Lokt U de mooie Paardensport? ER IS NOG HEIDE. I Jngezonden Stukken Maarten skroift nei de krant Leert rijden in de Kennemer Manege - Heiloo Van paarden en menschen. HENGELEN ALS SPORT. trixib- DERDE BLAD. HET UITBREIDINGSPLAN VAN HEILOO. Wij ontvingen een ingezonden stuk van iden heer C. van Marle te Heiloo, dat veel te omvangrijk is om het in extenso in onze courant te kunnen opnemen en waarvan wij dus hier den korten inhoud zullen weer geven. De schrijver heeft een zeer pessimistischen kijk op het nieuwe uitbreidingsplan waar van wij de belangrijkste bijzonderheden de zer dagen gepubliceerd hebben. Bovendien zegt hij zijn de oude plannen nog lang niet volgebouwd en bieden de Zeeweg en het land aan den Westerweg, die zeer vele uitgaven vereischten nog ruimte in over vloed, al zullen daar waarschijnlijk niet de kapitaalkrachtigen komen, die men bovenal wenscht. Vandaar, zegt schrijver, de waterpartijen en beplantingen in het nieuwe plan, hoewel de Zeeweg heeft bewezen welke offers dit alles zal eischen. Is het, vraagt hij, de be doeling weer een woonoord te stichten waar slechts één aannemer mag bouwen? Droomt men, zegt hij, nog steeds op ver meerdering van bevolking nu Heiloo in de 7e klasse staat en 200 opcenten voor de Per- soneele Belasting handhaaft? Hij bespreekt verder de prijzen van gas en stroom, de kwaliteit van het gas en be- critiseert de straatverlichting, de gemeente reiniging, de veiligheid en het U.L. onder wijs. Verder wijst hij er op, dat men in Heiloo weldra den 8000en inwoner verwacht en de salarisverhooging, welke daaraan vastzit voor burgemeester, secretaris en ontvanger. Hij spreekt de verwachting uit, dat deze ambtenaren dat geld beschikbaar stellen voor andere ambtenaren, die eveneens meer werk kregen en wier salarissen niet ver hoogd werden. Ook zou men den gemeente veldwachter, die vele dienstjaren heeft, trouw zijn plicht doet en niet met de „stroopkwast" loopt kunnen gedenken en meer billijkheid tegenover werkloozen be trachten. Het meer toe te kennen salaris aan burgemeester, secr. en gem.-ontvanger kan z.L in het algemeen belang worden besteed en er kan te Heiloo een comité worden ge vormd om deze daad voor het nageslacht te vereeuwigen door het plaatsen van stand beelden in het nieuwe uitbreidingsplan Wat de raadsleden betreft neemt de schrij ver het standpunt in, dat men ze moet ver geven althans in de goede beteekenis van het woord omdat zij niet weten wat zij doen. Spreker uit ten slotte de wensche- lijkheid van het bezit van een gemeentebe stuur, dat den moed heeft ja of neen te zeg gen uit eigen overtuiging en doet een be roep op de kiezers om het volgend jaar an dere afgevaardigden te kiezen, opdat Heiloo niet aan te hooge belastingen ten onder zal gaan. Het gemeentebestuur van Heiloo deelt ons bij navraag mede, dat indien de ge meente op 1 Januari a.s. meer dan 8000 in woners telt, zij in de zevende klasse wordt gerangschikt waardoor de jaarwedden van burgemeester, secretaris en ontvanger auto matisch verhoogd worden. Die verhooging zal ongeveer 1 Juli 1939 ingaan. Meerdere gemeenten zijn in een hoogere klasse gerangschikt dan uit hun zielental zou volgen, b.v. in de 6e klasse Diemen en Krommenie, in de 7e klasse Bergen en Pur- merend en in de 8e klasse Enkhuizen. Het ligt niet op onzen weg tegen alle individueele beschouwingen van dezen in zender te velde te trekken. Wij willen er slechts op wijzen, dat het vanzelfsprekend is, dat in grootere gemeenten de jaarwed den van burgemeester, secretaris en ontvan ger hooger zijn dan in kleinere. En dat wan neer een gemeente in zielental groeit er dan ook natuurlijk hier en daar grenzen zijn bij welker overschrijding de salarissen zich bij de gewijzigde omstandigheden zullen aan passen. Dat de genoemde