VAN KABOUTER FLIP EN ZIJN VRIENDJE WIP. Financieel Overzicht. Vrouwen van bekende Nederlanders. Maanen skroift nei de krant 'n Lichtstraal b,j KINKHOEST Hoest- Griep-Bronchitis -Asthma Glimlachje DERDE BLAD. MEVROUW J. M. STERCKPROOT. Echtgenoote van onzen grooten Vondelkenner. Het interview van mevrouw Sterck Proot is voor ons niet zoo maar een inter view zonder meer, een uif een lange reeks, doch veeleer een persoonlijk genoegen, saamgeweven met prettige jeugdherinne ringen. Als wij eenmaal de drie kruisjes gepas seerd zijn en de vieren dan zijn er heel wat beelden uit onze jonge jeugdjaren, die vervagen en verbleeken, veel, wat door latere en heviger indrukken wordt uitgewischt, veel wat wij voorgoed vergeten. Maar tusschen dit vele doemen enkele gestalten op van menschen en dingen, waarvan wij de herinnering een menschenleven lang met ons meedragen, omdat wij eenvoudig niet vergeten kun nen. Een onuitwischbare indruk heeft zich in ons wezen gegrift en die indruk blijkt een blijvende. Onder de vele menschen, die wij ont moeten, zijn slechts enkelen in staat zulk een blijvenden indruk achter te laten: slechts zij met een sterke uitzonderlijke persoonlijkheid zijn hiertoe in staa. en dezulken vormen een kleine minderheid. Mevrouw SterckProot is zulk een persoonlijkheid. Het zal zoowat een kwart eeuw geleden zijn, dat wij kennis maakten met juffrouw Proot. Wij zaten in de voorste bank van de eerste klas van de middelbare school voor meisjes te Amsterdam en juffrouw Proot stond voor de klas. Aardrijkskunde en geschiedenis. Het ging in een verrassend tempo. Je had geen tijd voor kattekwaad. Het was als vuurwerk. Het uur vloog om. Op school zeiden ze: wat Proot je geleerd heeft, kan je eenvoudig niet meer vergeten. Dat was wair. Jarenlang hebben wij de Ptolomaen meegetorst. (Gelukkig zijn wij ze nu kwijt!!) Eigenlijk is dit heelemaal geen behoor lijk interview. Een behoorlijk interview begint bij het begin: bij de jeugd van het slachtoffer en bouwt netjes de feiten en prestaties op tot aan den huidigen staat van verdienstelijk heid. Dat een persoonlijke herinnering ons hier parten speelde, pleit alleen voor de waarheid van ons beweren, dat mevrouw Sterck een persoonlijkheid van formaat is. Mevrouw, vragen wij. als wij tegenover mevrouw Sterck zitten in haar smaakvol home, waar zoo menig fraai antiek stuk den kunstzin der bewoners verraadt, wat wilt U: zullen wij vragen of wilt U vertellen? Vraag jij maar, Amy, zegt meVrouw Sterck en laten wij tot de zaak komen alsjeblieft. Opeens zien Wij weer die bank op de eerste rij Ja mevrouwzeker mevrouw Waar k U geboren? Mevrouw Sterck is in Leiden geboren als jongste van zes kinderen. Ik ben altijd reusachtig verwend thuis als jongste, vertelt mevrouw Sterck. Ik was de eenige van de meisjes, die stu deerde Wat deden Uw zusters? Niets In dien tijd deed een meisje niets. Op mijn instignatie heeft mijn tweede zuster het verpleegster-diploma gehaald. Is U op een meisjesschool geweest? Ja, op de meisjes H. B. S. Dat was toen iets heel nieuws, een H.B.S. voor meisjes. Dat kende men toen nog niet. In '81 werd die school in Leiden gesticht. Ik was één van de eerste leerlingen. Heeft U nog vriendinnen uit dien tijd later ontmoet en zijn dat ook werkende vrouwen geworden? Ja, uit mijn studententijd, o.a. dr. Aleida Nyland, de bekende H.B.S.