AKKERTJE
VORS
COBRA
Moet protectie worden doorgevoerd?
PARLEMENT
De Eerste Kamer bespreekt de handelspolitiek
der regeering.
Antwoord van min. Steenberghe.
Neem dadelijk 'n
als Ge U grieperig voelt.
Wacht niet totdat die besmetting de
overhand krijgt. Ga naar bed en neem
nog 'n "Akkertje". Die griep zet dan
niet door en morgen zijt ge weer „fit".
Per koker van 12 stuks - 12 stuivers.
Per doos van 2 stuks - 2 stuivers.
QemeetUecadm
HARENKARSPEL
GROOTSCMERMER
HeuUlelon
DERDE BLAD.
AKMAARSCHE COURANT VAN VRIJDAG 1 APRIL 1938.
(Van onzen parlementairen medewerker.)
Gisteren heeft de Eerste Kamer het
debat over de begrootingen van het
departement van economische zaken en
van het landbouwcrisisfonds voortgezet.
Het is tot den minister toegekomen, die
ruim een half uur aan t woord is geweest
en daarin een aantal afzonderlijke punten
heeft behandeld.
Was er Woensdag een zeker overwicht
van de pleiters voor landbouwbelangen,
gisteren kwam de schaal vrijwel in balans
doordat de deskundigen op industrieel ge
bied zich lieten hooren. En wel drie na
elkaar.
In de eerste plaats de heer Blomjous
(rit.), zelf industriëel, bekende figuur in
Tilburg. Deze afgevaardigde vertoont se
dert jaren protectionistische neigingen,
zoodat het geen verwondering behoeft te
baren, dat hij zich in de meer beschermen
de sfeer, waarmede onze economie zich
noodgedwongen door allerlei invloeden van
buiten en van binnen moest omgeven, wél
is gaan gevoelen, maar nog niet zoo prettig
of hij moest zijn ontstemming uiten over
de wijze, waarop de regeering de handels-
accoorden opzet. Zij doet hem te veel
concessies en is zich te weinig bewust er
van, dat Nederland met Ned.-Indië te
zamen een aan grondstoffen rijk gebied
uitmaakt.
De heer Blomjous schijnt zich op de
„zelfvoorziening" te willen terug trekken,
waarvoor z. i. te meer aanleiding is, daar
slechts 1/7 gedeelte van onze totale pro
ductie wordt uitgevoerd. Ter bescherming
van de binnenlandsche markt bepleitte
hü, in plaats van de contingenteeringen,
prohibitieve invoerrechten op een vaste
basis. Hij bond den minister op 't hart,
dat soepelheid niet de voornaamste trek
van een dergelijk tarief mocht zijn, en
dat Z. E. vooral niet schromen moest om
het woord „protectie" te aanvaarden en
te gebruiken.
Een heel ander geluid liet de heer ter
Haar (c.h.), oud-fabrikant te Amsterdam,
hooren, een geluid, dat men in de volks
vertegenwoordiging in de laatste jaren
zelden meer verneemt. Deze afgevaardig
de, voorstander van het vrije ruilverkeer,
moest tot zijn teleurstelling constateeren,
dat onze handelspolitiek hoe langer hoe
meer in protectionistische richting wordt
omgebogen. Hij had verwacht dat deze
minister de in vele opzichten zoo nadee-
lige en tot verstarring leidende contingen
teeringen sterk zou inkrimpen, hetgeen,
tot zijn teleurstelling, niet was geschied.
Hij gaf toe dat zij minder gevaarlijk waren
dan hooge invoerrechten, maar hij achtte
het geheele streven der regeering met
haar industrialisatieplannen, waarvan z. i.
kunstmatig in 't leven gehouden industri-
eele ondernemingen het gevolg zijn, funest
Over de ordening had hij ook nog een
woordje te zeggen.
Het streven in die richting in geen
enkele partij bestaat er overigens éénstem
migheid over zag hij met leede oogen
aan. Hij was bevreesd dat wij tot de ge
sloten bedrijven van het gildewezen zou
den terugkeeren, met alle gevolgen van
dien: vermindering van de kwaliteit en
stijging van den prijs der producten.
