Lokt U de mooie Paardensport?
ER IS NOG HEIDE.
I Jngezonden Stukken
Maarten skroift nei de krant
Leert rijden in de
Kennemer Manege - Heiloo
Van paarden en menschen.
HENGELEN ALS SPORT.
trixib-
DERDE BLAD.
HET UITBREIDINGSPLAN VAN
HEILOO.
Wij ontvingen een ingezonden stuk van
iden heer C. van Marle te Heiloo, dat veel
te omvangrijk is om het in extenso in onze
courant te kunnen opnemen en waarvan wij
dus hier den korten inhoud zullen weer
geven.
De schrijver heeft een zeer pessimistischen
kijk op het nieuwe uitbreidingsplan waar
van wij de belangrijkste bijzonderheden de
zer dagen gepubliceerd hebben. Bovendien
zegt hij zijn de oude plannen nog lang
niet volgebouwd en bieden de Zeeweg en
het land aan den Westerweg, die zeer vele
uitgaven vereischten nog ruimte in over
vloed, al zullen daar waarschijnlijk niet de
kapitaalkrachtigen komen, die men bovenal
wenscht.
Vandaar, zegt schrijver, de waterpartijen
en beplantingen in het nieuwe plan, hoewel
de Zeeweg heeft bewezen welke offers dit
alles zal eischen. Is het, vraagt hij, de be
doeling weer een woonoord te stichten waar
slechts één aannemer mag bouwen?
Droomt men, zegt hij, nog steeds op ver
meerdering van bevolking nu Heiloo in de
7e klasse staat en 200 opcenten voor de Per-
soneele Belasting handhaaft?
Hij bespreekt verder de prijzen van gas
en stroom, de kwaliteit van het gas en be-
critiseert de straatverlichting, de gemeente
reiniging, de veiligheid en het U.L. onder
wijs.
Verder wijst hij er op, dat men in Heiloo
weldra den 8000en inwoner verwacht en de
salarisverhooging, welke daaraan vastzit
voor burgemeester, secretaris en ontvanger.
Hij spreekt de verwachting uit, dat deze
ambtenaren dat geld beschikbaar stellen
voor andere ambtenaren, die eveneens meer
werk kregen en wier salarissen niet ver
hoogd werden. Ook zou men den gemeente
veldwachter, die vele dienstjaren heeft,
trouw zijn plicht doet en niet met de
„stroopkwast" loopt kunnen gedenken en
meer billijkheid tegenover werkloozen be
trachten. Het meer toe te kennen salaris aan
burgemeester, secr. en gem.-ontvanger kan
z.L in het algemeen belang worden besteed
en er kan te Heiloo een comité worden ge
vormd om deze daad voor het nageslacht te
vereeuwigen door het plaatsen van stand
beelden in het nieuwe uitbreidingsplan
Wat de raadsleden betreft neemt de schrij
ver het standpunt in, dat men ze moet ver
geven althans in de goede beteekenis
van het woord omdat zij niet weten wat
zij doen. Spreker uit ten slotte de wensche-
lijkheid van het bezit van een gemeentebe
stuur, dat den moed heeft ja of neen te zeg
gen uit eigen overtuiging en doet een be
roep op de kiezers om het volgend jaar an
dere afgevaardigden te kiezen, opdat Heiloo
niet aan te hooge belastingen ten onder zal
gaan.
Het gemeentebestuur van Heiloo deelt
ons bij navraag mede, dat indien de ge
meente op 1 Januari a.s. meer dan 8000 in
woners telt, zij in de zevende klasse wordt
gerangschikt waardoor de jaarwedden van
burgemeester, secretaris en ontvanger auto
matisch verhoogd worden. Die verhooging
zal ongeveer 1 Juli 1939 ingaan.
Meerdere gemeenten zijn in een hoogere
klasse gerangschikt dan uit hun zielental
zou volgen, b.v. in de 6e klasse Diemen en
Krommenie, in de 7e klasse Bergen en Pur-
merend en in de 8e klasse Enkhuizen.