-leerares uit Amsterdam, daar heb ik al die jaren voe ling mee gehouden. Was het altijd van jongs af aan al Uw plan om te studeeren en bij het onderwijs te gaan? O neen, heelemaal nietIk leerde ge makkelijk en toen ik zoowat 19 was, had ik mijn acte L. O. Heeft U met Uw acte L. O. als 19-jarige ook al voor de klas gestaan? vragen wij. Mevrouw Sterck lacht. Voor de klas' Nee er achter! ^^KmoeSt 6611 hepaaWen tijd praktisch «if ^e?g?n' maar de juffr°uw deed alles zei* en je kreeg geen gelegenheid om je Mevr. J. M. SterckProot. krachten eens te beproeven. Ja, toch! eens heb ik een kans gehad. Toen moest ik over het paard vertellen een half uur lang en na tien minuten wist ik niets meerik kon over het paard geen woord meer verzinnen, dat ik niet al reeds gezegd had. En wat deed U toen? Toen liet ik de kinderen om beurten vertellen over het paard. Mevrouw Sterck lacht smakelijk bij de herinnering aan dit voorval uit haar jeugd, dat een duidelijk licht werpt op haar pae- dagogische gaven op zoo jeugdigen leeftijd. Na de lagere acte haalde ik de hoofdacte. Was dit in dien tijd niet iets bijzonders? Had U geen tegenwerking van thuis? Neen heelemaal nietmijn moeder was weduwe en een buitengewoon flinke voortvarende vrouw met vooruitstrevende begrippen, vertelt mevrouw Sterck. Hoe lang deed U over de hoofdacte? Je kon dat toer in twee jaar doen, maar ik deea er drie jaar over, want ik ben eens gezakt. Dat kwam zóó- het mondeling examen viel juist op den dag van de Leid- sche studentenmaskerade en ik had mijn aandacht heelemaal niet bij het examen en ik weet nog heel goed, dat toen ik 's mor gens om 12 uur door onvoldoend Neder- landsch, ondanks voldoende voor de rest, al vooi gezakt verklaard werd, dat ik toen dolblij uitriep: Hè geluktcig, nu kan ik tenminste naar de maskerade! En toer. U de hoofdacte had? Toen heb ik een paar maanden les ge geven op een kostschool in Engeland Toen heb ik in Leiden college geloopen bij prof. Fruin en prof. Muller. Op aanbe veling van prof. Fruin werd ik in Gronin gen benoemd in een tijdelijke betrekking aan de H. B. S. voor meisjes. Na twee jaar solliciteerde ik naar A'dam voor aardrijks kunde en geschiedenis, dat ging toen samen. (Tegenwoordig gaat geschiedenis samen met Nelerlandsch en literatuur en aardrijkskunde met natuurkunde) Ik had toen mijn M. O. acte geschiedenis, maar géén M O. aardrijkskunde. Ik had echter wat men toen noemde een aanteekening van dr. P. Bos voor aardrijkskurde en daarmede ben ik toen oenoemd aan de middelbare school in Amsterdam, de zoo genaamde „G.mden School" op de Hee- rengracht. In Amsterdam haaldr ik bij prof. Kan en dr. Blink mijn Middelbaar Aardrijkskunde. Toen U van onze school wegging, is U toen getrouwd? Neen. toen ben ik eer9t nog vijf jaar op de meisjes H. B. S. geweest. En waar vond U het prettiger? Op de H. B. S., klinkt het prompt, want daar werd harder gewerkt! Mevrouw Sterck vertelt dan hoe zij als werkende vrouw in Amsterdam op kamers woonde, tezamen met een zuster en haar vriendin Ida Mollinger. Wij waren onafhankelijk, wij waren vrij, wy verdienden goed en wij hielden van ons werk. Des zomers gingen wij op reis, meest naar 't zonnige Italië. Eén keer zijn wij in Lapland geweest. Wij waren de eerste Nederlandsche vrouwen, die daar zonder begeleiding' kwamen. Over die reis heb ik voordrachten met lichtbeelden gehouden in meer dan 85 plaatsen en gehuchten van Nederland en tenslotte is die