^ss^ssA
HOOGERE KLOPVASTHEID
NOG HEER WAARDE
MINISTER J. J. C. VAN DIJK OVER DE NIEUWE
LEGER-ORGANISATIE.
HeuilietoH
VORS
i*
COBRA
k\ f
JULliIi benzine geeft VOORTAAN (vjvnJf 1 AifH tri
dank zij een
en blijft daarmede
ALS STEEDS HAAR TIJD VOORUIT!
(Vervolg).
(Van onzen eigen verslaggever.)
De aanschaffing van het materiaal.
De aanschaffing var. het materiaal ge
schiedt zooveel mogelijk op de binnenland-
sche markt bij de Nederlandsche bedrijven
en in licentiebouw, waarvoor series in het
buitenland moesten worden gebouwd en
geconstrueerd. Wij schakelen het Neder
landsche belrnfsleven in, in de 1ste plaats
met het oog op werkverruiming, maar in
de tweede plaats om dit bedrijfsleven zóó
te outilleeren, dat het is ingesteld op de
taak, die het heeft te vervullen, wanneer
ons land in de oorlogspositie komt, wat
God verhoede.
Het spreekt vanzelf, dat alles zeer gelei
delijk moet geschieden. Alle wapenfabrie
ken over de geheele wereld zitten vol met
werk en dit heeft reeds aanleiding gegeven
tot prijsverhooging.
Spr. hoopt te bereiken, in het kader van
den tijd, dien wij ons gesteld hebben, ook
ten opzichte van 't materiaal, tot versterking
van onze weermacht te komen en daarbij
heeft hij ook het oog op de vliegtuigen en
de vliegkampen.
Men moet een scherpe onderscheiding
maken tusschen de luchtbescherming en
de luchtverdediging. De luchtbescherming
staat onder den minister van binnenland-
sche zaken, de luchtverdediging dat is de
actieve militaire verdediging geschiedt
door de luchtstrijdkrachten: de luchtdoel
artillerie en mitrailleurs met behulp van
zoeklichten en den luchtwachtdienst, res-
sorteerende onder verschillende militaire
autoriteiten.
Mij is gebleken, aldus de minister,
dat in dit opzicht unificatie geboden is,
zoodat er zal komen één commando, dat de
vier groepen van de luchtverdediging zal
omvatten. Daarvoor is groote voorberei
ding noodig. Het zal nog wel enkele maan
den duren vóór dit commando is ingesteld.
De luchtstrijdkrachten.
Voor de luchtstrijdkrachten bestaat
bizondere belangstelling. Het ligt in de be
doeling, te formeeren een brigade-com
mando van de luchtstrijdkrachten, bestaan
de uit drie regimenten, waarvan het eerste
omvat de algemeene luchtverdediging, het
tweede de luchtstrijdkrachten ten behoeve
van het veldleger en het derde, de alge
meene opleiding, het opleidingsinstituut.
De vraag, hoe sterk de regimenten wor
den, en welk type vliegtuigen wordt aan
geschaft, zal spr. niet beantwoorden.
Men moet zich niet voorstellen, dat men
door de actieve verdediging in de lucht en
van den grond altijd en overal afdoende
beveiliging verkrijgt. Als men dat veron
derstelt, vergist men zich.
Maar daar gaat het in hoofdzaak niet in
de eerste plaats om. Het gaat erom, dat
beveiliging plaats heeft van de belangrijke
objecten in het land, ook de steden, maar
in het bizonder van die objecten, als groote
bruggen, knoopppunter. van spoorwegen,
enz., die voor 's lands defensie van bizon
dere beteekenis zijn. De bedoeling is, dat
de luchtmacht, die slechts een klein deel
omvat van de luchtmacht, die de naburen,
groote mogendheden, ter beschikking heb
ben, belet, dat de vijandelijke luchtmacht
plaatselijk een overmacht in de lucht
krijgt en tot hulp diene van de defensieve
troepen, die wij ons voor oogen hebben ge-
steld.