Het ligt niet op onzen weg tegen alle
individueele beschouwingen van dezen in
zender te velde te trekken. Wij willen er
slechts op wijzen, dat het vanzelfsprekend
is, dat in grootere gemeenten de jaarwed
den van burgemeester, secretaris en ontvan
ger hooger zijn dan in kleinere. En dat wan
neer een gemeente in zielental groeit er dan
ook natuurlijk hier en daar grenzen zijn bij
welker overschrijding de salarissen zich bij
de gewijzigde omstandigheden zullen aan
passen.
Dat de genoemde ambtenaren het groo
tere salaris, dat hun rechtens toekomt aan
anderen moeten schenken of het ten alge-
meenen nutte niet moeten accepteeren is o.i.
wel wat te veel verlangd. Wij zullen van in
zender gaame een opgave ontvangen van
de gemeenten waarin zooiets heeft plaats
gevonden en wanneer hij ons deze niet kan
verstrekken, mogen wij zeker constateeren
dat er geen enkele reden is waarom men in
Heiloo een zoo opzienbarende uitzondering
zou moeten maken.
Red. Alkm. Crt.
HARENKARSPEL (November).
Geboren: Johannes Petrus, z. v. Cor-
nelis Dekker en Agatha Veldman. Jo
hannes Lourentius, z. v. Jacobus Buter en
Guurtje van Duin. Kornelis Maarten
Reinder, z. v. Klaas Gootjes en Ludewee
Veldman. Cornelia, d. v. Adrianus Hoek
en Jantje Jonker.
Getrouwd: Bernard Willem de Vet te
Bergen en Bregje Burger. Gijsbert de
Leeuw en Maria Arrietta van der Graaf te
Apeldoorn.
Overleden: Evert Pieter Kamminga,
84 jaren, weduwnaar van Marijke Hendriks
van Kooten. Pieter Bruin, oud 52 jaren,
echtgenoote van Elisabeth Blokdijk (overl.
te Alkmaar).
Suntebankeris.
We skiete al weer aardeg op met dut
jaartje, jonge ja, as we Sunterklaas weer
had hewwe, den is et nag maar om efkes
te doen, en et ouwe moet weer plaas
ir.aake voor nuw.
Om deuze toid van et jaar hewwe we
der aars welders puur aars voor staan as
nou, we hewwe welders vollop winter had,
dat et ais overal houwe kon, en de snei-
jacht je om je oore woei.
Et peerd van Sunderklaas moet op
skarp staan, den is et voor ons puur
beter.
Zoo denk ik nou nag an vroeger, dat we
ok un Sunderklaas hadde, toe lag er un
voet sneeuw. En op die eivend wazze der
un deel van die doerakke van joos, die ik
teugenkwam. Voor hullie uit rolde ze un
groote bal van snei.
„Weer is de rois heen joos?" vroeg ik
nag.
„Most je ders weete hei", en ik liep
weer deur met m'n pakje onder men
arme, un pakje voor Peet Diewer, met
allegaar snuisteraaie der in, voor allegaar
wat. We wiste dat ze et niet te breid
hadde, en nou met Sunderklaas moste ze
wat hewwe, un doekje voor Peet zelf er
in en voor Oome Arie un paar polsies.
Ik moest wel verzichtig weeze met hem
opgooieraai, dat ze me niet zien zouwe as
et beurt was, want et was wel eivend,
maar nag puur licht. Dus dat ik et
poortje instapte, keek ik efkes rond en ja,
vlak voor de rame stond un dikke boom
en as ik deer achter kroop, den kon ik
evengoed alles hoore, nou en van de weg
of mochte ze me wel bekoike.
Ik et poortje deur en an de deur toe,
efkes luistere, toe gouw de deur open, et
pakje binnen en gouw achter de boom, en
ik sting nag amperan of deer gong de
deur voor de tweide.keer open. Ik hield
me muisstil.