ambtenaren het groo tere salaris, dat hun rechtens toekomt aan anderen moeten schenken of het ten alge- meenen nutte niet moeten accepteeren is o.i. wel wat te veel verlangd. Wij zullen van in zender gaame een opgave ontvangen van de gemeenten waarin zooiets heeft plaats gevonden en wanneer hij ons deze niet kan verstrekken, mogen wij zeker constateeren dat er geen enkele reden is waarom men in Heiloo een zoo opzienbarende uitzondering zou moeten maken. Red. Alkm. Crt. HARENKARSPEL (November). Geboren: Johannes Petrus, z. v. Cor- nelis Dekker en Agatha Veldman. Jo hannes Lourentius, z. v. Jacobus Buter en Guurtje van Duin. Kornelis Maarten Reinder, z. v. Klaas Gootjes en Ludewee Veldman. Cornelia, d. v. Adrianus Hoek en Jantje Jonker. Getrouwd: Bernard Willem de Vet te Bergen en Bregje Burger. Gijsbert de Leeuw en Maria Arrietta van der Graaf te Apeldoorn. Overleden: Evert Pieter Kamminga, 84 jaren, weduwnaar van Marijke Hendriks van Kooten. Pieter Bruin, oud 52 jaren, echtgenoote van Elisabeth Blokdijk (overl. te Alkmaar). Suntebankeris. We skiete al weer aardeg op met dut jaartje, jonge ja, as we Sunterklaas weer had hewwe, den is et nag maar om efkes te doen, en et ouwe moet weer plaas ir.aake voor nuw. Om deuze toid van et jaar hewwe we der aars welders puur aars voor staan as nou, we hewwe welders vollop winter had, dat et ais overal houwe kon, en de snei- jacht je om je oore woei. Et peerd van Sunderklaas moet op skarp staan, den is et voor ons puur beter. Zoo denk ik nou nag an vroeger, dat we ok un Sunderklaas hadde, toe lag er un voet sneeuw. En op die eivend wazze der un deel van die doerakke van joos, die ik teugenkwam. Voor hullie uit rolde ze un groote bal van snei. „Weer is de rois heen joos?" vroeg ik nag. „Most je ders weete hei", en ik liep weer deur met m'n pakje onder men arme, un pakje voor Peet Diewer, met allegaar snuisteraaie der in, voor allegaar wat. We wiste dat ze et niet te breid hadde, en nou met Sunderklaas moste ze wat hewwe, un doekje voor Peet zelf er in en voor Oome Arie un paar polsies. Ik moest wel verzichtig weeze met hem opgooieraai, dat ze me niet zien zouwe as et beurt was, want et was wel eivend, maar nag puur licht. Dus dat ik et poortje instapte, keek ik efkes rond en ja, vlak voor de rame stond un dikke boom en as ik deer achter kroop, den kon ik evengoed alles hoore, nou en van de weg of mochte ze me wel bekoike. Ik et poortje deur en an de deur toe, efkes luistere, toe gouw de deur open, et pakje binnen en gouw achter de boom, en ik sting nag amperan of deer gong de deur voor de tweide.keer open. Ik hield me muisstil. „Is er vollek", o et was Oome Arie zellef. Bom, deer viel de deur weer dicht, der was vanzellef gien antwoord kommen op zen vraag. Verzichtig sloop ik op de raame of en gong er voor staan te luistere, maar de joos gonge zoo te keer, dat ik er niet veul uit wois worre kon. Pets, un goed gemikte sneeuwbal kwam in men nek, van de streit of, ik droide me om, maar nommer twei most ik voor bukke, en, oo, had ik dat maar niet dein, want nou petste-nie teugen et raam. Toe bleef er niet veul aars over, as om de vlucht te nemen, wat ik ook deed en net op toid, want oome Arie was al an de deur, maar gong toch ook niet veerder, want zen hutte stinge baai de achterdeur. Haai morrelde wat van „donderse kwa- joons, en kom es hier, den zal ik je sneeuwballe gooie leere", toe gong ie weer vort, en flapte de deur voor de tweide keer achter zen reg dicht. En ik weer op huis an, nei Trointje toe. „Nou, hoe is et gaan", vroeg ze. „Best, allien un natte nek, en ik ver telde der et hille wedervaren vanof dat ik de deur uitgoan was en tot an dat ik men woifke weer zag. Maar de eivend was nag niet om. We vierde zellef ok de Sunderklaas, en dat gaf de