AKKERTJE VORS COBRA Moet protectie worden doorgevoerd? PARLEMENT De Eerste Kamer bespreekt de handelspolitiek der regeering. Antwoord van min. Steenberghe. Neem dadelijk 'n als Ge U grieperig voelt. Wacht niet totdat die besmetting de overhand krijgt. Ga naar bed en neem nog 'n "Akkertje". Die griep zet dan niet door en morgen zijt ge weer „fit". Per koker van 12 stuks - 12 stuivers. Per doos van 2 stuks - 2 stuivers. QemeetUecadm HARENKARSPEL GROOTSCMERMER HeuUlelon DERDE BLAD. AKMAARSCHE COURANT VAN VRIJDAG 1 APRIL 1938. (Van onzen parlementairen medewerker.) Gisteren heeft de Eerste Kamer het debat over de begrootingen van het departement van economische zaken en van het landbouwcrisisfonds voortgezet. Het is tot den minister toegekomen, die ruim een half uur aan t woord is geweest en daarin een aantal afzonderlijke punten heeft behandeld. Was er Woensdag een zeker overwicht van de pleiters voor landbouwbelangen, gisteren kwam de schaal vrijwel in balans doordat de deskundigen op industrieel ge bied zich lieten hooren. En wel drie na elkaar. In de eerste plaats de heer Blomjous (rit.), zelf industriëel, bekende figuur in Tilburg. Deze afgevaardigde vertoont se dert jaren protectionistische neigingen, zoodat het geen verwondering behoeft te baren, dat hij zich in de meer beschermen de sfeer, waarmede onze economie zich noodgedwongen door allerlei invloeden van buiten en van binnen moest omgeven, wél is gaan gevoelen, maar nog niet zoo prettig of hij moest zijn ontstemming uiten over de wijze, waarop de regeering de handels- accoorden opzet. Zij doet hem te veel concessies en is zich te weinig bewust er van, dat Nederland met Ned.-Indië te zamen een aan grondstoffen rijk gebied uitmaakt. De heer Blomjous schijnt zich op de „zelfvoorziening" te willen terug trekken, waarvoor z. i. te meer aanleiding is, daar slechts 1/7 gedeelte van onze totale pro ductie wordt uitgevoerd. Ter bescherming van de binnenlandsche markt bepleitte hü, in plaats van de contingenteeringen, prohibitieve invoerrechten op een vaste basis. Hij bond den minister op 't hart, dat soepelheid niet de voornaamste trek van een dergelijk tarief mocht zijn, en dat Z. E. vooral niet schromen moest om het woord „protectie" te aanvaarden en te gebruiken. Een heel ander geluid liet de heer ter Haar (c.h.), oud-fabrikant te Amsterdam, hooren, een geluid, dat men in de volks vertegenwoordiging in de laatste jaren zelden meer verneemt. Deze afgevaardig de, voorstander van het vrije ruilverkeer, moest tot zijn teleurstelling constateeren, dat onze handelspolitiek hoe langer hoe meer in protectionistische richting wordt omgebogen. Hij had verwacht dat deze minister de in vele opzichten zoo nadee- lige en tot verstarring leidende contingen teeringen sterk zou inkrimpen, hetgeen, tot zijn teleurstelling, niet was geschied. Hij gaf toe dat zij minder gevaarlijk waren dan hooge invoerrechten, maar hij achtte het geheele streven der regeering met haar industrialisatieplannen, waarvan z. i. kunstmatig in 't leven gehouden industri- eele ondernemingen het gevolg zijn, funest Over de ordening had hij ook nog een woordje te zeggen. Het streven in die richting in geen enkele partij bestaat er overigens éénstem migheid over zag hij met leede oogen aan. Hij was bevreesd dat wij tot de ge sloten bedrijven van het gildewezen zou den terugkeeren, met alle gevolgen van dien: vermindering van de kwaliteit en stijging van den prijs der producten. Alleen aan ordening, die uit het be drijfsleven