lezing toen nog in Eigen Haard en Natura verschenen. Was voor U de overgang vai het leven van zelfstandige werkende vrouw naar het huisvrouwschap niet een groote overgang? willen wy weten. Het was zeker een groote ommekeer, zegt mevrouw Sterck, want zoo'n zelfstan dig leven maakt een vrouw minder plooi baar en een uitsluitend intellectueel leven gaat in zoo'n totaal andere richting dan alles wat met de beslommeringen van een huisvrouw te maken heeft. Dan vertelt onze zegsvrouw hoe zij zich altijd buitengewoon heeft geïnteresseerd voor het werk van dr. Sterck en hoe vele gemeenschappelijke belangen een hechte basis vormden voor een vaak vruchtdra gend samenwerken. Viel het U moeilijk om als huisvrouw tegelijkertijd als wer kende vrouw op peil te blijven? vragen wij indiscreet. Mevrouw Sterck denkt na. Iedere huisvrouw met een eigen werk kring, zegt zij ten slotte, leidt, wat ik zou willen noeméh het verscheurde leven der huisvrouw, die in verloren uurtjes haar hoofdwerk doet, want natuurlijk gaat de zorg voor 't gezin ten alle tijde voor. Als je gewend bent, dat je werk hoofdzaak is en dat daarvoor alles wijken moet, dan moet je je natuurlijk in den beginne leeren aan passen aan de nieuwe verhouding. Heeft U na Uw huweiyk nog doorgestu deerd? Ja, veel kunstgeschiedenis en de ge schiedenis van Haarlem. Zyn er publicaties van Uw hand ver schenen? Vroeger, vertelt mevrouw Sterck, heb ik veel geschreven in School en Leven, het blad van Jan Ligthart. In de serie van Jan Ligthart is bij de Hollandia Drukkerij van mij verschenen: Wandelen en waarnemen. Aardige titelmerken wij op. Ja, zegt mevrouw Sterck, het is zoo jammer, de menschen zien zoo weinig en er is zooveel moois. Opoers vallen weer de jaren weg daar is weer die bank op de eerste ry daar is weer die kernachtige besliste stem der jonge leeraresen daar is het der tienjarige irind voor wie die woorden een soort openbaring zijn: Niet met je oogen dicht door het leven gaan kijken moet je in het leven, met allebei je oogen wyd open Mooie dingen komen niet vanzelf die moet je zoeken die moet je willen zien, anders gaan ze je voorbij. Er zijn men schen die door het bosch loopen met oogen, die als het ware naar binnen kijken; er zyn menschen, die op een mooien voorjaarsdag in den trein zitten te lezen! Dat zijn de menschen, die een leeg leven hebben, al wete- zij het misschien nog niet. Zoo sprak eens een enthousiaste bezielde stem en ergens werd een jong menschen- kind wakker voor goed! Zijn de enthousiasten en de bezielden niet de begenadigden? Zijn zy het niet, wier invloed, vaak ongeweten, een lichtend spoor nalaat in zoo menig leven? Heeft U kort geleden r og iets gepubli ceerd? vragen wij. Een oaar jaar geleden verscheen bij Tjeenk Willink „Haarlem's oudste tyden." Wij hooren, dat mevrouw Sterck het eenige vrouwelijke bestuurslid is van de Oudheidkundige Vereeniging Haerlem. Dat zy lezingen houdt voor de K. R. O. en de Ver. v. Huisvrouwen over histori sche en literaire onderwerpen en dat menig interessant artikel van haar hand zijn weg naar verschillende couranten en tijdschrif ten vindt, is algemeen bekend, en dat alles op een leeftijd, dat andere vrouwen veelal een totaal gebrek aan belangstelling aan den dag leggen voor al wat niet tot de kleine gebeurtenissen des dagelijkschen levens behoort. De ongebroken vitaliteit en de onge lofelijke energie in deze