„Is er vollek", o et was Oome Arie
zellef.
Bom, deer viel de deur weer dicht, der
was vanzellef gien antwoord kommen op
zen vraag.
Verzichtig sloop ik op de raame of en
gong er voor staan te luistere, maar de
joos gonge zoo te keer, dat ik er niet veul
uit wois worre kon.
Pets, un goed gemikte sneeuwbal kwam
in men nek, van de streit of, ik droide me
om, maar nommer twei most ik voor
bukke, en, oo, had ik dat maar niet dein,
want nou petste-nie teugen et raam.
Toe bleef er niet veul aars over, as om
de vlucht te nemen, wat ik ook deed en
net op toid, want oome Arie was al an de
deur, maar gong toch ook niet veerder,
want zen hutte stinge baai de achterdeur.
Haai morrelde wat van „donderse kwa-
joons, en kom es hier, den zal ik je
sneeuwballe gooie leere", toe gong ie weer
vort, en flapte de deur voor de tweide
keer achter zen reg dicht.
En ik weer op huis an, nei Trointje toe.
„Nou, hoe is et gaan", vroeg ze.
„Best, allien un natte nek, en ik ver
telde der et hille wedervaren vanof dat ik
de deur uitgoan was en tot an dat ik men
woifke weer zag.
Maar de eivend was nag niet om.
We vierde zellef ok de Sunderklaas, en
dat gaf de noodege afloiding en gezelleg-
hoid, en den niet te vergeten de lekkere
smulleraai an un banketletter, die ik van
Troin kregen had.
Deer gong de deur, we hadde niks hoort
over et streitje loopen deur de sneeuw.
Met dat ik koike wou, gong de kamer
deur open en buur Bakker stak zen neus
om 't hoekje en die keek zoo benauwd, dat
deer most wel wat an 't handje weeze.
„O buur", begon ie, „onze kachel wul
niet, en zoo opiens, en we wete niet weer
et em in zit, zou jij ders efkes koike
wulle, want et rookt ok zoo".
Afoin, dat most maar, dat waai samen
nei de rookselon, want dat was et, ver-
skrikkelijk. Ootje (zoo wier buurvrouw
altoid noemt) was an de kachel an 't peu
teren, maar eerst zag ik der amperan.
Toen ik ok an et poken, maar et wier al
erger en erger, en et was zoo bar, dat we
moste op 'tlest de kamer uit, maar ja, ze
konne toch niet achter in de koud zitte,
dat was veul te bar voor de oudjes, dus
efkes ternei gong ik weer ders koike, en
inpesant was de kachel hillekendal uit.
Toe hewwe we un deur en un raam open
zet, dat de rook weg kon trekke.
Toe was et koud, maar we konne met-
ien de zaak ers beter onderzoeke.
Maar et gaf niet veul, want er was niks
te zien, en der was in kort nag raagt, dus
deer kon et em ok niet in zitte.
Toe was et met recht „Wat doe je in de
kou".
We hewwe niet veerder zócht en rede-
neerd, ik hew de buurtjes meenomen nei
huis en deer hewwe we et feist voortzet,
en et was nagal gezelleg de veerdere
eivend, en toe de oudjes weer nei de aare
kant gonge, wazze ze lekker deurwarmt,
en ze zouwe derekt te kooi gaan, dus dat
gong best, zoo gouw mogelijk overloope.
Daas teran dat ik 's ochens men neus
buiten de deur stak, om erris te koiken
wat voor weer of we hadde, en ik nei de
lucht keek, toenja toen zag ik weer et
em in zat dat baai de buurtjes de kachel
uit gaan was.
Leit er nou boven op de skoorstien un
sneeuwpop staan, en die sloot et hille
zaakje of netuurlek.