De bedoeling is niet, dat de luchtmacht
in slagorde wordt opgesteld en ook de
kazernes zijn objecten, die bizonder verde
digd moeten worden, want bij oorlogsbe
zetting vertoeven de troepen niet in de
kazernes.
De vliegvelden.
Over de vliegvelden is al heel wat te
doen geweest. Ook in de volksvertegen
woordiging, ik behoef maar te spreken
over Bergen.
Het spreekt wel vanzelf dat wij bij den
uitbouw onzer lucht-strijdkrachten noodig
hebben aparte vliegvelden. We hebben
Soesterberg en wij krijgen Bergen en
Waalhaven. Er bestaan nog verschillende
andere plannen. Wij krijgen dus een de
centralisatie van de lucht-strijdkrachten,
iie noodig is om de veiligheid tegen lucht
aanvallen te vergrooten.
Wanneer men zich een luchtaanval voor
stelt, dan zal men kunnen begrijpen, dat
het wenschelijk is, met het oog op de ver
nieling, dat de hangars verspreid over het
veld worden gebouwd.
In verband met een ingekomen vraag,
deelde spr. mede, dat het niet vaststaat,
dat er één commando komt over de lucht
strijdkrachten van land- en zeemacht, om
dat die beide strijdkrachten een verschil
lende oorlogstaak hebben, die maakt, dat
de samenvoeging in één verband bezwaren
oplevert.
De samenstelling van het leger.
Het leger bestaat en zal blijven bestaan
uit vier devisie-groepen met hulpwapens.
Een brigade, die de bizondere belang
stelling geniet, bestaat uit wielrijders,
motorrijders, pantserwagens, artillerie en
mitrailleurs. De wielrijders worden gere-
quireerd en geëncadreerd uit de infanterie;
de motorrijders uit de cavalerie. Toch ver
dwijnt de cavalerie niet uit onze organisa
tie, maar zij heeft een andere bestemming
gekregen. Er komt een escadron bij, dat
wielrijdend wordt gemaakt. De artillerie
wordt ingedeeld bij de lichte brigade en
gemotoriseerd en er is nog in overweging
om een gedeelte van de gele rijders bereden
te laten.
De voedselvoorziening in tijd van
oorlog.
Een punt van groot belang is de voor
ziening van de bevolking en de weermacht
ten aanzien van de voedingsmiddelen en de
grondstoffen bij een langdurigen oorlog of
mobilisatie. Daarvoor komt een instelling
voor economische oorlogsvoorbereiding,
als algemeen regeeringsapparaat en daar
naast een apparaat bij defensie, dat dient,
het militaire instituut in te schakelen voor
de verdeeling van de bijdragen van de
Nederlandsche industrie. Op dit gebied
zyn belangrijke vorderingen gemaakt om
het geheele bedrijfsleven in te schakelen
en te organiseeren. Ook onze marine heeft
daarbij een taak. Voor de behoeften van
het volksleven en de weermacht moet
naar schatting, dagelijks, tusschen de 30
en 40 duizend ton worden ingevoerd. Deze
hoeveelheden moeten in veiligheid uitgaan
en binnenkomen. De marine heeft dus op
dit terrein een belangrijke taak voor de
convooieering. Daarmee zijn wij bezig.
De legerorganisatie.
Het spreekt vanzelf, dat wij bij de sterke
organisatie, die wij krijgen, ook een ster
kere encadreering noodig hebben. Zoowel
voor de vredes- als de oorlogsorganisatie
moet het aantal officieren, reserve-officie
ren en onderofficieren verhoogd. Van be
lang is hierbij het bevorderingsvraagstuk.
De vooruitzichten voor de beroepsonder
officieren zijn belangrijk verbeterd.
Er is gevraagd of bij het capitulanten-
stelsel nog gedacht is aan het weten
schappelijk peil. Spr. antwoordt, dat in de
allereerste plaats gezocht wordt naar
practische geschiktheid voor den militairen
dienst, natuurlijk met een zekeren grond
slag van kennis.