merkwaardige vrouw vervult ons met bewondering. Mevrouw Sterck staat op. Zoo heb je zeker wel genoeg? Nog één vraag alstublieft: Wat is Uw oordeel over het moderne jonge meisje? Het antwoord van mevrouw Sterck is kort en krachtig: het moderne meisje is te weinig geneigd zich op te offeren. Mevrouw Sterck begeleidt ons tot aan de voordeur. Mevrouw, nog iets behalve studie, heeft U geen enkele liefhebberij? Breien! klinkt het enthousiast. Ik ben dol op breien, ben er gek op, zet dat er maar bij! Vooral voor onze kleinkinderen En als de voordeur reeds in het slot ge vallen is, hooren wij nog den vroolyken lach van deze benijdenswaardige jonge- vrouw-op-leeftijd. AMY GROSKAMP—TEN HAVE RECLAME DIE PAST DIJ HET MODERNE DISTRIBUTIE-SYSTEEM. De verkoopsleider van de Philco Radio Television Corporation, de heer H. B Brown, wees er eenigen tijd geleden op, dat reclame in couranten zoo uit stekend past bij de snelheid en de soepelheid van de moderne distribu tiemethoden. Wanneer men nieuws heeft over producten of zaken, kan men dit „reclame-nieuws" even snel in de couranten plaatsen als de couranten U dagelijks het nieuws geven op alle andere gebied. leder, wiens kinderen aan Kinkhoest lijden, moet gebruik maken van Akker's Abdijsiroop, op bijzondere wijze bereid met die bestanddeelen. die rechtstreeks op een Kinkhoest- aanval inwerken. Abdijsiroop werkt grondig, want ze bevri|dt de adem halingsorganen van slijm en andere ziekte-verwekkende stoffen. Akker's Abdijsiroop verruimt de ademhaling, neemt benauwdheden weg, heelt de aangedane en ontstoken plekken. Geef dus in vol vertrouwen aan Uw kleine en groote kinderen bijt 207. „We zullen nog wel bekijks heb ben", zei Peter tegen Wip „en Flip laat ons zo maar lekker in de steek". „Da's niet waar!", riep Flip verontwaardigd, „je zult nog rens zien, hoeveel gemak je op deze manier van my kunt hebben". Het werd langzamerhand drukker op de weg. 208. De mensen wezen lachend naar Pe ter en W ip of riepen hen spotwoorden achterna. Maai Peter zag zoveel nieuwe dingen om zich heen, dat hij helemaal niet op de mensen lette. Hoe kon je toch op twee zulke smalle wielen zitten en je al trappend daarop voortbewegen? Voorjaar...., voorjaar overal, op de ak kers in et veld, in de woid, baai' et huis in de tuin en in et huis, der is gien plekje, weer je et voorjaar niet teugenkomme. Et was vleede week al, dat et eerste rie tenhek zet wier, en dat zoit genog. In de stad zelle der wel weze die dat niet begroipe, deer worde der niet zoo op let. Maar as de hekke zet worde, den wul et zooveul zegge, as-dat ok de eerste piepers zet worre. En den gaat et hard hoor. In un deel daage was et al niet meer te betellen en nou ken je as je van Sunteban- keris nei Broek loope gien akker meer zien temet, as je et Noordwest inkoike, et veld in over de akkers. De piepers die nou op et mement al in de grond zitte, dat zalle der wel al puur un deel weze, ja je zouwe wel puur zoo'n kook- sie hewwe. Dus der is al weer un begin, de nuwe hoop zit nou alvast weer in de grond. Nuwe hoop, skroif ik. Et is altoid de hoop, weer un bouwer mee rondloopt de leste jare, vasteghoid geeft de toekomst niet zoo veul, en et moet toch deer op an, dat je rond komme kenne. Maar deer wul ik et nou niet over hew we as je nou un goeije stemming hewwe, den zou et zoo aars om slaan kenne, en dat mag niet. Ok is de eerste uien al weer zoit. De