S AMBO DE OLIFANT hoorn akersloot heiloo De beteekenis van Alkmaar en omgeving in den strijd tusschen Hollanders en Friezen. DERDE BLAD. Rijkslandbouwschool. Bij beschikking van den minister van economische zaken, directie van den land bouw, zyn met ingang van 15 Juli 1938 be noemd tot lid van de commissie van toezicht op de Rijkstuinbouwschool te Hoorn de heeren: N. Veldhuijzen van Zanten te Enk huizen en S. de Boer Kzn. te Zuidschar- woude. Electrische kookdemonstratie In café Verduin te Akersloot werd Dins dagmiddag op verzoek van den heer Deylen vertegenwoordiger van het P.E.N., door de firma W. Schuurman te Alkmaar namens de Nederlandsche Siemens Mij. een electrische kookdemonstratie gehouden. In een korte rede werden de groote voor deelen van het electrisch koken uiteenge zet. Men deelde ook mede, dat door het P.E.N. in Noord-Holland een enquête is ge houden, waarbij bleek, dat 99 der huis vrouwen, die deze kookmethode toepassen, haar prefereeren boven alle andere. Door een kookdame werd daarna ge demonstreerd op het Siemens-Protos for nuis. Het bereiden der diverse spijzen had aller aandacht, vooral ook door de geringe water- en vettoevoeging en de lage tempera tuur, waarbij wordt gekookt. Deze interessante middag had een zeer prettig verloop en werd door een 60-tal dames bijgewoond. Kostelooze Rijwielplaatjes. Kostelooze rijwielbelastingmerken kun nen, voor wat betreft de gemeente Heiloo, worden aangevraagd aan het stempellokaal van den correspondent der arbeidsbemidde ling Heerenweg F 146 op 20, 25, 27 en 29 Juli van 19—21 uur en op 23 Juli van 14—16 uur. Vechtpartij. De veehouders C. A. R. en C. O., die Maandag j.L hun opwachting bij den poli tierechter maakten voor een ruzie en. waar voor R. werd veroordeeld, hebben met die veroordeeling de ruzie niet beëindigd, integendeel, R. heeft O. nu weer zoodanig „afgedroogd" dat deze zich onder genees kundige behandeling van dr. van Hoolwerff moest stellen. Proces-verbaal volgde. Zendingsfeest in den Gemeen telijken Muziektuin. Woensdag had in den Gem. Muziektuin het Zendingsfeest plaats van de Vereeniging voor Inwendige Zending in Noordholland en de afd. Alkmaar en Heiloo van het Tasikmalaja-Comité der Ned. Zendingsver. Het bezoek was vooral na den middag belangrijk grooter dan voorheen, een be zoek waaraan bekende sprekers, koren en een muziekgezelschap het hunne bijdroe gen. Even over half 11 werd de dag geopend door den voorzitter, jhr. mr. dr. L. A. van den Brandeler te Alkmaar, die o.a. zeide dat we niet moeten feestvieren om eens uit te zijn, doch cm te getuigen van God en Jezus Christus. Het is onze plicht om het Evange lie te verkondigen aan alle creaturen. Dat kunnen we allen; ieder op zijn wijze. De zending steunen, steunen door gebed en offers, ook dat wordt van ~ns allen ge vraagd. Dank bracht spr. aan de Kerkvoog dij te Heiloo, voor het beschikbaar stellen van het kerkgebouw (waarvan men geen gebruik zou maken), dank aan het muziek gezelschap en de koren, doch bovenal aan de sprekers. Hierna ging spreker voor in gebed, waar na gemeenschappelijke zang volgde. Vervolgens behandelde ds. S. S. M. Aert- sen, Ransdorp-Schellingwoude, het onder werp „Onze mooiste bijdrage voor de zen ding". Deze spreker zeide, dat de mooiste en zeker de waardevolste bijdrage het gebed is. Hebben we daaraan wel onze aan dacht gewijd, vroeg spreker? Bidden kan men op velerlei wijze. Het is niet de kunst van geleerden of geletterden, doch van ieder, het is van God getuigen, zeide spr. Doch vergeet ook niet het offer, want zon der geld kan men er helaas niet komen. Tweede spreker was ds. W. A. Hoek, van Amsterdam, met het onderwerp „Kinderen Gods". Door een kind Gods te zijn moet er van ons een drang uitgaan om Hem lief te hebben en van Hem te getuigen. Die drang is zóó groot, dat het zich op velerlei wijze en bijna op elk terrein kan