Spr. geeft toe, dat de opleiding beter kan
geschieden met beroeps-onderofficieren,
maar dit stelsel zou een zoodanig beslag
leggen op hetgeen voor de weermacht be
schikbaar is, dat daaraan niet kan worden
gedacht en de ervaringen met het capitu-
lantenstelsel zijn van dien aard, dat hier
van goede resultaten verwacht kunnen
worden.
De bevordering van de reserve-officieren
kan sneller geschieden in verband met de
meerdere te vervullen plaatsen in de oor
logsorganisatie. De beroepsofficieren heb
ben een plaats in de vredes- en in de oor
logsorganisatie. Het is van belang, dat de
hoogere rangen kunnen worten bereikt op
een niet te hoogen leeftijd. Spr. hoopt dit
vraagstuk tot een oplossing te brengen.
Voor de reserVe-officieren is de gelegen
heid opengesteld, toe te treden tot het corps
beroepsofficieren. Daarvoor is een regeling
opgemaakt, die aan de bevorderingskansen
niet tekort doet en de vraag of men dan
goede beroepsofficieren krijgt, beantwoordt
spr. bevestigend, omdat het aantal, dat zich
heeft aangemeld om in het beroepscorps te
worden opgenomen, zoo groot is, dat een-
scherpe selectie kan worden toegepast.
Volkomen beaamt spr., dat het wensche
lijk is, dat meerdete officieren de hoogere
krijgsschool bezoeken, maar men moet zich
daarvoor uit vrijen wil aanmelden.
In het psycho-technisch onderzoek ziet
spr. een middel om in de weermacht den
juisten persoon op de juiste plaats te krij
gen, maar eenvoudig is dit middel niet.
Veel voelt spr. voor de populariseer in g
van de weermacht. Voor de weermacht is
het een moreele kracht, wanneer deze
weet, door de sympathie van de bevolking
te worden gedragen. Daarom worden
luchtverdedigingsdagen in de provincie
gehouden en dragen de officieren meer
hun uniform dan vroeger het geval was.
Klachten over de mentaliteit van de
dienstplichtigen, behoudens uitzonderingen,
bereikten spr. niet. Op dit oogenblik kan
worden gezegd, dat met ambitie en activi
teit wordt gewerkt, ook al is voor velen
de verlenging van eersten oefeningstijd een
tegenvaller geweest. De eerste oefentijd
moet in de eerste plaats voor de defensie
worden benut, maar daarnaast wordt het
mogelijke gedaan om den dienstplichtige
in maatschappelijken zin wat vooruit te
brengen. Een bezwaar is, dat de dienst
plichtige, bij den terugkeer in de maat
schappij, zijn plaats door anderen ziet
ingenomen. Dat is een euvel, waaraan
waarschijnlijk nimmer op afdoende wij-ze
tegemoet kan worden gekomen. Het de
partement doet, wat mogelijk is, om den
dienstplichtige in een overeenkomstige be
trekking geplaatst te krijgen. In onderzoek
is of verdergaande maatregelen kunnen
worden genomen, die een wettelijke basis
moeten hebben.
Onze marine.
Spr. gaf hierop een opsomming van de
samenstelling van de marine, die hij noem
de een macht van het Imperium Neder
land, die vanuit Nederland in Europa moet
worden geleid, omdat daar het personeel
wordt opgeleid.
Voor de verdediging van het eilanden
rijk noemde spr. een kruiser met vliegtui
gen niet doelmatig en niet verantwoord.
Het materieel voor onze vloot, zooals het
thans beschikbaar komt, acht hij voor de
doelstelling geschikt en de schepen en het
vliegtuigtype, dat wordt aangebouwd en
aangeschaft, zijn zeker gelijkwaardig aan
die, welke door andere mogendheden daar
tegenover kunnen worden gesteld. Men
moet rekening houden met de grenzen, die
door de financieele mogelijkheden worden
gesteld. Een slagschip zou 80 a 90 millioen
kosten en zou bovendien in onze vloot als
middel met het oog op de andere onderdee-
len, niet op zijn plaats zijn. Een deel van
onze scheepsmacht moet steeds, met het
oog op de groote beurt, en met het oog op
de opleiding van het personeel, in Neder
land zijn.