Alleen aan ordening, die uit het be
drijfsleven zelf opkomt, zou de heer ter
Haar zijn steun kunnen verleenen.
Geheel in tegenstelling daarmede was
weer het betoog van den heer van de Bilt
(s.d.), die betoogde dat de ordening van
het bedrijfsleven het euvel der werkloos
heid in den wortel aantast en dat zij ook
in een niet-corporatieven staat verwezen
lijkt kan worden, mits men de zaken maar
krachtig aanpakt. Te veel rekent de regee
ring echter op het particuliere initiatief,
en dat doet zij ook ten aanzien van de
industrialisatie. De heer v. d. Bilt had zelf
een bescheiden aandeel in de oprichting
van het Economisch-Technologisch In
stituut in Limburg gehad en kon uit eigen
ervaring en mede op grond van die van
den voorzitter van dat Instituut verkla
ren, dat de macht van de overheid noodig
is om effect op het terrein der industria
lisatie te bereiken. Als het particuliere
initiatief en de ondernemingslust te kort
schieten, moet de regeering het voorbeeld
geven.
Dat de ordeningsgedachten in katholie
ken en in sociaal-democratischen kring
niet parallel loopen, gelijk de heer de la
Bella Woensdag had betoogd, kwam de
heer Nivard (r.k.) nog eens aantoonen.
Hij wees er den sociaal-democratischen
afgevaardigde op dat de «.d.a.p. Ie orde
ning der katholieken „op afbetaling" aan
vaardt, doch dat zij steeds het oog gericht
houdt op het verder liggend doel: de
socialisatie.
De rede van den heer Nivard was echter
grootendeels gewijd aan de voornemens
der regeering ten aanzien van de haven-
belangen van Amsterdam en Rotterdam,
waaromtrent eveneens de heer ter Haar
inlichtingen had verzocht. De minister
zoo klaagde de afgevaardigde laat in
't geheel niet blijken welke richting hij wil
inslaan. Op 15 Juni 1936 is de regeling tot
stand gekomen, waarbij de regeering het
Amsterdam en Rotterdam mogelijk maakte
de haventarieven te verlagen; deze rege
ling is voor 1938 vervallen en slechts een
overgangsmaatregel is ervan overgebleven.
Wat is de minister van plan? En dan blijft
de regeering inzake de Belgische Rijn
vaartpremies in gebreke.
Er mengde zich gisteren nog een katho
lieke afgevaardigde in het debat, mr.
Janssen, die eenige wenschen te kennen
gaf omtrent de invoering van een nieuwe
jachtwet, waarvan de spoedige verschij
ning dezer dagen is aangekondigd.
„Voorbarig", interrumpeerde minister
Steenberghe.
De heer Janssen wees verder op de
urgentie van een natuurbeschermingswet,
mede in verband met de uitvoering van
werkverschaffingsprojecten, die hier en
daar natuurschoon kunnen bederven.
Van de nationaal-socialistische fractie
voerden gisteren twee leden het woord.
In de eerste plaats de heer Maarsingh, die
het betreurde dat er geen afzonderlijk
land'bouwdepartement meer was.
Hij verkondigde dat dit er in de toekomst,
als de nationaal-socialisten de lakens uit
deelen, wél zou zijn, waardoor de voor
name positie van den landbouw, als zijnde
de grondslag voor ons volksbestaan, beter
tot gelding zou komen. Hij had zeer veel
critiek op het landbouw-crisisbeleid der
regeering, o.a. ter zake van de boter, die
tegen afbraakprijzen aan het buitenland
wordt geleverd, terwijl de massa ze hier
niet kan koopen; op den invoer van
Deensch vleesch, terwijl hier teeltregelin
gen zijn ingevoerd en de veehouderij aan
banden is gelegd; op de lage belooning van
den arbeid in land- en tuinbouw, terwijl
toegestaan wordt dat Philips en Unilever
hooge winsten maken; op de inkrimping
van de teelt in den tuinbouw, waar uit
breiding noodzakelijk zou zijn; op de de
valuatie, die slechts voor enkele export
industrieën eenig voordeel heeft opgele
verd, maar waarvan de landbouw het
slachtoffer is geworden; op de onvoldoende
steunmaatregelen voor de kleine boeren;
de te lage prijzen voor talrijke land- en
tuinbouwproducten enz. enz.