noodege afloiding en gezelleg- hoid, en den niet te vergeten de lekkere smulleraai an un banketletter, die ik van Troin kregen had. Deer gong de deur, we hadde niks hoort over et streitje loopen deur de sneeuw. Met dat ik koike wou, gong de kamer deur open en buur Bakker stak zen neus om 't hoekje en die keek zoo benauwd, dat deer most wel wat an 't handje weeze. „O buur", begon ie, „onze kachel wul niet, en zoo opiens, en we wete niet weer et em in zit, zou jij ders efkes koike wulle, want et rookt ok zoo". Afoin, dat most maar, dat waai samen nei de rookselon, want dat was et, ver- skrikkelijk. Ootje (zoo wier buurvrouw altoid noemt) was an de kachel an 't peu teren, maar eerst zag ik der amperan. Toen ik ok an et poken, maar et wier al erger en erger, en et was zoo bar, dat we moste op 'tlest de kamer uit, maar ja, ze konne toch niet achter in de koud zitte, dat was veul te bar voor de oudjes, dus efkes ternei gong ik weer ders koike, en inpesant was de kachel hillekendal uit. Toe hewwe we un deur en un raam open zet, dat de rook weg kon trekke. Toe was et koud, maar we konne met- ien de zaak ers beter onderzoeke. Maar et gaf niet veul, want er was niks te zien, en der was in kort nag raagt, dus deer kon et em ok niet in zitte. Toe was et met recht „Wat doe je in de kou". We hewwe niet veerder zócht en rede- neerd, ik hew de buurtjes meenomen nei huis en deer hewwe we et feist voortzet, en et was nagal gezelleg de veerdere eivend, en toe de oudjes weer nei de aare kant gonge, wazze ze lekker deurwarmt, en ze zouwe derekt te kooi gaan, dus dat gong best, zoo gouw mogelijk overloope. Daas teran dat ik 's ochens men neus buiten de deur stak, om erris te koiken wat voor weer of we hadde, en ik nei de lucht keek, toenja toen zag ik weer et em in zat dat baai de buurtjes de kachel uit gaan was. Leit er nou boven op de skoorstien un sneeuwpop staan, en die sloot et hille zaakje of netuurlek. Men gedachte gonge verom, nei 's eivens tevoren, toe was ik un deel kwajongens teugenkommen, met, nou vast, met de romp van de pop. Ik heb et maar nooit teugen ze zoit, et geval lag toch al en der zat nag un koddege kant an, as je nei de pop keeke. Konne we nou ok maar ders deur de sneeuw baggere krek as toe, ik loof wel dat et beter weeze zou. Natuurlek ben ik weer boordevol. De groete van Trointje en etzellevende van MAARTEN. Maar er moet ook heide blijven. Reservaten, als in het Gooi, noodzakelijk. Er is nog heide. Gelukkig is er nog heide, Wie de berichten gevolgd heeft der laatste ;aren vooral, over werkverschaffing en ont ginning, wie gespoord heeft of op andere wijze reisde door uitgestrekte gebieden van ons eenmaal, in lang vervlogen eeuwen zoo wilde en woeste vaderland, wie tusschen Meppel en Zwolle, in de Peelstreken, in Drente, om een paar voorbeelden te noemen, den toestand van nu met dien van tien, twintig, dertig jaar geleden vergelijkt, die zal zich wel eens af hebben gevraagd mis schien: is er eigenlijk nog wel heide? Tus schen Zwolle en Amersfoort wordt hij dan weer gerustgesteld, gerustgesteld tenminste voorzoover hy een vriend van de heide is. En onze Gooireservaten hier kunnen hem weer een hart onder den riem steken. En het secretariaat van Natuurmonumenten zal hem, als hij daar infonmeeren mocht, naar Dwingelo in Drente en naar het pas verwor ven stuk Fochtelooveen in Friesland, ver wijzen en naar de Veluwezoom. Er is nog heide. Inderdaad. Hoeveel hon derden, duizenden hectaren er ook van ver dwenen zyn om plaats te maken voor goed ook vaak genoeg wel voor zeer armzalig en weinig productief cultuurland. Er is nog heide gebleven. Ook dit oorspronkelijke landschap, vroeger zoo geweldig uitgebreid is nog niet geheel het slachtoffer geworden van den modernen, landhongerigen tijd. Maar