zelf opkomt, zou de heer ter Haar zijn steun kunnen verleenen. Geheel in tegenstelling daarmede was weer het betoog van den heer van de Bilt (s.d.), die betoogde dat de ordening van het bedrijfsleven het euvel der werkloos heid in den wortel aantast en dat zij ook in een niet-corporatieven staat verwezen lijkt kan worden, mits men de zaken maar krachtig aanpakt. Te veel rekent de regee ring echter op het particuliere initiatief, en dat doet zij ook ten aanzien van de industrialisatie. De heer v. d. Bilt had zelf een bescheiden aandeel in de oprichting van het Economisch-Technologisch In stituut in Limburg gehad en kon uit eigen ervaring en mede op grond van die van den voorzitter van dat Instituut verkla ren, dat de macht van de overheid noodig is om effect op het terrein der industria lisatie te bereiken. Als het particuliere initiatief en de ondernemingslust te kort schieten, moet de regeering het voorbeeld geven. Dat de ordeningsgedachten in katholie ken en in sociaal-democratischen kring niet parallel loopen, gelijk de heer de la Bella Woensdag had betoogd, kwam de heer Nivard (r.k.) nog eens aantoonen. Hij wees er den sociaal-democratischen afgevaardigde op dat de «.d.a.p. Ie orde ning der katholieken „op afbetaling" aan vaardt, doch dat zij steeds het oog gericht houdt op het verder liggend doel: de socialisatie. De rede van den heer Nivard was echter grootendeels gewijd aan de voornemens der regeering ten aanzien van de haven- belangen van Amsterdam en Rotterdam, waaromtrent eveneens de heer ter Haar inlichtingen had verzocht. De minister zoo klaagde de afgevaardigde laat in 't geheel niet blijken welke richting hij wil inslaan. Op 15 Juni 1936 is de regeling tot stand gekomen, waarbij de regeering het Amsterdam en Rotterdam mogelijk maakte de haventarieven te verlagen; deze rege ling is voor 1938 vervallen en slechts een overgangsmaatregel is ervan overgebleven. Wat is de minister van plan? En dan blijft de regeering inzake de Belgische Rijn vaartpremies in gebreke. Er mengde zich gisteren nog een katho lieke afgevaardigde in het debat, mr. Janssen, die eenige wenschen te kennen gaf omtrent de invoering van een nieuwe jachtwet, waarvan de spoedige verschij ning dezer dagen is aangekondigd. „Voorbarig", interrumpeerde minister Steenberghe. De heer Janssen wees verder op de urgentie van een natuurbeschermingswet, mede in verband met de uitvoering van werkverschaffingsprojecten, die hier en daar natuurschoon kunnen bederven. Van de nationaal-socialistische fractie voerden gisteren twee leden het woord. In de eerste plaats de heer Maarsingh, die het betreurde dat er geen afzonderlijk land'bouwdepartement meer was. Hij verkondigde dat dit er in de toekomst, als de nationaal-socialisten de lakens uit deelen, wél zou zijn, waardoor de voor name positie van den landbouw, als zijnde de grondslag voor ons volksbestaan, beter tot gelding zou komen. Hij had zeer veel critiek op het landbouw-crisisbeleid der regeering, o.a. ter zake van de boter, die tegen afbraakprijzen aan het buitenland wordt geleverd, terwijl de massa ze hier niet kan koopen; op den invoer van Deensch vleesch, terwijl hier teeltregelin gen zijn ingevoerd en de veehouderij aan banden is gelegd; op de lage belooning van den arbeid in land- en tuinbouw, terwijl toegestaan wordt dat Philips en Unilever hooge winsten maken; op de inkrimping van de teelt in den tuinbouw, waar uit breiding noodzakelijk zou zijn; op de de valuatie, die slechts voor enkele export industrieën