De heer von Bönninghausen (n.s.b.)
zette deze critiek in meer algemeenen zin
voort, waarbij hij betoogde dat het parle
mentaire stelsel onmachtig is het werk
loosheidsvraagstuk op te lossen en een
crisisbeleid te voeren, dat het bedrijfs
leven als één, op het nationale belang
gerichte, geheel ziet. Voor de ordening
welke de regeerir.g en in 't bijzonder de
r.k. staatspartij voorstaat, had hij geen
goed woord over; een vast plan, een wel
omschreven doel ontbreekt.
Z. i. mocht deze minister van economi
sche zaken, die „met* haast dictatoriale
macht is bekleed," niet in den ondergang
van ons volk berusten. Ten slotte gaf hij
te kennen, dat de n.s.b. de werkloosheid
wel zou weten op te heffen: zij zou de
werkloozen, de boeren en de jongeren, die
nog een geheel leven voor zich hebben,
wakker maken. Sedert 26 Mei '37 aldus
besloot de nationaal-socialistische afge
vaardigde toen de politieke partijen
juichten over hun succes, is de n.s.b. ster
ker geworden. „Zij is gereed voor den
aanval."
Antwoord van minister Steenberghe.
De minister van economische zaken, mr.
Steenberghe, zeide in het begin van zijn
antwoord op de uitgebreide beschouwingen,
dat de heer von Bönninghausen een soort
verkiezingsrede had gehouden, waarmede
hij wellicht in zijn eigen beweging indruk
maakt, doch welke geen aanknoopings-
punten bood voor een zakelijke discussie.
Tot het peil van de rede van den heer
Maarsingh verklaarde bewindsman niet
te kunnen opklimmen; deze afgevaardig
de had een aantal wenschen geuit, zonder
te vertellen hoe deze vervuld moesten
woiden, gelijk een kind zegt de maan te
willen hebben, maar dit is ten slotte nog
zoo verstandig om te begrijpen dat dit
niet gaat en 't maakt van dien wensch geen
argument!
Opbouwende critiek stelde de minister
in het belang van onze volksgemeenschap
op hoogen prijs en daarom was hij ook
een voorstander van het parlementaire
stelsel.
Na dit de N.S.B. te hebben voorge
houden, ging de minister over tot de be
handeling van een aantal afzonderlijke
punten.
Aan de verhoogde aardappelteelthef
fing moest hij vasthouden; een afzonder
lijke regeling voor de kleistreken is in
onderzoek.
Met de bestrijding van het mond- en
klauwzeer zijn we op den goeden weg; ook
in het buitenland worden de proefnemin
gen van dr. Frenkel met belangstelling
gevolgd.
Bij het opnieuw vaststellen van de teelt
regeling zal de minister met de gevolgen
van het mond- en klauwzeer voor den
veestapel rekening houden. Op 3 April
treedt de nieuwe consumptiemelkregeling
ir. het z.g. wettelijk gebied in werking; op
de prijzen zal de minister toezicht houden.
Wat de emigratie betreft, de regeering
is daarmee bezig op basis van het rapport
der handelsmissie. Dit geldt de emigratie
naar Argentinië. Brazilië biedt voor Hol-
landsche boeren weinig kans tot slagen,
daar alleen de Japanners het er blijken te
kunnen uithouden; zelfs de Italianen kon
den het daar op den duur in den landbouw
niet bolwerken.
De nieuwe jachtwet is nog in studie;
eveneens de materie voor de natuurbe
scherming.
De kwestie van de margarine en de boter
bevredigt ook den minister niet. Een be
vredigende oplossing is moeilijk te vinden.
Verlaging van den margarineprijs maakt
dat er meer geld bij de boter moet; verla
ging van den boterprijs doet de inkomsten
van het landbouwcrisisfonds te zeer dalen.
Vandaag behandelde de minister de
hoofdpunten van de discussie.