het gaat er wel hoe langer hoe meer naar toe. En de reservaten, die er zijn, zijn nog lang niet voldoende veilig, ook al lijkt het van wel. En zij zijn nog te weinig talrijk. Zij zijn nog niet veilig genoeg, nog niet ge- reeg voor aantasting beschut. Op de heide by Bussum worden kazernebarakken ge bouwd, die er niet hadden moeten komen en die door afschuttend bosschage noodig moe ten worden gemaskeerd om niet al te hin derlijk te zijn. Bij Hilversum grenst de be bouwing hier en daar te bot en te hard aan de heidereservaten; ook hier moet een af scheiding van bosschages den overgang wat vloeiender maken. Schillen en doozen schen den nog te zeer veel ongerept, woest maar tegelijk zeer makkelijk kwetsbaar heidege bied. Opvoeding van het publiek en oprui ming, nu een deel van het publiek nog zoo droevig onopgevoed is, is hier noodig. Maar prachtig zijn in allen geval deze reser vaten, die tot in lengte van dagen zullen blijven wat zij zijn. Zulke reservaten op allerlei gebied, doch ik spreek nu ditmaal alleen maar over de heide, moeten er veel meer kamen. Gemeenten, provincies, de staat en allerlei beschermende lichamen moeten hier samenwerken vóór het te laat is. De Troonrede heeft ons natuurvrienden op nieuw teleurgesteld door weer, na zoovele beloften, nog niet de zoo hoog noodzakelijke natuurbeschermingswet in uitzicht te stellen binnen zeer korten tyd. Nog is er blijkbaar niet genoeg op dit aambeeld geslagen, al krijgen de natuurbeschermers dan wel eens te hooren, dat zy te veel de groote trom roeren. Wij roeren hem toch blijkbaar nog lang niet luid en nog lang niet vaak genoeg. Wat in het Gooi kon, moet ook elders kunnen en is ook elders maar al te zeer noodig en binnen zeer korten termijn. Hier in het Gooi hoort men een algemeenen vreugderoep: wat prachtig dat de reservaten er zyn en dat niet alles bouwterrein wordt, steenwoestijnen er. cultuursteppen. Hier is, net nog op tyd, inge grepen, al blijkt ook nu nog waakzaam wer ken noodzakelijk. Zie boven. Maar zulk in grijpen moge ook elders plaats vinden. Het grootgrondbezit, de wensch om jachtterrein te houden, heeft gelukkig nog veel woesten grond doen blijven bestaan. Maar niet enkel op dezen grondslag kan worden gebouwd. Er is nog heide. Maar er moet, wijd en grootsch, heide blijven tot vreugde en ver- poozing en verademing van tijdgenoot en nageslacht. Gemis aan activiteit zou later diep worden betreurd. Telefoon 2578. Paarden verstand. In het verkeer tusschen menschen komt het telkens voor, dat een docent, een redenaar, een schrijver het intel lect van de massa overschat. En van het individu ook, wat dat betreft. Bij het verkeer tusschen menschen en paarden doet zich het tegenoverge stelde voor. Daar wordt het intellect van het paard telkens opnieuw en -in niet geringe mate onderschat. Het meest door hen, wier paardenkennis in hoofdzaak op papier berust en verder door hen voor wie de afstand niet groot genoeg meer zou blijven, als zij het begrip van een paard de plaats zouden moeten geven, die het toekomt. En dan natuurlijk ook nog door hen voor wie een dier nu een maal „maar" een dier is. De hoovaardigheid, waarmee de homo sapiens van tijd tot tijd decreteeren kan dat een of ander paard dit of dat tóch niet snapt, zonder overigens ook maar een enkele maal onderzocht te hebben of hij het misschien mis zou kunnen hebben, is soms vermakelijk. Op dergelijke bewerin gen is maar één vraag mogelijk: hoe weet je dat? Een paard kan veel meer begrijpen dan wij denken, alleen, wij moeten de moeite willen nemen om het te lééren dat het ons begrijpt. Het verstaan van een groot aantal woorden, het ontvangen van een indruk, dien de mensch het wil geven, het aanvoelen van stemmingen, het be seffen van een bepaalde bedoeling dat waait ze