eenig voordeel heeft opgele verd, maar waarvan de landbouw het slachtoffer is geworden; op de onvoldoende steunmaatregelen voor de kleine boeren; de te lage prijzen voor talrijke land- en tuinbouwproducten enz. enz. De heer von Bönninghausen (n.s.b.) zette deze critiek in meer algemeenen zin voort, waarbij hij betoogde dat het parle mentaire stelsel onmachtig is het werk loosheidsvraagstuk op te lossen en een crisisbeleid te voeren, dat het bedrijfs leven als één, op het nationale belang gerichte, geheel ziet. Voor de ordening welke de regeerir.g en in 't bijzonder de r.k. staatspartij voorstaat, had hij geen goed woord over; een vast plan, een wel omschreven doel ontbreekt. Z. i. mocht deze minister van economi sche zaken, die „met* haast dictatoriale macht is bekleed," niet in den ondergang van ons volk berusten. Ten slotte gaf hij te kennen, dat de n.s.b. de werkloosheid wel zou weten op te heffen: zij zou de werkloozen, de boeren en de jongeren, die nog een geheel leven voor zich hebben, wakker maken. Sedert 26 Mei '37 aldus besloot de nationaal-socialistische afge vaardigde toen de politieke partijen juichten over hun succes, is de n.s.b. ster ker geworden. „Zij is gereed voor den aanval." Antwoord van minister Steenberghe. De minister van economische zaken, mr. Steenberghe, zeide in het begin van zijn antwoord op de uitgebreide beschouwingen, dat de heer von Bönninghausen een soort verkiezingsrede had gehouden, waarmede hij wellicht in zijn eigen beweging indruk maakt, doch welke geen aanknoopings- punten bood voor een zakelijke discussie. Tot het peil van de rede van den heer Maarsingh verklaarde bewindsman niet te kunnen opklimmen; deze afgevaardig de had een aantal wenschen geuit, zonder te vertellen hoe deze vervuld moesten woiden, gelijk een kind zegt de maan te willen hebben, maar dit is ten slotte nog zoo verstandig om te begrijpen dat dit niet gaat en 't maakt van dien wensch geen argument! Opbouwende critiek stelde de minister in het belang van onze volksgemeenschap op hoogen prijs en daarom was hij ook een voorstander van het parlementaire stelsel. Na dit de N.S.B. te hebben voorge houden, ging de minister over tot de be handeling van een aantal afzonderlijke punten. Aan de verhoogde aardappelteelthef fing moest hij vasthouden; een afzonder lijke regeling voor de kleistreken is in onderzoek. Met de bestrijding van het mond- en klauwzeer zijn we op den goeden weg; ook in het buitenland worden de proefnemin gen van dr. Frenkel met belangstelling gevolgd. Bij het opnieuw vaststellen van de teelt regeling zal de minister met de gevolgen van het mond- en klauwzeer voor den veestapel rekening houden. Op 3 April treedt de nieuwe consumptiemelkregeling ir. het z.g. wettelijk gebied in werking; op de prijzen zal de minister toezicht houden. Wat de emigratie betreft, de regeering is daarmee bezig op basis van het rapport der handelsmissie. Dit geldt de emigratie naar Argentinië. Brazilië biedt voor Hol- landsche boeren weinig kans tot slagen, daar alleen de Japanners het er blijken te kunnen uithouden; zelfs de Italianen kon den het daar op den duur in den landbouw niet bolwerken. De nieuwe jachtwet is nog in studie; eveneens de materie voor de natuurbe scherming. De kwestie van de margarine en de boter bevredigt ook den minister niet. Een be vredigende oplossing is moeilijk te vinden. Verlaging van den margarineprijs maakt dat er meer geld bij de boter moet; verla ging van den boterprijs doet de inkomsten van het landbouwcrisisfonds