Men gedachte gonge verom, nei 's eivens
tevoren, toe was ik un deel kwajongens
teugenkommen, met, nou vast, met de
romp van de pop. Ik heb et maar nooit
teugen ze zoit, et geval lag toch al en der
zat nag un koddege kant an, as je nei de
pop keeke. Konne we nou ok maar ders
deur de sneeuw baggere krek as toe, ik
loof wel dat et beter weeze zou.
Natuurlek ben ik weer boordevol. De
groete van Trointje en etzellevende van
MAARTEN.
Maar er moet ook heide blijven.
Reservaten, als in het Gooi,
noodzakelijk.
Er is nog heide. Gelukkig is er nog heide,
Wie de berichten gevolgd heeft der laatste
;aren vooral, over werkverschaffing en ont
ginning, wie gespoord heeft of op andere
wijze reisde door uitgestrekte gebieden van
ons eenmaal, in lang vervlogen eeuwen zoo
wilde en woeste vaderland, wie tusschen
Meppel en Zwolle, in de Peelstreken, in
Drente, om een paar voorbeelden te noemen,
den toestand van nu met dien van tien,
twintig, dertig jaar geleden vergelijkt, die
zal zich wel eens af hebben gevraagd mis
schien: is er eigenlijk nog wel heide? Tus
schen Zwolle en Amersfoort wordt hij dan
weer gerustgesteld, gerustgesteld tenminste
voorzoover hy een vriend van de heide is.
En onze Gooireservaten hier kunnen hem
weer een hart onder den riem steken. En het
secretariaat van Natuurmonumenten zal
hem, als hij daar infonmeeren mocht, naar
Dwingelo in Drente en naar het pas verwor
ven stuk Fochtelooveen in Friesland, ver
wijzen en naar de Veluwezoom.
Er is nog heide. Inderdaad. Hoeveel hon
derden, duizenden hectaren er ook van ver
dwenen zyn om plaats te maken voor goed
ook vaak genoeg wel voor zeer armzalig
en weinig productief cultuurland. Er is
nog heide gebleven. Ook dit oorspronkelijke
landschap, vroeger zoo geweldig uitgebreid
is nog niet geheel het slachtoffer geworden
van den modernen, landhongerigen tijd.
Maar het gaat er wel hoe langer hoe meer
naar toe. En de reservaten, die er zijn, zijn
nog lang niet voldoende veilig, ook al lijkt
het van wel. En zij zijn nog te weinig talrijk.
Zij zijn nog niet veilig genoeg, nog niet ge-
reeg voor aantasting beschut. Op de heide
by Bussum worden kazernebarakken ge
bouwd, die er niet hadden moeten komen en
die door afschuttend bosschage noodig moe
ten worden gemaskeerd om niet al te hin
derlijk te zijn. Bij Hilversum grenst de be
bouwing hier en daar te bot en te hard aan
de heidereservaten; ook hier moet een af
scheiding van bosschages den overgang wat
vloeiender maken. Schillen en doozen schen
den nog te zeer veel ongerept, woest maar
tegelijk zeer makkelijk kwetsbaar heidege
bied. Opvoeding van het publiek en oprui
ming, nu een deel van het publiek nog zoo
droevig onopgevoed is, is hier noodig.
Maar prachtig zijn in allen geval deze reser
vaten, die tot in lengte van dagen zullen
blijven wat zij zijn. Zulke reservaten op
allerlei gebied, doch ik spreek nu ditmaal
alleen maar over de heide, moeten er veel
meer kamen. Gemeenten, provincies, de staat
en allerlei beschermende lichamen moeten
hier samenwerken vóór het te laat is. De
Troonrede heeft ons natuurvrienden op
nieuw teleurgesteld door weer, na zoovele
beloften, nog niet de zoo hoog noodzakelijke
natuurbeschermingswet in uitzicht te stellen
binnen zeer korten tyd. Nog is er blijkbaar
niet genoeg op dit aambeeld geslagen, al
krijgen de natuurbeschermers dan wel eens
te hooren, dat zy te veel de groote trom
roeren. Wij roeren hem toch blijkbaar nog
lang niet luid en nog lang niet vaak genoeg.