De landmacht-bommeniwerpers vormen
voor het landleger in Ned. Indië een be
langrijke organisatie. Men moet echter
niet de vraag stellen: „Wat is primair:
vlootmacht of luchtmacht", maar men
heeft zich voor oogen te stellen de samen
werking van vloot en landmacht, beide
voorzien van krachtige luchtstrijdkrachten,
die gezamenlijk de doelstelling hebben te
volvoeren voor de defensie van Indië.
Men stelt de vraag of de onderzeeboot
nog een wapen is, dat geschikt is en haalt
voor de ontkenning van die vraag de En-
gelsche rapporten aan. Deze hebben alleen
betrekking op alleenvarende duikbooten,
die bij ons een onderdeel uitmaken van de
harmonische scheepsmacht van kruiser,
jager, torpedo, hulpmateriaal en krachtige
vliegtuigen. De geheele vloot zal moeten
deelnemen aan de maritieme actie.
Laten wij hopen, zoo besloot de minister,
dat land- en zeemacht samen in Nederland
en Ned.-Indië hun taak naar behooren zul-
-r--y
- -
-•
aslhetd
W\oPva
de duurden
D°orcu|tl benzee/5 de morden,
KV. Bataafsche Import Mij. v«rke
.KONINKLIJK E/S HEL L"-prarinctnfc'tBf ynlug»
len verstaan en in staat zullen zij-n, aan
Nederland en Indië de noodige waarborg
voor de veiligheid te scheppen.
In antwoord op hierna gestelde vragen,
zeide de minister nog, dat men niet moest
vergeten, dat onze marine-basis zeer be
perkt is en dat deze zeker anders zou
worden ingericht, als die nog moest wor
den gesticht. Eenige verbeteringen worden
overwogen.
De waarde van de vrijwillige inzameling
voor defensie noemde spi. de stemming
van offervaardigheid, die zich van ons volk
heeft meester gemaakt. De ingekomen bij
dragen kunnen geen maatstaf zijn van die
offervaardigheid. Spr. stelt op hoogen
prijs, dat dit gebeurt, maar het mooie zou
er van af zijn, wanneer de regeerlng zich
aan het hoofd stelde van die beweging. De
regeering is dan ook n;et voornemens,
daaraan leiding te geven.
In de beoordeeling van enkele gesigna
leerde relletjes moet men voorzichtig zyn.
Ze geven geen algemeene stemming weer.
Dienstplicht is dienstplicht. Men krijgt dus
ook karakters, die geneigd zijn, relletjes te
maken en deze vinden altijd wel steun bij
personen met slappe karakters.
De heer Lievegoed sloot, met een woord
van dank aan den minister, de conferentie.
TWEEDE HANDSCH-GOEDEREN?
Vraag en Aanbod.
35 cent per 5 regels a contant.
WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Ned. bewerking
door MARIk
E BELMONTE
Door
MARK CHANNING
64)
„Waarom doodt de Cobra den Man-met-
den-Sluier niet, wie hy dan ook is. en
maakt hy zich geen meester van dien
achat? 't Is niets voor hem om zich door
iemand, die zich tusschen hem en het be
geerde voorwerp stelt, te laten weerhou-
den".
„Neen, hy vreest de macht van dat ge
duchte wezen".
„Welke macht?"
Een flauw glimlachje speelde om de lip
pen van den asceet.
„Een macht, die zoowel onder, op als bo
ven de aarde heerscht en die aan hem ge
hoorzaamt. Vraag niet verder".
Diana, die vreesde door de soldaten, wier
voetstappen bij hun ronde duidelijk hoor
baar waren, beluisterd te worden, kroop
dichter naar den Sadhu toe. Zou hy Colin
Gray niet kunnen bevrijden?