De raad dezer gemeente vergaderde
Woensdagmiddag in het gemeentehuis.
Van den heer C. Noordstrand was een
brief ingekomen waarin hij zijn bedrijf
aan de gemeente aanbiedt. Voor kennis
geving aangenomen.
Van de R. K. Kiesvereeniging Haren
karspel Oost was een verzoek ingekomen
de kleine tuinders gezinssteun te willen
verleenen. B. en W. deelden mede, dat aan
dit verzoek, voor zoover dit mogelijk en
noodzakelijk is, reeds uitvoering wordt
gegeven door middel van het B. A.
In verband met een verzoek van den
plaatselijken raad uit de moderne arbei
dersbeweging deelden B. en W. mede, dat
het in hun voornemen ligt bij den bruggen
bouw in „De Pooten" werklooze bouw
vakarbeiders te werk te stellen.
Het zal nog een paar .eken duren eer
het werk kan worden uitgevoerd. Wij
kunnen het werk uitvoeren wanneer wij
willen. Er zal rekening worden gehouden
met de belangen der vakarbeiders.
Toch werkloozen-controle.
Van den minister van sociale zaken was
een brief ingekomen, waarin werd voorge
schreven dat vóór 7 Februari 1938 een
straat- en huiscontróle op werkloozen
moet worden ingesteld.
B. en W. hebben in verband daarmede
en in verband met de mededeeling van
den minister dat indien geen controle
werd ingesteld, overwogen zou worden de
subsidie in de koste; van werkloosheids-
zorg in te trekken, maatregelen getroffen
en aansluiting gezocht en gevonden b. d.
kring O.-Niedorp.
Hierover werden eenige besprekingen
gevoerd. Er kan echter niets aan veran
derd worden. Het moet.
De directie van de Wieringermeer be
richtte dat er dit jaar geen cultuurrijp land
meer beschikbaar is. De directie noodigde
B. en W. uit in Juli 1939 het verzoek om
land te huren, te herhalen.
B. en W. deelden mede, dat door hen
pogingen in het werk zijn gesteld om land
ir, de Wieringermeer te huren, om zoo
doende de kleine tuinders, die naar hun
overtuiging te weinig land hebben om er
een bestaan op te zoeken, in de gelegen
heid te stellen hun bedrijf uit te breiden
en hun bestaansmogelijkheid te vergroo-
ten.
De heer De Vries merkte op, dat het
nog al moedig van B. en W. was om in
verband met den financieelen toestand der
gemeente, 100 H.A. land te gaan huren,
Er is nog al wat risico aan verbonden. De
rente van de tuinderscredieten wordt ook
al niet te vlot betaald.
De voorzitter antwoordde dat dit wel
juist is, doch de landhuur komt toch wel
vrij goed binnen. Een weinig risico om een
60 of 70 tuinders aan een bestaan te helpen
is wel te aanvaarden, meende het college.
Het was de bedoeling dat er kool werd
verbouwd op het land in de Wieringermeer
om het land hier „rust" te geven door er
andere gewassen op te telen.
De heer De Jong juichte het initiatief
van B. en W. toe. Het is van groot belang.
Ook de heer Blokdijk vond het een
goede gedachte. Spr. kwam op tegen de
woorden van den heer De Vries, die de
tuinders in een verkeerd daglicht stelde
door het voor te stellen of dat menschen
zijn die niet aan hun verplichtingen willen
voldoen. Als hij zelf tuinder was zou hij
wel anders spreken in zoo'n moeilijken tijd
als men nu beleeft.
De minister van soc. zaken vond goed
dat de aanleg van het rijwielpad Dirks-
hornKerkbuurt in eigen beheer wordt
uitgevoerd zonder inachtneming van het
tijdsverloop van 3 jaar.
B. en W. werden gemachtigd, tot het
doen van de toegestane uitgaven voor de
feestelijkheden bij de blijde gebeurtenis in
het prinselijk paar en bij het a.s. 40-jarig
jubileum van H. M. de koningin.
Aan de r. k. school te Waarland werd
een voorschot verleend van 1609.05; aan
die te Kerkbuurt een van 1126.33.