ouwe benne nog geniens op, en den is de nuwe hoop (alweer hoop) alvast weer zoit. Allegaar hoope we nou maar dat ze an- komde oogst net zoo veul opbrenge als nou. Dat er den te kort weze zelle, dat loof ik niet want meist allegaar moete uien hewwe. Alle jaar hew ik ze bouwen, en vleede jaar zoi Troin nag, „Nou men joon met de uien is niks meer dein, das afloopen, zoi ze maar niet meer, want den vind ik et geld weggooien". En toch hew ik vleede jaar nag un endje der mee zoit, en koik nou derris, ze wazze toch ommers brandduur, voor men leste hew ik nag een hoop geld maakt. En wat denkt Uwes wat Trointje nou zee? „Eheh", begon ze heel verzichteg, „je zoije toch weer un akker uien, of nei, van 't jaar deid ik er maar-derris twei". „Ik wou hillekendal gien uien zoije", zee ik. „Ben je betoeterd jo, ze wazze nou toch ommers ok duur". „Deerom juist, ik loof dat alleman uien hewwe wul, en dat ze den weer niks waard benne. Ik wou et van 't jaar maar derris af- wachte". „Dat zou zonde weze, as ze nou allegaar zoo ders denke, den moet je et juist doen". „O, ja, nou den moste we et maar weer wel doen. Ik heb tenminste et zeit al in huis". „Jou weeligse aap" begon ze, „nou hei je me tuk". Nou is et al in de grond, maar ik doen et er voor as ze weer zoo duur worre. Maar buiten de piepers, uien en riethek ken, den is et niet afloopen, o nei, in men vorige brief skreef ik dat de graaf al klaar stond, maar nou is ie glad hoor, as un bik kel. En der wordt al puur zoo'n akkertje om- gooid, zoo as waai dat noeme, en mooi zwart maakt. Krek as met de boije is et baai ons om deuze toid, as et maar efkes mooi weer is den vliege de boije al uit, en waai neeme ok de gelegenhoid te baat, en trekke der op uit met graaf, klauw, togelhaak, oit, drie poot, boor en de piepers. Efkes aars mag et den weze, maar bojje- gaar trekke we der op uit om te werken. En et is zoo'n mooi gezicht, al die men schen te zien werken, de ien met dut en de aar met dat handwerk, met op un enkelde akker un span peerde. Met de dag komt de zon hooger en hoo- ger te staan, en met de dag, komme we dich ter en dichter baai, die toid, dat de piepers der eerste blaadjes zien leite, en as et ien- maal zoo veer is den gaat et hard. Maar dat bloift toch altoid zoo, deuze arboid, is de voorlooper der van. Maar ok baai huis en in et tuintje, en vooral in et tuintje van Trointje ken je et zoo best merke, ok zaai heb al in buiten an de plantezaai weest, ik heb er tenminste un keer of wat met de graaf zien skarrelen. De blomkes in et perkje, dc crocusjes, en de sneuwklokjes, de leste selle al meist weer uitbloeid rake, en de boome, en de hoi- ning niet te vergeten. Alles bot weer uit, met nuwe takjes, blaadjes en blomkes, et is te veul om op te noemen. Gustereivend hewwe we ders om 't huis heenloopen, en aldeur zaagge we den weer wat aars, nei der was gien end van. Om ers un voorbeeld te noemen. Voor de meeskes, hewwe we in de boome un touwke ophongen, weer sousies an regen benne, affoin dat hewwe de hille winter deur al dein, en ze wiste ze te vinden hoor, tot an de leste toe wiere ze der uitpikt. Nu hew ik vleede week nog weer derris un nuwe voorraad ze op hongen, maar ze taaie der niet nei, en we zien de pittege veugelkes niet meer an et loinke kunste maken. En dat wul zegge, dat er ergens aars in de open netuur, makkelijker de kost voor ze valt op te skarrelen, as an et