allemaal niet vanzelf aan. Een paard waar nooit mee gepraat wordt, een paard dat gezien en behandeld wordt als een minderwaardig soort motor van een genre, waar je ook nog niet al te netjes op hoeft te wezen, een paard, aan hetwelk niet het minste initiatief en geen greintje eigen meening wordt gelaten, een paard dat niet anders is dan een botte, wel gewillige, maar volkomen stompzinnige slaaf van zijn meester ja, zóó'n paard zal niet vaak en niet spoedig blijken geven van intelligentie, van begrip, van fijnge voeligheid en bovenal van al die kwali teiten, welke onze Oostelijke naburen aanduiden als: seelische Eigenschaften. Die intusschen met de ontwikkeling van zijn intellect heel veel te maker, hebben. Het spreekt vanzelf, dat er onder de paarden nobele en minder nobele karak ters zyn, evenals bij de menschen; intelli gente en minder intelligente. Den een leer je in een kwartier tijd een kunstje, voor een ander zijn er misschien een paar dagen noodig. Zooals ook het eene kind loopt als het elf maanden is en praat tegen zijn De uitrusting van den snoekhengelaar. In een van myn vorige artikelen heb ik beloofd, eens een apart artikel te zullen besteden aan de kleeding en het schoeisel van den snoekhengelaar en nu we midden in de herftsstormen en tevens in den snoektijd zyn beland, lykt me een bespreking van deze stof actueel en noodig. Want hoe gezond overigens ook deze tak van onze opvolprezen hengelsport is, een doelmatige kleeding is in herfst en winter een gebiedende noodzakelijkheid, wil men de heilzame gevolgen van zoo'n snoektocht niet verspelen door een opgeloopen stevige ver koudheid of pijnlijke rheumatiek. Het snel wisselende klimaat, het vlakke land, waar de wind vrije baan heeft, de zoo uiterst drassige bodem van Nederland, stel len wel bijzondere eischen aan dat deel van de uitrusting van den snoekhengelaar, dat we vandaag eens nader zullen bekijken en wel de kleeding, het schoeisel en de hoofd bedekking. Voor wie het nog niet weten, moet het hier uitdrukkelijk worden verklaard, dat alle regenkleeding en dat belangrijke onder deel zullen we allereerst onder de loupe nemen die in de steden gedragen wordt, alle kleedingstukken die den beoefenaar van wintersport in Zwitserland en elders tegen koude en vocht moeten beechutten en zelfs de leeren jekkers en broeken, die men motor rijders algemeen ziet dragen, ten eenemale onvoldoende zijn voor den snoekenjager in wintertijd. Ook leer deugt niet. Ook lederen kleeding deugt niet als be scherming tegen vocht. En dan moet ik hier een algemeen verbreide, maar verkeerde meening recht zeten: leer, zooals dit ge woonlijk voor jassen en broeken gebruikt wordt, is verre van waterdicht. Het is wel waar dat in Yankeeland voor hoogen prijs waterdichte leeren kleeding (paardenleer?) voor jagers en visschers te koop is, maar U moet zich vooral niet verbeelden, dat die zeer vele motorrijders in hun niet-vetgelooi- de schapen- en geitenvelletjes ook goede regenkleeding dragen. Al die goedkoope (opgespoten) leeren kleeding wordt bij langdurigen regen doorweekt en laat dan water door, al probeert men ook door invet ting met ledersmeer en het voeren met taf, het doorlekken te verminderen of plaatselijk te voorkomen. En hebt U zich nooit ver baasd over het onpractische van die „kecke" leeren rijbroeken, waarlangs de regen voor een goed deel in de hooge rijglaarzen loopt? Het lijkt wel of het woord overnaads onbe kend is in de motorwereld. Overigens bezit leeren kleeding een aan tal eigenschappen, die de hengelaar in win tertijd aan zijn uitrusting stelt en ook stellen moet: winddicht, sterk en warm, terwijl de onopvallende kleur ook als een goede hoe danigheid kan worden aangemerkt. Nog altijd is critiek gemakkelijk en ik zou deze dan ook niet ten