te zeer dalen. Vandaag behandelde de minister de hoofdpunten van de discussie. De raad dezer gemeente vergaderde Woensdagmiddag in het gemeentehuis. Van den heer C. Noordstrand was een brief ingekomen waarin hij zijn bedrijf aan de gemeente aanbiedt. Voor kennis geving aangenomen. Van de R. K. Kiesvereeniging Haren karspel Oost was een verzoek ingekomen de kleine tuinders gezinssteun te willen verleenen. B. en W. deelden mede, dat aan dit verzoek, voor zoover dit mogelijk en noodzakelijk is, reeds uitvoering wordt gegeven door middel van het B. A. In verband met een verzoek van den plaatselijken raad uit de moderne arbei dersbeweging deelden B. en W. mede, dat het in hun voornemen ligt bij den bruggen bouw in „De Pooten" werklooze bouw vakarbeiders te werk te stellen. Het zal nog een paar .eken duren eer het werk kan worden uitgevoerd. Wij kunnen het werk uitvoeren wanneer wij willen. Er zal rekening worden gehouden met de belangen der vakarbeiders. Toch werkloozen-controle. Van den minister van sociale zaken was een brief ingekomen, waarin werd voorge schreven dat vóór 7 Februari 1938 een straat- en huiscontróle op werkloozen moet worden ingesteld. B. en W. hebben in verband daarmede en in verband met de mededeeling van den minister dat indien geen controle werd ingesteld, overwogen zou worden de subsidie in de koste; van werkloosheids- zorg in te trekken, maatregelen getroffen en aansluiting gezocht en gevonden b. d. kring O.-Niedorp. Hierover werden eenige besprekingen gevoerd. Er kan echter niets aan veran derd worden. Het moet. De directie van de Wieringermeer be richtte dat er dit jaar geen cultuurrijp land meer beschikbaar is. De directie noodigde B. en W. uit in Juli 1939 het verzoek om land te huren, te herhalen. B. en W. deelden mede, dat door hen pogingen in het werk zijn gesteld om land ir, de Wieringermeer te huren, om zoo doende de kleine tuinders, die naar hun overtuiging te weinig land hebben om er een bestaan op te zoeken, in de gelegen heid te stellen hun bedrijf uit te breiden en hun bestaansmogelijkheid te vergroo- ten. De heer De Vries merkte op, dat het nog al moedig van B. en W. was om in verband met den financieelen toestand der gemeente, 100 H.A. land te gaan huren, Er is nog al wat risico aan verbonden. De rente van de tuinderscredieten wordt ook al niet te vlot betaald. De voorzitter antwoordde dat dit wel juist is, doch de landhuur komt toch wel vrij goed binnen. Een weinig risico om een 60 of 70 tuinders aan een bestaan te helpen is wel te aanvaarden, meende het college. Het was de bedoeling dat er kool werd verbouwd op het land in de Wieringermeer om het land hier „rust" te geven door er andere gewassen op te telen. De heer De Jong juichte het initiatief van B. en W. toe. Het is van groot belang. Ook de heer Blokdijk vond het een goede gedachte. Spr. kwam op tegen de woorden van den heer De Vries, die de tuinders in een verkeerd daglicht stelde door het voor te stellen of dat menschen zijn die niet aan hun verplichtingen willen voldoen. Als hij zelf tuinder was zou hij wel anders spreken in zoo'n moeilijken tijd als men nu beleeft. De minister van soc. zaken vond goed dat de aanleg van het rijwielpad Dirks- hornKerkbuurt in eigen beheer wordt uitgevoerd zonder inachtneming van het tijdsverloop van 3 jaar. B. en W. werden gemachtigd, tot het doen van de toegestane uitgaven voor de feestelijkheden bij de blijde gebeurtenis in het prinselijk paar en bij het a.s. 40-jarig jubileum van H. M. de koningin. Aan