uiten in woor den, zeker ook in woorden, doch vooral door ons voorbeeld en onze daden. Een kind Gods wil zeggen spreken van Hem en uit dragen Zijn Wil Dat is verkondigen het Evangelie. En dat op een wijze als Paujus, die zeide: „Gij allen zijt de uitverkorene van God. Dus geen eigen dunk van ons zelf en van onze daden, doch verkondigen de Christus-gedachte, zooals de eerste christenen. Na de pauze sprak de Zendeling B. B. Starrenburg van Nieuw-Guinea over het onderwerp: „Uitdrukken, Afbreken, Ver storen (Jer. 110b). Deze spreker zeide, dat Jeremias er aan toevoegde: „Opbouwen". Vervolgens behandelde hij den arbeid op Nieuw Guinea, waar hij vele jaren zijn ar beid voor de christelijke gemeenschap on der de papoea's met Gods hulp mocht ver richtten en uitbreiden. Moet dit vruchtbare werk worden verstoord? Verstoord door de demonische krachten van ons geloof, afge broken omdat er geen geld meer is om de zending voort te zetten? Spreker's hart zei de „Neen". De christen-gemeenten van Jezus Christus zal dit niet dulden. Wij mogen de 75000 christenen niet aan hun lot overla ten. Maar dan moeten we opbouwen, door ons gebed en vooral door ons offer, want er is dringend behoefte aan offers om den zendingsarbeid voort te zetten. Spr. deed een beroep om allen mee te werken om den zegenrijken arbeid voort te zetten. Ds. G. Moen, te Den Hoorn (Texel) be handelde het onderwerp: „Onze zendings- taak in de komst van Gods Koninkrijk". De zendingstaak bestaat in Gods Ko ninkrijk" te beleven in ons werk voor Hem. Er zijn vele wegen om dat te bereiken, en spreker noemde er eenige, doch vooral moet men zich toeleggen om Gods Zoon te ver heerlijken, want 't gaat om Jezus Christus. Hierna werd voor de tweede maal ge pauzeerd. In de pauze, waarin het Christ. fanfare corps „Advendo" van Broek op Langendijk, zich liet hooren met een nummer, dat van het gewone program afweek en de Ge mengde koren uit Alkmaar en Heiloo een 4-tal liederen zongen, waarvan Psalm 121 en het Zendingslied bijzonder goed werden vertolkt, was het woord aan ds. H. Dekker van Amsterdam met het onderwerp: „On verantwoordelijke nalatigheid". Onverant woordelijk is het goede nalaten omdat de wereld er anders over denkt, of te laf om God en Zijn Evangelie te belijden en uit te dragen. De laatste spreker was de heer J. van der Heide te Broek op Langendijk met het onderwerp: „Het geheim van de Zendings collecte. Dat geheim heeft spreker in een zeer langdurige rede ontvouwd. De collec te is zoo oud als de wereld. Paulus beval de collecte aan voor dragen van zijn woord. Spr. zeide, dat hij niet de komende collecte zou aanbevelen dat achtte hij overbodig doch laat ieder toonen wat hjj voor de zending dus het werk van God uit te voeren door ons als Zijn helpers, wil doen. Bijna zes uur sprak ds. H. O. Molenaar van Halfweg het slotwoord. Voordat wij overgaan tot de beschrijving van de vele stroop- en krijgstochten in de drie eeuwen tusschen 980 en 1288 door Hollanders en Westfriezen tot wederzijd- sche bestoking en bestraffing ondernomen, zal het goed zijn de gesteldheid van de landstreek, welke het grensgebied vormde, kortelijk te overzien, omdat de kennis van den bodem ons veel duidelijk maakt, het geen anders duister zoude zijn gebleven. Van den, door hooge duinen bescherm den, zeekant strekt zich oostwaarts een hooge zandvlakte uit, die van zeer afwis selende breedte is. In het noordelijkste deel van het ons interesseerende gebied liggen de hooge gronden von Schooreloc (Schoorl) en Zanegeest; daaraan aansluitend vinden wij zuidwaarts den Bergergeest en vervol gens de Wimmenummer- en Egmonder zandgronden, die naar het oosten afloopen tot de Berger- en Egmonder meren, waarin zij hun zakwater loozen. Van de Adalber- tus-abdij te Egmond strekt zich de rand van den geestgrond, lichtelijk hellende, een eindweegs uit, tot aan het dorp