„Er is hier een gevangene", begon ze.
„Ik ken hem", antwoordde de witte ge
daante en een vriendlyke glans verhel
derde zijn ernstig gezicht. „Zoodra het
oogenblik gekomen is, zal ik hem hulp ver-
leenen; dat wil zeggen, niet ik, zooals ge
me hier ziet, doch dank zy mijn macht
om van uit de verte te kunnen handelen.
De Karma moet vervuld worden, de on
feilbare loop van alle menschelijke daden.
En de eeuwige Volmaaktheid zal ons bij
staan".
Dit was in hoofdzaak hetgeen de Sadhu
tegen Diana zei. En vóór zij er aan dacht,
was het oogenblik voor de vlucht gekomen.
„Dilkoosh, rakker, waar zit je?" 't Was
de stem van de Nubische. Tot tweemaal toe
werd het teeken herhaald: „Dilkoosh! Dil
koosh!"
Diana, geknield, luisterde. Ze had niet
gemerkt, dat de Sadhu was weggegaan. Het
geluid van nauwelijks waarneembare voet
stappen op den door de zon hard geworden
grond van het buitenpad nam al haar aan
dacht in beslag.
Even later teekende zich in de blauwe
schemering voor den ingang van het hol
de slanke vorm af van het hertje. Het dier,
dat haar lucht gespeurd had, kwam haar
halen; het dacht aan al de lekkernijen,
waarvan Chirine zoo ruim voorzien was en
die Diana het gevoerd had.
„Ik zal het hertje wel voor je vangen",
riep een mannenstem. „Het is hier heen
gegaan".
Haastige voetstappen naderden; het
schijnsel van een lantaarn danste over het
pad, werd rossig bij den ingang van de
grot en viel op de tengere gestalte van een
jongen bergbewoner.
„Kom er uit!" riep de wacht, een jonge,
magere Afridi.
Met zyn blik gericht op de verschrikte
oogen, die hem aanstaarden, plaatste hij
zyn lantaarn op den grond, gespte den
riem los van zijn geweer en blokkeerde den
uitgang.
Diana tastte naar het fleschje vergif.
Doch het ontglipte aan haar bevende vin
gers en viel in scherven op den rotsbodem
neer.
„Hé! Broeders!" riep de jonge wacht.
Kom gauw! Ik heb een dief gesnapt!"
„Een dief! Een dief!"
De kreet werd door de andere patrouilles
overgenomen. Iemand schoot een geweer
af; en in een oogwenk was het hol vol
met gewapende mannen.
Een kleine, breed geschouderde soldaat
bond Diana de handen vast achter op den
rug; intusschen stootte hy haar onophou
delijk aan met zyn elleboog.
Geërgerd keek ze op hem neer, maar
haar hart stond stil, toen ze Limbu her
kende.
De Gurkhaansche oppasser had kans ge
zien zich te laten aanwerven om onder het
vaandel van den Cobra te vechten.
„Ik ben gekomen om hem te zoeken",
fluisterde hij.
De anderen omringden hem.
„Wat beteekent al dat leven?" schreeuw
de woedend Alam Khan. „Breng dien ge
vangene hier".
Hij stond op een balcon van het appar
tement van Chirine, de Perzische naast
hem; in het vertrek achter hen, dat ver
licht was door zilveren lampen, waarin
welriekende olie brandde, hadden muzi
kanten en danseressen zich in een hoekje
verscholen, na plotseling by het hooren van
het alarmgeroep hun dans te hebben ge
staakt.
Chirine's pupillen, uitgezet van ontstel
tenis, vlamden als bruin vuur in het bleek
ovaal van haar gezicht. Natuurlijk her
kende ze die goudblonde krullen, die in 't
schijnsel der lantaarns glansden met roo-
den weerschijn. De hand van den Cobra
grijpend, wierp ze zich op haar knieën.