B. en W. stelden voor de gemeentegelden
te verzekeren tegen benadeeling door
plaatselijke ambtenaren en bedienden of
door anderen bij de N.V. Incasso Bank te
Amsterdam, tot een bedrag van 25.000
tegen een jaarpremie van 19.50
B. en W. vroegen machtiging tot het aan
stellen van personeel op arbeidscontract.
De heer de Vries zou deze benoemingen
aan den raad willen laten. Daar is volgens
spr. geen bezwaar tegen.
De voorzitter merkte op, dat het gaat om
de benoeming in de kleinere betrekkingen.
De schoolschoonmaakster wordt door den
raad aangesteld en B. en W. gaan het ar
beidscontract aan.
De heer Doekes was het wel met den
heer de Vries eens. Men zou anders wel
kunnen volstaan met alleen wethouders te
benoemen. De raad behoefde dan niet meer
te vergaderen.
In stemming gebracht werd het voorstel
van B. en W. aangenomen met 5 tegen 4
stemmen. Tegen stemden de heeren de
Vries, de Jong, Doekes en Blokdijk.
Aan den heer A. Pater werd een vergoe
ding van 15 per jaar en per kind ver
leend voor vervoer van zijn kinderen naar
de bijz. school te 't Veld.
B. en W. stelden voor de alg. politiever
ordening aan te vullen met een verbod om
zaadkool enz. te plaatsen, anders dan over
eenkomstig de regeling door B. en W. vastge
steld. Een paar tuinbouwvereenigingen had
den gevraagd een dergelijke bepaling in het
leven te roepen.
Na eenige besprekingen werd het voor
stel van B. en W. aangenomen.
De rekening 1936 moest gewijzigd worden
waardoor het batig saldo van 51.56 op
2665.30 werd gebracht.
Bij de rondvraag drong de heer de Jong
er op aan om niet zoo lang meer te wachten
met het houden van een raadsvergadering.
Het heeft bijna 4 maanden geduurd.
De raad kwamonder voor
zitterschap van burgemeester Kolb voltallig
bijeen.
De voorzitter wenschte wethouder
Posch geluk met zijn toestel en verheugde
zich er over, dat deze de vergadering weer
kon bijwonen. (Instemming).
Weth. Posch bracht dank voor het
vriendelijke woord van den voorzitter. Ver
volgens werden de notulen goedgekeurd.
Van de ingekomen stukken vermelden wij
de goedkeuring van Ged. Staten op het
raadsbesluit om de school te Driehuizen te
handhaven.
T.a.v. een drietal verzoekjes om ontheffing
van den aanslag voor de hondenbelasting
stelden B. en W. voor om af te wijzen, omdat
de betreffende hondjes niet als ratten
vangers kunnen worden aangemerkt.
Conform besloten.
De voorzitter deelde mede, dat thans
de kerkvoogdij met den burgemeester een
huurovereenkomst had gesloten voor de
predikantswoning, zoodat voorloopig de
bouw van een burgemeestersambtswoning
van de baan is. B. en W. hadden hierin
aanleiding gevonden om de plannen niet
nader uit te werken.
Mevr. Sloot enSmit merkte op, dat
men niet kan weten, hoe spoedig dit weer
aan de orde komt.
Over de onbewoonbaarverklaring van
eenige woningen ging de raad hierop een
poos in comité.
Na heropening deelde de voorzitter mede,
een tweetal woningen, sectie b 1683 en 1685
onbewoonbaar te verklaren, waartoe met
aanteekening, dat de heer v. d. Laan geacht
wenschte te worden te hebben tegenge
stemd, werd besloten.
Tot wijzigingen van de begrootingen voor
1937 en 1938 werd besloten, zooals was
voorgesteld.
B. en W. wenschten toe te treden als lid
van de Prov. Adviescommissie voor bouw
ontwerpen. De contributie bedraagt 5 plus
2 voor de beoordeeling van ieder bouw
ontwerp.
De commissie geeft advies over het aes-
thetisch aanzien en houdt rekening met het
karakter van de gemeente.
Voorts wenschte B. en W. 100 uit te
trekken voor den luchtbeschermingsdienst.