Limmen, van waar de bodem opstijgt tot dicht bij Castricum. Benoorden het dorp buigt de grootste hoogtelijn zich oostwaarts ora tot in. de plaats van het slot Kronenburg, en gaat dan in zuidwestelijke richting voort, totdat bewesten het huis Heemskerk de Heemskerker jeest is bereikt. Verder gaat de hooge grond zuid-oost- waarts naar het huis Poelen burg, verder naar Assumburg en dan in zuid-westelijke richtings langs de reeks adellijke huizen Merestein, Oosterwij k en Adrichem tot aan de hooggelegen bouwgronden van Bever wijk. Daar houdt het droge land op, door dat een tak van het IJ, de Wijkermeer, zeer ver westwaarts doordringt Het IJ, namelijk van Waterland af langs de zuidelijkste Zanen en langs Assendelft, vereenigt zich onder den naam Kromme IJe bij Uitgeest met de Langmeer, waarna de Schenner volgt, die, zich tot de Vroonervelden uit breidende, het noordelijk gedeelte van Kennemerland aan de voorzijde bespoelt. Wanneer men van de Kromme IJe langs de Langmeer en Schermer westwaarts trekt, dan bereikt men Uitgeest, op den uitersten oostelijken rand van den geest grond gelegen; verder komt men te Akersloot eveneens op hoogen grond, die naar het noorden in breedte afneemt. De landen tusschen Boekelermeer en Scher mer loopen in een smalle, steeds lager wor dende, strook tot aan een diepte, Zeggelis genaamd. Midden tusschen Akersloot en Bakkum verheft zich een zandrug, waarop de plaatsjes Limmen, het overblijfsel van Oesdom, Heiloo, de Nieuwepoort en een deel van Alkmaar gebouwd zijn. Die rug vermindert in hoogte en breedte en is bij Alkmaar het smalst en hoogst, waar hij begrensd wordt door het Achtermeer, de Kooimeer, 't land van Overdijk en verder op de Boekelermeer. Tusschen de vrij smalle, hooge gronden bevinden zich wa terpoelen of zelfs meertjes, die, afhankelijk van weer en wini, soms diep en soms on diep waren, doch aan het verkeer onover- komenlijke hindernissen in den weg leg den. Somtijds werden deelen van die waterpoelen bedijkt of zelf:' afgedamd, maar zulke werken waren niet duurzaam en werden bij eenigszins hoogen waterstand weder vernield. Het vlek Alkmaar lag op een stukje geestgrond, geheel door soms vrij diep water omringd en had slechts door gemak kelijk onbruikbaar te maken wegen en dammen gemeenschap met de buiten- wereldd. Aan den zuid-, oost- en noordkant lag de plaats beschut door de Achtermeer, Voormeer, Schermer, Zwijnmeer en nog eenige andere plassen en moerassen. In het westen boden de drassige Egmonder- en Berger meren den bewoners beveiliging tegen aanvallen en alleen langs den Geest kon men droogvoets Alkmaar bereiken of verlaten. Evenwel werd daar de doorgang belemmerd door allerlei boschjes, kroften en dijkjes, die een vlugge beweging van vijanden of vervolgers onmogelijk maak ten. Tot op het jaar 1250 bedienden de in de bedoelde landstreken opereerende krijgs- cf stroopersbenden zich niet van vaartui gen en bewogen zfch uitsluitend over land. Het is dus duidelijk, dat tochten van oor logvoerenden tusschen West-Friesland en omgekeerd, geen anderen weg te hunner beschikking hadden dan de smaile door gangen langs Schoorl, Bergen, Egmond, Heemskerk en Beverwijk, en dat de aan die wegen woonachtige lieden schoone ge legenheid hadden de vermoeide, huiswaarts keerende, stroopers of krijgers gewapen derhand weder van hun buit te berooven. Alleen in den vollen zomer, wanneer de waterstand laag was, of in den winter wanneer het water was toegevroren, kon een aanvaller een anderen weg kiezen, doch hij moest in zulk een gevc.1 zorgen, bijtijds huiswaarts te keeren, opdat niet een storm de zee op het land joeg of dooi inviel, in welke gevallen zijn terugtocht weer over diezelfde paden moest worden gericht. Reeds kort nadat koning Karei de Een voudige zijn getrouwen Diederik met het graafschap had beleend, kwamen de gra ven in strijd met de - heidensche