Wat in het Gooi kon, moet ook elders kunnen
en is ook elders maar al te zeer noodig en
binnen zeer korten termijn. Hier in het Gooi
hoort men een algemeenen vreugderoep: wat
prachtig dat de reservaten er zyn en dat niet
alles bouwterrein wordt, steenwoestijnen er.
cultuursteppen. Hier is, net nog op tyd, inge
grepen, al blijkt ook nu nog waakzaam wer
ken noodzakelijk. Zie boven. Maar zulk in
grijpen moge ook elders plaats vinden. Het
grootgrondbezit, de wensch om jachtterrein
te houden, heeft gelukkig nog veel woesten
grond doen blijven bestaan. Maar niet enkel
op dezen grondslag kan worden gebouwd.
Er is nog heide. Maar er moet, wijd en
grootsch, heide blijven tot vreugde en ver-
poozing en verademing van tijdgenoot en
nageslacht. Gemis aan activiteit zou later
diep worden betreurd.
Telefoon 2578.
Paarden verstand.
In het verkeer tusschen menschen
komt het telkens voor, dat een docent,
een redenaar, een schrijver het intel
lect van de massa overschat. En van
het individu ook, wat dat betreft. Bij
het verkeer tusschen menschen en
paarden doet zich het tegenoverge
stelde voor. Daar wordt het intellect
van het paard telkens opnieuw en -in
niet geringe mate onderschat. Het
meest door hen, wier paardenkennis
in hoofdzaak op papier berust en
verder door hen voor wie de afstand
niet groot genoeg meer zou blijven,
als zij het begrip van een paard de
plaats zouden moeten geven, die het
toekomt. En dan natuurlijk ook nog
door hen voor wie een dier nu een
maal „maar" een dier is.
De hoovaardigheid, waarmee de homo
sapiens van tijd tot tijd decreteeren kan
dat een of ander paard dit of dat tóch niet
snapt, zonder overigens ook maar een
enkele maal onderzocht te hebben of hij
het misschien mis zou kunnen hebben, is
soms vermakelijk. Op dergelijke bewerin
gen is maar één vraag mogelijk: hoe weet
je dat? Een paard kan veel meer begrijpen
dan wij denken, alleen, wij moeten de
moeite willen nemen om het te lééren dat
het ons begrijpt. Het verstaan van een
groot aantal woorden, het ontvangen van
een indruk, dien de mensch het wil geven,
het aanvoelen van stemmingen, het be
seffen van een bepaalde bedoeling dat
waait ze allemaal niet vanzelf aan.
Een paard waar nooit mee gepraat
wordt, een paard dat gezien en behandeld
wordt als een minderwaardig soort motor
van een genre, waar je ook nog niet al te
netjes op hoeft te wezen, een paard, aan
hetwelk niet het minste initiatief en geen
greintje eigen meening wordt gelaten, een
paard dat niet anders is dan een botte, wel
gewillige, maar volkomen stompzinnige
slaaf van zijn meester ja, zóó'n paard
zal niet vaak en niet spoedig blijken geven
van intelligentie, van begrip, van fijnge
voeligheid en bovenal van al die kwali
teiten, welke onze Oostelijke naburen
aanduiden als: seelische Eigenschaften.
Die intusschen met de ontwikkeling van
zijn intellect heel veel te maker, hebben.
Het spreekt vanzelf, dat er onder de
paarden nobele en minder nobele karak
ters zyn, evenals bij de menschen; intelli
gente en minder intelligente. Den een leer
je in een kwartier tijd een kunstje, voor
een ander zijn er misschien een paar dagen
noodig. Zooals ook het eene kind loopt
als het elf maanden is en praat tegen zijn
De uitrusting van den snoekhengelaar.
In een van myn vorige artikelen heb
ik beloofd, eens een apart artikel te
zullen besteden aan de kleeding en het
schoeisel van den snoekhengelaar en nu
we midden in de herftsstormen en tevens
in den snoektijd zyn beland, lykt me
een bespreking van deze stof actueel
en noodig.