de r. k. school te Waarland werd een voorschot verleend van 1609.05; aan die te Kerkbuurt een van 1126.33. B. en W. stelden voor de gemeentegelden te verzekeren tegen benadeeling door plaatselijke ambtenaren en bedienden of door anderen bij de N.V. Incasso Bank te Amsterdam, tot een bedrag van 25.000 tegen een jaarpremie van 19.50 B. en W. vroegen machtiging tot het aan stellen van personeel op arbeidscontract. De heer de Vries zou deze benoemingen aan den raad willen laten. Daar is volgens spr. geen bezwaar tegen. De voorzitter merkte op, dat het gaat om de benoeming in de kleinere betrekkingen. De schoolschoonmaakster wordt door den raad aangesteld en B. en W. gaan het ar beidscontract aan. De heer Doekes was het wel met den heer de Vries eens. Men zou anders wel kunnen volstaan met alleen wethouders te benoemen. De raad behoefde dan niet meer te vergaderen. In stemming gebracht werd het voorstel van B. en W. aangenomen met 5 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren de Vries, de Jong, Doekes en Blokdijk. Aan den heer A. Pater werd een vergoe ding van 15 per jaar en per kind ver leend voor vervoer van zijn kinderen naar de bijz. school te 't Veld. B. en W. stelden voor de alg. politiever ordening aan te vullen met een verbod om zaadkool enz. te plaatsen, anders dan over eenkomstig de regeling door B. en W. vastge steld. Een paar tuinbouwvereenigingen had den gevraagd een dergelijke bepaling in het leven te roepen. Na eenige besprekingen werd het voor stel van B. en W. aangenomen. De rekening 1936 moest gewijzigd worden waardoor het batig saldo van 51.56 op 2665.30 werd gebracht. Bij de rondvraag drong de heer de Jong er op aan om niet zoo lang meer te wachten met het houden van een raadsvergadering. Het heeft bijna 4 maanden geduurd. De raad kwamonder voor zitterschap van burgemeester Kolb voltallig bijeen. De voorzitter wenschte wethouder Posch geluk met zijn toestel en verheugde zich er over, dat deze de vergadering weer kon bijwonen. (Instemming). Weth. Posch bracht dank voor het vriendelijke woord van den voorzitter. Ver volgens werden de notulen goedgekeurd. Van de ingekomen stukken vermelden wij de goedkeuring van Ged. Staten op het raadsbesluit om de school te Driehuizen te handhaven. T.a.v. een drietal verzoekjes om ontheffing van den aanslag voor de hondenbelasting stelden B. en W. voor om af te wijzen, omdat de betreffende hondjes niet als ratten vangers kunnen worden aangemerkt. Conform besloten. De voorzitter deelde mede, dat thans de kerkvoogdij met den burgemeester een huurovereenkomst had gesloten voor de predikantswoning, zoodat voorloopig de bouw van een burgemeestersambtswoning van de baan is. B. en W. hadden hierin aanleiding gevonden om de plannen niet nader uit te werken. Mevr. Sloot enSmit merkte op, dat men niet kan weten, hoe spoedig dit weer aan de orde komt. Over de onbewoonbaarverklaring van eenige woningen ging de raad hierop een poos in comité. Na heropening deelde de voorzitter mede, een tweetal woningen, sectie b 1683 en 1685 onbewoonbaar te verklaren, waartoe met aanteekening, dat de heer v. d. Laan geacht wenschte te worden te hebben tegenge stemd, werd besloten. Tot wijzigingen van de begrootingen voor 1937 en 1938 werd besloten, zooals was voorgesteld. B. en W. wenschten toe te treden als lid van de Prov. Adviescommissie voor bouw ontwerpen. De contributie bedraagt 5 plus 2 voor de beoordeeling van ieder bouw ontwerp. De commissie geeft advies over het aes- thetisch aanzien