Friezen, die de opperheerschappij der graven niet wilden erkennen en ook bevreesd waren, genoodzaakt te zullen worden het Chris telijk geloof te omhelzen. Dirk II was, teneinde zijn gebied te be veiligen, genoodzaakt het door zijn vader gebouwde houten nonnenklooster te Eg mond, dat in brand was gestoken, van steen te herbouwen en door monniken te doen bewonen, die als voorburcht de invallers konden weerstaan. De nonnen werden overgebracht naar Bennebroek. De derde graaf van Holland, Arnout, werd in het jaar 993 te Winkelmade in een strijd tegen de Westfriezen gedood. Hij was met zijn legermacht het Friesche land ingetrokken en had zijne vermoeide troe pen rust gegund, van welke gelegenheid de Friezen gebruik maakten om het leger aan te vallen, den graaf en velen der zijnen te dooden en de rest der vijanden te ver strooien. Graaf Arnout had, ter beveiliging van het eiland, waarop Haarlem was ge bouwd, tegen de Friezen een versterking doen aanleggen. Later, omstreeks 't jaar 1100, werd in de onmiddellijke nabijheid daarvan het sterke slot Brederode gebouwd, waarvan wij hier de afbeelding uit het jaar 1200 geven. Dit kasteel was op den hoogen geest grond zoodanig gelegen, dat het den weg uit het noorden naar Haarlem beheerschte en afsloot. Roovende oorlogsbenden, op weg van Friesland naar Haarlem, moesten het kasteel passeeren. Liet men hen met rust en trokken zij over den geestgrond verder, dan waren de roovers ingesloten tusschen Haarlem en Brederode. Nadat de Hollanders in 993 uit West friesland verdreven waren, bleven beide partijen van weerszijden de zaak eens be kijken en kwamen, teneinde den steeds hachelyken krijgskans te vermijden, in het jaar 1025 tot een vergelijk, waarbij de Friezen beloofden den Graaf (destijds Dirk III) tienden te betalen en desnoods op eigen kosten met hem ten strijde te trek ken. De West-Friezen hielden zich stipt aan deze overeenkomst en hielpen in het jaar 1048 Dirk IV tegen keizer Hendrik, die, om den bisschop van Utrecht bij 'te staan, met een groot leger tot bij Vlaardin- gen was doorgedrongen, doch tot den terugtocht gedwongen werd, nadat de Friezen hem bijna gevangen genomen had den. Deze hulp van de West-Friezen aan den Hollandschen graaf is des te merk waardiger, omdat hun stamgenooten, de Oost-Friezen, met den bisschop en den keizer medestreden. Het gevolg van de overwinning der Hollanders was o.a., dat de Oost-Friezen Floris, den broeder van graaf Dirk IV, als hun Heer erkenden. Toen deze Dirk in 1048 kinderloos stierf, werd Floris eveneens graaf van Holland en in den strijd tegen den keizer, waarin Floris I, die onder een boom uitrustte, sneuvelde, hielpen de Oost-Friezen den graaf met alle getrouwheid. Toen Floris' weduwe hertrouwd was met Robert van Vlaanderen, en deze strijd voerde met Godfried.den Bultenaar en met den bisschop van Utrecht, traden de Oost- Friezen nu eens aan de eene, dan aan de andere zijde als strijdvoerenden op. Hun trouw, zoowel als die der West-Friezen, werd dan ook zwaar op de proef gesteld door het geweld van Godfried, die hun land plunderde en verwoestte en vele bewoners in gevangenschap wegvoerde. Godfried, die tot Alkmaar was opgedrongen en de West-Friezen tot onderwerping had ge dwongen, werd in 1076 door graaf Dirk V verdreven en, zooals men weet, met een speer gedood, waarna de Friezen de heer schappij van den graaf weder erkenden. Dit nam evenwel niet weg, dat nu en dan West-Friezen naar *Kennemerland kwamen stroopen. Zij kozen dan den gewonen weg over de geestgronden, plun derden de steden en dorpen en gingen dan weer naar huis, onderweg opgewacht door de geburen van Limmen, Bergen en Schoorl,, die van den buit het hunne wisten te bemachtigen. De graven van Holland konden noch wilden daartegen veel doen. In de eerste plaats hadden zij genoeg werk om den bisschop van Utrecht buiten hunne land palen