beste hebben wil len geven, als ik niet in staat was u een stof en daarvan vervaardigde kleedingstuk1- ken te beschrijven, die in alle opzichten voortreffelijk voor ons doel is. Ik bedoel oliegoed en de daarvan gemaakte jassen, jekkers, broeken en pijpen. Mits goed derhouden, is oliegoed waterdicht onder °n~ omstandigheden, volkomen winddicht daardoor warm, voldoende sterk en voor hengelaar onverslijtbaar, gemakkelijk reinigen en goedkoop. Voorwaar een aam eigenschappen, die een dichterlijk aant* legden hengelaar tot een loflied op het ohp" goed zouden kunnen inspireeren. Voordeel van oliegoe» Het valt echter niet te ontkennen, dat olie' jassen het nadeel hebben van niet uit të wasemen en menigeen, die voor het eerst met zoo'n kleedingstuk een flinken tiPPei in den regen heeft gemaakt, zal na het uit trekken daarvan den indruk hebben gekre gen dat zijn nieuwe oliejas nu al op den rug lekte. Evenwel, dit nadeel zinkt in het niet bij de enorme voordeelen. Wie in een bootje op snoek hengelt, raad ik sterk aan om zich een jekker en broek van oliegoed aan te schaffen, want de lage bankjes in een roeiboot zyn oorzaak dat men in een lange oliejas alléén toch nat wordt. Vanaf den kant hengelende, is een lange oliejas uitstekend, voor alle zekerheid gecompleteerd met een paar korte pijpen, die reiken vanaf den bovenkant van de hoo ge laarzen tot halverwege het dijbeen. Zulks in verband met het opwaaien van de jas panden. Onderkleeding kieze men van wol en wie zich een warm sportpak voor het snoek- visschen wil koopen, kan hiervoor geen betere stof uitzoeken dan jachtfluweel, een betere soort manchester. Bij het schoeisel hebben we de keus tus schen vetleer en rubber. Zelfs als de prys er niet op aan komt een zeldzaam ver schijnsel in den tegenwoordigen tijd is het moeilijk een keuze te maken. Maar het staat vast, dat een slordige hengelaar rub ber moet kiezen, want vetleeren laarzen vragen (en verdienen!) een nauwkeurig onderhoud. Hoewel buiten het bestek van dit artikel vallende, zij hier vast opgemerkt, dat vetleeren laarzen grondig bedorven worden bij insmeeren met slaolie, zooals wel eens wordt aanbevolen. Men neme hiervoor dierlijk vet, zooals paardenvet of traan. De leeren laarzen. Aangenamer in het dragen vind ik zonder eenigen twijfel laarzen van vetleer, die vanwege de vetersluiting stevig om voet en been sluiten en niet slippen, zooals al die goedkoope soorten van rubber doen, welke* geen enkele sluiting bezitten. Maar er be staan ook hooge rubber jachtlaarzen met vetersluiting en uit eigen ondervinding durf ik verklaren dat deze uitstekend zijn. De hierboven bedoelde laarzen hebben een hoogte van ongeveer veertig centimeter en reiken dus tot even onder de knie. Als echter volstaan kan worden met een schoen van normale hoogte, dan kan de liefhebber van vetleer een combinatie van schoen en beenkap gebruiken, die heel wat voordeeli- ger uitkomt dan de bepaald dure hooge vetlederen laarzen. Een beenstuk, zooals by onze bereden wapenen in gebruik, maar dan in een lichtere uitvoering en van vet leer, zou ik dan willen aanbevelen. Deze beenstukken sluiten ook over de wreef en het langs de beenen afdruipende water be reikt dan ook niet de watertong, die altijd het zwaktepunt vormt van vetschoenen. In verband hiermede ben ik geen voor stander van puttees of beenkappen, maar hooge slobkousen van waterdicht linnen, zooals jagers die gebruiken, kunnen ook goed benut worden. Rubber waterlaarzen worden ook extra hoog gemaakt en heeten dan heuplaarzen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen deze uitstekende diensten bewijzen, maar zij zijn voor dengene, die niet per auto naar zijn vischwater kan rijden, tamelijk lastig om mee te nemen. Om onze regenkleeding volledig te ma ken, hebben