De raad had tegen de aansluiting bij de
Prov. Adviescommissie geen bezwaar, doch
gaf bij monde van mevrouw SlootenSmit
en den heer Heijnis te kennen, van een lucht
beschermingsdienst geen heil te verwach
ten in deze 1000 zielen tellende uitgebreide
gemeente.
De voorzitter betoogde, dat het te
laat is, om wanneer de nood daar is, men
schen voor de hulpverleening te beschermen.
Voorzorgsmaatregelen zijn wenschelijk.
De heer H e ij n i s vond het niet wensche
lijk om op oorlogsgedoe vooruit te loopen.
Door
MARK CHANNING
Ned. bewerking
'door MARIt
IDEBELMONTE
„Mijn antimonium... Waar is mijn an
timonium?" riep een kleine, lenige Geor-
giaansche, terwijl haar oog speurde in de
doos met cosmetiek. „Hoe kan een meisje
er nu voor zorgen, dat haar oogen bekoor
lijk zijn, indien die lamme schepsels haar
heur middelen ontstelen".
„Die staat naast je op het tafeltje zei
lachend een Turei-meisje.
„Hoe dikwijls moet ik zeggen, om op te
houden met jullie gepraat en je te gaan
kleeden", foeterde een dikke negerin, ter
wijl ze op een fontein toeliep, in het mid
den van de vestibule, die haar water kreeg
van een natuurlijke warme bron. „Het eten
zal bederven, als je niet komt".
De beide jonge vrouwen tot wie zij zich
richtte, kwamen uit het water. Elkaar na
zittend rondom het bassin, speelden ze tus-
schen de slanke zuilen, die een koepel
droegen van veelkleurig glas.
„Wil je met de zweep hebben, ongeloo-
viBe schepsels?" schreeuwde woedend de
negerin, haar log lichaam in beweging
zettend, alsof zij die vlugge gestalten, op
wier hals en armen, blank als ivoor, wa
terdruppels schitterden, zou wegjagen.
Bij het hooren noemen van het woord
zweep 't was geen ijdele bedreiging
bleef één der rondspringende jonge meis
jes plotseling staan, met een arm om een
der zuilen geslagen.
,,'t Is de schuld van Gulbundun", riep ze
tegen de negerin, terwijl ze haar natte
krullen, die haar over de oogen hingen, te
rugsloeg. „Ze laat me nooit met rust".
„Rust? Wie praat er van rust. Oh pape
gaaien. Wees stil", krijschte een hooge
stem, die uit de Moorsche galerij, welke
naar de vertrekken van den Cobra voerde,
kwam.
't Was Jaffir, bewaker van den harem,
het hoofd der eunuchen, een al te zwaar
lijvig man, wiens woord wet was.
„Kleed je aan", vervolgde hij, met beide
handen saamgevouwen op zijn buik, „an
ders zou de Meester wel eens een paar
hoofden kunnen afslaan, voor speelgoed
van Shiv... Trek je japon aan, Gulbun
dun, schaamtelooze!"
Oogenblikkelijk was het uit met lachen
en gekscheren. Er was niets meer te hoo
ren dan het zachte geklater van de fontein
en het geklots van het licht bewogen water
tegen den wand van de piscine. Zelfs de
dikke negerin had niets meer in te brengen.
Gulbundun, een meisje van twaalf jaar
en in het minst niet onder den indruk,
stak een klein, rose tongetje uit tegen het
hoofd der eunuchen.
„Ik zal me aankleeden, wanneer 't me
belieft, oh dikste van alle dikkerds", riep
ze brutaal. En als om haar onafhankelijk
heid te toonen, stak ze uitdagend een rose
teen in het marmeren bekken.
De dikke lippen van Jaffir, den eunuch,
gingen vaneen en lieten een soort geknor
hooren.
„Moet ik misschien Shiv even halen?"
Hij wist hoe bang ze voor de tijgerin was.
Gulbundun bewoog nadenkend haar teen
door het water, wijs genoeg om te weten,
dat in haar blauwe oogen geen vrees te
lezen mocht zijn. Gulbundun was een Cir-
cassische en ontwikkeld voor haar leeftijd.