Want hoe gezond overigens ook deze tak
van onze opvolprezen hengelsport is, een
doelmatige kleeding is in herfst en winter
een gebiedende noodzakelijkheid, wil men de
heilzame gevolgen van zoo'n snoektocht niet
verspelen door een opgeloopen stevige ver
koudheid of pijnlijke rheumatiek.
Het snel wisselende klimaat, het vlakke
land, waar de wind vrije baan heeft, de zoo
uiterst drassige bodem van Nederland, stel
len wel bijzondere eischen aan dat deel van
de uitrusting van den snoekhengelaar, dat
we vandaag eens nader zullen bekijken en
wel de kleeding, het schoeisel en de hoofd
bedekking.
Voor wie het nog niet weten, moet het
hier uitdrukkelijk worden verklaard, dat alle
regenkleeding en dat belangrijke onder
deel zullen we allereerst onder de loupe
nemen die in de steden gedragen wordt,
alle kleedingstukken die den beoefenaar van
wintersport in Zwitserland en elders tegen
koude en vocht moeten beechutten en zelfs
de leeren jekkers en broeken, die men motor
rijders algemeen ziet dragen, ten eenemale
onvoldoende zijn voor den snoekenjager in
wintertijd.
Ook leer deugt niet.
Ook lederen kleeding deugt niet als be
scherming tegen vocht. En dan moet ik hier
een algemeen verbreide, maar verkeerde
meening recht zeten: leer, zooals dit ge
woonlijk voor jassen en broeken gebruikt
wordt, is verre van waterdicht. Het is wel
waar dat in Yankeeland voor hoogen prijs
waterdichte leeren kleeding (paardenleer?)
voor jagers en visschers te koop is, maar U
moet zich vooral niet verbeelden, dat die
zeer vele motorrijders in hun niet-vetgelooi-
de schapen- en geitenvelletjes ook goede
regenkleeding dragen. Al die goedkoope
(opgespoten) leeren kleeding wordt bij
langdurigen regen doorweekt en laat dan
water door, al probeert men ook door invet
ting met ledersmeer en het voeren met taf,
het doorlekken te verminderen of plaatselijk
te voorkomen. En hebt U zich nooit ver
baasd over het onpractische van die „kecke"
leeren rijbroeken, waarlangs de regen voor
een goed deel in de hooge rijglaarzen loopt?
Het lijkt wel of het woord overnaads onbe
kend is in de motorwereld.
Overigens bezit leeren kleeding een aan
tal eigenschappen, die de hengelaar in win
tertijd aan zijn uitrusting stelt en ook stellen
moet: winddicht, sterk en warm, terwijl de
onopvallende kleur ook als een goede hoe
danigheid kan worden aangemerkt.
Nog altijd is critiek gemakkelijk en ik
zou deze dan ook niet ten beste hebben wil
len geven, als ik niet in staat was u een
stof en daarvan vervaardigde kleedingstuk1-
ken te beschrijven, die in alle opzichten
voortreffelijk voor ons doel is. Ik bedoel
oliegoed en de daarvan gemaakte jassen,
jekkers, broeken en pijpen. Mits goed
derhouden, is oliegoed waterdicht onder °n~
omstandigheden, volkomen winddicht
daardoor warm, voldoende sterk en voor
hengelaar onverslijtbaar, gemakkelijk
reinigen en goedkoop. Voorwaar een aam
eigenschappen, die een dichterlijk aant*
legden hengelaar tot een loflied op het ohp"
goed zouden kunnen inspireeren.
Voordeel van oliegoe»
Het valt echter niet te ontkennen, dat olie'
jassen het nadeel hebben van niet uit të
wasemen en menigeen, die voor het eerst
met zoo'n kleedingstuk een flinken tiPPei
in den regen heeft gemaakt, zal na het uit
trekken daarvan den indruk hebben gekre
gen dat zijn nieuwe oliejas nu al op den
rug lekte. Evenwel, dit nadeel zinkt in het
niet bij de enorme voordeelen.