,,'t Is het Engelsche meisje, Heer! Doe
haar geen kwaad ter wille van mij! Schenk
haar aan mij! Ik houd van haar. Bij Allah,
ik zweer te zullen sterven, indian u haar
niet aan mij schenkt".
Ze lag aan haar voeten. Alam Khan voel
de zich vreemd ontroerd. Nog nooit had hij
haar zien knielen; hij was het altijd ge
weest, die aan haar voeten ging zitten, of
zelfs voor haar knielde. En, wel beschouwd
waarom zou hij dat Engelsche meisje laten
dooden? Mogelijk kon ze hem nog van nut
zijn.
„Laat haar vrij!" beval hij.
Chirine greep zijn hand, die zij met kus
sen overlaaide.
„Ik houd van u, ik houd van u, oh Edel
moedige!" jubelde ze.
„Laat haar niet vrij, of het is jullie aller
dood", schreeuwde een snijdende stem.
Van boven, van den Toren van den Spie
gel, keek een in het zwart gekleede ge
daante neer op de acteurs van het drama.
„Breng haar naar den oppasser van de
beesten", vervolgde de Man-met-den-Slui-
er. „Morgen op het Strijdplein wordt ze ter
dood gebracht".
Op het gezicht van Alam Khan stond
machtelooze woede te lezen. In het open
baar had men hem vernederd en onge
straft. Hij, die meer dan eens iemand ge
dood had, omdat de schuldige het gewaagd
had in zijn tegenwoordigheid te grinniken,
en nu was hij bespot en zyn autoriteit be
lachelijk gemaakt. Ten aanhoore van zijn
eigen volk was hy beleedigd. De izzet
eerbied dien men hem verschuldigd was,
was geschokt.
Maar de bijgeloovige angst, dien hij voor
de macht van den Gesluierde had, was te
groot, dan dat hy er iets tegen in had dur
ven brengen.
Ruw schoof hy de Perzische met zijn
voet van zich af; daarop ging hij terug in
het paleis, elke marmeren zuil, die hij op
zyn weg tegenkwam, beukend met zijn
vuisten.
Vóór de sprakelooze wacht haar weg
voerde, hoorde Diana de doodsche stilte
het gesnik van Chirine.
HOOFDSTUK XXXV.
Limbu volgt een spoor.
Het verhaal van de avonturen van Lim
bu, na zij terugkomst te Labak met den
Rissaldar, werd den volgenden dag te mid
dernacht vervolgd op den pas van den
Maha Gunj. Boven zijn hoofd breidde een
met sterren gespikkelde hemel zich uit.
Het geflikker van kampvuren, het gehinnik
van paarden en lastdieren, de geur van het
rookende hout, het geklop van hamers op
palen, die in den leemgrond werden ge
dreven, alles verried de aanwezigheid van
een bivak.
Vanaf drie uur in den namiddag van dien
dag had de hulp-colonne onder bevel van
kolonel Haughton bijna zonder oponthoud
gemarcheerd.
De kleine Gurkha was druk in de weer
met het klaarmaken van het diner van de
merrie van Gray, die men hem, oh wonder,
toegestaan had mee te nemen. Hy had zich
niet gevoegd by zijn vijfhonderd landge-
nooten, die het half-bataillon van het 90e
Gurkha uitmaakten. Hij werd bezield door
een razend verlangen naar eenzaamheid:
dit was niet zonder verband met het of
feren van zekere broodmagere, zwarte geit,
en een nachtwake voor het polychroom
beeld van Kali, met vier armen, de godin
der vernietiging. Hij had gezworen geen
warm eten te nuttigen, tegen iemand van
zyn eigen volk te spreken, voordat hij Gray
dood of levend zou hebben terug gevonden;
en zelfs had hy geen gesprek met twee
mannen van den Mir ontweken, die onder
voorwendsel van zyn merrie te bewonde
ren, hadden getracht vriendschap met hem
te sluiten. (Wordt vervolgd).