en houdt rekening met het karakter van de gemeente. Voorts wenschte B. en W. 100 uit te trekken voor den luchtbeschermingsdienst. De raad had tegen de aansluiting bij de Prov. Adviescommissie geen bezwaar, doch gaf bij monde van mevrouw SlootenSmit en den heer Heijnis te kennen, van een lucht beschermingsdienst geen heil te verwach ten in deze 1000 zielen tellende uitgebreide gemeente. De voorzitter betoogde, dat het te laat is, om wanneer de nood daar is, men schen voor de hulpverleening te beschermen. Voorzorgsmaatregelen zijn wenschelijk. De heer H e ij n i s vond het niet wensche lijk om op oorlogsgedoe vooruit te loopen. Door MARK CHANNING Ned. bewerking 'door MARIt IDEBELMONTE „Mijn antimonium... Waar is mijn an timonium?" riep een kleine, lenige Geor- giaansche, terwijl haar oog speurde in de doos met cosmetiek. „Hoe kan een meisje er nu voor zorgen, dat haar oogen bekoor lijk zijn, indien die lamme schepsels haar heur middelen ontstelen". „Die staat naast je op het tafeltje zei lachend een Turei-meisje. „Hoe dikwijls moet ik zeggen, om op te houden met jullie gepraat en je te gaan kleeden", foeterde een dikke negerin, ter wijl ze op een fontein toeliep, in het mid den van de vestibule, die haar water kreeg van een natuurlijke warme bron. „Het eten zal bederven, als je niet komt". De beide jonge vrouwen tot wie zij zich richtte, kwamen uit het water. Elkaar na zittend rondom het bassin, speelden ze tus- schen de slanke zuilen, die een koepel droegen van veelkleurig glas. „Wil je met de zweep hebben, ongeloo- viBe schepsels?" schreeuwde woedend de negerin, haar log lichaam in beweging zettend, alsof zij die vlugge gestalten, op wier hals en armen, blank als ivoor, wa terdruppels schitterden, zou wegjagen. Bij het hooren noemen van het woord zweep 't was geen ijdele bedreiging bleef één der rondspringende jonge meis jes plotseling staan, met een arm om een der zuilen geslagen. ,,'t Is de schuld van Gulbundun", riep ze tegen de negerin, terwijl ze haar natte krullen, die haar over de oogen hingen, te rugsloeg. „Ze laat me nooit met rust". „Rust? Wie praat er van rust. Oh pape gaaien. Wees stil", krijschte een hooge stem, die uit de Moorsche galerij, welke naar de vertrekken van den Cobra voerde, kwam. 't Was Jaffir, bewaker van den harem, het hoofd der eunuchen, een al te zwaar lijvig man, wiens woord wet was. „Kleed je aan", vervolgde hij, met beide handen saamgevouwen op zijn buik, „an ders zou de Meester wel eens een paar hoofden kunnen afslaan, voor speelgoed van Shiv... Trek je japon aan, Gulbun dun, schaamtelooze!" Oogenblikkelijk was het uit met lachen en gekscheren. Er was niets meer te hoo ren dan het zachte geklater van de fontein en het geklots van het licht bewogen water tegen den wand van de piscine. Zelfs de dikke negerin had niets meer in te brengen. Gulbundun, een meisje van twaalf jaar en in het minst niet onder den indruk, stak een klein, rose tongetje uit tegen het hoofd der eunuchen. „Ik zal me aankleeden, wanneer 't me belieft, oh dikste van alle dikkerds", riep ze brutaal. En als om haar onafhankelijk heid te toonen, stak ze uitdagend een rose teen in het marmeren bekken. De dikke lippen van Jaffir, den eunuch, gingen vaneen en lieten een soort geknor hooren. „Moet ik misschien Shiv even halen?" Hij wist hoe bang ze voor de tijgerin was. Gulbundun bewoog nadenkend haar teen door het water, wijs genoeg om te weten, dat in haar blauwe oogen geen vrees te lezen mocht zijn. Gulbundun was een Cir- cassische en