Wie in een bootje op snoek hengelt, raad
ik sterk aan om zich een jekker en broek
van oliegoed aan te schaffen, want de lage
bankjes in een roeiboot zyn oorzaak dat
men in een lange oliejas alléén toch nat
wordt. Vanaf den kant hengelende, is een
lange oliejas uitstekend, voor alle zekerheid
gecompleteerd met een paar korte pijpen,
die reiken vanaf den bovenkant van de hoo
ge laarzen tot halverwege het dijbeen. Zulks
in verband met het opwaaien van de jas
panden.
Onderkleeding kieze men van wol en wie
zich een warm sportpak voor het snoek-
visschen wil koopen, kan hiervoor geen
betere stof uitzoeken dan jachtfluweel, een
betere soort manchester.
Bij het schoeisel hebben we de keus tus
schen vetleer en rubber. Zelfs als de prys
er niet op aan komt een zeldzaam ver
schijnsel in den tegenwoordigen tijd is
het moeilijk een keuze te maken. Maar het
staat vast, dat een slordige hengelaar rub
ber moet kiezen, want vetleeren laarzen
vragen (en verdienen!) een nauwkeurig
onderhoud. Hoewel buiten het bestek van
dit artikel vallende, zij hier vast opgemerkt,
dat vetleeren laarzen grondig bedorven
worden bij insmeeren met slaolie, zooals wel
eens wordt aanbevolen. Men neme hiervoor
dierlijk vet, zooals paardenvet of traan.
De leeren laarzen.
Aangenamer in het dragen vind ik zonder
eenigen twijfel laarzen van vetleer, die
vanwege de vetersluiting stevig om voet en
been sluiten en niet slippen, zooals al die
goedkoope soorten van rubber doen, welke*
geen enkele sluiting bezitten. Maar er be
staan ook hooge rubber jachtlaarzen met
vetersluiting en uit eigen ondervinding durf
ik verklaren dat deze uitstekend zijn.
De hierboven bedoelde laarzen hebben
een hoogte van ongeveer veertig centimeter
en reiken dus tot even onder de knie. Als
echter volstaan kan worden met een schoen
van normale hoogte, dan kan de liefhebber
van vetleer een combinatie van schoen en
beenkap gebruiken, die heel wat voordeeli-
ger uitkomt dan de bepaald dure hooge
vetlederen laarzen. Een beenstuk, zooals by
onze bereden wapenen in gebruik, maar
dan in een lichtere uitvoering en van vet
leer, zou ik dan willen aanbevelen. Deze
beenstukken sluiten ook over de wreef en
het langs de beenen afdruipende water be
reikt dan ook niet de watertong, die altijd
het zwaktepunt vormt van vetschoenen.
In verband hiermede ben ik geen voor
stander van puttees of beenkappen, maar
hooge slobkousen van waterdicht linnen,
zooals jagers die gebruiken, kunnen ook
goed benut worden.
Rubber waterlaarzen worden ook extra
hoog gemaakt en heeten dan heuplaarzen.
Onder bepaalde omstandigheden kunnen
deze uitstekende diensten bewijzen, maar zij
zijn voor dengene, die niet per auto naar
zijn vischwater kan rijden, tamelijk lastig
om mee te nemen.
Om onze regenkleeding volledig te ma
ken, hebben we nu nog een waterdicht
hoofddeksel noodig. Over dit punt kunnen
we kort zyn, want niemand zal willen be
twijfelen, of een zuidwester is voor ons
doel het allerbeste wat te vinden is. Weinig
flatteerend op straat, geef ik U echter in
overweging om met een pet van huis te
gaan en deze dan aan het vischwater van
plaats te laten verwisselen in Uw tasch
wester hun bril onvoldoende beschermt
met den zuidwester. Brillendragers hebben
wel eens last dat de „klep" van een zuid-
tegen regen.