te houden, zoodat zij de Friezen wel moesten laten begaan. Verder was er in het Noorderkwartier niet veel te halen of te beschadigen, en wanneer de stroopefs alles hadden meegenomen, wat zij konden dragen, en de rest hadden verbrand, gingen zij van zelf weer naar huis. Krijgseer was in een strijd tegen die dorpers niet te be halen, en eventueele buit was niet vol doende lokmiddel, om met dat volk een strijd te beginnen, zoodat die maar moest wachten, totdat de tijden beter zouden zijn geworden. Wanneer de West-Friezen naar Holland wilden komen, dan konden zij zulks doen, uitgaande van een reeks kleine eilanden, die vóór de indijking van de Waard en de Schermeer, tot bij Vroonengeest doorlie pen. Aan de Westelijke zijde van het groot ste eiland, waar nu Oterleek ligt, kwamen de Waard en de Schermeer door een wijde geul tezamen, welke, vanwege haar ge ringe diepte, het wed van Ooster-voert ge noemd werd. Langs die eilandjes en door het wed trokken de Friezen, wanneer zij Alkmaar wilden plunderen, en verdwenen na afloop weder langs denzelfden onge- makkelijken weg. Wilden zij echter verder naar het Zuiden, naar Haarlem en Kenne merland, dan konden de Friezen door het wed de Reeker of Oostervoert waden op een tijd, waarop het water laag was en men geen springvloed verwachtte, die hun den pas zou afsnijden. Zij volgden dan, zooals boven reeds is opgemerkt, den duinrand en moesten alleen oppassen voor de bezet ting van het Slot aan den Hoef te Egmond, die hen dikwijls bedreigde. Toen Floris III, na zijn gevangenschap te Brugge, met den graaf van Vlaanderen tot een overeenkomst was gedwongen en daardoor de handen vrij had gekregen om in het Noorden van zijn gewest, waar on der andere in het jaar 1132 de stad Alk maar was geplunderd en verbrand, wat orde te scheppen, ging hy in het jaar 1168 ter heirvaart tegen de West-Friezen. Hij volgde nu eens niet den gewonen invals weg, doch concentreerde zich met zijne krijgsbenden op het hooge land, bij Schoorl, en wachtte daar tot de vorst de poelen begaanbaar zou hebben gemaakt om daar omheen het vaste land van Drechterland te bereiken. Een aantal jonge ridders, die ongeduldig waren over de langzame oor logsvoering, en gaarne hun strijdlust wil den botvieren, trokken, zonder toestem ming en zelfs zonder voorkennis van graaf Floris, over het ijs en plunderden en ver brandden het dorp Schagen. De Friezen, en wellicht ook Kennemers, liepen te hoop en overvielen de krijgslie den, ais deze met hun buiten weder naar 't kamp te Schoorl teruggingen. Bij die ge legenheid vielen er zoovelen van de voor naamste en edelste Hollandsche ridders, dat Floris het niet waagde met een zoo danig geslonken macht verder te strijden. Hij brak den velddtocht in Januari 1169 af en ging naar Dordrecht terug. De getergde Friezen, woedend over de verwoesting van Schagen, vielen, zoodra de graaf was afgetrokken, brandend en plunderend Kennemerland binnen, waar zij wederom het inmiddels herbouwde Alkmaar in brand staken en in het alge meen meer vernielden dan buit maakten, en zulks zonder dat de inwoners veel tegenstand konden bieden. Ook Egmond kreeg bij die gelegenheid het zure van den oorlog te proeven en werd eveneens geplunderd en gebrandschat. (Wordt vervolgd.). F. M, l NoordsWest* en Zuid'W estzijde. 49. Dadelijk ging de moeder van Flip naar het politie bureau. Alles vertelde ze aan den agent. „Het is een heel vreemd geval", stemde de agent toe. „Maar we zullen ons best doen die kwajongens op te sporen". 50. De jongens waren in het ruim geklommen. Tussen pakken en kisten hadden ze een plaatsje gevonden. Nu hadden ze veel kans niet ontdekt te worden, voordat het schip in zee was en dan zou hun verder plan ook wel sla gen. Rustig waren ze toen ingeslapen. Het Kasteel van Brederode na 1200. NoordtOosti en

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 11