we nu nog een waterdicht hoofddeksel noodig. Over dit punt kunnen we kort zyn, want niemand zal willen be twijfelen, of een zuidwester is voor ons doel het allerbeste wat te vinden is. Weinig flatteerend op straat, geef ik U echter in overweging om met een pet van huis te gaan en deze dan aan het vischwater van plaats te laten verwisselen in Uw tasch wester hun bril onvoldoende beschermt met den zuidwester. Brillendragers hebben wel eens last dat de „klep" van een zuid- tegen regen. KARBA. (Nadruk verboden). tweede jaar, terwijl ee>i ander het gemak kelijker vindt* om te blijven kruipen en als het drie is geen grootere woordenkeus heeft dan het twee-jarige kameraadje, zonder daarom achteriük te zijn. Wie de moeite wil nemen er op te let ten, ziet direct aan een paard of het ge wend is, dat er mee gepraat wordt. De wijze van reageeren, de blik, het heele uiterlijk wordt anders. En hun meesters zijn heilig en vast overtuigd, dat zij zeker negentig procent werkelijk verstaan van wat er tegen hen gezegd wordt en niet alleen maar een algemeene Ahnung heb ben van wat de bedoeling* is. Daardoor komen ze steeds dichter bij elkaar, leeren ze steeds meer elkaar begrijpen en ver staan, letterlijk en figuurlijk, het paard zijn meester en de meester zijn paard. Vroeger mocht je zulke dingen niet zeggen en maar nauwelijks denken, wilde je niet uitgemaakt worden voor sentimen teel en niet-heelemaal-wys, in de laatste jaren is er een kentering gekomen, geluk kig en wordt het niet zoo volslagen idioot meer gevonden als iemand houdt van zijn paard en er niet enkele maar vele offers voor over heeft. Offers van ijdelheid, van eigen pleizier, van bewegingsvrijheid, van rust en gemak, geldelijke offers soms ook, maar die laatste zijn aanzienlijk de minste m waarde. Omdat dit zoo is, durven gelei delijk ook meer ruiters den schijn te ver- later^ en zich werkelijk te geven zooals zy zyn Zoo is het mogelijk, dat iemand als Gustav Rau m een van zijn zeer lezens waardige artikelen schrijven kan, dat hij v. voorstellen hoe eenmaal de dag zal komen, dat ruiters geen zweep en geen sporen meer noodig zullen hebben om hun wü op te leggen, dat het paard gehoorzamen, omdat het verstaat en be grijpt en zijn meeste»- liefheeft. Dan zal het niet meer zijn de domme, willoos ge hoorzamende slaaf, maar in waarheid „de jongere broeder", van wien ons eenmaal rekenschap gevraagd zal worden: wat hebt gij met uw jongeren broeder gedaan? Het paard leeft dicht bij den mensch, ook innerlijk, evenals en zeker niet minder dan de hond. Hij kan zoo gemakkelijk de „jongere broeder" zijn. Maar dan moeten wij eens en vooral afstappen van het waandenkbeeld, dat hij eigenlijk onze vijand is. Misschien is er geen ongelukki ger woord voor geweest in de geschiedenis van het paard, dan het veelvuldig aange haalde en vaak misbruikte: la plus belle conquête de 1'homme. Het is geworden tot een van die ellendige gemeenplaatsen, waarvan de beteekenis naar eigen belie ven verwrongen en verdraaid kan worden- Wie wil kan natuurlijk altijd aan het begrip „overwinning" het idee „vijand schap" vaslknocnen terwijl de au*eli. waarschijnlijk geen andere bedoeling heef gelad dan den nadruk te leggen op he nobele, dat in ieder paard ligt, ook in h* meest afgesjouwde, het meest misbruikt het minst begrepene. Dat nobele naar buiten te brengen, ontwikkelen, omhoog te heffen is de ta van den ruiter. Dan zal hij ook sprek van de „opvoeding" er niet enkel en ui sluitend de „africhting" van zyn Paa|~ Dit laatste is immers siechts een °n^e deel. Onmisbaar, maar toch een onde deel, zooals het lezen-schrijven-en-rc nen, hoe belangrijk ooi slechts een ond® deel is van de opvoeding der mensche kinderen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1938 | | pagina 12