KARBA.
(Nadruk verboden).
tweede jaar, terwijl ee>i ander het gemak
kelijker vindt* om te blijven kruipen en als
het drie is geen grootere woordenkeus
heeft dan het twee-jarige kameraadje,
zonder daarom achteriük te zijn.
Wie de moeite wil nemen er op te let
ten, ziet direct aan een paard of het ge
wend is, dat er mee gepraat wordt. De
wijze van reageeren, de blik, het heele
uiterlijk wordt anders. En hun meesters
zijn heilig en vast overtuigd, dat zij zeker
negentig procent werkelijk verstaan van
wat er tegen hen gezegd wordt en niet
alleen maar een algemeene Ahnung heb
ben van wat de bedoeling* is. Daardoor
komen ze steeds dichter bij elkaar, leeren
ze steeds meer elkaar begrijpen en ver
staan, letterlijk en figuurlijk, het paard
zijn meester en de meester zijn paard.
Vroeger mocht je zulke dingen niet
zeggen en maar nauwelijks denken, wilde
je niet uitgemaakt worden voor sentimen
teel en niet-heelemaal-wys, in de laatste
jaren is er een kentering gekomen, geluk
kig en wordt het niet zoo volslagen idioot
meer gevonden als iemand houdt van zijn
paard en er niet enkele maar vele offers
voor over heeft. Offers van ijdelheid, van
eigen pleizier, van bewegingsvrijheid, van
rust en gemak, geldelijke offers soms ook,
maar die laatste zijn aanzienlijk de minste
m waarde. Omdat dit zoo is, durven gelei
delijk ook meer ruiters den schijn te ver-
later^ en zich werkelijk te geven zooals
zy zyn Zoo is het mogelijk, dat iemand
als Gustav Rau m een van zijn zeer lezens
waardige artikelen schrijven kan, dat hij
v. voorstellen hoe eenmaal de dag
zal komen, dat ruiters geen zweep en geen
sporen meer noodig zullen hebben om
hun wü op te leggen, dat het paard
gehoorzamen, omdat het verstaat en be
grijpt en zijn meeste»- liefheeft. Dan zal
het niet meer zijn de domme, willoos ge
hoorzamende slaaf, maar in waarheid „de
jongere broeder", van wien ons eenmaal
rekenschap gevraagd zal worden: wat hebt
gij met uw jongeren broeder gedaan?
Het paard leeft dicht bij den mensch,
ook innerlijk, evenals en zeker niet minder
dan de hond. Hij kan zoo gemakkelijk de
„jongere broeder" zijn. Maar dan moeten
wij eens en vooral afstappen van het
waandenkbeeld, dat hij eigenlijk onze
vijand is. Misschien is er geen ongelukki
ger woord voor geweest in de geschiedenis
van het paard, dan het veelvuldig aange
haalde en vaak misbruikte: la plus belle
conquête de 1'homme. Het is geworden tot
een van die ellendige gemeenplaatsen,
waarvan de beteekenis naar eigen belie
ven verwrongen en verdraaid kan worden-
Wie wil kan natuurlijk altijd aan het
begrip „overwinning" het idee „vijand
schap" vaslknocnen terwijl de au*eli.
waarschijnlijk geen andere bedoeling heef
gelad dan den nadruk te leggen op he
nobele, dat in ieder paard ligt, ook in h*
meest afgesjouwde, het meest misbruikt
het minst begrepene.
Dat nobele naar buiten te brengen,
ontwikkelen, omhoog te heffen is de ta
van den ruiter. Dan zal hij ook sprek
van de „opvoeding" er niet enkel en ui
sluitend de „africhting" van zyn Paa|~
Dit laatste is immers siechts een °n^e
deel. Onmisbaar, maar toch een onde
deel, zooals het lezen-schrijven-en-rc
nen, hoe belangrijk ooi slechts een ond®
deel is van de opvoeding der mensche
kinderen.