loinke. Voorjaar hoor, en niks aars. En baai de boer in de woid? De lammerkes, dartele al weer lustig deur de woid, die al weer opgroent, die lieve beiskes kenne toch zoo pitteg huppele, en holle, en over de grippels springe, somwoile bloive ze den nei un groote sprong opiens staan. Loof? Ken je begroipe. Nei hup deer begint zen dans, de jeugddans, alweer, deer opiens vliegt et beiske op de moeder af, die efkes veerder loopt te grazen, en zoogt met vinni ge zette, tot et weer genog heb, en dartelt weer vort. Mooi en lief dat et is, o, deer ken je niet genog nei koike en van geniete, van dat on- skuldige levendig gedoe. En zoo as in et land den boer zen veesta pel vermeerdert, zo gaat et ok op de stal, as bouwer zoinde ben je deer alle dage niet baai, maar we wete wel zoowat wat of er gaande is, op de stal in zen huis. Over in huis sproken, de boer ken et mer ke dat et voorjaar worde, maar ik ok. Ogroote me grutte, deer is et ok voorjaar hoor. Dat ik van achend thuis kwam had Trointje me deer toch een herrie maakt, ik sting er versteld van. „De lappelaad", zoi ze triomfantelijk, der handen met de mouwe opstroopt in der zaai, „ik heb un begin", en met er lippe stoif op mekaar drukt, en un kloin knikje met er hoofd was de bevestiging op de skoonmaak- start. Ok dat is et Voorjaar! Verder de groete van Trointje en et zelv- de van MAARTEN. „Vind je ook niet, Adolf, dat de zee precies een kind is zy kan glimlachen en zy kan huilen!" „Ja, en zy is altijd nat!" Volkomen gewijzigde situatie op de wisselmarkten. Vlucht uit den gulden. Flauwe stemming op de obligatieanarkt en zwakke aandeelen koe rsen. Er is een bekende spreekwoord dat zegt dat wanneer de nood het hoogst is, de red ding nabij ifi- Dit spreekwoord toegepast op de huidige monetaire situatie zou dan een aanwijzing kunnen vormen voor de plotse linge algeheele ommedraai op de wissel markten. Het is immers algemeen bekend, dat een groot deel van het Nederlandsche volk zich allengs zeer ongerust begon te maken over den onafgebroken goudstroom welke zich nu al sedert jaar en dag naar Nederland richt en die den goudvoorraad van de Nederlandsche Bank tot inderdaad schrikwekkende hcogte heeft doen aanzwel len. En als het daar maar by gebleven was, dan zou dit op zich zelf nog niet als zoo iets ernstigs behoeven te worden aange merkt, maar als gevolg hiervan heeft zich een geldruimte ontwikkeld, welke voor onze begrippen een omvang heeft aangenomen welke op zyn minst genomen, onrustbarend mag worden genoemd. Wij behoeven slechts op den stroom van conversies te wijzen, welke in de laatste maanden aan de markt is gekomen en waarvan het einde nog lang niet in het zicht zou zijn, indien het er niet naar uitzag dat de toestand bezig is geheel te keeren. Onder den indruk toch van de cala- miteuze ontwikkeling in Oostenrijk en de daarmede direct verband houdende moei lijkheden in Tsjecho-Slowakije heeft zich een ware vlucht uit de tot voor enkele da gen nog als „Gilt-edged" beschouwde valu ta's ontwikkeld, waarbij speciaal de Zwit- sersche franc, de Belgische franc en de gul den het te verduren hadden. Aangezien Bel gië te zamen met Amerika, momenteel fei telijk nog het eenige land vormen, waar de gouden standaard het meest in tact is geble ven, is het te begrijpen, dat de gouduitvoer van uit dit land het sterkst is geweest, ter-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 10