ontwikkeld voor haar leeftijd. „Op een goeden dag, oh Jaffir", zei ze uitdagend, met afgewenden blik, „wanneer Shiv eens geen olie heeft, om haar huid te doen glanzen, dan zul jij de gelukkige zijn, dien ze opeet. En dan zul je rust heb ben". Tegelijkertijd hoorden ze, alsof het dier het verstaan had, een kort afgebroken ge brul en het gerinkel over de steenen van haar gouden ketting. Een gele kop met valsche fonkelende oogen loerde tusschen de zware portières van Bonkhara-borduur- sel door. Shiv had haar kluisters verbro ken. Het bloeiende gezichtje van Gulbundun verbleekte. Het geklater der fontein en 't gemurmel van het water scheen intenser te worden. Angstig drongen de vrouwen zich tegen den marmeren wand. Een tam me pauw slaakte een rauwen kreet en fladderde onhandig naar een breede richel in den wand. Langzaam, met lange, sleepende passen liep het gestreepte monster door den ha rem, even stilstaande snoof het verachte lijk den geur op van parfum. De tijgerin trok een hoogen rug en strekte haar klauwen, waaruit als kleine kromme zwaarden, de gele nagels staken en een lang aangehouden toornig gebrul dreunde onder den koepel. Terzijde zat Gulbundun, beschenen door de regenboogtinten van een zonnestraal, die door het veelkleurig glazen dak viel; haar oogen leken twee diepe blauwe vij vers temidden van een sneeuwveld. De tij gerin haatte dit kind. Het gebrul werd luider, terwijl zij den gestreepten kop tusschen de machtige schouders terugtrok en de gluiperige oogen doordringend vestigde op haar slachtoffer. De gruwel van het schouwspel, waarvan ze getuige gingen zijn, deed de omstanders versteenen. Zelfs het hoofd der eunuchen sloot zijn kleine, diepliggende oogen. Over enkele minuten zou alles afgeloopen zijn geloofd zjj Allah Hij trilde als bruine gelei, die geschud wordt. En toen opeens drong in die drukkende stilte het geluid door van ver hoorngeschal dezen keer in korten, snellen kadans. Shiv spitste haar ooren, inwendig grom mend, draaide zij een keer om haar eigen spil en daarop liep ze weg met haar slui penden gang tusschen den rqoden voor hang door, de gouden ketting rinkelend achter haar aan. Zij wist, dat Alam Khan was thuisgekomen. HOOFDSTUK X. Thuiskomst van den Cobra. Aan het einde van de onderaardsche gang onderscheidde Diana een half-ronde opening, waardoor daglicht scheen het bovenste gedeelte van den tunnel, dat bo ven den grond, die op deze plaats sterk helde, uitkwam. Firoz, noch Chirine waren in haar buurt; ze zou ze bovendien niets hebben kunnen vragen, daar het leven van den hoefslag der paarden en de weerklank van stemmen elk gesprek, dat niet ge schreeuwd werd, onmogelijk maakte. Kwam er dan nooit een einde aan die verstikkende duisternis, vol van warme paardenlucht en van den reuk van men schen, die alleen met water in aanraking komen, wanneer ze zwemmende een rivier doortrekken? De grof vervaardigde zoldering, nauwe lijks hoog genoeg om de ooren der paarden door te laten, maakte den indruk van haar met ruw geweld te willen verpletteren en ze scheen deel uit te maken van de neer slachtigheid, zwaar als de hand van den dood, die op haar drukte Eindelijk was het einde van de onder aardsche gang bereikt. Eenmaal weer in de open lucht, merkte ze op, dat de weg steil klom tusschen twee hooge rotswan den, zoo dicht bij elkaar, dat ze baar hoofd achterover moest werpen, om heel in de hoogte een smal streepje blauwen hemel te onderscheiden. (Wordt vervolgd). j

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 9