„Op een goeden dag, oh Jaffir", zei ze
uitdagend, met afgewenden blik, „wanneer
Shiv eens geen olie heeft, om haar huid
te doen glanzen, dan zul jij de gelukkige
zijn, dien ze opeet. En dan zul je rust heb
ben".
Tegelijkertijd hoorden ze, alsof het dier
het verstaan had, een kort afgebroken ge
brul en het gerinkel over de steenen van
haar gouden ketting. Een gele kop met
valsche fonkelende oogen loerde tusschen
de zware portières van Bonkhara-borduur-
sel door. Shiv had haar kluisters verbro
ken.
Het bloeiende gezichtje van Gulbundun
verbleekte. Het geklater der fontein en 't
gemurmel van het water scheen intenser
te worden. Angstig drongen de vrouwen
zich tegen den marmeren wand. Een tam
me pauw slaakte een rauwen kreet en
fladderde onhandig naar een breede richel
in den wand.
Langzaam, met lange, sleepende passen
liep het gestreepte monster door den ha
rem, even stilstaande snoof het verachte
lijk den geur op van parfum.
De tijgerin trok een hoogen rug en
strekte haar klauwen, waaruit als kleine
kromme zwaarden, de gele nagels staken
en een lang aangehouden toornig gebrul
dreunde onder den koepel.
Terzijde zat Gulbundun, beschenen door
de regenboogtinten van een zonnestraal,
die door het veelkleurig glazen dak viel;
haar oogen leken twee diepe blauwe vij
vers temidden van een sneeuwveld. De tij
gerin haatte dit kind.
Het gebrul werd luider, terwijl zij den
gestreepten kop tusschen de machtige
schouders terugtrok en de gluiperige oogen
doordringend vestigde op haar slachtoffer.
De gruwel van het schouwspel, waarvan ze
getuige gingen zijn, deed de omstanders
versteenen. Zelfs het hoofd der eunuchen
sloot zijn kleine, diepliggende oogen. Over
enkele minuten zou alles afgeloopen zijn
geloofd zjj Allah Hij trilde als bruine
gelei, die geschud wordt.
En toen opeens drong in die drukkende
stilte het geluid door van ver hoorngeschal
dezen keer in korten, snellen kadans.
Shiv spitste haar ooren, inwendig grom
mend, draaide zij een keer om haar eigen
spil en daarop liep ze weg met haar slui
penden gang tusschen den rqoden voor
hang door, de gouden ketting rinkelend
achter haar aan. Zij wist, dat Alam Khan
was thuisgekomen.
HOOFDSTUK X.
Thuiskomst van den Cobra.
Aan het einde van de onderaardsche
gang onderscheidde Diana een half-ronde
opening, waardoor daglicht scheen het
bovenste gedeelte van den tunnel, dat bo
ven den grond, die op deze plaats sterk
helde, uitkwam. Firoz, noch Chirine waren
in haar buurt; ze zou ze bovendien niets
hebben kunnen vragen, daar het leven van
den hoefslag der paarden en de weerklank
van stemmen elk gesprek, dat niet ge
schreeuwd werd, onmogelijk maakte.
Kwam er dan nooit een einde aan die
verstikkende duisternis, vol van warme
paardenlucht en van den reuk van men
schen, die alleen met water in aanraking
komen, wanneer ze zwemmende een rivier
doortrekken?
De grof vervaardigde zoldering, nauwe
lijks hoog genoeg om de ooren der paarden
door te laten, maakte den indruk van haar
met ruw geweld te willen verpletteren en
ze scheen deel uit te maken van de neer
slachtigheid, zwaar als de hand van den
dood, die op haar drukte
Eindelijk was het einde van de onder
aardsche gang bereikt. Eenmaal weer in
de open lucht, merkte ze op, dat de weg
steil klom tusschen twee hooge rotswan
den, zoo dicht bij elkaar, dat ze baar hoofd
achterover moest werpen, om
heel in de
hoogte een smal streepje blauwen hemel
te onderscheiden.
(Wordt vervolgd).
j