d'e
Den Haag destüds vormde. De Staten-
Generaal ontbraken zoo min als de Staten
van de gewesten, waarover de Prn15